9
ik werd wakker in een hotelsuite, in een heel groot bed, in
mijn zonnejurk. Iemand had mijn sandalen uitgetrokken en ze netjes op de vloer gezet.
De zon viel schuin door de ramen en tekende heldere strepen op de ivoorkleurige vloerbedekking en het roze, donzen dekbed dat licht als een kus op mijn lichaam lag. Ik tilde mijn hoofd op. Ooo. Grote vergissing. Ik liet mijn hoofd voorzichtig terugzakken op de kussens en deed mijn ogen weer dicht. Ik had het gevoel dat iemand een ijzeren band om mijn hoofd had gelast en deze langzaam strakker trok. Ik had het gevoel dat mijn gezicht aan het krimpen was. Ik had het gevoel dat er iets op mijn voorhoofd was geplakt.
Ik bracht mijn handen omhoog, verwijderde een velletje papier dat inderdaad op mijn voorhoofd was geplakt en begon te lezen.
Lieve Cannie,
Het spijt me dat ik je alleen heb moeten laten terwijl je zo overstuur bent, maar mijn vliegtuig vertrekt vanmorgen in alle vroegte (en April is razend op me…maar dat geeft niet. Het was het waard!). Ik voel me heel vervelend over wat er gisteravond is gebeurd. Ik weet dat ik je gedwongen heb hem te bellen en dat het vreselijk nieuws was om te ontvangen. Ik kan me voorstellen hoe je je nu voelt. Ik heb het zelf meegemaakt (zowel wat de tequila als het verdriet betreft). Wil je me morgen bellen, als je weer thuis bent en je, hoop ik, wat beter voelt. Mijn nummer staat hieronder. Ik hoop dat je me kunt
vergeven en dat we nog vriendinnen zijn.
Er zal de hele dag een auto voor je klaarstaan om je naar huis te brengen -op mi in kosten. (Eerlijk gezegd op Aprils kosten!) Bel alsjeblieft
snel.
Met vriendelijke groet,
Maxi Ryder
En daarop volgde een hele reeks telefoonnummers: Australië. Kantoor. Engeland. Pieper. Mobiele telefoon. Fax. Andere fax. E-mail.
Ik zocht voorzichtig mijn weg naar de badkamer, waar ik luidruchtig en grondig overgaf. Maxi had aspirine op de wastafel achtergelaten, samen met zo te zien voor honderden dollars aan Kiehl’s verzorgingsproducten en twee grote flessen Evian, nog gekoeld. Ik nam drie aspirientjes, dronk voorzichtig wat water en ving een blik van mezelf op in de spiegel. Bah. Niet best. Bleke, fletse, vlekkerige huid, vettig haar, kringen rond mijn ogen, en alle make-up die ik in de Beauty Bar had geprobeerd zat nu overal. Ik was de pijn tegenover het voordeel van een lange, hete douche nog aan het afwegen toen er zacht op de deur werd geklopt.
‘Roomservice/ zei de kelner, en hij reed een karretje naar binnen. Hete koffie, hete thee, vier soorten sap en droge toast. ‘Ik hoop dat u zich beter gaat voelen,’ zei hij meelevend. ‘En mevrouw Ryder heeft het zo geregeld dat u laat kunt vertrekken.’
‘Hoe laat?’ vroeg ik. Mijn stem klonk krakerig.
‘Zo laat als u wilt,’ zei hij. ‘Neem de tijd. Geniet ervan.’
Hij deed de gordijnen open en onthulde daarmee een panoramisch gezicht op de stad.
‘Indrukwekkend,’ zei ik. Het zonlicht stak in mijn ogen, maar het uitzicht was ontegenzeggelijk fantastisch. Ikzag Central Park onder me liggen, bezaaid met mensen en met bomen waarvan de bladeren oran j e en goud kleurden. De hoogbouw in de verte. Dan de rivier. Dan New Jersey. Hij woont inNew Jersey, hoorde ik mezelf zeggen.
‘Het is de penthouse-suite,’ zei hij, en hij liet me daar staan.
Ik schonk een kop thee voor mezelf in, voegde er suiker aan toe en probeerde een paar happen toast. De badkuip, zag ik verdrietig, was groot genoeg voor twee - waarschijnlijk groot genoeg voor drie, zelfs, als de gebruikers van de suite zich daartoe aangetrokken zouden voelen. De rijken zijn anders, dacht ik, en ik maakte het bad zo
heet als ik kon verdragen, gooide er wat badlotion in die gegarandeerd zo veel herstellende krachten bezat dat ik wel als herboren uit het water zou moeten herrijzen, of er op zijn minst beter uit zou moeten zien, en trok mijn zonnejurk over mijn hoofd.
Mijn tweede vergissing van die ochtend.
Overal in de badkamer waren spiegels, spiegels die je uitzichten boden die je normaal alleen in een warenhuis zag. En het terrein zag er niet goed uit. Ik sloot mijn ogen om het zicht op strepen en cellulitis weg te nemen. ‘Ik heb sterke, gebruinde benen,’ reciteerde ik voor mezelf. We hadden de week ervoor positief praten geoefend in de afslankgroep. ‘Ik heb prachtige schouders.’ Toen liet ik me in het bad glijden.
Hij had dus iemand anders, dacht ik bitter. Maar wat had ik dan verwacht? Hij is joods, hij heeft gestudeerd, hij is lang en fatsoenlijk en aardig om te zien,- natuurlijk zou iemand hem inpikken.
Ik ging op mijn rug liggen en stuurde een golf water naar de bad-kamervloer.
Maar hij hield van me, dacht ik. En dat had hij me voortdurend laten weten. Hij vond dat ik geweldig was… dat we samen geweldig waren. En tien minuten later heeft hij iemand anders in zijn bed en doet met haar de dingen die hij gezworen heeft alleen met mij te zullen doen?
De stem kwam terug, onverbiddelijk. Maar jij was degene die een tijdje uit elkaar wilde. En: wat had je dan verwacht!
‘Philadelphia, nietwaar, mevrouw?’ De chauffeur was Russisch en droeg een echte chauffeurspet. De auto, zo bleek, was een limousine, met een achterbank die groter was dan mijn bed, misschien zelfs groter dan mijn slaapkamer. Ik tuurde naar binnen. Daar was de bekende televisie, een videorecorder, een mooi uitziende stereo… en, uiteraard, een bar. Verschillende soorten drank glinsterend in geslepen kristallen karaffen en een rij lege glazen. Mijn maag draaide zich lui om.
‘Wilt u me even verontschuldigen?’ vroeg ik, en ik haastte me terug naar de hal. Toiletruimtes in de hal van hotels zijn ook geweldige plaatsen om over te geven.
Op het gezicht van de chauffeur lag een geamuseerde uitdrukking toen ik terugkwam bij de auto. ‘Wilt u via de Turnpike?’
‘Wat het gemakkelijkst is,’ zei ik, terwijl hij de deur voor me
openhield en ik me op de bank liet glijden. Hij laadde mijn rugzak, schoenendozen en boodschappentassen van de Beauty Bar in de kofferbak. Er was een telefoon achterin, naast de stereo en de tv, en ik pakte hem omdat ik plotseling wanhopig graag wilde weten of Bruce de vorige avond nog geprobeerd had mij te bereiken. Er was één boodschap op mijn antwoordapparaat. ‘Hé, Cannie, met Bruce, je had me gebeld. Ik ga een paar dagen naar huis, dus misschien probeer ik het later in de week nog eens.’ Geen Het spijt me. Geen Het was allemaal een nare droom. Het telefoontje was om elf uur in de ochtend geweest, waarschijnlijk nadat hij de tijd had genomen voor wat ochtendpret en een Belgische wafel met Juffie Piepende Veren, die hem dankzij mijn training nooit een Menselijk Bidet zou hoeven te noemen en waarschijnlijk niet meer woog dan hij.
Ik sloot mijn ogen. Het deed zo’n pijn.
Ik legde de telefoon neer terwijl we met honderdtwintig kilometer per uur over de New Jersey Turnpike stoven, recht langs de afrit die me naar zijn deur had gebracht. Ik tikte met twee vingers tegen het raam terwijl we voorbijreden. Hallo en tot ziens.
De zondag ging in een waas van tranen en braaksel voorbij in Samantha’s huis, waar Nifkin en ik ons heil hadden gezocht omdat het beter was niet te horen dat de telefoon niet overging. Samantha, ik kon het merken, deed haar uiterste best niet te zeggen dat ze me had gewaarschuwd. Ze hield het langer vol dan ik zou hebben gedaan - helemaal tot de avond, toen haar vragen over Maxi eindelijk uitgeput waren en ze overging op het onderwerp Bruce en het rampzalige telefoontje.
‘Je had een goede reden om een pauze te willen inlassen,’ zei ze tegen me. We zaten in de Pink Rose Pastry Shop. Zij knabbelde aan een bitterkoekje. Ik werkte me door een honkbalgrote en honkbal -vormige roomsoes heen, het beste wettelijk toegestane tegengif voor menselijke ellende dat ik gevonden had, met de gedachte dat het niet uitmaakte, want ik had sinds de middag ervoor, in New York met Maxi, niets meer gegeten.
‘Dat weet ik,’ zei ik, ‘ik kan me alleen niet meer herinneren wat die was.’
‘En je hebt erover nagedacht voordat je de beslissing nam, nietwaar?’
Ik knikte.
‘Dus moest je in elk geval rekening houden met de mogelijkheid dat hij iemand anders zou vinden?’
Het leek onmogelijk lang geleden, maar ik had er rekening mee gehouden. Op een gegeven moment had ik er zelfs op gehoopt, had ik gehoopt dat hij een leuk, klein Deadhead-meisje zou vinden met enkelbandjes en okselhaar, dat laat op zou blijven en high met hem zou worden, terwijl ik hard werkte, mijn scripts verkocht en een plaatsje zou veroveren op de Dertig onder de Dertig-lijst van Time. Er was een tijd geweest waarin ik dat scenario onder ogen kon zien zonder tranen, misselijkheid en/of het gevoel dat ik dood wilde, dat ik hem wilde vermoorden, of hem wilde vermoorden en dan doodgaan.
‘Er waren redenen waarom het tussen jullie niet goed ging,’ zei Samantha.
