1

‘heb je het gezien?’ vroeg samantha.

Ik boog me dicht naar mijn computer toe zodat mijn redacteur niet zou horen dat ik een privé-telefoontje voerde.

‘Wat gezien?’

‘O, niets. Laat maar. We praten er wel over als je thuis bent.’

‘Wat gezien?’ vroeg ik weer.

‘Niets/ herhaalde Samantha.

‘Samantha, je hebt me nog nooit midden op de dag over niets gebeld. Nou, kom op. Vertel.’

Samantha zuchtte. ‘Oké, maar bedenk wel: ik ben de boodschapper maar.’

Nu begon ik ongerust te worden.

‘Moxie. Het laatste nummer. Cannie, je moet het meteen gaan halen.’

‘Waarom? Wat is er aan de hand? Ben ik een van de modeblunders?’

‘Ga naar de hal en haal hem. Ik wacht.’

Dit was belangrijk. Samantha was niet alleen mijn beste vriendin, maar ook een partner bij Lewis, Dommel en Fenick. Samantha zétte mensen in de wachtstand of liet haar assistente tegen ze zeggen dat ze in vergadering was. Samantha zelf wachtte niet. ‘Dat is een teken van zwakte,’ had ze tegen me gezegd. Ik voelde een steek van verontrusting door mijn ruggengraat gaan.

Ik nam de lift naar de hal van de Philadelphia Examiner, wuifde naar de beveiligingsman en liep naar de kleine kiosk, waar ik Moxie

in het rek vond naast de zusterbladen, Cosmo, Glamour en Mademoiselle. Je kon het blad moeilijk over het hoofd zien met dat supermodel in lovertjes op het omslag onder de schreeuwende kop: ‘Eén keer is geen keer: meervoudig orgasme gemakkelijk!’ en ‘Fantastisch! Vier kontklappers voor het strakste achterste!’ Na een minuutje wikken en wegen pakte ik een klein zakje m&m’s, betaalde de hoorbaar kauwgomkauwende kassadame en ging weer naar boven.

Samantha stond nog in de wacht. ‘Bladzijde 13a/ zei ze.

Ik ging zitten, schoof een paar m&m’s in mijn mond en bladerde naar bladzijde 132, waar ‘Goed in Bed’ bleek te staan, Moxie’s vaste, door mannen geschreven rubriek die bedoeld was om de gemiddelde lezeres inzicht te geven in het doen… of laten, zoals het geval kon zijn, van haar vriendje. Aanvankelijk konden mijn ogen niet wijs worden uit de letters. Toen ontrafelden ze zich. ‘Houden van een Zwaardere Vrouw’, was de kop, ‘door Bruce Guberman’. Bruce Guberman was iets meer dan drie jaar mijn vriend geweest, tot we drie maanden geleden besloten hadden een pauze in onze relatie in te lassen. En de Zwaardere Vrouw, moest ik wel aannemen, was ik.

Je weet hoe een personage in spannende boeken kan zeggen: ‘Ik had het gevoel dat mijn hart stilstond?’ Nou, dat gevoel had ik. Echt. Toen voelde ik dat het weer begon te kloppen, in mijn polsen, in mijn keel, in mijn vingertoppen. Mijn nekhaar stond recht overeind. Mijn handen voelden ijzig koud. Ik hoorde het bloed in mijn oren bulderen terwijl ik de eerste zin van het artikel las: ‘Nooit zal ik de dag vergeten waarop ik erachter kwam dat mijn vriendin meer woog dan ik.’

Samantha’s stem klonk alsof hij van heel, heel ver weg kwam. ‘Cannie? Cannie, ben je er nog?’

‘Ik vermoord hem,’ wist ik gesmoord uit te brengen.

‘Haal diep adem,’ was het advies van Samantha. ‘In door je neus, uit door je mond.’

Betsy, mijn redacteur, wierp een bevreemde blik over de scheidingswand tussen onze bureaus. ‘Gaat het?’ Ze vormde de woorden met haar lippen. Ik kneep mijn ogen dicht. Mijn koptelefoon was op de een of andere manier op de vloerbedekking terechtgekomen. ‘Blijf ademhalen!’ hoorde ik Samantha zeggen, met een stem die als een blikkerige echo van de vloer kwam. Ik zat te puffen en te hijgen.

Ik voelde stukjes chocolade en suikergoed op mijn tanden. Ik zag het citaat dat ze er met vette, roze letters uit hadden gelicht van het midden van de pagina schreeuwen: ‘Houden van een Zwaardere Vrouw,’ had Bruce geschreven, ‘is een daad die van moed getuigt in onze wereld.’

‘Ik kan het niet geloven! Ik kan niet geloven dat hij dat gedaan heeft! Ik vermoord hem!’

Inmiddels was Betsy naar mijn bureau komen lopen en tuurde over mijn schouder naar het tijdschrift op mijn schoot, en Gabby, mijn boosaardige collega, zat met die bruine kraaloogjes van haar onze kant op te kijken, op de loer naar een teken dat op problemen wees, haar dikke vingers zwevend boven haar toetsenbord zodat ze het slechte nieuws onmiddellijk aan haar maten kon mailen. Ik sloeg het tijdschrift dicht. Ik haalde met succes heel diep adem en gebaarde Betsy naar haar stoel terug.

Samantha wachtte. ‘Je wist het niet?’

‘Wist wat niet ? Dat hij vond dat een relatie met mij van moed getuigt?’ Ik probeerde een sardonisch gesnuif te laten horen. ‘Hij zou eens moeten proberen mij te zijn.’

‘Dus je wist niet dat hij een baantje bij Moxie heeft gekregen.’

Ik keek voorin, waar onder artistiekerige zwart-witkiekjes korte persoonsbeschrijvingen van de medewerkers stonden. En daar was Bruce, zijn schouderlange haar wapperend in wat beslist kunstmatige wind moest zijn. Hij zag eruit, dacht ik hardvochtig, als Yanni. ‘Columnist Bruce Guberman van “Goed in Bed” heeft zich deze maand bij de medewerkers van Moxie gevoegd. Guberman, een freelance schrijver uit New Jersey, werkt momenteel aan zijn eerste roman.’

‘Zijn eerste roman?’zei ik. Nou ja, schreeuwde ik misschien wel. Hoofden draaiden zich om. Betsy wierp weer bezorgde blikken over de scheidingswand en Gabby zat nu te typen. ‘Die leugenachtige etter!’

‘Ik wist niet dat hij een roman schreef,’ zei Samantha, die ongetwijfeld niets liever wilde dan van onderwerp veranderen.

‘Hij kan amper een bedankbriefje schrijven,’ zei ik.

‘Is het echt, ik bedoel, echt helemaal uit tussen jullie?’ vroeg Sam.

‘Nee, dat is het niet,’ zei ik terwijl ik pagina 132 weer opzocht.

‘Ik zag mezelf nooit als iemand die op vetrolletjes viel,’ las ik,

‘maar toen ik C. leerde kennen, viel ik voor haar humor, haar lach, haar sprankelende ogen. Met haar lichaam, besloot ik, kon ik leren leven.’

