13
na veel wikken en wegen en ongeveer tien kladversies
schreef en stuurde ik Bruce een brief.
Bruce,
Ei is geen manier om dit te verzach ten, dus vertel ik je zonder er doekjes om te winden dat ik zwanger ben. Het is gebeurd toen we voor het laatst samen waren en ik heb besloten de baby te krijgen. Ik ben uitgerekend op ij juni.
Dit is mijn beslissing en ik heb hem zorgvuldig genomen. Ik wil het je laten weten omdat ik jou wil laten beslissen in hoeverre je betrokken wilt zijn bij het leven van het kind.
Ik zeg je niet wat je moet doen en vraag nergens om. Ik heb mijn beslissing genomen en jij zult de jouwe moeten nemen. Als je tijd met het kind wilt doorbrengen, zal ik mijn best doen om dat mogelijk te maken. Als je het niet wilt, begrijp ik dat.
Het spijt me dat dit gebeurd is. Ik weet dat je het op dit moment in je leven niet kunt gebruiken. Maar ik ben tot de conclusie gekomen dat je het recht hebt het te weten, zodat je de keuzes kunt maken die volgens jou goed zijn. Het enige wat ik je wil vragen is of je er alsjeblieft niet over wilt schrijven. Het kan me niet schelen dat je over mij praat, maar nu is er iemand anders bij betrokken.
Hou je taai, Cannie
Ik schreef mijn telefoonnummer erbij voor het geval hij dat vergeten was en verstuurde hem.
Ik had nog zoveel meer willen schrijven, bijvoorbeeld dat ik nog steeds naar hem verlangde. Dat ik er nog steeds van droomde dat hij bij me terug zou komen, dat we samen zouden zijn: Bruce, de baby en ik. Dat ik vaak bang was en soms, als ik niet bang was, woest op hem was of zo kapot van liefde en verlangen en hunkering dat ik niet eens aan hem durfde te denken uit vrees voor wat ik zou doen, en dat ik, hoezeer ik mijn dagen ook vulde met dingen die ik moest doen, met plannen en lijsten, met het schilderen van de tweede slaapkamer in een citroengele kleur en het in elkaar zetten van de commode die ik bij Ikea had gekocht, mezelf te vaak betrapte op gedachten aan hem en hoe graag ik hem terugwilde.
Maar geen van die dingen schreef ik hem.
Ik herinnerde me dat ik in de eindexamenklas zat en brieven stuurde naar universiteiten met het verzoek toegelaten te worden en hoe moeilijk het was om op antwoord te wachten. Geloof me, wachten tot de vader van je ongeboren kind je laat weten of hij wel of niet betrokken wil zijn bij jou, of bij de baby, is heel wat erger. Drie dagen lang controleerde ik obsessief mijn telefonische boodschappen. Een week lang reed ik tussen de middag naar huis om mijn post te controleren, mezelf vervloekend omdat ik de brief niet aangetekend had verstuurd, zodat ik er in elk geval zeker van was geweest dat hij hem ontvangen had.
Er was niets. Dag na dag niets. Ik kon niet geloven dat hij zo koud was. Dat hij mij - ons - zo volledig de rug toekeerde. Maar daar scheen het toch op neer te komen. Dus gaf ik het op… of probeerde mezelf te dwingen het op te geven.
‘Het zit zo,’ sprak ik tegen mijn buik. Het was zondagochtend, twee dagen voor Kerstmis. Ik had een fietstochtje gemaakt (ik had toestemming gekregen om tot mijn zesde maand te fietsen, tenzij er complicaties waren), een mobile van vrolijk geverfde hondenbotjes in elkaar gezet die ik zelf had gemaakt met behulp van een boek dat Eenvoudige handarbeid voor kinderen heette, en beloonde mezelf nu met een lang, heet bad.