‘Vertel me nog eens welke dat waren.’
‘Hij hield er niet van om naar de film te gaan.’
‘Ik ga met jou naar de film.’
‘Hij hield er niet van om waar dan ook maar heen te gaan!’
‘Was het zo erg geweest om thuis te blijven?’ Ik porde zo hard in de soes dat hij omviel en de room eruit sijpelde. ‘Hij was echt aardig. Een aardige, lieve vent. En ik was een stommeling.’
‘Cannie, hij heeft je in een nationaal tijdschrift met Monica Lewinsky vergeleken!’
‘Nou, er zijn erger dingen. Hij heeft me niet beduveld.’
‘Ik weet waar het om gaat,’ zei Samantha.
‘Hoe bedoel je?’
‘Waar het om gaat is dat je wilt hebben wat je niet kunt krijgen. Het is een algemene wet: hij hield van je; jij voelde je verveeld en verstikt. Hij is verdergegaan met zijn leven en jij wilt hem wanhopig graag terug. Maar denk er eens goed over na, Cannie… is er echt iets veranderd?’
Ik wilde haar vertellen dat ik veranderd was, dat ik een nauwkeurig beeld had gekregen van wat mijn mogelijkheden op het gebied van afspraakjes waren, en dat de enige mogelijkheid Steve was geweest, die sandalen droeg en een avondje uit met mij niet eens als een afspraakje beschouwde.
‘Uiteindelijk zou je hem weer aan de kant zetten, en dat is echt niet eerlijk.’
‘Waarom moet ik eerlijk zijn?’ kreunde ik. ‘Waarom kan ik niet
gewoon egoïstisch en krengerig en gemeen zijn, net als iedereen?’
‘Omdat je de pech hebt een goed mens te zijn,’ zei ze.
Ik daagde haaruit. ‘Hoe weet je dat?’
‘Oké. Je laat Nifkin uit en je loopt langs je auto en je ziet dat er als je hem een meter naar voren zet nog een parkeerplaats is, in plaats van zo’n irritant gat dat eruitziet als een parkeerplaats maar het niet is. Zet je je auto vooruit?’
‘Eh, ja… zou jij dat niet doen?’
‘Daar gaat het niet om. Dat is het bewijs. Je bent een goed mens.’
‘Ik wil geen goed mens zijn. Ik wil naar New Jersey rijden en dat kreng uit zijn bed schoppen…’
‘Dat weet ik,’ zei ze. ‘Maar dat kun je niet doen.’
‘Waarom niet?’ vroeg ik.
‘Omdat je dan in de gevangenis terechtkomt, en ik ben niet van plan om voor eeuwig voor die rare hond van je te zorgen.’
‘Juist.’Ik zuchtte.
De kelner kwam langs en wierp een blik op onze borden. ‘Klaar?’
Ik knikte. ‘Helemaal klaar. Niets meer,’ zei ik.
Sam zei dat ik kon blijven slapen als ik wilde, maar ik besloot dat ik me niet eeuwig kon blijven verstoppen, dus haakte ik Nifkin aan zijn riem en ging naar huis. Ik hees mezelf de trap op met mijn handen vol zaterdagpost, en daar stond hij, recht voor mijn deur. Ik zag hem in fases in zicht komen - zijn versleten, op één na beste paar sportschoenen… daarna de niet bij elkaar passende sportsokken… vervolgens zijn gebruinde, behaarde benen - terwijl ik hoger kwam. Kaki korte broek en oud college-t-shirt, zijn sikje, zijn vuilblonde paardenstaart, zijn gezicht. Dames en heren, vers van zijn verloving met de Verenpiepster, Bruce Guberman.
‘Cannie?’
Ik voelde me zo vreemd, alsof mijn hart tegelijkertijd in mijn schoenen wilde zakken en naar mijn keel wilde stijgen. Of misschien was ik gewoon weer misselijk.
‘Luister/ zei hij, ‘het, eh, het spijt me van gisteravond.’
‘Je hoeft je nergens voor te verontschuldigen/ zei ik opgewekt, terwijl ik langs hem heen drong en de deur opende. ‘Wat brengt je hier?’
Hij liep naar binnen, zijn ogen op zijn veters gericht en zijn handen in zijn zakken. ‘Ik ben onderweg naar Baltimore.’
‘Wat leuk voor je/ zei ik terwijl ik Nifkin streng aankeek in de
hoop dat het hem ervan zou weerhouden om driedubbel kwispelend tegen Bruce op te springen. ‘Ik wilde met je praten,’ zei hij.
‘Wat leuk voor mij,’ antwoordde ik.
‘Ik wilde het je vertellen. Ik wilde het je vertellen voordat je erover leest,’zei hij.
O, geweldig. Ik zou het moeten aanhoren en er ook nog over moeten lezen? ‘Erover leest, waar?’ vroeg ik.
‘In Moxie,’ zei hij.
‘Moxie staat eerlijk gezegd niet hoog op mijn leeslijst,’ vertelde ik hem. ‘Ik weet al hoe ik moet pijpen. Zoals je je misschien herinnert.’
Hij haalde diep adem, en ik wist wat het was, wat er ging komen, zoals je de luchtdruk kunt voelen veranderen en weet dat er storm op til is. ‘Ik wilde je vertellen dat ik, eh… een nieuwe vriendin heb.’
‘Meen je dat? Je bedoelt dat je gisteravond niet met een piepende pop in bed lag?’
Hij lachte niet. ‘Hoe heet ze?’
‘Cannie,’ zei hij zacht.
‘Ik weiger te geloven dat je een ander meisje hebt gevonden dat Cannie heet. Vertelhetme. Kom op. Leeftijd? Rang? Serienummer?’ vroeg ik op speelse toon, en mijn stem klonk alsof hij van kilometers ver kwam.
‘Ze is eenendertig… een kleuterjuf. Ze heeft ook een hond.’
‘Dat is geweldig,’ zei ik sarcastisch. ‘Ik wed dat we nog een heleboel andere dingen gemeen hebben. Laat me raden… ik wed dat ze borsten heeft! En haar!’
‘Cannie…’
En toen, omdat het het enige was dat ik kon bedenken: ‘Waar heeft ze gestudeerd?’
‘Eh… Montclair State.’
Geweldig. Ouder, armer, afhankelijker, minder intelligent. Ik wilde dolgraag vragen of ze blond was, gewoon om het rijtje clichés compleet te maken.
‘Hou je van haar?’ flapte ik er echter uit.
‘Cannie…’
‘Laat maar. Het spijt me. Ik had het recht niet om je dat te vragen. Het spijt me.’ En toen, voor ik me kon beheersen: ‘Heb je haar over mij verteld?’
Hij knikte. ‘Natuurlijk.’
‘En wat heb je gezegd?’ Er kwam een verschrikkelijke gedachtein me op. ‘Heb je haar verteld over mijn moeder?’
Bruce knikte weer. Hij leek verbaasd. ‘Hoezo? Wat is daar zo erg aan?’
Ik deed mijn ogen dicht, plotseling overvallen door een beeld van Bruce met zijn nieuwe vriendin, in zijn brede, warme bed, die met zijn arm gezellig om haar heen geslagen mijn familiegeheimen vertelde. ‘Haar moeder is lesbisch, weet je,’ hoorde ik hem zeggen, en de nieuwe vriendin zou een wijs, professioneel meelevend kleuter-jufknikje geven en ondertussen denken dat ik wel een hele rare moest zijn.
Uit de slaapkamer hoorde ik geluiden alsof er iemand stikte. ‘Een ogenblik,’ mompelde ik, en ik rende naar de slaapkamer, waar Nif-kin druk bezig was een hondenpoepzakje uit te braken. Ik ruimde de rotzooi op en liep terug naar de woonkamer. Bruce stond voor mijn bank. Hij was niet gaan zitten, had zelfs niets aangeraakt. Ik hoefde maar naar hem te kijken om te weten hoe graag hij weer in zijn auto wilde zitten, met de raampjes omlaaggedraaid en Springsteen omhooggedraaid… weg wilde zijn van mij.
‘Gaat het?’
Ik haalde diep adem. Ik wou dat je terug was bij mij, dacht ik. Ik wou dat ik dit niet hoefde te horen. Ik wou dat we nooit uit elkaar waren gegaan. Ik wou dat we elkaar nooit hadden ontmoet.
‘Het gaat prima,’ zei ik. ‘Ik ben blij voor je.’
Daarna waren we allebei stil.
‘Ik hoop dat we vrienden kunnen blijven,’ zei Bruce.
‘Dat denk ik niet,’ zei ik.
‘Nou,’ zei hij, en hij zweeg, en ik wist dat hij me niets meer te zeggen had, en dat hij eigenlijk maar één ding wilde horen.
Dus zei ik het. ‘Tot ziens, Bruce,’ zei ik, en ik deed de deur open en stond daar te wachten tot hij naar buiten liep.
Toen was het maandag en was ik weer op mijn werk, en ik voelde me zowel misselijk als voor altijd dom. Ik zat wat met dingen op mijn bureau te schuiven en nam zonder mijn hoofd er echt bij te hebben mijn post door, waaronder de gebruikelijke stroom klachten van Oude Mensen, Boos, plus een verzameling bittere brieven van fans van Howard Stern, die zeer misnoegd waren over de recensie die ik geschreven had over zijn laatste live-uitzending. Ik zat me net af te vragen of ik niet gewoon een standaardbrief kon sturen aan de zeventien kerels die me lelijk, oud en jaloers op Howard Stern hadden genoemd, en getekend hadden met ‘Baba Booey’, toen Gab-by naar me toe kwam drentelen.
‘Hoe ging het met Maxi Dinges ?’ vroeg ze.
‘Prima,’ zei ik, met mijn beste nietszeggende glimlach.
Gabby trok haar wenkbrauwen op. ‘Want ik heb horen fluisteren dat ze geen interviews deed met de schrijvende pers. Alleen tv.’
‘Maak je geen zorgen.’
Maar Gabby zag er bezorgd uit. Zeer bezorgd. Waarschijnlijk had ze Maxi gepland als het belangrijkste onderwerp voor haar rubriek van de volgende dag - al was het alleen maar om mij onderuit te halen - en nu zou ze zich moeten haasten om de ruimte nog vol te krijgen. Gabby was niet zo goed in haastwerk.