‘Ik vermoord hem!’

‘Nou, doe dat dan en hou erover op,’ mompelde Gabby terwijl ze haar borrelglaasjes hoger op haar neus schoof.

Betsy was weer opgestaan, en mijn handen beefden, en ineens was de vloer bezaaid met m&m’s die knarsten onder de wieltjes van mijn bureaustoel.

‘Ik moet ophangen,’ zei ik tegen Samantha en hing op.

‘Er is niets aan de hand,’ zei ik tegen Betsy. Ze wierp me een ongeruste blik toe en trok zich terug.

Pas bij de derde poging had ik Bruce’ nummer goed, en toen zijn voicemail mij kalm het weten dat hij niet beschikbaar was om mijn telefoontje aan te nemen, had ik het niet meer, hing op en belde Samantha weer.

‘Goed in bed, kom nou,’ zei ik. ‘Ik zou de hoofdredacteur moeten bellen. Het is misleidende reclame. Ik bedoel, hebben ze zijn referenties gecontroleerd? Niemand heeft mij gebeld.’

‘Nu is je woede aan het woord,’ zei Samantha. Sinds ze iets heeft met haar yogaleraar is ze nogal filosofisch.

‘Vetrolletjes?’ zei ik. Ik voelde de tranen achter mijn oogleden prikken. ‘Hoe heeft hij me dat kunnen aandoen?’

‘Heb je het hele stuk gelezen?’

‘Alleen de eerste paar regels.’

‘Misschien moet je de rest maar niet lezen.’

‘Wordt het erger?’

Samantha zuchtte. ‘Wil je het echt weten?’

‘Nee. Ja. Nee.’ Ik wachtte. Samantha wachtte. ‘Ja. Vertel het maar.’

Samantha zuchtte weer. ‘Hij noemt je… Lewinsky-achtig.’

‘Met betrekking tot mijn lichaam of mijn pijpwerk?’ Ik probeerde het lachend te zeggen, maar het kwam eruit als een gesmoorde snik.

‘En hij gaat maar door over je… even kijken. Je “overvloed”.’

‘O god.’

‘En hij noemt je weelderig,’ zei Samantha hulpvaardig. ‘En mollig. Dat is toch niet zo verkeerd, hè?’

‘God, hij heeft er nooit iets over gezegd, al die tijd dat we met elkaar gingen…’

‘Je hebt hem aan de kant gezet. Hij is kwaad op je/ zei Samantha.

‘Ik heb hem niet aan de kant gezet!’ riep ik. ‘We hebben alleen een pauze ingelast! En hij vond dat ook een goed idee!’

‘Nou ja, wat moest hij anders?’ vroeg Samantha. ‘Jij zegt, ik vind dat we elkaar een tijdje niet moeten zien en hij kan het ofwel met je eens zijn en zich zo waardig mogelijk terugtrekken of je smeken hem niet te verlaten en als een zieligerd overkomen. Hij heeft voor zijn waardigheid gekozen.’

Ik haalde mijn handen door mijn op kinlengte geknipte bruine haar en probeerde een inschatting van de schade te maken. Wie had dit nog meer gelezen? Wie wist dat ik C. was? Had hij het aan al zijn vrienden laten lezen? Had mijn zus het gelezen? Had, God verhoede het, mijn moeder het gelezen?

‘Ik moet gaan,’ zei ik weer tegen Samantha. Ik legde mijn koptelefoon neer, stond op en keek de redactiekamer van de Philadelphia Examinei rond: tientallen grotendeels blanke mensen, grotendeels van middelbare leeftijd, die verwoed op hun toetsenborden zaten te tikken of voor de tv’s naar cnn zaten te kijken.

‘Weet iemand hoe je hier aan een pistool komt?’ vroeg ik aan niemand in het bijzonder.

‘We werken aan een serie/ zei Larry van de stadsredactie, een kleine, bebaarde, perplex-uitziende man die alles ontzettend serieus nam. ‘Maar volgens mij is de wet hier behoorlijk soepel.’

‘Er is een wachttijd van twee weken,’ merkte een van de sportverslaggevers op.

‘Alleen als je onder de vijfentwintig bent/ voegde een van de assistent-redacteuren eraan toe.

‘Je bent in de war met huurauto’s,’ zei de vent van sport minachtend.

‘We zoeken het voor je uit, Cannie/ zei Larry. ‘Heeft het haast?’

‘Min of meer.’ Ik ging zitten en stond weer op. ‘In Pennsylvania kun je de doodstraf krijgen, is het niet?’

‘We werken aan een serie/ zei Larry zonder een spoor van een glimlach.

‘O, laat ook maar/ zei ik, en ik ging weer zitten en belde Samantha weer.

‘Weet je? Ik ga hem niet vermoorden. De dood is te goed voor hem.’

‘Wat je maar wilt/ zei Samantha loyaal.

‘Ga je vanavond met me mee? We overvallen hem op zijn parkeerplaats.’

‘En dan?’

‘Dat bedenk ik tussen nu en dan/ zei ik.

Ik had Bruce Guberman op een feestje leren kennen, in een scène die afkomstig leek uit het leven van iemand anders. Ik had nog nooit een vent ontmoet die bij een eerste kennismaking zo weg van me was dat hij me ter plekke om een afspraakje vroeg. Mijn typische werkwijze is om hun verzet te overwinnen met mijn gevoel voor humor, mijn charme en een zelf bereid etentje met koosjere knof-lookkip en rozemarijn in de hoofdrol. Bruce had geen kip nodig. Bruce was een makkie geweest.

Ik stond opgesteld in een hoek van de woonkamer, waar ik een goed zicht had op de andere aanwezigen en de hete artisjokdip binnen handbereik had. Ik deed mijn beste imitatie van de partner van mijn moeder, Tanya, die een poot van een Alaskaanse degenkrab probeerde te eten met haar ene arm in een mitella. Dus de eerste keer dat ik Bruce zag, stond ik met mijn ene arm tegen mijn borst gedrukt, in mitella-stijl, mijn mond wijdopen en mijn hals in een bijzonder groteske hoek gedraaid terwijl ik het denkbeeldige vlees uit een denkbeeldige krabbenschaar probeerde te zuigen. Ik was net bij de scène waarin ik de krabbenpoot per ongeluk in mijn rechterneusgat stak, en ik zou wel eens wat hete artisjokdip op mijn wang kunnen hebben gehad, toen Bruce op me af kwam lopen. Hij was lang, en gebruind, en had een sikje, een vuilblonde paardenstaart en lieve bruine ogen.

‘Eh, neem me niet kwalijk,’ zei hij, ‘maar gaat het wel goed met je?’

Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘Het gaat prima.’

‘Je deed een beetje…’ Zijn stem - een aardige stem, maar een beetje hoog - stierf weg.

‘Vreemd?’

‘Ik heb een keer gezien dat iemand een beroerte kreeg,’ zei hij. ‘Dat begon ook zo.’