‘Ik vind dat kinderen twee ouders horen te hebben. Dat geloof ik. Ideaal gezien, zou ik een vader voor je hebben. Maar die heb ik niet. Je biologische vader is namelijk een goeie vent, maar niet de juiste voor mij, en hij heeft het op dit moment een beetje moeilijk en bovendien heeft hij iemand anders… Dit was waarschimirk meer dan mijn ongeboren kind hoefde te weten, maar goed. ‘Dus het spnt me, maar zo staan de zaken ervoor. En ik ga proberen je zo goed mogelijk op te voeden, en we zullen er het beste van maken, en hopelijk zul je het me niet vreselijk kwalijk gaan nemen en tatoeages en piercings en dat soort dingen gaan nemen om je pijn naar buiten te brengen, of wat kinderen over ongeveer vijftien jaar ook zullen doen, want het spijt me, en ik zal zorgen dat het goed gaat.’
Ik kwam met moeite de kerstdagendoor. Ik maakte fadge en koekjes voor mijn vriendenin plaats van dingen voor ze te kopen en stopte geld (minder dan ik het jaar daarvoor had uitgedeeld) in kaarten voor mi jn broer enzus.Ikreednaar huis voor mi jn moeders jaarlij kse open huis, waar tientallen vrienden van haar,plusalleledenvandeSwitch Hitters en veel van de medewerkers van Een Klasse Apart me betuttelden, de beste wensen en adviezen en de namen van artsen en crèches gaven, en een enigszins beduimeld exemplaar van Heathei heeft twee mammies (dat laatste van een misleide bezoekster die Dot heette en door Tanya onmiddellijk terzijde werd genomen om haar te laten weten dat ik geen lesbienne maar alleen een aan de kant gezet fokdier was). Ik bleef zoveel mogelijk in de keuken, waar ik aardappels raspte, latkes bakte en naar Lucy luisterde, die me onthaalde op een verhaal over hoe zij en een van haar vriendinnen een man die ze in een bar hadden ontmoet hadden overgehaald om hen mee te nemen naar zijn huis en hoe ze alle kerstcadeautjes die onder de boom lagen hadden opengemaakt nadat hij bewusteloos was geraakt.
‘Dat was niet erg aardig,’ zei ik afkeurend.
‘Hij was niet erg aardig,’ zei Lucy. ‘Hoe haalde hij het in zijn hoofd om ons mee naar huis te nemen terwijl zijn vrouw de stad uit was.’
Ik moest toegeven dat daar iets in zat.
‘Het zijn allemaal schoften,’ vervolgde Lucy uit de hoogte. ‘Maar dat hoef ik jou natuurlijk niet te vertellen.’ Ze sloeg de heldere vloeistof uit haar glas achterover. Haar ogen straalden. ‘Ik moet in kerststemming komen,’ kondigde ze aan.
‘Doe dat maar ergens anders,’ zei ik, en ik schepte nog een hoopje aardappelbrij in de bakpan. Ik vermoeddde dat Lucy in het geheim heel blij was dat ik het was, en niet zij, die zich in deze toestand bevond. Van Lucy zou een ongeplande zwangerschap bijna verwacht zijn. Van mij was het schokkend.
Mijn moeder stak haar hoofd om de hoek van de keukendeur. ‘Cannie? Je blijft toch slapen, hè?’
Ik knikte. Sinds Thanksgiving had ik er een gewoonte van gemaakt om elk weekend minstens één nacht bij mijn moeder door te brengen. Zij kookte, ik negeerde Tanya, en in de ochtend gingen we zwemmen, langzaam, zij aan zij, voordat ik levensmiddelen en de eventuele noodzakelijke dingen voor nieuwe baby’s die haar vriendinnen hadden gedoneerd in de auto stopte en terugreednaar de stad.
Mijn moeder kwam naar het fornuis en porde met een bakspaan in mijn latkes. ‘Volgens mij is de olie te heet,’ merkte ze op. Ik joeg haar weg, maar ze trok zich slechts terug tot aan het aanrecht.
‘Nog niets van Bruce gehoord?’ vroeg ze. Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik kan het niet geloven,’ zei ze. ‘Dat is niets voor hem…’
‘Ik weet het ook niet,’ zei ik kortaf. Eerlijk gezegd vond ik dat mijn moeder gelijk had. Het was niets voor de Bruce die ik had gekend, en ik was net zo gekwetst en verbijsterd als iedereen. ‘Ik ben er kennelijk in geslaagd om het slechtste in hem naar boven te brengen.’