‘Dus… je hebt met haar gesproken?’
‘Een uur ongeveer,’zei ik. ‘Geweldigmateriaal. Echt geweldig. We konden het echt goed met elkaar vinden,’ zei ik, de woorden rekkend om de kwelling te rekken. ‘Ik denk dat we misschien wel vrienden worden.’
Gabby’s mond zakte open. Ik zag aan haar dat ze niet wist of ze moest vragen of iemand haar geplande praatje met Maxi had genoemd of gewoon maar zou hopen dat ik er niet van op de hoogte was.
‘Maar bedankt voor je belangstelling,’ zei ik liefjes. ‘Ik vind het zo aardig dat je aan me denkt. Het is bijna… goh… alsof je mijn bazin bent.’ Ik duwde mijn stoel achteruit, stond op en liep vorstelijk, met rechte rug en opgeheven hoofd, langs haar heen. Toen ging ik het toilet binnen en gaf over. Opnieuw.
Toen ik weer aan mijn bureau zat, zocht ik verwoed mijn laden door naar een pepermuntje of wat kauwgom toen de telefoon ging.
‘Speciale onderwerpen, Candace Shapiro,’ zei ik afwezig. Punaises, visitekaartjes, drie maten paperclips, maar geen Ringetje te vinden. Het verhaal van mijn leven, dacht ik.
‘Candace, je spreekt met dokter Krushelevansky van de Universiteit van Philadelphia,’ sprak een diepe, vertrouwde stem.
‘O. O, hallo,’ zei ik. ‘Wat is er?’ Ik gaf mijn zoektocht door de bureaula op en begon aan mijn tas, hoewel ik daar al in gezocht had.
‘Ik moet iets met je bespreken,’ zei hij.
Dat wist mijn aandacht te trekken. ‘Ja?’
‘Weet je nog, dat laatste bloedonderzoek dat we gedaan hebben…’ Ik wist het nog goed. ‘Ik ben bang dat er iets uitgekomen is dat je ongeschikt maakt voor het onderzoek.’
Ik voelde mijn handen koud worden. ‘Wat ? Wat is er aan de hand?’
‘Ik bespreek het liever onder vier ogen,’ zei hij.
Ik probeerde snel alle andere dingen te bedenken die uit een bloedonderzoek naar voren konden komen, en elke mogelijkheid was afschrikwekkender dan de vorige. ‘Heb ik kanker?’ vroeg ik. ‘Heb ik aids?’
‘Je hebt niets dodelijks,’ zei hij ernstig. ‘En ik speel liever geen vraag-en antwoordspelletje.’
‘Vertel me dan gewoon wat er aan de hand is,’ smeekte ik. ‘Hoog cholesterol? Suikertekort? Scheurbuik? Jicht?’
‘Cannie…’
‘Heb ik rachitis ? O god, laat het geen rachitis zijn. Dik en o-benen wordt me te veel, denk ik.’
Hij begon te lachen. ‘Geen rachitis, maar ik begin aan Tourette te denken. Hoe ken je al die ziekten trouwens? Heb je soms een artsenhandboek voor je liggen?’
‘Ik ben blij dat u dit wel komisch vindt,’ zei ik klagend. ‘Ik ben blij dat dit uw idee van een lolletje is, om onschuldige journalisten midden op de dag op te bellen en ze te vertellen dat er iets mis is met hun bloed.’
‘Er is niets mis met je bloed,’ zei hij ernstig. ‘En ik wil je graag vertellen wat we gevonden hebben, maar liever niet over de telefoon.’
Hij zat achter zijn bureau toen ik binnenkwam en stond op om mij te begroeten. Ik merkte opnieuw hoe lang hij was.
‘Ga zitten,’ zei hij. Ik liet mijn tas en rugzak op een stoel vallen en ging zelf op een andere zitten.
Hij vouwde mijn map open op zijn bureau. ‘Zoals ik je al gezegd heb, doen we standaard een aantal onderzoeken als we bloed afnemen, waarbij we kijken naar dingen die mogelijke deelnemers aan een onderzoek ongeschikt zouden maken. Hepatitis is een van die dingen. En ook aids, uiteraard.’
Ik knikte en vroeg me af wanneer hij ter zake zou komen.
‘We doen ook een zwangerschapstest,’ zei hij. Ik knikte weer en dacht: oké, goed, maai wat is ei nou mis met mijl En toen drong het tot me door. Zwangeischap.
‘Maar ik ben niet…’ hakkelde ik. ‘Ik bedoel, dat kan niet.’
Hij draaide de map om en wees naar iets wat met rood omcirkeld was. ‘Ik wil met alle plezier nog een test voor je regelen,’ zei hij, ‘maar we zijn over het algemeen heel nauwkeurig.’
‘Ik… ik weet niet…’ Ik stond op. Hoe kon dit gebeurd zijn? Mijn gedachten vlogen door mijn hoofd. Ik het me weer in de stoel zakken om na te denken. Ik was met de pil gestopt nadat Bruce en ik uit elkaar waren gegaan. Ik dacht dat het lang, heel lang, zou duren voordat ik weer een voorbehoedsmiddel nodig zou hebben, en tijdens het rouwbezoek had ik er niet eens aan gedacht dat ik een risico nam. Toen moest het gebeurd zijn.
‘O god,’ zei ik terwijl ik weer overeind sprong. Bruce. Ik moest Bruce vinden. Ik moest het Bruce vertellen. Nu zou hij me toch zeker terugnemen… maar, zei een stemmetje in mijn hoofd, stel dat hij dat niet doet. Stel dat hij zou zeggen dat het mijn zorg, mijn probleem was, dat hij nu met iemand anders was en dat ik het zelf maar moest uitzoeken.
‘O,’ zei ik terwijl ik me weer op de stoel liet zakken en mijn gezicht in mijn handen begroef. Het was te afschuwelijk om ook maar aan te denken. Ik had niet eens gemerkt dat dr. K. de kamer verlaten had tot de deur openging en hij daar stond. Hij hield drie schuim-plastic bekers in zijn ene hand, zakjes melkpoeder en suiker in de andere. Hij zette de bekers op het bureau voor me neer: thee, koffie, water. ‘Ik wist niet wat je zou willen,’ zei hij verontschuldigend. Ik pakte de thee. Hij deed zijn bureaula open en haalde een halflege beervormige knijpfles met honing te voorschijn. ‘Kan ik nog iets anders voor je halen?’ vroeg hij vriendelijk. Ik schudde mijn hoofd.
‘Wil je even alleen zijn?’ vroeg hij, en ik herinnerde me dat het midden op een werkdag was, dat de wereld om me heen verder draaide, en dat hij waarschijnlijk dingen te doen had, afspraken had met andere dikke dames.
‘Dat doet u niet zo vaak, neem ik aan?’ vroeg ik. ‘Mensen vertellen dat ze zwanger zijn, bedoel ik.’
De dokter leek te schrikken. ‘Nee,’ zei hij ten slotte. ‘Nee, dat doe ik niet zo vaak.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Deed ik het niet goed?’
Ik lachte zwakjes. ‘Dat weet ik niet. Niemand heeft me ooit eerder verteld dat ik zwanger ben, dus ik heb niet veel vergelijkingsmateriaal.’
‘Het spijt me,’ zei hij aarzelend. ‘Ik neem aan dat het… onverwacht nieuws is.’
‘Dat kun je wel zeggen,’ zei ik. Ineens werd ik overvallen door een levendige herinnering aan de Tequila Tour van Maxi en Cannie. ‘O god,’ zei ik terwijl ik me voorstelde dat het vermeende kind inmiddels op sterk water stond. ‘Weet u iets over zwangerschap en alcoholgebruik?’
‘Wacht even,’ zei hij. Ik hoorde hem snel door de hal lopen. Hij kwam terug met een boek in zijn handen. Wat te verwachten als je in verwachting bent. ‘Een van de verpleegsters had het,’ legde hij uit. Hij bladerde naar het register. ‘Bladzijde 5 2/ zei hij, en hij gaf me het boek. Ik nam vluchtig de betreffende paragrafen door en begreep dat het wel goed zou komen, op voorwaarde dat ik me voorlopig niet meer helemaal onder tafel zou drinken. Ervan uitgaande, uiteraard, dat ik wilde dat het goed zou komen. En op dat moment had ik geen idee wat ik wilde. Behalve, uiteraard, in het geheel niet in deze situatie verkeren.
Ik legde het boek op zijn bureau en pakte mijn tas en mijn rugzak. ‘Ik moest maar eens gaan,’ zei ik.
‘Wil je nog een test?’ vroeg hij.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik doe er thuis nog wel een, denk ik, en dan moet ik maar eens bedenken…’ Ik deed mijn mond dicht. Ik wist eerlijk niet wat ik moest bedenken.
Hij schoof het boek naar me terug. ‘Wil je het nog even houden? Voor het geval je andere vragen hebt?’
Hij was zo aardig voor me, dacht ik. Waarom was hij zo aardig voor me? Waarschijnlijk was hij zo’n gekke voorstander van het recht op leven, dacht ik gemeen, en probeerde hij mij met zijn verzameling drankjes en de gratis handboeken zo ver te krijgen dat ik zwanger bleef.
‘Wil de verpleegster het niet terug?’ vroeg ik.
‘Ze heeft haar kinderen al,’ zei hij luchtig. ‘Ik weet zeker dat ze het niet erg vindt. Je mag het houden.’ Hij schraapte zijn keel. ‘Wat het onderzoek betreft,’ begon hij, ‘als je ervoor kiest om het kind te krijgen, kun je natuurlijk niet meer meedoen.’
‘Geen vermageringspillen,’ grapte ik.
‘Ze zijn niet goedgekeurd voor gebruik door zwangere vrouwen.’
‘Dan zou ik uw proefkonijn kunnen zijn,’ bood ik aan. Ik voelde dat ik op de rand van hysterie was. ‘Misschien zou ik een echte magere baby krijgen. Dat zou goed zijn, nietwaar?’
Wat je ook beslist, laat het me weten,’ zei hij terwijl hij een visitekaartje in het boek stopte. ‘Ik zal zorgen dat je al je geld terugkrijgt als je besluit er niet mee door te gaan.’