Mijn vriendin Brianna had zichzelf inmiddels weer onder controle. Ze veegde de tranen uit haar ogen en greep zijn hand. ‘Bruce, dit is Cannie,’ zei ze. ‘Cannie deed alleen maar iemand na.’

‘O/ zei Bruce, en hij voelde zich duidelijk belachelijk.

‘Het geeft niet/ zei ik. ‘Het was goed dat je er een eind aan maakte. Wat ik deed was niet erg aardig.’

‘O/ zei Bruce weer.

Ik bleef praten. ‘Ik probeer namelijk aardiger te zijn. Dat is mijn voornemen voor het nieuwe jaar.’

‘Het is februari,’ merkte hij op.

‘Ik kom altijd langzaam op gang.’

‘Nou/ zei hij, ‘je probeert het in elk geval.’ Hij glimlachte tegen me en liep weg.

De rest van het feestje was ik bezig de details te vergaren. Hij was meegekomen met een vent die Brianna uit haar studententijd kende. Het goede nieuws: hij was een postdoctoraal student, en dus redelijk slim, en joods, net als ik. Hij was zevenentwintig. Ik was vijfentwintig. Het paste. ‘Hij is ook grappig,’ zei Brianna, voordat ze met het slechte nieuws kwam: Bruce werkte al drie jaar, misschien wel langer, aan zijn scriptie, en hij woonde in New Jersey, meer dan een uur van ons verwijderd, deed wat schrijfwerk als freelancer, gaf zo nu en dan les aan groepjes eerstejaars, en leefde van stipendia, een kleine beurs en verder vooral van geld van zijn ouders.

‘Geografisch onaantrekkelijk,’ oordeelde Brianna.

‘Mooie handen/ bracht ik ertegen in. ‘Mooie tanden.’

‘Hij is vegetariër/ zei ze.

Ik schrok. ‘Hoe lang al?’

‘Sinds hij studeert.’

‘Hmm. Nou, misschien kan ik daar iets aan doen.’

‘Hij is…’ Brianna maakte haar zin niet af.

‘Voorwaardelijk vrijgelaten?’ grapte ik. ‘Verslaafd aan pijnstillers?’

‘Een beetje onvolwassen/ zei ze ten slotte.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Het is een vent,’ zei ik. ‘Zijn alle mannen dat niet?’

Ze lachte. ‘En het is een goeie vent/ zei ze. ‘Praat met hem. Je zult het wel merken.’

Ik lette de hele avond op hem, en ik voelde dat hij mij in de gaten hield. Maar hij zei niets, en toen het feestje afgelopen was en ik naar huis liep, was ik meer dan een beetje teleurgesteld. Het was al een tijdje geleden dat ik ook maar iemand had gezien die ik leuk vond, en lange doctoraal student Bruce, met zijn mooie handen en mooie witte tanden, leek in elk geval van de buitenkant gezien een mogelijkheid.

Maar toen ik voetstappen achter me hoorde, dacht ik niet aan hem. Ik dacht wat elke vrouw die in een stad woont denkt als ze achter zich snelle voetstappen hoort naderen en het na middernacht is en de volgende lantaarnpaal nog een eindje uit de buurt is. Ik wierp een snelle blik op mijn omgeving en zocht naar het busje traangas dat aan mijn sleutelhanger zat. Er was een lantaarnpaal op de hoek, en daaronder stond een auto geparkeerd. Ik stelde me voor dat ik hem tot tijdelijke onbeweeglijkheid zou sproeien, een van de autoruiten zou inslaan in de hoop dat het alarm afging, moord en brand zou schreeuwen en het op een lopen zou zetten.

‘Cannie?’

Ik draaide me snel om. En daar was hij, met een verlegen glimlach op zijn gezicht. ‘Hé/ zei hij, en hij lachte een beetje om mijn zichtbare angst. Hij bracht me naar huis. Ik gaf hem mijn nummer. Hij belde me de volgende avond en we zaten drie uur aan de telefoon en praatten over van alles: de universiteit, ouders, zijn scriptie, de toekomst van kranten. ‘Ik wil je graag zien,’ zei hij om één uur ‘s nachts, net toen ik bedacht dat ik de volgende dag op mijn werk een wrak zou zijn als we nog langer bleven praten. ‘Dan maken we een afspraak/ zei ik.

‘Nee/ zei Bruce. ‘Nu.’

En twee uur later, na een verkeerde afslag vanaf de Ben Franklin-brug, stond hij weer voor mijn deur: verlegen glimlachend, op de een of andere manier groter dan ik me herinnerde, in een geruit hemd en een joggingbroek, en in zijn hand een opgerolde slaapzak die naar zomerkamp rook. En dat was dat.

En nu, meer dan drie jaar na onze eerste kus, drie maanden na ons la-ten-we-een-pauze-nemenpraatje en vier uur nadat ik ontdekt had dat hij de hele tijdschriften-lezende wereld had verteld dat ik een Zwaardere Vrouw was, stond Bruce op het parkeerterrein voor zijn appartement - hij had ermee ingestemd mij daar te ontmoeten - een beetje scheef naar me te kijken. Hij knipperde verschrikkelijk met zijn ogen, zoals hij deed wanneer hij zenuwachtig was. Hij had allemaal spullen in zijn armen. Ik zag de blauwe plastic hondenbak die in zijn appartement had gestaan voor mijn hond, Nifkin. Ik zag, in een rood houten lijstje, de foto van ons op de hoge, steile oever op Block Island. Ik zag een zilveren oorring, die maanden op zijn nachtkastje had gelegen. Ik zag drie sokken, een halfleeg flesje Chanel r$).

Tampons. Een tandenborstel. Rommelige resten van drie jaar samen zijn, onder het bed geschopt, zoekgeraakt in een spleet van de bank. Bruce zag onze afspraak duidelijk als een kans om twee vliegen in één klap te slaan: mijn woede over de rubriek ‘Goed in Bed’ ondergaan en me mijn spullen teruggeven. En het voelde als een klap in mijn gezicht om al mijn meisjesachtige spullen door elkaar in een Chivas-doos te zien die hij waarschijnlijk onderweg van zijn werk naar huis bij de drankwinkel had gehaald - het fysieke bewijs dat het echt, echt helemaal uit was tussen ons.

‘Cannie/ zei hij koel, zijn ogen nog steeds open en dicht knijpend op een manier die ik uiterst irritant vond.

‘Bruce/ zei ik, en ik deed mijn best om mijn stem niet te laten beven. ‘Hoe gaat het met die roman? Speel ik daar ook een hoofdrol in?’

Hij trok een wenkbrauw op, maar zei niets. ‘Vertel eens/ zei ik. ‘Op welk moment heb ik je toestemming gegeven om intieme bijzonderheden uit onze relatie te delen met een paar miljoen lezers?’

Bruce haalde zijn schouders op. ‘We hebben geen relatie meer.’

‘We hadden een pauze ingelast/ zei ik.