Mijn moeder glimlachte vriendelijk naar me. Toen reikte ze langs me heen en zette het gas lager. ‘Laat ze niet verbranden,’ zei ze, en ze ging terug naar het feest, mij achterlatend met een pan vol halfgebakken aardappelkoekjes en al mijn vragen. Kan het hem niets schelen, vroeg ik me af. Kan het hem helemaal niets schelen?
De hele winter probeerde ik bezig te blijven. Ik ging naar de feestjes van mi jn vriendinnen, waar ik gekruide cider dronk in plaats van advocaat of champagne. Ik ging uit eten met Andy, maakte wandelingen met Samantha en ging naar zwangerschapsgymnastiek met Lucy, die erin had toegestemd mijn begeleidster te zijn ‘als ik maar niet naar je pruim hoef te kijken!’. Eerlijk gezegd werden we er bijna de eerste dag al uitgegooid. Lucy begon ‘Pers! Pers!’ te roepen terwijl de leidster alleen maar wilde praten over het kiezen van een ziekenhuis. Sindsdien hielden de pappie-en-mammiestelletjes flink afstand van ons.
Dr. K. was mijn nieuwe e-mail-maatje geworden. Hij schreef me een of twee keer per week op mijn werk om me te vragen hoe het ging en me te laten weten hoe het mijn vriendinnen van de afslankgroep verging. Ik hoorde dat Esther een tredmolen had aangeschaft en veertig pond was kwijtgeraakt, en dat Bonnie een vriendje had gevonden. ‘Laat me weten hoe het met je gaat,’ schreef hij altijd,
maar ik had nooit zin hem veel te vertellen, vooral omdat ik niet goed wist waar ik hem moest plaatsen. Was hij een dokter? Een vriend? Ik wist het niet, dus hield ik het bij actuele zaken en vertelde hem de laatste redactieroddels, waar ik aan werkte en hoe ik me voelde.
Langzaam begon ik de mensen om me heen te vertellen wat er aan de hand was. Ik begon klein en bewoog me vervolgens in steeds groter wordende cirkels: goede vrienden, iets minder goede vrienden, een paar collega’s, een stuk of vijf familieleden. Ik deed het persoonlijk, waar mogelijk, via e-mail, in Maxi’s geval.
‘Zoals blijkt,’ begon ik, ‘ben ik zwanger.’ Ik gaf haar de beknopte versie van de gebeurtenissen. ‘Weet je nog dat ik je vertelde over de laatste keer dat ik Bruce heb gezien, bij de begrafenis?’ schreef ik. ‘We hadden een ontmoeting toen ik bij hem thuis was. Zo is het gebeurd.’
Maxi’s antwoord kwam onmiddellijk, was twee zinnen lang en geheel in hoofdletters, ‘wat ga je doen?’ schreef ze. ‘heb je hulp
nodig?’
Ik vertelde haar hoe mijn plannen eruitzagen: de baby krijgen, parttime werken. ‘Het is niet zoals ik het gepland zou hebben,’ schreef ik, ‘maar ik probeer het beste van de situatie te maken.’
‘Ben je gelukkig?’ mailde Maxi terug. ‘Ben je bang? Wat kan ik doen?’
‘Ik ben min of meer gelukkig. Ik ben opgewonden,’ schreef ik. ‘Ik weet dat mijn leven zal veranderen en ik probeer niet bang te zijn voor de manier waarop.’ Ik dacht na over haar laatste vraag en liet haar weten dat ik graag wilde dat ze mijn vriendin zou blijven en contact met me zou blijven houden. ‘En goede gedachten voor me denken,’ vertelde ik haar. ‘En hopen dat het op de een of andere manier allemaal goed komt.’
Er waren echter dagen waarop dat onwaarschijnlijk leek. Zoals de dag waarop ik naar de drogist ging om aantrekkelijke zwangerschapsbenodigdheden in te slaan, zoals Metamucil en Preparation H, en de laatste ‘Goed in Bed’-rubriek van Bruce zag, een verhandeling over publiek vertoon van genegenheid, getiteld ‘O, o, de mistletoe’.
Als het aan mij lag, zou ik E.’s hand voor altijd vasthouden. Ze heeft de
prachtigste handen, klein en slank en zacht, zo anders dan die van
mij.
Of die van mij, dacht ik droevig, starend naar mijn handen en mi n dikke vingers met hun onverzorgde nagels en afgebeten nagelriemen.