Ik herinnerde me, heel duidelijk, tussen de stapel formulieren die ik de eerste dag had ingevuld iets gezien te hebben waarin duidelijk werd gesteld dat er geen geld zou worden terugbetaald.
Zo’n gekke voorstander van het recht op leven, ja ja, dacht ik, en ik stond op en hing mijn rugzak over mijn schouders.
Hij keek me vriendelijk aan. ‘Luister, als je erover wilt praten… of als je nog medische vragen hebt, ben ik graag bereid je te helpen.’
‘Bedankt/ mompelde ik. Mijn hand lag al op de deurknop.
‘Pas op jezelf, Cannie/ zei hij. ‘En bel, hoe dan ook.’
Ik knikte weer, draaide de knop om en haastte me de deur uit.
De hele weg naar huis probeerde ik het op een akkoordje te gooien met God, op de manier waarop ik brieven had verzonnen aan meneer Deifflnger, de arme fan van Celine Dion, die nu de minste van mijn zorgen was. Lieve God, als u me niet zwanger maakt, zal ik als vrijwilliger in het dierenasiel gaan werken en in het aidshuis en zal ik nooit meer iets akeligs over iemand schrijven. Ik zal me beter gedragen. Ik zal alles doen wat ik hoor te doen. Ik zal naar de synagoge gaan, en niet alleen op hoogtijdagen, en ik zal niet zo gemeen en kritisch zijn, en ik zal aardig doen tegen Gabby, maar alstublieft, alstublieft, laat me dit niet overkomen.
Ik kocht twee zwangerschapstests bij de drogist in South Street, witte, kartonnen dozen met stralende aanstaande moeders erop, en plaste mijn hele hand onder toen ik de eerste deed, zo hevig beefde ik. Maar ik was inmiddels al zo overtuigd van het ergste dat ik het plusteken op het staafje niet nodig had om me te vertellen wat dr. Krushelevansky me al verteld had.
‘Ik ben zwanger,’ zei ik tegen de spiegel, en ik forceerde een glimlach, als die van de vrouw op de doos.
‘Zwanger,’ informeerde ik Nifkin later die avond, toen hij over me heen sprong en mijn gezicht likte in Samantha’s huis, waar ik hem had gestald terwijl ik aan het werk was. Samantha had zelf twee honden, plus een grote, omheinde achtertuin en een hondenluik, zodat de honden naar binnen en buiten konden gaan wanneer ze maar zin hadden. Nifkin was niet zo gek op haar honden, Daisy
en Mandy - ik vermoedde dat hij het gezelschap van mensen verkoos boven dat van andere huisdieren -, maar hij was een grote fan van de uitstekende lams-en rijstbrokjes die Samantha opdiende en leek, al met al, tevreden te zijn bij Sam.
‘Wat zei je?’ riep Samantha vanuit de keuken.
‘Ik ben zwanger,’ riep ik terug.
‘Wat?’
‘Niets,’ schreeuwde ik. Nifkin zat op mijn schoot en keek me ernstig aan.
‘Jij hebt me gehoord, hè?’ fluisterde ik. Nifkin likte mijn neus en krulde zich op op mijn schoot.
Haar handen afdrogend, kwam Samantha de woonkamer binnen. ‘Wat zei je?’
‘Ik zei dat ik naar huis ga voor Thanksgiving.’
‘Weer lesbische kalkoen?’ Samantha trok haar neus op. ‘Heb je me geen strikte instructies gegeven om je te slaan als je ooit zou zeggen dat je weer een feestdag met Tanya wilde doorbrengen?’
‘Ik ben moe,’ zei ik. ‘Ik ben moe en ik wil naar huis.’
Ze ging naast me zitten. ‘Wat is er echt aan de hand?’
En op dat moment wilde ik het haar zo graag vertellen, wilde ik me tot haar wenden en alles eruit gooien, wilde ik tegen haar zeggen, help me, vertel me wat ik moet doen. Maar ik kon het niet. Nog niet. Ik had tijd nodig om na te denken, om te weten te komen wat ik zelf wilde voordat het koor op gang zou komen. Ik wist welk advies ze me zou geven. Het zou het advies zijn dat ik haar zou geven als zij in deze situatie zou verkeren: jong, alleenstaand met een geweldige carrière, met jong geschopt door een vent die haar telefoontjes niet beantwoordde. Het was geen kwestie van nadenken: een vijfhonderd dollar kostend middagje bij een dokter, een paar dagen kramp en tranen, einde van het verhaal.
Maar voor ik voor die voor de hand liggende optie koos, wilde ik wat tijd, al was het maar een paar dagen. Ik wilde naar huis, ook al was thuis al lang geleden van een gelukkig toevluchtsoord veranderd in iets wat dichter in de buurt kwam van een lesbische commune.
Het was niet moeilijk. Ik belde Betsy, die me adviseerde net zo veel tijd te nemen als ik nodig had. ‘Je hebt nog drie weken vakantie, vijf dagen van vorig jaar die je niet hebt opgenomen en compensa-tietijd voor New York,’ zei ze in een boodschap op mijn antwoordapparaat thuis. ‘Ik wens je een fijne Thanksgiving en ik zie je volgende week.’
Ik stuurde Maxi een e-mailtje. ‘Er is iets gebeurd… helaas niet dat waarop ik had gehoopt/ schreef ik. ‘Bruce vrijt met een kleuterjuf. Ik ben diepbedroefd en ga naar huis om droge kalkoen te eten en mijn moeder medelijden met me te laten hebben.’
‘Veel geluk ermee/ had ze onmiddellijk teruggeschreven, hoewel het daar drie uur in de ochtend moest zijn. ‘En vergeet de juf. Ze is zijn overgangsobject. Die blijven nooit. Bel of schrijf als je thuis bent… In het voorjaar ben ik terug in de States.’
Ik zegde de kapper af, maakte nieuwe afspraken voor een paar telefonische interviews, regelde dat mijn buren mijn kranten en post zouden bewaren. Ik belde Bruce niet. Als ik zou besluiten om niet zwanger te blijven, was er geen reden om hem op de hoogte te stellen. In dit stadium van onze niet-bestaande relatie zag ik hem nu niet bepaald naast me in een kliniek zitten en teder mijn hand vasthouden. Als ik zwanger zou blijven… nou, daar zou ik dan wel over nadenken als het zover was, dacht ik.
Ik bevestigde mijn fietsenrek en mijn mountainbike aan de achterkant van mijn kleine blauwe Honda, stopte Nifkin in zijn reismand en gooide mijn tas in de kofferbak. Klaar of niet, ik ging naar huis.
III
Ik ga zwemmen
IO
de zomer tussen mijn derde en vierde jaar op princeton
liep ik stage bij de Village Vanguaid, het oudste en meest aanmatigende van de alternatieve opiniebladen van het land.
Het waren drie ellendige maanden. Om te beginnen was het de heetste zomer in jaren. Manhattan kookte. Elke ochtend begon ik te zweten zodra ik onder de douche vandaan kwam, bleef zweten tijdens de metrorit naar het centrum en ging daar in feite de hele dag mee door.
Ik werkte voor een vreselijke vrouw die Kay heette. Kay was één meter vijftig en mollig, behandelde haar haar met henna, droeg een borrelglaasjesbril uit een tweedehandswinkel en keek altijd chagrijnig. Haar zomeruniform was een minirok in combinatie met suède laarzen die tot haar dijen kwamen, afgewisseld met de lawaai -igste klompen ter wereld, aangevuld met een strak t-shirt met reclame voor Sammy’s Roemeense Restaurant erop, of de Padvinders Gymboree, of iets anders dat zo burgerlij kwasdathethipwas.
In het begin begreep ik niets van Kay. De hippe dracht begreep ik en die arrogante houding was te verwachten bij de Vanguaid, maar wat ik niet begreep was wanneer ze werkte. Ze verscheen laat op haar werk, ging vroeg weg, nam twee uur om te lunchen en leek het grootste deel van de tijd aan de telefoon te zitten met een groep onderling uitwisselbaar klinkende vrienden. Op het in mozaïek uit -gevoerde naambordje op het witte hekje dat ze ironisch rond haar werkplek had opgesteld, stond ‘assistent-redacteur’. En waar ze assisteerde weet ik niet, maar ik had haar nog nooit zien redigeren.
Ze was echter een meester in het delegeren van onaangename taken. Ik heb een idee over vrouwen en moord/ kondigde ze bijvoorbeeld aan op een dinsdagmiddag, terwijl ze lui van haar ijskoffie zat te nippen en ik, zwetend, voor haar stond. ‘Wil jij eens uitzoeken wat we erover hebben ?’
We praten over 1991. De oude uitgaven van de Vanguard waren niet on-line opgeslagen, en zelfs niet op microfilm, maar in enorme, stoffige, uit elkaar vallende banden die stuk voor stuk minstens twintig pond wogen. Deze banden waren ondergebracht in de gang die de kantoren van columnisten verbond met de kantine, die ingericht was met metalen stoelen en door sigaretten getekende bureaus enals werkruimte diendevoordeminderesterrenbijdeVanguard. Ik bracht mijn dagen door met de banden, die ik van de planken trok, eerst naar mijn bureau sjouwde en dan naar het kopieerapparaat, terwijl ik ondertussen de jeneveradem en losse handen probeerde te ontwijken van de meest vooraanstaande activist voor het recht op wapenbezit van het land, wiens kamer zich vlak naast de kasten bevond en wiens favoriete zomerhobby leek te zijn om per ongeluk expres langs mijn borsten te strijken wanneer ik mijn armen vol bandenhad.
Het was pure ellende. Na twee weken liet ik de metro voor wat hij was en begon met de bus te gaan. Hoewel de reis er twee keer zo lang door werd en nog net zo heet was, behoedde het me voor de benauwde, stinkende hel die het metrostation van n6th Street was geworden. Begin augustus zat ik op een middag op de m 140 - zwetend zoals gewoonlijk en zonder me met iemand te bemoeien - toen ik, net op het moment dat de bus langs Billy’s Topless schoot, een volkomen kalm stemmetje hoorde dat klonk alsof het onder uit mijn hoofd kwam.