Op zijn gezicht verscheen een klein, neerbuigend glimlachje. ‘Kom nou, Cannie. We weten allebei wat dat betekende.’

‘Ik meende wat ik zei/ zei ik terwijl ik hem boos aankeek. ‘Ik was kennelijk de enige.’

‘Het zal wel,’ zei Bruce terwijl hij de spullen in mijn armen probeerde te duwen. ‘Ik weet niet waarom je je zo druk maakt. Ik heb niets vervelends gezegd.’ Hij rechtte zijn schouders. ‘Ik vind het eigenlijk een heel aardig verhaal.’

Het was me in mijn volwassen leven niet vaak overkomen, maar ik was letterlijk sprakeloos. ‘Heb je wat gebruikt?’ vroeg ik. Met Bruce was dat meer dan een retorische vraag. ‘Je noemt me dik in een tijdschrift. Je maakt één grote grap van me. En je vindt niet dat daar iets verkeerd aan is?’

‘Laten we wel wezen, Cannie,’ zei hij, ‘je bént dik.’ Hij boog zijn hoofd. ‘Maar dat betekent niet dat ik niet van je hield.’

Het doosje tampons stuiterde van zijn voorhoofd en viel leeg op het parkeerterrein neer.

‘O, dat is aardig,’ zei Bruce.

‘Vuile klootzak.’ Ik likte mijn lippen en haalde diep adem. Miin handen beefden. Ik kon niet goed richten. De foto schampte zijn

schouder en kletterde op de grond. ‘Ik kan niet geloven dat ik ooit ook maar een seconde serieus heb overwogen om met je te trouwen.’

Bruce haalde zijn schouders op, bukte zich, pakte tampons, houtsplinters en glasscherven op en gooide ze terug in de doos. Onze foto liet hij daar liggen.

‘Dit is het gemeenste wat iemand me ooit heeft aangedaan,’ zei ik met een door tranen verstikte stem. ‘Ik wil dat je dat weet.’ Maar terwijl de woorden mijn mond verlieten, wist ik dat het niet waar was. In het grote historische plaatje was het vertrek van mijn vader zonder enige twijfel erger geweest. Dat is een van de vele kloterige dingen van mijn vader; hij heeft me voor altijd beroofd van de mogelijkheid om tegen een andere man te zeggen: dit is het ergste wat me ooit is overkomen, en het te menen.

Bruce haalde zijn schouders weer op. ‘Ik hoef geen rekening meer te houden met jouw gevoelens. Dat heb je heel duidelijk gemaakt.’ Hij ging rechtop staan. Ik hoopte dat hij kwaad zou zijn - emotioneel zelfs - maar het enige wat ik kon krijgen was die gek makende, neerbuigende kalmte. ‘Jij was degene die dit wilde, weet je nog?’

‘Ik wilde een adempauze. Ik wilde tijd om over de dingen na te denken. Ik had je gewoon aan de kant moeten zetten,’ zei ik. ‘Je bent…’ En ik stond daar, opnieuw sprakeloos, te bedenken wat het ergste was dat ik tegen hem kon zeggen, het woord waardoor hij zich net zo afschuwelijk, razend enbeschaamd zou voelen als ik me voelde. ‘Je bent klein,’ zei ik ten slotte, en ik doordrenkte dat woord met alle hatelijke nuances die ik maar bijeen kon rapen zodat hij zou weten dat ik klein van geest bedoelde, en ook al het andere.

Hij zei niets. Hij keek niet eens naar me. Hij draaide zich gewoon om en liep weg.

Samantha stond met draaiende motor te wachten. ‘Gaat het?’ vroeg ze toen ik me, de doos tegen mijn borst geklemd, op de stoel naast haar liet glijden. Ik knikte zwijgend. Samantha vond waarschijnlijk dat ik me belachelijk maakte. Maar dit was geen situatie waarin ik begrip van haar verwachtte. Met haar één meter vijfenzeventig, gitzwarte haar, bleke huid en hoge, gebeeldhouwde jukbeenderen ziet Samantha eruit als een jonge Angelica Houston. En ze is slank. Moeiteloos, eindeloos slank. Als ze uit al het eten op de wereld mag kiezen, neemt ze waarschijnlijk een mooie verse perzik en Wasa knäckebröd. Als ze mijn beste vriendin niet was, zou ik een

bloedhekel aan haar hebben, en hoewel ze mijn beste vriendin is, valt het soms niet mee om niet afgunstig te zijn op iemand die eten kan nemen of laten staan, terwijl ik het meestal neem, en dan ook nog dat van haar opeet als ze niet meer hoeft. Het enige probleem dat haar gezicht of haar figuur haar ooit heeft gegeven, is te veel mannelijke aandacht. Ik heb haar nooit duidelijk kunnen maken hoe het is om in een lichaam als het mijne te leven.

Ze wierp me een snelle blik toe. ‘Dus ik, eh, neem aan dat het uit is tussen jullie?’

‘Goed geraden,’ zei ik dof. Mijn mond smaakte naar as, mijn huid, weerspiegeld in het raampje naast me, zag er bleek en wasachtig uit.

Ik staarde in de kartonnen doos naar mijn oorbellen, mijn boeken, de lippenstift van mac waarvan ik dacht dat ik hem verloren had.

‘Gaat het?’ vroeg Samantha zacht.

‘Ik voel me prima.’

‘Wil je iets gaan drinken? Iets gaan eten, misschien? Zullen we naar een film gaan?’

Ik hield de doos steviger vast en sloot mijn ogen, zodat ik niet hoefde te zien waar we waren, zodat ik niet hoefde te zien hoe de auto terugreed over de wegen die mij in het verleden naar hem toe hadden gebracht. ‘Ik denk dat ik gewoon naar huis wil.’

Toen ik terugkwam in mijn appartement stond mijn antwoordapparaat hevig te knipperen. Ik liet het knipperen. Ik gooide mijn werkkleren uit, trok mijn tuinbroek en een t-shirt aan en liep op blote voeten naar de keuken. Uit de diepvries haalde ik een blikje bevroren citroenlimonade van Minute Maid. Van de bovenste plank van de keukenkast pakte ik een halve liter tequila. Ik gooide ze allebei in een mengkom, pakte een lepel, haalde diep adem, nam een grote hap, installeerde me op de bank van blauwe denim en dwong mezelf om te gaan lezen.

houden van een zwaardere vrouw

door Bruce Guberman

Nooit zal ik de dag vergeten waarop ik erachter kwam dat mijn vriendin meer woog dan ik.

Ze was een fietstochtje aan het maken, en ik zat thuis naar een voetbalwedstrijd te kijken en door de tijdschriften op haar salontafel te bladeren toen ik haar Weight Watchers-map vond - een dik folio met aantekeningen over wat ze had gegeten, en wanneer, en wat ze van plan was te gaan eten, en of ze haar acht glazen water per dag had gedronken. Ik zag haar naam. Haar identificatienummer. En haar gewicht, dat ik hier niet zal onthullen, daarvoor ben ik te veel een heer. Het is voldoende als ik zeg dat het getal mij choqueerde. Ik wist dat C. een forse meid was. Zeker forser dan de vrouwen die ik op de tv had gezien, rondtrippelend in badpakken of, als rietjes, door komische of medische tv-series zwevend. Beslist forser dan de vrouwen met wie ik ooit iets had gehad.