Als het aan mij lag, zou ik haar op elke straathoek kussen en voor een live studiopubliek omhelzen. Ik heb geen feestdagen nodig als excuus, of wat van het plafond bungelende stukjes groen als stimulans. Ze is aanbiddelijk, en ik ben niet bang dat te laten merken. Dat maakt me ongewoon, ik weet het. Veel mannen zouden liever je boodschappentassen dragen, je rugzak, misschien zelfs je handtas, dan in het openbaar je hand vasthouden. Ze vinden het prima om hun moeder en zusters te kussen - jaren van conditionering hebben hun verzet gebroken - maar ze hebben er moeite mee om jou ten overstaan van hun vrienden te kussen. Hoe moet je je man over die hobbel krijgen? Blijf het proberen. Laat je vingers langs de zijne glijden als je in de bioscoop een zak popcorn deelt en houd zijn hand vast wanneer je de deur uitloopt. Kus hem eerst speels, en hoop dat hij je kussen uiteindelijk met meer hartstocht zal beantwoorden. Probeer die mistletoe in je beha te stoppen of, beter nog, in die kanten kousenband die je nog nooit hebt gedragen…
Kanten kousenbanden. O, dat deed pijn. Ik herinnerde me hoe Bru-ce op mijn verjaardag of op Valentijnsdag was komen aanzetten met dozen vol bovenmaatse lingerie. Ik weigerde het te dragen. Ik vertelde hem dat ik verlegen was. In werkelijkheid voelde ik me belachelijk in dat spul. Gewone vrouwen schamen zich al voor hun billen en buik. Hoe moest ik me dan goed voelen als ik mezelf in de teddy’s en strings hees die hij op de een of andere manier te pakken had gekregen. Het voelde als een slechte grap, als een gemene truc, alsof er, zodra ik ook maar zou laten merken dat ik dom of goedgelovig genoeg was om te denken dat ik er in dat spul goed uit zou zien, een team van Verbolgen camera uit de kast te voorschijn zou wippen met fel flitsende lampen en een groothoeklens in de aanslag. Hoe Bruce ook probeerde mij gerust te stellen (‘Ik had het niet voor je gekocht als ik je er niet in zou willen zien!’), ik kon het zelfs niet opbrengen om het te proberen.
Ik sloeg het tijdschrift dicht. Ik betaalde voor mijn boodschappen, stopte ze in mijn zak en sjokte naar huis. Hoewel ik wist dat hij zijn artikel voor december maanden eerder had geschreven, maanden voordat hij mijn brief had gekregen - als hij die al gekregen had -voelde het als een klap in mijn gezicht.
Omdat ik geen plannen had om het te gaan vieren (laat staan iemand om te kussen) bood ik aan op oudejaarsavond te werken. Om halftwaalf ging ik naar huis, hielp Nifkin in het fleecetruitje dat hij verfoeide (in mijn hart wist ik zeker dat hij vond dat hij er belachelijk in uitzag… en in mijn hart moest ik toegeven dat hij gelijk had) en mezelf in mijn winterjas. Ik stopte een fles alcoholvrij druivensap in mijn zak en we hepen naar Penns Landing en gingen op de pier zitten. We keken naar het vuurwerk terwijl overal om ons heen dronken tieners en inwoners van Zuid-Philadelphia schreeuwden en elkaar vastpakten en kusten. Het was 1999.
Toen ging ik naar huis en deed iets wat ik waarschijnlijk veel eerder had moeten doen. Ik pakte een grote kartonnen doos en begon alle dingen die Bruce me gegeven had en de dingen die me aan hem herinnerden erin te stoppen.
De half opgebrande bolvormige kaars ging erin, die we samen hadden aangestoken in Vermont, waarna we in zijn flakkerende, zoetgeurende licht de liefde hadden bedreven. Alle brieven die hij me gestuurd had gingen erin, stuk voor stuk netjes in de bijbehorende envelop. Alle lingerie die hij voor me gekocht had en die ik nooit had gedragen ging erin, en de vibrator en de eetbare oliën, en de roze, met bont beklede handboeien, dingen die ik waarschijnlijk toch niet moest laten rondslingeren nu er een baby op komst was. Het halssnoer van met de hand beschilderde glazen kralen, dat zijn moeder mij gegeven had voor mijn laatste verjaardag, ging erin en de leren tas van de verjaardag daarvoor. Na enig wikken en wegen besloot ik de draadloze telefoon te blijven gebruiken,- hij had zijn associatie met Bruce verloren… hij belde tenslotte niet. En ik hield de cd’s van Ani DiFranco en Mary Chapin Carpenter, Liz Phair en Susan Werner. Dat was mijn muziek, niet de zijne.