‘Ik weet waar je heen gaat/ zei het stemmetje. Het haar op mijn armen en in mijn nek stond rechtop. Ik kreeg kippenvel en had het ineens ijskoud, en ik was er absoluut van overtuigd dat ik iets hoorde dat… niet menselijk was. Een stem uit de geestenwereld, had ik die zomer kunnen zeggen, terwijl ik het weglachte met mijn vrienden. Maar ik dacht werkelijk dat het de stem van God was.
Natuurlijk was het God niet, maar gewoon Ellyn Weiss, de kleine, vreemde, androgyn uitziende schrijver van de Village Vanguaid, die achter mij was gaan zitten en besloten had ‘ik weet waar je heen gaat’ te zeggen in plaats van ‘hallo’. Maar ik was ervan overtuigd dat
de stem van God, als ik die ooit zou horen, precies zo zou klinken: klein en stil en zeker.
Als je de stem van God eenmaal hebt gehoord, veranderen de dingen. Toen de meest vooraanstaande activist voor het recht op wapenbezit die dag zijn vingers langs mijn rechterborst liet strijken terwijl hij slingerend terugliep naar zijn kantoor liet ik per ongeluk expres 1987 op zijn voet vallen. ‘Het spijt me,’ zei ik poeslief toen hij wegstrompelde met een gezicht dat de kleur van vuile lakens had gekregen. Hij heeft me daarna nooit meer aangeraakt. En toen Kay tegen me zei: ‘Ik heb een idee over vrouwen en mannen, en hoe ze verschillen,’ en vroeg of ik aan het kopiëren wilde slaan, vertelde ik haar een uitgesproken leugen. ‘Mijn begeleider zegt dat ik hier geen punten voor krijg als jullie me alleen maar laten kopiëren,’ zei ik tegen haar. ‘Als jij me niet kunt gebruiken, denk ik dat de persklaarmakers wel werk voor me hebben.’ Diezelfde middag nog ontsnapte ik aan Kays kwaadaardige klauwen en bracht de rest van de zomer door met het schrijven van kopregels en het drinken van goedkope drankjes met mijn nieuwe collega’s.
Nu, zeven jaar later, zat ik in kleermakerszit op een picknicktafel, met mijn gezicht omhooggekeerd naar de bleke novemberzon en mijn flets naast me geparkeerd, te wachten tot ik die stem weer zou horen - te wachten tot God me op zou merken terwijl ik daar in het midden van Pennwood State Park in Pennsylvania zat, acht kilometer van het huis waarin ik was opgegroeid, te wachten tot God op me neer zou kijken en ofwel Houd het kindoi Bel Gepland Ouderschap zou zeggen.
Ik strekte mijn benen, bracht mijn armen boven mijn hoofd en ademde in door mijn neus en uit door mijn mond op de manier die volgens Samantha’s vriendje, de yogaleraar, mijn bloed zou reinigen en mijn gedachten helder zou maken. Als het gebeurd was zoals ik dacht - als ik zwanger was geworden toen Bruce en ik de laatste keer samen waren - was ik nu acht weken onderweg. Hoe groot was het, vroeg ik me af. De grootte van een vingertop, een gummetje, een dikkopje?
Ik had besloten God nog tien minuten de tijd te geven toen ik iets hoorde.
‘Cannie?’
Verdorie. Dat was absoluut geen goddelijke stem. Ik voelde de tafel hellen toen Tanya zich erop hees, maar ik hield mijn ogen dicht
in de hoop dat ze, voor één keer, weg zou gaan als ik deed alsof ze er niet was.
‘Is er iets mis?’
Dom van me. Ik vergat altijd dat Tanya deelnam aan een hele serie zelfhulpgroepen: een groep voor familieleden van alcoholisten, een andere voor slachtoffers van seksueel misbruik, een derde die Niet Meer Afhankelijk! heette, met een uitroepteken als onderdeel van de naam. Zich er niet mee bemoeien was ondenkbaar. Tanya bemoeide zich overal mee.
‘Het helpt misschien als je erover praat,’ mompelde ze terwijl ze een sigaret opstak.
‘Mmm,’ zei ik. Zelfs met mijn ogen dicht voelde ik dat ze naar me keek.
‘Je bent ontslagen,’ merkte ze ineens op.
In weerwil van mezelf vlogen mijn ogen open. ‘Wat?’
Tanya zag eruit alsof ze buitengewoon ingenomen was met zichzelf. ‘Ik heb het goed, hè? Ha! Je moeder is me een tientje schuldig.’
Ik ging op mijn rug liggen, wuifde haar rook weg en begon een toenemende ergernis te voelen. ‘Nee, ik ben niet ontslagen.’
‘Is het Bruce ? Is er iets anders gebeurd?’
‘Tanya, ik heb nu echt geen zin om erover te praten.’
‘Bruce, dus?’ zei Tanya treurig. ‘Verdomme.’
Ik ging weer rechtop zitten. ‘Waarom zou jij je daar druk om maken?’
Ze haalde haar dikke schouders op. ‘O, je moeder dacht dat het met Bruce te maken had, en als ze gelijk heeft, moet ik haar betalen.’
Geweldig, dacht ik. Mijn arme leven was gereduceerd tot een serie weddenschappen.
De tranen sprongen in mijn ogen. Ik leek tegenwoordig om alles te huilen, te beginnen met mijn situatie en onverbiddelijk doorgaand met de gevoelige verhalen die in de Examinez stonden en de reclames van CampbelFs soep.
‘Je hebt zijn laatste artikel zeker gelezen, hè?’ zei Tanya.
Ik had het gelezen. ‘Weer verliefd’ heette het, en het stond in het decembernummer, dat net op tijd in de rekken had gestaan om mijn Thanksgiving te verpesten.
‘Ik weet dat ik me op E. zelf zou moeten richten/ had hij geschreven.
Ik weet dat het verkeerd is om te vergelijken. Maar het is niet te vermijden. Na De Eerste lijkt de volgende vrouw noodzakelijkerwijs De Tweede te zijn. Een tijdje in elk geval, in het begin. En E. verschilt in elk opzicht van mijn eerste liefde: klein terwijl zij groot was, fijn en tenger terwijl zij breed en massief was, Hef terwijl zij bitter, bijtend geestig was.
‘Het is de reactie,’ zeggen mijn vrienden, knikkend met hun hoofden als bejaarde konijnen in plaats van als 29-jarige fulltime uitzendkrachten en postdoctoraal studenten. ‘Ze is een reactie op je eerste relatie.’ Maar wat zou daar verkeerd aan zijn, vraag ik me af. Als er een eerste was, en dat is misgegaan, moet er een tweede zijn, een volgende, iemand anders, iemand die nieuw is. Uiteindelijk moet je verder. Als de eerste hef de was als het verkennen van een nieuw continent is de tweede liefde, denk ik, als het verhuizen naar een nieuwe buurt. Je weet al dat er straten en huizen zullen zijn. Nu heb je het genoegen te ontdekken hoe de huizen er vanbinnen uitzien, hoe de straten onder je voeten voelen. Je kent de grondregels, het vocabulaire: telefoontjes, chocolaatjes op Valentijnsdag, hoe je een vrouw moet troosten wanneer ze je vertelt wat er mis is gegaan op haar werk, in haar leven. Nu kun je aan de fijne afstemming beginnen. Je vindt haar koosnaam, hoe ze graag wil dat je haar hand vasthoudt, het gevoelige plekje net onder de ronding van haar kaak…
En zo ver was ik gekomen voordat ik naar het toilet rende voor de tweede ontlading van die dag. Alleen het idee al dat Bruce iemand anders kuste op het gevoelige plekje net onder de ronding van haar kaak - zelfs de gedachte dat hij zoiets opmerkte - was genoeg om mijn zwakke maag in opstand te laten komen. Hij houdt niet meer van me. Ik moest mezelf daaraan blijven herinneren, en steeds als ik die woorden dacht, was het alsof ik ze voor het eerst hoorde, in grote cursieve letters, bulderend uitgesproken door de man die de commentaarstem deed bij voorvertoningen van films: hij houdt
niet meer van me.
‘Het moet moeilijk zijn/ zei Tanya peinzend. ‘Het is bespottelijk/ snauwde ik. En de hele situatie was ook bespottelijk. Nadat ik me drie jaar had verzet tegen zijn smeekbeden,
zijn aanzoeken, zijn wanhopige verzoeken en zijn tweewekelijkse verklaringen dat ik de enige vrouw was die hij ooit zou willen, waren we uit elkaar, was ik zwanger, had hij iemand anders gevonden en zou ik hem hoogstwaarschijnlijk nooit meer zien. [Nooit was ook een woord dat ik vaak in mijn hoofd hoorde, zoals in: je wordt nooit meer naast hem wakker, of: je zult hem nooit meer aan de telefoon hebben.)
‘Wat ben je van plan te doen?’ vroeg ze.
‘Dat is de grote vraag,’ zei ik, en ik wipte van de tafel en op mijn fiets en reed naar huis, alleen voelde het niet meer als thuis, en ik was er, dankzij Tanya’s komst, niet zeker van dat het dat ooit nog zou worden.
Hoe minder je van het seksleven van je ouders weet, hoe beter. Natuurlijk, denk je, moeten ze het minstens één keer hebben gedaan, om jou te krijgen, en daarna misschien nog een paar keer, als er nog een paar kinderen zijn, maar dat was voortplanting, dat was plicht, en de gedachte dat zij hun verschillende openingen en aanhangsels voor hun plezier gebruikten, voor genot - op de manier, kortom, waarop jij, hun kind, die van jou zou willen gebruiken - was zo ongeveer om misselijk van te worden. Vooral als ze het soort snelle, hippe liefdesleven hadden dat in was aan het eind van de jaren negentig. Je wilt niet weten dat je ouders seks hebben, en je wilt vooral niet weten dat ze hippere seks hebben dan jij.
Helaas kreeg ik, dankzij Tanya’s zelfhulptraining en mijn moeders blinde verliefdheid, het hele verhaal.
Het begon toen mijn broer, Josh, thuiskwam van de universiteit en op zoek naar de teennagelknipper in mijn moeders badkamer een stapeltje Hallmark-kaarten vond - dat soort met abstracte aquarellen van vogels en bomen op de voorkant en bloemrijke, in schoonschrift geschreven teksten vanbinnen. ‘Ik denk aan je,’ stond op de voorkant van een ervan, en aan de binnenkant, onder het Hallmarkrijmpje, had iemand geschreven: ‘Annie, na drie maanden brandt het vuur nog steeds.’ Geen naam eronder.