Hoezo, dacht ik smalend. Allebei?

Ik zag mezelf nooit als iemand die op vetrolletjes viel, maar toen ik C. leerde kennen, viel ik voor haar humor, haar lach, haar sprankelende ogen. Met haar lichaam, besloot ik, kon ik leren leven. Haar schouders waren zo breed als de mijne, haar handen waren bijna net zo groot, en van haar borsten tot haar buik, van haar heupen tot de glooiing van haar dijen was ze een en al zoete ronding en warm welkom. Haar vasthouden voelde als een veilige haven. Het voelde als thuiskomen.

Maar met haar uitgaan, voelde bij lange na niet zo prettig. Misschien was het de manier waarop ik de verwachtingen van de samenleving in me had opgenomen, het dictaat met betrekking tot wat mannen geacht worden te willen en hoe vrouwen geacht worden eruit te zien. Waarschijnlijk was het de manier waarop zij dat had gedaan. C. was een toegewijde strijdster in de slankheidsoorlogen. Met een lengte van één meter vijfenzeventig, de bouw van een vleugelverdediger en een gewicht dat haar probleemloos een plaats als prof in een rugby-ploeg had gegeven, kon C. zichzelf niet onzichtbaar maken. Maar ik weet dat ze, als het mogelijk was, als al het kromme en gebo-gene en de vormeloze zwarte truien haar uit de fysieke wereld hadden kunnen wegvagen, in een vloek en een zucht verdwenen zou zijn. Ze schiep geen behagen in de dingen waar ik nu juist van hield, in haar omvang, haar overvloed, haar weelderige, mollige lijvigheid. Hoe vaak ik haar ook vertelde dat ze prachtig was, ze geloofde me nooit. Hoe vaak ik haar ook zei dat het niets uitmaakte, voor haar maakte het wel iets uit. Ik was maar één stem, en de stem van de wereld was luider. Haar schaamte was tastbaar aanwezig, vergezelde ons op straat, lag tussen ons op de loer in de bioscoop, opgekruld en wachtend tot iemand het voor haar smerigste woord ter wereld zou uitspreken: dik.

En ik wist dat het geen paranoia was. Je hoort steeds weer dat dik het laatste geaccepteerde vooroordeel is, dat dikke mensen het laatste veilige mikpunt zijn in onze politiek correcte wereld. Ga uit met een extra forse vrouw en je merkt hoe waar dit is. Je ziet hoe mensen naar haar kijken, en naar jou kijken omdat je met haar samen bent. Je probeert lingerie voor haar te kopen voor Valentijnsdag en komt erachter dat de maten stoppen voordat zij begint. Steeds als je met haar uit eten gaat, zie je hoe ze lijdt, hoe ze een afweging maakt tussen wat ze zou willen eten en wat ze zichzelf toestaat, tussen wat ze zichzelf toestaat en wat men haar zal zien eten. En wat ze zichzelf toestaat te zeggen.

Ik herinner me hoe C., journalist bij een krant, nadat het verhaal over Monica Lewinsky bekend was geworden, een hartstochtelijke verdediging schreef voor de stagiaire in het Witte Huis die verraden was door Linda Tripp in Washington, en nog erger verraden was door haar vriendinnen in Beverly Hills, die niet wisten hoe snel ze hun schoolherinneringen aan Monica moesten verkopen aan Inside Edition en het tijdschrift People. Nadat het artikel verschenen was, kreeg C. stapels scheldbrieven, waaronder een brief van een of andere man die als volgt begon: ‘Uit wat je geschreven hebt, kan ik opmaken dat ie dik bent en dat niemand van je houdt.’ En van die brief - dat woord - had ze meer last dan van alle andere dingen die mensen zeiden. Als dat waar was - het dik zijn - moest dat andere - dat niemand van haar hield -ook wel waar zijn. Alsof Lewinsky-achtig zijn erger was dan een verrader zijn, zelfs erger was dan dom zijn. Alsof dik zijn op de een of andere manier een misdaad was.

Houden van een zwaardere vrouw is een daad die van moed getuigt in onze wereld, en misschien zelfs een nutteloze daad. Want ik wist dat

ik in mijn liefde voor C. van iemand hield die zelf niet geloofde dat ze iemands liefde waard was.

En nu het voorbij is, weet ik niet waar ik mijn boosheid en mijn verdriet op moet richten. Op een wereld die haar het gevoel gaf dat haar lichaam - nee, zijzelf-niet begeerlijk was. Op C. omdat ze niet sterk genoeg was om datgene wat de wereld haar voorhield te overwinnen. Of op mezelf omdat ik niet genoeg van C. hield om haar in zichzelf te laten geloven.

Ik zat ineengezakt op de vloer tegen de bank naar Celebrity Weddings te kijken, terwijl de tranen van mijn kin rolden en mijn t-shirt doorweekten, en het ene na het andere tissue-dunne supermodel ‘ja’ zei. Ik huilde om Bruce, die me veel beter had begrepen dan ik had willen geloven en misschien meer van me had gehouden dan ik had verdiend. Hij had alles kunnen zijn wat ik had gewild, alles waarop ik had gehoopt. Hij had mijn man kunnen zijn. En ik had het verpest.

En ik was hem voor altijd kwijt. Hem en zijn familie - een van de dingen die ik het fijnst had gevonden aan Bruce. Zijn ouders waren precies wat June en Ward zouden zijn als ze joods waren geweest en in de jaren negentig in New Jersey hadden gewoond. Zijn vader, met zijn permanente bakkebaarden en ogen zo vriendelijk als die van Bruce, was dermatoloog. Hij leefde voor zijn gezin. Ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen, of hoezeer dit me verbaasde. Door mijn ervaring met mijn eigen vader, kwam Bernard Guberman op me over als een buitenaards wezen. Hij houdt echt van zijn zoon! dacht ik soms verbaasd. Hij wil echtgiaag bij hem zijn! Hij herinnert zich dingen over het leven van Bruce! Dat Bernard Guberman ook mij leek te mogen, had misschien minder van doen met zijn gevoelens ten aanzien van mij dan met het feit dat ik a) joods was, en dus huwelijksmateriaal, b) een goede baan had, en dus geen geldgeil wijf was, en c) een bron van geluk was voor zijn zoon. Maar het maakte me niet uit waarom hij zo aardig voor me was. Ik koesterde me in zijn vriendelijkheid wanneer ik maar kon.