Ik stopte het allemaal in de doos, plakte hem dicht en bracht hem naar mijn berging in de kelder. Misschien kon ik wat van de mooiere spullen verkopen als het zover kwam, maar voorlopig waren ze uit het zicht en dat zou misschien genoeg zijn. Of op zijn minst een begin. Toen ik weer boven was, maakte ik mijn nieuwe dagboek open, een prachtig boek met een gemarmerde kaft en dikke, gelinieerde pagina’s. ‘1999/ schreef ik, terwijl Nifkin op de bank wipte, naast me op de leuning ging zitten en met een, naar ik hoopte, goed-keurende blik naar mijn woorden keek. ‘Voor mijn baby, van wie ik al heel veel hou.’
Het regende bijna de hele maand januari en sneeuwde bijna de hele maand februari, waarbij alles ongeveer tien minuten wit bleef, tot de boerende stadsbussen en de kerels die hun snot op straat deden belanden het weer grijs maakten. Ik probeerde niet naar de harten van rode folie in de etalages te kijken. Ik probeerde het rood-op-roze Valentijnsnummer van Moxie te mijden, waaraan Bruce, zo liet het omslag me weten, een stuk had bijgedragen dat getiteld was ‘Maak hem aan het schreeuwen: 10 hete nieuwe sekstrucs voor de erotische avonturierster’. Op een noodlottige dag had ik terwijl ik in de buurtsuper in de rij stond zijn rubriek opgezocht en was overvallen door een paginagrote foto van Bruce waarop hij, gekleed in een knalrode zijden boxershort, een gelukzalige uitdrukking op zijn gezicht, lui op een bed lag met een vrouw van wie ik oprecht hoopte dat het een model van Moxie en niet de mysterieuze E. was. Ik had het tijdschrift teruggeduwd in het rek alsof ik me eraan gebrand had en napersoonlijk overlegmet Samantha (‘Zet het uit je hoofd, Cannie’) en een via e-mail gevoerde discussie met Maxi (‘Ik kan hem laten vermoorden, als je wilt’) besloten dat ik het maar het beste gewoon kon negeren en dankbaar mocht zijn dat februari een korte maand was.
De tijd verstreek. Ik ontwikkelde een interessante serie zwangerschapsstrepen en begon te smachten naar de geïmporteerde Stil-ton die ze bij Chef’s Market in South Street verkochten voor zestien dollar per pond. Een paar keer had het niet veel gescheeld of ik had een punt in mijn zak laten glijden en was de winkel uitgeslopen, maar ik heb het nooit gedaan. Te gênant, dacht ik, om mijn kaasverslaving te moeten uitleggen aan degene die, na mijn onvermijdelijke arrestatie, zou moeten komen om mijn borgtocht te betalen om me weer vrij te krijgen.
Ik voelde me behoorlijk goed, wat in overeenstemming was met de manier waarop de tweede periode van drie maanden beschreven werd in de meeste van de meedogenloos optimistische zwangerschapsboeken. ‘Je zult je stralend en levendig voelen, en vol energie !’ stond in een van de boeken, onder een foto van een stralende en zeer levendig uitziende zwangere vrouw die, hand in hand met haar toegewijd uitziende echtgenoot, door een veld met wilde bloemen
liep. Zo geweldig was het nou ook weer niet, met de zo nu en dan overweldigende slaperigheid, borsten die soms zo pijnlijk waren dat ik fantaseerde dat ze eraf vielen en wegrolden, en avonden als die waarop ik een hele pot mango-chutney at terwijl ik naar een herhaling van Total Request Live op mtv keek. Af en toe - hoewel, misschien vaker dan af en toe - had ik zo’n medelijden met mezelf dat ik moest huilen. In alle boeken die ik had stonden foto’s van zwangere dames met echtgenoot (of, in de wat progressievere, partner) - iemand om je buik in te wrijven met cacaoboter, om ijs en augurken voor je te halen, om je op te vrolijken en moed in te spreken en je te helpen bij het kiezen van een naam. Ik had niemand, dacht ik dan treurig, waarbij ik voor het gemak Samantha en Lucy vergat en de twee telefoontjes per avond van mijn moeder en de wekelijkse logeerpartijtjes. Niemand die ik midden in de nacht naar de buurtsuper kon sturen, niemand die laat opbleef om de relatieve voordelen van Alice en Abigail te bespreken, niemand om tegen me te zeggen dat ik niet bang moest zijn voor de pijn en niet bang moest zijn voor de toekomst en dat alles goed zou komen.