‘Ik denk dat ze van die vrouw zijn,’ zei Josh.
‘Welke vrouw?’ vroeg ik.
‘De vrouw die hier woont,’ zei Josh. ‘Mam zegt dat ze haar zwem-trainsteris.’
Een inwonende zwemtrainster ? Dat was nieuw voor mij.
‘Het is waarschijnlijk niets/ zei ik tegen Josh.
‘Het is waarschijnlijk niets,’ zei Bruce toen ik er die avond met hem over praatte.
En zo begon ik mijn gesprek met mijn moeder toen ze me twee dagen later op mijn werk belde. ‘Het is waarschijnlijk niets, maar…’
‘Ja?’ vroeg mijn moeder.
‘Woont er, eh… iemand anders bij je in huis?’
‘Mijn zwemtrainster,’ zei ze.
Ik speelde mee. ‘De Olympische Spelen waren vorig jaar,’ zei ik.
‘Tanya is een vriendin van me van het Joodse Gemeenschapscentrum. Ze wacht op een nieuw appartement en logeert een paar dagen in de kamer van Josh.’
Dit klonk lichtelijk verdacht. Mijn moeder had geen vriendinnen die in appartementen woonden, laat staan vriendinnen die kwamen logeren omdat ze er op dat moment geen hadden. Haar vriendinnen woonden allemaal in huizen die hun ex-echtgenoten hadden verlaten, net als zij. Maar ik het het daarbij, tot de volgende keer dat ik naar huis belde en een onbekende stem aan de telefoon kwam.
‘H’lo,’ gromde de vreemde stem. Ik wist in eerste instantie niet of ik met een vrouw of een man praatte. Maar wie het ook mocht zijn, het klonk alsof de betreffende persoon net uit bed was gekomen, hoewel het bijna acht uur op een vrijdagavond was.
‘Het spijt me/ zei ik beleefd. ‘Ik denk dat ik het verkeerde nummer heb.’
‘Spreek ik met Cannie?’ vroeg de stem.
‘Ja. Met wie spreek ik?’
‘Met Tanya,’ zei ze trots. ‘Ik ben een vriendin van je moeder.’
‘O,’zei ik.’O. Hallo.’
‘Je moeder heeft me veel over je verteld.’
‘Nou, dat is… dat is goed,’ zei ik. De gedachten vlogen doormijn hoofd. Wie was die vrouw en waarom nam ze onze telefoon aan?
‘Maar ze is er op dit moment niet/ vervolgde Tanya. ‘Ze is aan het bridgen. Met haar bridgegroep.’
‘Juist.’
‘Zal ik haar vragen of ze je terugbelt?’
‘Nee/ zei ik, ‘nee, dat hoeft niet.’
Dat was op vrijdag. Ik sprak mijn moeder pas weer toen ze me op maandagmiddag op mijn werk belde.
‘Is er iets wat je me wilt vertellen?’ vroeg ik, in de verwachnrj een of andere variatie op ‘nee’ te krijgen. In plaats daarvan haalde ze diep adem.
‘Nou, weet je, Tanya… mijn vriendin? Ze is… nou. We zijn verliefd en we wonen samen.’
Wat moet ik zeggen? Subtiliteit en discretie zitten in de familie.
‘Ik moet ophangen,’ zei ik, en ilc hing op.
De rest van de middag zat ik nietsziend voor me uit te staren, wat, geloof me, niet echt bijdroeg aan de kwaliteit van mijn artikel over de mtv Music Video Awards. Thuisgekomen vond ik drie boodschappen op mijn antwoordapparaat: een van mijn moeder (‘Can-nie, bel me, we moeten hierover praten’j, een van Lucy (‘Mam zei dat ik jou moest bellen en ze zei niet waarom’) en een van Josh (‘Heb ikhetniet gezegd!’).
Ik liet ze allemaal voor wat ze waren en zocht in plaats daarvan Samantha op voor een spoedbijeenkomst, met als doel een dessert te eten en mijn strategie te bespreken. We gingen naar de bar om de hoek, waar ik een tequila bestelde en een plak chocoladecake met frambozensaus. Aldus gesterkt, vertelde ik haar wat mijn moeder mij had verteld.
‘Allemachtig,’ mompelde Samantha.
‘Goeie god,’ zei Bruce toen ik het hem later die avond vertelde. Maar het duurde niet lang voordat zijn aanvankelijk geschokte reactie overging in… nou, noem het geschokte geamuseerdheid. Met een stevige portie neerbuigendheid. Tegen de tijd dat hij aan mijn deur verscheen, was hij helemaal op de ruimdenkende toer. ‘Je zou blij moeten zijn dat ze iemand heeft gevonden om van te houden,’ preekte hij.
‘Dat ben ik,’ zei ik langzaam. ‘Ik bedoel, dat denk ik wel. Alleen…’
‘Blij,’ herhaalde Bruce. Hij kon een beetje irritant worden als hij op de politiek correcte toer ging en de overtuigingen verwoordde die in de jaren negentig zo ongeveer verplicht waren onder de studenten in het noordoosten. Meestal liet ik hem maar begaan. Maar deze keer was ik niet van plan me door hem het gevoel te laten geven dat ik kleingeestig was, of bevooroordeelder en minder tolerant dan hij. Deze keer was het persoonlijk.
‘Hoeveel homovrienden heb jij?’ vroeg ik, wetend wat het antwoord was.
‘Niet één, maar…’
‘Voorzover je weet,’ zei ik, en ik liet dat even tot hem doordringen.
‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg hij.
‘Precies wat ik zei. Voorzover je dat weet.’
‘Jij denkt dat een van mijn vrienden homoseksueel is?’
‘Bruce, ik wist niet eens dat mijn eigen moeder homoseksueel was. Hoe kun je van mij verwachten dat ik ook maar enig inzicht heb in de seksuele geaardheid van je vrienden?’
‘O/ zei hij gekalmeerd.
‘Maar wat ik bedoel is dat je eigenlijk geen homoseksuelen kent. Dus hoe kun je ervan uitgaan dat het zo geweldig is voor mijn moeder? Dat ik er blij mee zou moeten zijn?’
‘Ze is verliefd. Hoe kan dat slecht zijn?’
‘Maar die ander? Stel dat het een vreselijke vrouw is. Stel dat…’ Ik begon te huilen toen de afschuwelijke beelden zich opstapelden in mijn hoofd. ‘Stel dat, ik weet niet… dat ze ergens wandelen en dat iemand ze ziet en ze een bierflesje naar het hoofd gooit of zoiets…’
‘O, Cannie…’
‘Mensen zijn gemeen! Dat is wat ik bedoel! Ik bedoel niet dat er iets verkeerd is aan homoseksueel zijn, maar mensen zijn gemeen… en intolerant… en slecht en… en je weet in wat voor buurt ze woont! Mensen zullen hun kinderen met Halloween niet meer bij ons huis laten aanbellen…’ Eerlijk gezegd liet niemand zijn kinderen op Halloween nog bij ons aanbellen sinds het in 19 8 5 bergafwaarts was gegaan met mijn vader en hij begonnen was de tuin te verwaarlozen en contact te zoeken met de kunstenaar in zichzelf. Hij had een scalpel meegebracht uit het ziekenhuis en zes pompoenen tot weinig flatterende maar nauwkeurige weergaven van naaste familieleden van mijn moeder gesneden, waaronder een echt afgrijselijke tante Lin-da-pompoen, die hij op de veranda had gezet, voorzien van een platinablonde pruik die hij gejat had van de afdeling gevonden voorwerpen van het ziekenhuis. Maar het was ook waar dat Avondale nou niet bepaald een geïntegreerde gemeenschap was. Geen zwarten, weinig joden en geen openlijke homo’s die ik me kon herinneren.
‘Wie kan het iets schelen wat mensen denken?’
‘Mij,’ snikte ik. ‘Ik bedoel, het is mooi om idealen te hebben en te hopen dat dingen zullen veranderen, maar we moeten leven in de wereld zoals die is, en de wereld is… is…’
‘Waarom huil je?’ vroeg Bruce. ‘Maak je je zorgen om je moeder of
om jezelf?’ Op dat moment huilde ik natuurlijk te hard om antwoord te kunnen geven, en er was ook een slijmsituatie die onmiddellijke aandacht vereiste. Ik veegde mijn gezicht af met mijn mouw en snoot luidruchtig mijn neus. Toen ik opkeek, was Bruce nog steeds aan het praten. ‘Je moeder heeft haar keuze gemaakt, Cannie, en als je een goede dochter bent, steun je haar daarin.’
Nou. Het was makkelijk praten voor hem. Het was wel iets anders dan dat de Altijd Smaakvolle Audrey tijdens een van haar uit vier gangen bestaande koosjere dineetjes aankondigde dat ze besloten had aan de andere kant van de straat te gaan parkeren. Ik wilde er een weeksalaris onder verwedden dat de Altijd Smaakvolle Audrey nog nooit de vagina van een andere vrouw had gezien. Waarschijnlijk had ze zelfs die van haarzelf nog nooit gezien.
Bij de gedachte aan de moeder van Bruce in een tweepersoons bubbelbad, discreet haar eigen geslachtsdelen bekloppend met een dubbelgeweven Egyptisch katoenen washandje moest ik een beetje lachen.
‘Zie je?’ zei Bruce. ‘Je moet het gewoon over je heen laten komen, Cannie.’
Ik lachte nog harder. Nu hij zijn partnerplicht vervuld had, schakelde Bruce over op een andere versnelling. Zijn stem zakte van die van de bezorgde raadgever naar een meer intieme toon. ‘Kom hier, meisje,’ mompelde hij, en hij klonk helemaal als Lionel Ritchie terwijl hij me naar zich toe gebaarde, teder mijn voorhoofd kuste en Nifkin niet zo teder van het bed gooide. ‘Ik verlang naar je,’ zei hij, en hij legde mijn hand op zijn kruis om elke twijfel weg te nemen.
En zo ging het.
Bruce vertrok om middernacht. Ik viel in een onrustige slaap en werd de volgende ochtend wakker van het schelle geluid van de telefoon op mijn kussen. Ik wist één ooglid open te trekken. 5.15. Ik pakte de telefoon op. ‘Hallo?’