Bruce’ moeder, Audrey, was een beetje intimiderend geweest met haar gemanicuurde nagels, die gelakt waren in elke tint waarover ik de maand daarna in Vogue las, haar perfect gekapte haar, en haar huis vol glas en kamerbreed wit tapijt en zeven badkamers die stuk voor stuk smetteloos schoon werden gehouden. De Altijd

Smaakvolle Audrey, noemde ik haar tegenover mijn vrienden. Maar als je door het gemanicuurde heen keek, was Audrey ook aardig. Ze had een lerarenopleiding gedaan, maar tegen de tijd dat ik Audrey leerde kennen waren de dagen waarin ze werkte voor haar brood allang voorbij en was ze fulltime echtgenote, moeder en vrijwilligster: de altijd aanwezige oudercommissie-moeder, padvindersleidster en Hadassah-voorzitster, degene op wie altijd gerekend kon worden voor het organiseren van de jaarlijkse inzameling van levensmiddelen van de synagoge of het winterbal van de vrouwenbeweging.

Het nadeel van zulke ouders, dacht ik, was dat het elke ambitie doodde. Met mijn gescheiden ouders en mijn studieschuld was ik altijd aan het knokken voor de volgende sport op de ladder, de volgende baan, de volgende freelance opdracht; voor meer geld, meer erkenning, voor naam, voorzover je naam kon maken als je werk bestond uit het vertellen van de verhalen van anderen. Toen ik begon bij een kleine krant in een of ander godvergeten gat, waar ik autoongelukken versloeg en vergaderingen van de raad voor de waterzuivering, wilde ik wanhopig graag naar een grotere krant, en toen ik ten slotte bij een grotere krant kwam, duurde het nog geen twee weken voor ik mijn volgende stap aan het plannen was.

Bruce was volkomen ontspannen door zijn postdoctoraal gerold, waarbij hij zo nu en dan wat les gaf en zo nu en dan freelance wat schrijfwerk deed, waarmee hij ongeveer de helft verdiende van wat ik verdiende en zijn ouders de rekening voor zijn autoverzekering (en de auto, nu we het er toch over hebben) liet betalen, ze liet ‘helpen’ met zijn huur, ze zijn levensstijl liet subsidiëren met giften van honderd dollar elke keer als hij ze zag, plus zulke royale cheques ter gelegenheid van verjaardagen, Chanoeka of zomaar, dat je mond ervan openzakte. ‘Doe het een beetje rustiger aan,’ zei hij tegen me als ik in alle vroegte opstond om aan een kort verhaal te werken of op zaterdag naar mijn werk ging om verzoekbrieven te schrijven aan uitgevers van tijdschriften in New York. ‘Je moet meer van het leven genieten, Cannie.’

Ik dacht weieens dat hij zichzelf graag zag als een van de hoofdrolspelers in een vroeg nummer van Springsteen - een felle, gepassioneerde negentienjarige romanticus die tekeerging tegen de wereld in het algemeen en zijn vader in het bijzonder en op zoek was naar dat ene meisje dat hem kon redden. Het probleem was dat Bruce’

ouders hem niets hadden gegeven om tegen te rebelleren: geen geestdodend fabrieksbaantje, geen strenge, autoritaire vader en zeker geen armoede. En een liedje van Springsteen duurde maar drie minuten, inclusief refrein en thema en donderende gitaarclimax, en hield nooit rekening met de vuile borden, de was en het onopgemaakte bed, de duizenden kleine voorkomendheden en toegeeflijkheden die nodig waren om een relatie in stand te houden. Mijn Bruce gaf er de voorkeur aan zich rustig door het leven te laten drijven, de zondagskrant volledig uit te spellen, goeie dope te roken, en van grotere kranten en betere opdrachten te dromen zonder zich erg in te spannen om ze te krijgen. Hij had een keer, in het begin van onze relatie, zijn knipsels naar de Examiner gestuurd en een bondig kaartje teruggekregen waarop stond ‘probeer het over vijf jaar nog maar eens’. Hij stopte het in een schoenendoos en we hebben er nooit meer een woord aan gewijd.

Maar hij was gelukkig. Head’s all empty, I don’t caie, zong hij voor me, met dank aan de Grateful Dead, en ik glimlachte dan krampachtig met de gedachte dat mijn hoofd nooit leeg was en dat je er verdomd zeker van kon zijn dat het mij wel iets zou kunnen schelen als dat ooit het geval zou zijn.

En wat had al dat gedraaf me opgeleverd, mijmerde ik, terwijl ik de alcoholhoudende brij nu rechtstreeks uit de kom dronk. Wat maakte het uit waar hij zijn sportschoenen nu deponeerde. Hij hield niet meer van mij.

Ik werd na middernacht wakker, kwijlend op de bank. Mijn hoofd bonsde. Toen drong het tot me door dat er iemand op de deur bonsde.

‘Cannie?’

Ik ging rechtop zitten en nam een ogenblik de tijd om mijn handen en voeten te lokaliseren.

‘Cannie, doe onmiddellijk open. Ik maak me zorgen om je.’

Mijn moeder. O, lieve god, nee.

‘Cannie!’

Ik kromp ineen op de bank en herinnerde me dat ze me op een ochtend, een miljoen jaar geleden, had gebeld om me te laten weten dat ze die avond voor gay bingo in de stad zou zijn en dat Tanya en zij daarna bij me langs zouden komen. Ik stond op, deed zo zachtjes mogelijk de halogeenlamp uit, wat niet erg zachtjes was aangezien ik erin slaagde de lamp er meteen maar bij om te gooien. Nifkin gaf

een schreeuw en klauterde op de leunstoel terwijl hij me verwijtende blikken toewierp. Mijn moeder begon weer te bonzen.

‘Cannie!’

‘Ga weg/ riep ik zwakjes. ‘Ik ben… niet aangekleed.’

‘O, dat ben je wel! Je hebt je tuinbroek aan, je drinkt tequila en je kijkt naar The Sound ofMusic.’

Het was allemaal waar. Wat moet ik zeggen? Ik ben dol op musicals. Ik ben vooral dol op The Sound ofMusic - in het bijzonder de scène waarin Maria het moederloze Von Trapp-kroost op haar bed verzamelt tijdens een onweersbui en ‘My Favorite Things’ zingt. Dat zag er zo knus uit, zo veilig - zoals ons gezin ooit, een minuutje, heel lang geleden, was geweest.

Ik hoorde mompelend overleg voor mijn deur - de stem van mijn moeder, toen een andere stem, in een lager register, als Marlboro-rook gefilterd door grind. Tanya. Die van de mitella en de krabbenpoot.

‘Cannie, doe open!’