En ik had het gevoel dat de dingen eerder meer dan minder ingewikkeld werden. Om te beginnen begonnen mensen op mijn werk het te merken. Er was nog niemand geweest die het me op de man af had gevraagd, maar ik zag dat er naar me gekeken werd en hoorde hoe er een stilte viel wanneer ik in het damestoilet verscheen of in de bedrijfskantine.
Op een middag dreef Gabby me in een hoek bij mijn bureau. Ze had het al op me gemunt sinds het najaar, toen mijn lange zondagsartikel over Maxi op de voorpagina vanhet amusementskatern had gestaan, tot groot genoegen van de hoofdredactie. Ze vonden het geweldig dat wij de enige krant aan de oostkust waren die een interview met Maxi had gekregen, en nog geweldiger dat wij het enige verhaal hadden waarin ze zo open over haar leven, haar doelen en haar mislukte romances praatte. Ik kreeg een aardige bonus, plus een enthousiast briefje van de hoofdredacteur, dat ik goed zichtbaar boven mijn bureau had gehangen.
Het was allemaal uitstekend voor mij, maar het betekende wel dat Gabby’s humeur steeds slechter werd - vooral sinds ik uitverkoren was om over de Grammy’s te schrijven, terwijl zij opdracht had gekregen om alvast het overlijdensbericht van Andy Rooney te schrijven, voor het geval het slechter met hem zou gaan.
‘Ben je zwaarder geworden ?’ vroeg ze.
Ik probeerde de vraag om te keren, zoals Redbook’s laatste ‘Tien tips voor het omgaan met moeilijke mensen’ adviseerde, maar was me ervan bewust dat mensen hun oren gespitst hadden. ‘Wat een ongebruikelijke vraag,’ zei ik tussen verstijfde lippen door. ‘Waarom ben je daar benieuwd naar?’
Gabby weigerde te happen en keek me alleen maar aan. ‘Je ziet er anders uit/ zei ze.
‘Dus wat ik je hoor zeggen,’ begon ik, in overeenstemming met Redbook’s instructies, ‘is dat het belangrijk voor jou is dat ik er altijd hetzelfde uitzie.’
Ze wierp me een lange, boze blik toe en liep verongelijkt weg. Dat paste me uitstekend. Ik had nog niet besloten wat ik de mensen op mijn werk zou vertellen, of wanneer ik het zou vertellen, en voorlopig droeg ik grote shirts en(leggings en hoopte ik dat ze mijn gewichtstoename (zes pond in de eerste drie maanden en nog eens vier sinds Thanksgiving) zouden toeschrijven aan al te uitbundige kerstdagen.
En het was waar dat ik goed at. Ik had elk weekend een brunch met mijn moeder en een of twee keer per week een etentje met vriendinnen, die volgens een of ander zeer geheim schema leken te werken. Elke avond belde er iemand die aanbood langs te komen voor koffie of een afspraak maakte voor een bagel de volgende ochtend. Op mijn werk vroeg Andy elke dag of ik de restjes wilde delen van het fantastische restaurant waar hij de avond tevoren gegeten had, of nam Betsy me mee naar de kleine, uitstekende Vietnamese lunchroom twee straten verder. Het leek alsof ze bang waren mij alleen te laten. En het kon me niet eens schelen dat ze medelijden met me hadden of dat ik hun project was. Ik zoog het allemaal op in een poging Bruce niet te veel te missen of te veel in te zitten over de dingen die ik niet had (zekerheid, stabiliteit, een vader voor mijn ongeboren kind, zwangerschapskleren waarin ik er niet uitzag als een kleine skihelling). Ik ging naar mijn werk en naar dokter Patel en maakte afspraken voor alle informatiebijeenkomsten en cursussen die een aanstaande moeder maar kon wensen: Borstvoeding, Kin-derreanimatie, Beginselen van het ouderschap.