‘Cannie, met Tanya.’
Tanya?
‘Je moeders vriendin.’
O god. Tanya.
‘Hallo,’ zei ik zwakjes.
Nifkin staarde me aan alsof hij wilde zeggen: wat is dit? Toen snoof hij minachtend en installeerde zich weer op het kussen. Intussen praatte Tanya honderduit.
‘.. .de eerste keer dat ik haar zag, wist ik dat ze iets voor me zou kunnen voelen…’
Ik worstelde me overeind en graaide naar een notitieboekje. Dit was te bizar om niet voor het nageslacht vast te leggen. Tegen de tijd dat ons gesprek ten einde liep, had ik negen bladzijden volgeschreven, was ik laat voor mijn werk en was ik van elk detail uit Tanya’s leven op de hoogte. Ik had gehoord dat ze lastiggevallen was door haar pianoleraar, dat haar moeder gestorven was aan borstkanker toen ze nog jong was (‘Ik heb alcohol gebruikt om met mijn pijn om te kunnen gaan.’) en dat haar vader hertrouwd was met een onaardige bureauredactrice bij een uitgeverij die geweigerd had Tanya’s studiekosten te betalen voor het Green Mountain Valley Community College (‘Ze hebben het op twee na beste programma voor ar-beidstherapie van New England’). Ik had de naam gehoord van Tanya’s eerste liefde (Marjorie), hoe ze in Pennsylvania terecht was gekomen (baan) en hoe ze bezig was geweest een relatie van zeven jaar te beëindigen met een vrouw die Janet heette. ‘Ze is erg afhankelijk,’ had Tanya me toevertrouwd. ‘Misschien ook wel dwangneurotisch.’ Op dat moment had ik me helemaal teruggetrokken in de rol van journalist en had ik niets anders meer gezegd dan: ‘Ja, ja’ of ‘Juist’.
‘Dus ben ik weggegaan,’ zei ze.
‘Ja, ja,’ zei ik.
‘En ben ik me aan het weven gaan wijden.’
‘Juist.’
Toen vertelde ze hoe ze mijn moeder had ontmoet - hartstochtelijke blikken in de dameskleedkamer van de sauna (ik had de telefoon bijna moeten neerleggen), waar ze voor hun eerste afspraakje heen waren gegaan (Thais eten), en hoe Tanya mijn moeder ervan had overtuigd dat haar lesbische neigingen meer dan een voorbijgaande gril waren.
‘Ik kuste haar,’ merkte Tanya trots op. ‘En ze probeerde weg te lopen, en ik pakte haar bij haar schouders en keek haar in haar ogen en zei: ” Ann, dit gaat niet zomaar over.”’
‘Ja, ja,’ zei ik. ‘Juist.’
Toen ging Tanya naar het analytische en reflectieve deel van de toespraak.
‘Zoals ik het zie,’ begon ze, ‘heeft je moeder haar hele leven aan jullie gewijd, aan de kinderen.’ Ze sprak het woord ‘kinderen’ uit op
een toon die ik zou hebben gebruikt voor ‘kakkerlakken’.
‘En ze heeft het met die klootzak…’
‘Over welke klootzak hebben we het?’ vroeg ik welwillend.
‘Over je vader/ zei Tanya, die kennelijk niet van plan was haar woorden wat af te zwakken in het belang van het kroost van de klootzak. ‘Zoals ik al zei, heeft ze haar leven aan jullie gewijd… en niet dat dat slecht is. Ik weet hoe graag ze een moeder wilde zijn en een gezin wilde hebben, en er waren in die tijd natuurlijk geen andere mogelijkheden voorpotten…’
Potten? Ik kon nauwelijks met ‘lesbienne’ omgaan. Op welk moment had mijn moeder het tot ‘pot’ gebracht?
‘.. .maar ik denk,’ vervolgde Tanya, ‘dat het nu tijd voor je moeder is om meer dingen te doen die zij wil. Om haar eigen leven te leiden.’
‘Juist/zei ik. ‘Ja, ja.’
‘Ik zie er echt naar uit je te ontmoeten,’ zei ze.
‘Ik moet ophangen/ zei ik, en ik hing op. Ik wist niet of ik moest lachen of huilen, dus deed ik het allebei tegelijk.
‘Ze is erger dan erg,’ zei ik tegen Samantha via de autotelefoon.
‘Een ongelooflijke engerd,’ vertelde ik Andy tijdens de lunch.
‘Niet Oordelen,’ waarschuwde Bruce me voordat ik ook maar een woord had gezegd.
‘Ze is, eh… Ze is open. Heel erg open.’
‘Dat is goed,’ zei hij, op zijn bekende manier met zijn ogen knipperend. ‘Jij zou ook wat opener moeten zijn, Cannie.’
‘Hè? Ik?’
‘Je bent erg gesloten over je emoties. Je kropt alles op.’
‘Weet je, je hebt gelijk/ zei ik. ‘Laten we een volslagen vreemde zoeken, zodat ik kan vertellen dat mijn pianoleraar zijn handen niet kon thuishouden.’
‘Hè?’
‘Ze is lastiggevallen/ zei ik. ‘En ze heeft het me tot in de smerigste details verteld.’
Zelfs meneer Hou Van Iedereen leek enigszins te schrikken van deze informatie. ‘Lieve hemel.’
‘Ja. En haar moeder had borstkanker en haar stiefmoeder heeft haarvader ervan overtuigd dat hij haar opleiding niet moest betalen.’
Bruce wierp me een sceptische blik toe. ‘Heeft ze je dat allemaal verteld?’
‘Wat dacht je dan, dat ik naar huis ben gereden en haar dagboek heb gelezen? Natuurlijk heeft ze me dat verteld!’ Ik zweeg even om een paar frietjes van zijn bord te stelen. We zaten in de Tick Tock Diner, de tent van de enorme porties en de chagrijnigste serveersters ten zuiden van New York. Ik bestelde daar nooit frieten, maar gebruikte al mijn overredingskracht om Bruce over te halen het wel te doen, zodat ik ze met hem kon delen. ‘Ze klinkt echt getikt.’
‘Waarschijnlijk gaf jij haar een ongemakkelijk gevoel.’
‘Maar ik heb helemaal niets gezegd! Ze heeft me zelfs nooit ontmoet. En zij heeft mij gebeld, dus hoe kan ik haar een ongemakkelijk gevoel hebben gegeven?’
Bruce haalde zijn schouders op. ‘Het ligt gewoon aan hoe je bent, denk ik.’
Ik keek hem kwaad aan. Hij pakte mijn hand. ‘Niet boos worden. Het is gewoon… je velt zo snel een oordeel over mensen.’
‘Wie zegt dat?’
‘Nou, mijn vrienden, denk ik.’
‘Wat, alleen omdat ik vind dat ze werk zouden moeten zoeken.’
‘Zie je wel, je doet het weer. Je komt meteen met een oordeel.’
‘Schat, het zijn luiwammesen. Accepteer het. Het is de waarheid.’
‘Het zijn geen luiwammesen, Cannie. Ze hebben een baan, weet je.’
‘O, kom nou. Wat doet Eric Silverberg voor werk?’
Eric, zoals we allebei wisten, had een fulltime tijdelijke baan bij een net begonnen internetbedrijf je, waar hij zijn dagen vulde met de handel in illegaal gekopieerde bandjes van Springsteen, het ontmoeten van meisjes op een van de drie on-line dating services waar hij zich bij had ingeschreven en het organiseren van drugsaankopen.
‘George heeft een echte baan.’
‘George brengt zijn weekenden door met het naspelen van de Burgeroorlog. George heeft zijn eigen musket.’
‘Je verandert van onderwerp,’ zei Bruce. Hij probeerde boos te blijven, maar begon te glimlachen.
‘Dat weet ik,’ zei ik. ‘Maar een vent die zijn eigen musket heeft, is ook zo’n dankbaar onderwerp.’
Ik stond op, liep om de tafel van het zitje heen en ging naast hem op de bank zitten. Ik kneep even in zijn dijbeen en legde mijn hoofd
tegen zijn schouder. ‘De enige reden waarom ik zo over ze praat, is dat ik jaloers ben/ zei ik. ‘Ik wou dat ik zo’n soort leven had. Geen studieschulden om af te lossen, de huur betaald, aardige, stabiele, getrouwde heteroseksuele ouders, die me elke keer dat ze hun huis opnieuw inrichten hun nog maar nauwelijks gebruikte meubelen geven en voor Chanoeka een auto voor me kopen…’ Mijn stem stierf weg. Bruce zat me scherp aan te kijken. Ik besefte dat ik niet alleen de meeste van zijn vrienden, maar ook hem had beschreven.
‘Het spijt me/ zei ik zacht. ‘Soms heb ik alleen het gevoel dat de dingen voor iedereen gemakkelijker gaan dan voor mij en dat er elke keer dat de dingen een beetje goed lijken te gaan… zoiets als dit gebeurt.’
‘Is het ooit bij je opgekomen dat dit soort dingen jou misschien overkomen omdat je sterk genoeg bent om ze aan te kunnen?’ vroeg Bruce. Hij pakte mijn hand en schoof hem hoger op zijn dijbeen. Heel hoog. ‘Jebent zo sterk, Cannie,’ fluisterde hij.
‘Ik zou…’ zei ik. ‘Ik zou alleen…’ En toen kuste hij me. Ik proefde ketchup en zout op zijn lippen. Toen was zijn tong in mijn mond. Ik deed mijn ogen dicht en liet mezelf vergeten.
Ik bracht het weekend door in het appartement van Bruce. Het was een van die keren dat het allemaal precies goed was: de seks was goed, een lekker etentje buiten de deur, luie middagen waarop we delen van de zondagse Times uitwisselden, en ik was op weg naar huis voordat we elkaar op de zenuwen begonnen te werken. We praatten een beetje over mijn moeder, maar ik stond mezelf grotendeels toe me gewoon in hem te verliezen. En hij gaf me zijn favoriete flanellen hemd mee naar huis om te dragen. Het rook naar hem, naar ons: naar dope en seks, zijn huid en mijn shampoo. Het zat te strak over mijn borst - dat gold voor al zijn hemden - maar de mouwen hingen tot mijn vingertoppen en ik voelde me omhuld, getroost, alsof hij er was en me stevig omarmde, mijn handen vasthield.