Ik ging met moeite rechtop zitten en sjokte naar de badkamer, waar ik het licht aandeed en mezelf bekeek, terwijl ik over de situatie en mijn uiterlijk nadacht. Betraand gezicht, oké. Haar, lichtbruin met wat strepen koper, recht afgeknipt en achter mijn oren geduwd, aanwezig. Geen make-up. Lichte aanzet - nou ja, feitelijke aanwezigheid - van een onderkin. Volle wangen, ronde, hangende schouders, dubbele D-cup borsten, dikke vingers, stevige heupen, grote kont, gespierde dijen onder een trillende deken van vet. Mijn ogen leken bijzonder klein, alsof ze zich probeerden te verbergen in het vlees van mijn gezicht, en ze hadden iets gretigs en hongerigs en wanhopigs. Ogen die exact de kleur hadden van de oceaan in de Menemsha-haven in Martha’s Vineyard, een prachtig, druifachtig groen. Mijn beste kenmerk, dacht ik treurig. Mooie groene ogen en een spottende, scheve glimlach. ‘Zo’n mooi gezichtje/ zei mijn grootmoeder altijd terwijl ze mijn kin in haar hand nam, om vervolgens haar hoofd te schudden; ze nam de moeite niet om de rest te zeggen.

Dus hier sta ik dan. Achtentwintig jaar oud, de dertig dreigend opdoemend aan de horizon. Dronken. Dik. Alleen. Onbemind. En, het ergst van alles, een cliché, Ally McBeal en Bridget Jones bij elkaar, wat waarschijnlijk ongeveer mijn gewicht opleverde; en er stonden twee vastbesloten lesbiennes op mijn deur te beuken. Wat

ik het best kon doen, besloot ik, was me in de wc verstoppen en mezelf dood houden.

‘Ik heb een sleutel,’ dreigde mijn moeder.

Ik rukte de tequilakom weg van Nifkin. ‘Wacht even,’ riep ik. Ik zette de lamp rechtop en opende de deur op een kier. Gekleed in precies dezelfde L.L. Bean-sweatshirts met capuchon, een bezorgde uitdrukking op hun gezicht, stonden mijn moeder en Tanya me aan te staren.

‘Luister,’ zei ik. ‘Ik voel me prima. Ik ben alleen slaperig, dus ga ik slapen. We kunnen er morgen over praten.’

‘Luister, we hebben het artikel in Moxie gezien,’ zei mijn moeder. ‘Lucy kwam ermee.’

Dank je, Lucy, dacht ik. ‘Ik voel me prima,’ zei ik weer. ‘Prima, prima, prima, prima.’

Mijn moeder, met haar bingo-prent in haar hand, zag eruit alsof ze me niet geloofde. Tanya zag er zoals gewoonlijk alleen maar uit alsof ze een sigaret wilde, en een borrel, en wenste dat mijn broer en zus en ikzelf nooit geboren waren, zodat ze mijn moeder helemaal voor haar alleen kon hebben en ze naar een commune in Northamp-ton konden verhuizen.

‘Je belt me morgen?’ vroeg mijn moeder.

‘Ik bel,’ zei ik, en ik deed de deur dicht.

Mijn bed zag eruit als een oase in de woestijn, als een zandbank in een ruwe zee. Ik strompelde erop af, liet me vallen, op mijn rug, armen en benen uitgespreid als een maat vierenveertig zeester die aan het dekbed is geniet. Ik was dol op mijn bed - het mooie, lichtblauwe donzen dekbed, de zachte roze lakens, de stapel kussens, stuk voor stuk in een kleurige hoes: een paarse, een oranje, een lichtgele en een roomkleurige. Ik was dol op de dekbedhoes van Laura Ashley en op de rode wollen deken die ik al had sinds mijn kindertijd. Mijn bed, dacht ik, was op dat moment ongeveer het enige positieve in mijn leven, terwijl Nifkin erop sprong en zich bij me voegde en ik naar het plafond staarde, dat op een onrustbarende manier in de rondte draaide.

Ik wenste dat ik Bruce nooit verteld had dat ik een pauze wilde. Ik wenste dat ik hem nooit had ontmoet. Ik wenste dat ik die nacht was blijven lopen, gewoon was doorgelopen en nooit had omgekeken.

Ik wenste dat ik geen verslaggeefster was. Ik wenste dat ik muffinbakster was in een muffinwinkel, waar ik alleen maar eieren hoefde te breken en bloem afmeten en wisselgeld teruggeven, en waar niemand me kon uitschelden, en waar ze zelfs van me zouden verwachten dat ik dik was. Elk vetrolletje en elke cellulitiskreukel zouden als bewijs dienen voor de voortreffelijkheid van mijn bak-producten.

Ik wenste dat ik van plaats kon verwisselen met de vent die het bord ‘verse sushi’ droeg en rond lunchtijd op en neer liep door Pine Street, waar hij sushibonnen voor World of Wasabe uitdeelde. Ik wenste dat ik anoniem en onzichtbaar kon zijn. Dood misschien.

Ik stelde me voor dat ik een briefje op de spiegel plakte, in de badkuip lag, een scheermesje naar mijn polsen bracht. Toen stelde ik me Nifkin voor die jammerend en verbaasd aan de rand van de badkuip krabde en zich afvroeg waarom ik niet overeind kwam. En ik stelde me mijn moeder voor, die mijn spullen moest uitzoeken en het enigszins beduimelde exemplaar van de Best of Penthouse Letters in de bovenste la van mijn ladekast vond, plus de roze, met bont beklede handboeien die Bruce me voor Valentijnsdag had gegeven. Tot slot stelde ik me de ambulancebroeders voor die mijn dode, natte lichaam drie trappen af moesten zien te krijgen. ‘Dit is een grote,’ stelde ik me voor dat een van hen zou zeggen.

Goed. Geen zelfmoord dus, dacht ik, terwijl ik me in het dekbed rolde en het oranje kussen onder mijn hoofd legde. Het muffinwinkel/sandwichbord-scenario was verleidelijk maar zou waarschijnlijk nooit werkelijkheid worden. Ik zag niet hoe ik het aan het alumnitijdschrift zou moeten uitleggen. Oud-studenten van Princeton die het snelle carrièretraject lieten voor wat het was, waren over het algemeen eigenaar van een muffinwinkel, die vervolgens de eerste zou blijken te zijn van een keten van succesvolle muffinwinkels, die daarna naar de beurs zou gaan en miljoenen zou opleveren. En de muffinwinkels zouden slechts een verzetje zijn voor een paar jaar, iets om zich mee bezig te houden terwijl ze hun kinderen opvoedden, die steevast in het alumnitijdschrift zouden verschijnen, gekleed in zwart met oranje tenue met ‘Klas van 2012!’ op hun vroegrijpe borstjes geschreven.

Wat ik wilde, dacht ik, terwijl ik mijn kussen hard tegen mijn gezicht drukte, was weer een meisje zijn. In het huis waarin ik was opgegroeid, lekker ingestopt onder het bruin met rode paisley dekbed

in mijn bed liggen lezen hoewel ik allang zou moeten slapen, en de deur horen opengaan en mijn vader binnen horen komen, en voelen hoe hij bij mijn bed stond, zijn trots en zijn liefde voelen alsof ze tastbaar waren, als warm water. Ik wilde dat hij zijn hand op mijn hoofd zou leggen zoals hij toen had gedaan en ik wilde de glimlach in zijn stem horen als hij zei: ‘Nog aan het lezen, Cannie?’ Ik wilde weer klein zijn, en voelen dat iemand van me hield. En slank zijn. Dat wilde ik.