Mijn moeder maakte het bekend, en al haar vriendinnen leegden hun zolders en die van hun dochters. Binnen een week kwam ik om in dingen waarvan ik niet eens had geweten dat ik ze nodig had.
Toen het februari werd had ik een aankleedtafel, een luieremmer een ledikant je, een autostoeltje en een kinderwagen die er luxer i en ingewikkelder) uitzag dan mijn kleine auto. Ik had dozen vol slob-pakjes en kleine gebreide mutsjes, bekwijlde exemplaren van Pat the Bunny en Goodnight Moon en zilveren rammelaars met de afdrukken van tandjes erin. Ik had zuigflessen en spenen en een speensterilisator. Josh gaf me een certificaat van vijftig dollar voor EBaby. Lucy gaf me een pakje met de hand geschreven coupons die goed waren voor eens per week oppassen (‘zolang ik maar geen poepluiers hoef te verschonen!’).
Mijn tweede slaapkamer veranderde langzaam van een werkkamer in een kinderkamer. Ik gebruikte de tijd die ik voorheen had besteed aan het schrijven van scripts, korte verhalen en brieven om inlichtingen aan gq en de New Yoikei - om hogerop te komen, in feite - aan een aantal doe-het-zelfprojecten om het huis te verbeteren. En ik begon, spijtig genoeg, geld uit te geven. Ik kocht een zeegroen vloerkleed dat mooi bij de citroengele muren paste en een Beatrix Potter-kalender. Ik vond een beschadigde schommelstoel bij de vuilnis, liet de zitting opnieuw matten en spoot hem wit. Ik begon de boekenplank te vullen met elk kinderboek dat ik van de boe-kenredacteur los wist te krijgen en daarnaast met boeken van thuis en boeken die ik tweedehands kocht. Elke avond las ik mijn buik voor… om de gewoonte te ontwikkelen en omdat ik ergens gelezen had dat baby’s gevoelig zijn voor het geluid van hun moeders stem.
En elke avond danste ik. Ik trok de voor eeuwig stoffige metalen jaloezieën omlaag, stak een paar kaarsen aan, schopte mijn schoenen uit, zette de muziek hard en bewoog. Het was niet altijd een gelukkige dans. Soms zette ik de vroege Ani DiFranco op en dacht in weerwil van mezelf aan Bruce, terwijl Ani brulde ‘You were never kind, and you let me way down every time…’ Maar ik probeerde ook gelukkig te dansen, zowel in het belang van de baby als van mezelf.
Was ik eenzaam? Verschrikkelijk. Leven zonder Bruce en zonder de mogelijkheid dat hij terug zou komen, of hem zelfs maar te zien, en de wetenschap dat hij mij en ons kind volledig had afgewezen was alsof ik probeerde te leven zonder zuurstof. Soms werd ik boos en was ik woest op hem omdat hij me zo lang bij zich had laten blijven… of omdat hij niet terug was gekomen toen ik dat wilde Maar ik probeerde mijn boosheid weg te stoppen, zoals ik zijn geschenken had weggestopt, en verder te gaan met mijn leven.
Soms vroeg ik me af of het alleen trots was die ons gescheiden hield, of het niet slimmer van me zou zijn om hem te bellen of, beter nog, hem te gaan opzoeken, en net zo lang te smeken tot hij me terug zou nemen. Ik vroeg me af of hij, ondanks alles wat hij had gezegd, misschien toch nog van me hield. En ik vroeg me af of hij dat ooit had gedaan. Ik deed mijn best om dat soort gedachten uit mijn hoofd te zetten, maar ze bleven maar komen, tot ik op moest staan en iets moest gaan doen. Ik poetste mijn zilverwerk, bracht kinderbeveiliging op de keukenkasten aan, maakte alle kasten schoon. Voor het eerst was mijn appartement netjes, mooi zelfs. Jammer dat het in mijn hoofd zo’n zootje was.