Ik rolde me om, tastte naar mijn nachtkastje, pakte pen en papier. Afslanken, schreef ik, toen hield ik op en dacht na. Nieuwe vriend vinden, voegde ik eraan toe. Script verkopen. Groot huis kopen met een tuin en een hek eromheen. Acceptabeler vriendin voor mijn moeder vinden. Ergens tussen het schrijven van Naar de kapper en het denken van Zorgen dat Bruce spijt krijgt viel ik ten slotte in slaap.

Goed in bed. Ha! Hij durfde nogal, een artikel schrijven over seksuele deskundigheid, als je naging hoe weinig ervaring hij had gehad en hoe weinig hij had geweten voordat hij mij had ontmoet.

Ik had met vier mensen geslapen - drie vriendjes en een onbezonnen uitspatting met een eerstejaars - toen Bruce en ik wat met elkaar kregen, en ik had uitgebreid gerotzooid met een stuk of vijf anderen. Ik mocht dan een fors meisje zijn geweest, maar ik had vanaf mijn dertiende Cosmopolitan gelezen en wist hoe ik met de verschillende stukken gereedschap moest omgaan. Ik had in elk geval nooit klachten gehad.

Ik was dus ervaren. En Bruce… was dat niet. Hij was een paar keer op een wrede manier afgewezen op de middelbare school, toen hij echt een lelijke huid had, en voor zijn ontdekking dat wiet en een paardenstaart garant stonden voor het aantrekken van een bepaald type meisje.

Toen hij die eerste nacht kwam opdagen, met slaapzak en in geruit hemd, was hij geen maagd meer, maar hij had nooit een echte relatie gehad en was zeker nooit verliefd geweest. Dus was hij op zoek naar zijn schone dame en was ik, hoewel ik er niet afkerig van was om tegen de ware Jakob aan te lopen, toch vooral op zoek naar… nou, noem het genegenheid, aandacht. Of noem het eigenlijk maar seks.

We begonnen naast elkaar op de bank. Ik pakte zijn hand. Die was

ijskoud en klam. En toen ik terloops mijn arm om zijn schouders legde en zachtjes mijn dijbeen tegen het zijne drukte, voelde ik hem beven. Dat raakte me. Ik wilde teder zijn, ik wilde vriendelijk ziin. Ik nam zijn beide handen in de mijne en trok hem van de bank. ‘Laten we gaan liggen,’ zei ik.

We liepen hand in hand naar mijn slaapkamer, en hij ging op mijn futon liggen, plat op zijn rug, met wijdopen ogen die glansden in het donker, en hij zag er een beetje uit als een man in een tandartsstoel. Ik leunde op mijn elleboog en liet de losse punten van mijn haar zachtjes over zijn wang glijden. Toen ik hem in zijn hals kuste, snakte hij naar adem alsof hij zich gebrand had, en toen ik mijn hand onder zijn hemd liet glijden en zachtjes aan zijn borsthaar trok, zuchtte hij met de tederste stem die ik ooit had gehoord: ‘Ah, Cannie.’

Maar zijn kussen waren afschuwelijk, kwijlerig, een en al persende tong en lippen die in elkaar leken te storten wanneer ze de mijne ontmoetten, waardoor ik de keuze overhield tussen tanden en snor. Zijn handen waren stijf en onbeholpen. ‘Lig stil/ fluisterde ik.

‘Het spijt me,’ fluisterde hij ongelukkig. ‘Ik doe het helemaal fout, hè?’

‘Sst,’ zei ik zachtjes, met mijn lippen weer in zijn hals, tegen de tere huid waar zijn baard eindigde. Ik liet mijn hand over zijn borst glijden en licht over zijn kruis zweven. Geen beweging. Ik drukte mijn borsten tegen zijn zij, kuste zijn voorhoofd, zijn oogleden, de punt van zijn neus, en probeerde het weer. Nog steeds niets. Nou, dat was merkwaardig. Ik besloot hem een trucje te leren, een manier om mij tevreden te stellen of hij nu stijf kon worden of niet. Hii ontroerde me, die één meter tachtig lange vent met een paardenstaart en een uitdrukking op zijn gezicht alsof ik hem wilde elektro-cuteren in plaats van… dat. Ik legde mijn benen rond een van ziin benen, pakte zijn hand en liet hem in mijn slipje glijden. Hii keek me aan en glimlachte toen hij voelde hoe nat ik was. Ik legde zijn vingers waar ik ze moest hebben, met mijn hand over de zijne, oefende druk uit op zijn vingers, leerde hem wat hij moest doen, bewoog me tegen hem aan en liet hem merken hoe ik zweette en hard ademde en kreunde toen ik klaarkwam. En toen drukte ik mijn gezicht weer in zijn hals en bracht mijn lippen naar zijn oor. ‘Dank je,’ fluisterde ik. Ik proefde zout. Zweet? Tranen misschien? Maar het was donker en ik keek niet.

Zo vielen we in slaap: ik alleen gekleed in een t-shirt en een slipje, mijn benen om hem heen geslagen; hij alleen met zijn overhemd losgeknoopt, tot halverwege, nog steeds in ondergoed, joggingbroek, sokken. En toen het licht door mijn ramen kwam kruipen, toen we onze ogen openden en elkaar aankeken, leek het alsof we elkaar al veel langer kenden dan één nacht, alsof we nooit vreemden waren geweest. ‘Goeiemorgen/ fluisterde ik.

‘fe bent mooi,’ zei hij.

Ik kwam tot de conclusie dat ik er wel aan zou kunnen wennen om dat ‘s morgens te horen. Bruce kwam tot de conclusie dat hij verliefd was. De volgende drie jaar waren we bij elkaar en leerden met elkaar. Uiteindelijk vertelde hij me het hele verhaal, over zijn beperkte ervaring, dat hij altijd dronken of stoned was geweest en altijd erg verlegen, dat hij een paar keer was afgewezen in zijn eerste jaar op de universiteit en besloten had geduld te hebben. ‘Ik wist dat ik op een dag de ware zou tegenkomen,’ zei hij, tegen me glimlachend en me dicht tegen zich aan trekkend. We ontdekten de dingen die hij fijn vond, de dingen die ik fijn vond, de dingen die we allebei fijn vonden. Sommige dingen waren simpel en duidelijk. Andere dingen waren ruig genoeg om tot opgetrokken wenkbrauwen te leiden, zelfs in Moxie, waar regelmatig artikelen in stonden over nieuwe ‘sexy geheimen’.

Maar wat me razend maakte, wat aan mijn hart knaagde toen ik de volgende ochtend wakker werd, klam en met een droge mond van de zuippartij van de vorige avond, was de titel van de rubriek. ‘Goed in Bed’. Het was een leugen. Hij was niet zo’n seksuele kenner geweest, geen wonderkind tussen de lakens… waar het om ging was dat we ooit van elkaar hadden gehouden, dat we samen goed in bed waren geweest.