Dapper zijn, dacht ik, eenmaal thuis in mijn bed. Ik trok het hemd van Bruce strak om me heen, hield Nifkin mijn wang voor, zodat hij me een bemoedigende lik kon geven, en belde naar huis.
Godzijdank nam mijn moeder op. ‘Cannie!’ zei ze. Ze klonk opgelucht. ‘Waar ben je geweest? Ik heb gebeld en gebeld…’
‘Ik ben naar Bruce gegaan/ vertelde ik haar. ‘We hadden kaartjes
voor het theater/ loog ik. Bruce was niet zo geschikt voor het theater. Hij kon zijn aandacht er maar kort bijhouden.
‘Luister,’ zei ze. ‘Luister, eh, ik wil tegen je zeggen dat het me spijt dat ik je er zo mee heb overvallen. Ik had, denk ik… nou, ik weet dat ik had moeten wachten en het je misschien persoonlijk had moeten vertellen…’
‘Of in elk geval niet op mijn werk/ zei ik.
Ze lachte. ‘Juist. Het spijt me.’
‘Het geeft niet.’
‘En…’ Ik kon bijna horen hoe ze minstens vijf openingszinnen in haar hoofd uitprobeerde. ‘Heb je nog vragen?’ vroeg ze ten slotte.
Ik haalde diep adem. ‘Ben je gelukkig?’
‘Ik voel me alsof ik weer op school zit!’ zei mijn moeder uitbundig. ‘Ik voel me… o, ik kan het niet eens beschrijven.’
Probeer het alsjeblieft niet, dacht ik.
‘Tanya is echt geweldig. Je zult het zien.’
‘Hoe oud is ze?’ vroeg ik.
‘Zesendertig,’ zei mij zesenvijftigjarige moeder.
‘Een jongere vrouw,’ merkte ik op. Mijn moeder giechelde. Je hebt geen idee hoe verontrustend dat was. Mijn moeder is nooit het giechelende type geweest.
‘Ze lijkt een probleempje met… grenzen te hebben,’ waagde ik.
Mijn moeders stem werd heel serieus. ‘Wat bedoel je?’
‘Nou, ze belde me vrijdagochtend… ik neem aan dat jij er niet was…’
Ze hield haar adem in. ‘Wat zei ze?’
‘Het zou denk ik minder tijd kosten om te vertellen wat ze niet zei.’
‘O god. O, Cannie.’
‘Ik bedoel, het spijt me voor haar dat ze, nou, lastiggevallen…’
‘O, Cannie, dat heeft ze toch niet verteld!’ Maar onder de geschokte, ontstelde toon klonk mijn moeder… bijna trots. Alsof ze onder de boosheid toegeeflijk was voor een lievelingskind dat ondeugend was geweest.
‘Ja,’ zei ik grimmig. ‘Ik heb het hele verhaal te horen gekregen, van de pianoleraar die haar toetsen wilde bespelen…’
‘…Cannie!’
‘.. .tot de boze stiefmoeder en de dwangneurotische ex-vriendin.’
‘Jak/ zei mijn moeder. ‘Jezus.’
‘Misschien moet ze maar eens in therapie,’ zei ik.
‘Dat doet ze al. Geloof me, dat doet ze al. Ze is al jaren in therapie.’
‘En ze heeft nog steeds niet begrepen dat je niet je hele levensverhaal aan een volslagen vreemde vertelt?’
Mijn moeder zuchtte. ‘Kennelijk niet,’ zei ze.
Ik wachtte. Ik wachtte op een verontschuldiging, een verklaring, iets waardoor ik het kon begrijpen. Er kwam niets. Na een ogenblik van pijnlijke stilte veranderde mijn moeder van onderwerp, en ik deed mee in de hoop dat het een fase was, een bevlieging, een nare droom zelfs. Maar dat was het helaas niet. Tanya was gekomen om te blijven.
Wat brengt een lesbienne mee op haar tweede afspraakje? Een boe-delbak. Wat brengt een homo mee op zijn tweede afspraakje? Welk tweede afspraakje?
Een versleten grap, dat is waar, maar er zit een kern van waarheid in. Nadat ze elkaar hadden leren kennen, vertrok Tanya inderdaad uit het souterrain van de flat van haar overafhankelijke dwangneurotische ex-vriendin en naar een eigen appartement.
Maar in feite was ze bij het tweede afspraakje al bij mijn moeder ingetrokken. Ik besefte dat toen ik thuiskwam, zes weken na wat mijn broer, mijn zus en ik Mams Bekentenis noemden, en het teken aan de wand zag.
Nou ja, de poster aan de wand. ‘Inspiratie,’ stond erop, boven een foto van een hoge golf, ‘is geloven dat we het samen kunnen’.
‘Mam?’ riep ik terwijl ik mijn tassen op de vloer liet zakken. Nif-kin stond intussen bij mijn benen te jammeren en te piepen op een manier die niets voor hem was.
‘Hier, schat,’ schreeuwde mijn moeder.
Schat! vroeg ik me af, en ik liep de woonkamer binnen met een angstige Nifkin achter me aan. Op een poster die ik nu zag, stonden dartelende dolfijnen en de tekst: ‘Teamwerk’. En onder de dolfijnenposter zag ik mijn moeder en een vrouw die alleen maar Tanya kon zijn, in bij elkaar passende paarse joggingpakken.
‘Hé!’zei Tanya.
‘Hé,’ herhaalde mijn moeder.
Een grote oranje kat sprong van de vensterbank, stapte arrogant op Nifkin af en strekte een poot uit, met de nagels uitgestoken. Nifkin liet een schel gekef horen en vluchtte.
‘Gertrude! Stoute kat!’ riep Tanya. De kat negeerde haar en ging in het midden van de kamer liggen, waar wat zonlicht op de vloer viel.
‘Nifkin!’ riep ik. Van boven hoorde ik een zwak protesterend gejammer komen - Nifkin-taal voor vergeet het maar.
‘Hebben we werknemers die we proberen te motiveren?’ vroeg ik, wijzend naar de teamwerk-dolfijnen.
‘Hè?’zei Tanya.
‘Wat?’ zei mijn moeder.
‘De posters,’ zei ik. ‘In de drukkerij op mijn werk hangen precies dezelfde. Vlak naast het bord “27 dagen letselvrij”. Ze zijn bedoeld om te motiveren.’
Tanya haalde haar schouders op. Ik had de standaarduitvoering van een gymlerares verwacht, met pezige kuiten, touwachtige biceps en een zakelijk kapsel. Dat was duidelijk een vergissing geweest. Tanya was een kleine gekookte erwt van een vrouw, nauwelijks anderhalve meter lang, met een krans van kroezend roodachtig haar en een huid die de kleur en het aanzien had van oud leer. Geen noemenswaardige borsten of heupen. Ze zag eruit als een kind, een indruk die versterkt werd door de korsten op haar knieën en de pleister om een vinger. ‘Ik hou gewoon van dolfijnen,’ zei ze verlegen.
‘Ja, ja,’ zei ik. ‘Juist.’
En dat waren slechts de meest zichtbare veranderingen. Er stond een verzameling dolfijnbeeldjes boven de open haard, waar de familiefoto’s hadden gestaan. Aan de muren waren plastic tijdschriften-rekken bevestigd - die onze woonkamer de aanblik van een dokterswachtkamer gaven - om Tanya’s exemplaren van het tijdschrift Rehabilitatie mooier te kunnen uitstallen. En toen ik mijn tassen in mijn kamer wilde zetten, ging de deur niet open.
‘Mam!’ riep ik, ‘er is iets mis hier!’
Ik hoorde gefluisterd overleg in de keuken: mijn moeders stem rustig en sussend, Tanya’s lage gebrom tot hysterie rijzend. Zo nu en dan kon ik een woord verstaan. ‘Therapeut’ en ‘privacy’ leken een overheersend thema te vormen. Ten slotte kwam mijn moeder de trap op. Haar gezicht stond zorgelijk.
‘Eh, eerlijk gezegd wilde ik hier al over praten met je.’
‘Waarover? Dat de deur klemt?’
‘Nou, de deur is op slot, eerlijk gezegd.
Ik keek haar alleen maar aan.
‘Tanya heeft hier, eh… wat van haar spullen neergezet.’
‘Tanya,’ merkte ik op, ‘heeft haar eigen appartement. Kan ze haar spullen daar niet neerzetten?’
Mijn moeder haalde haar schouders op. ‘Het is een klein appartement. Heel klein, eigenlijk. En het is eigenlijk wel logisch… misschien kun je vannacht in de kamer van Josh slapen.’
Ik begon nu ongeduldig te worden. ‘Mam, het is mijn kamer. Ik wil graag in mijn eigen kamer slapen. Waarom kan dat niet?’
‘Nou, Cannie, je… je woont hier niet meer.’
‘Natuurlijk niet, maar dat betekent nog niet dat ik er niet wil slapen als ik thuis ben.’
Mijn moeder zuchtte. ‘We hebben wat dingen veranderd,’ mompelde ze.
‘Ja, dat heb ik gemerkt. Wat is het probleem ?’
‘We, eh… We hebben je bed weggedaan.’
Ik was met stomheid geslagen. ‘Je hebt mijn bed…’
‘Tanya had de ruimte nodig voor haar weefgetouw.’
‘Er staat een weefgetouw ?’
Inderdaad, er stond een weefgetouw. Tanya kwam de trap op stampen, maakte de deur open en stampte met een stuurs gezicht weer naar beneden. Ik ging mijn kamer binnen en zag het weefgetouw, een computer, een gedeukte futon en een paar lelijke boekenplanken van spaanplaat bekleed met plastic notenfineer waarop boeken stonden met titels als Slimme viouwen, dommekeuzes, De moed om te helen en Niet wat je eet, maai wat aan je vieet. Er hing een regenboogkleurige, driehoekige zonnevanger voor het raam en, het ergste van alles, er stond een asbak op het bureau.
‘Rookt ze?’
Mijn moeder beet op haar lip. ‘Ze probeert te stoppen.’
Ik snoof. En inderdaad: Marlboro Light en wierook. Jasses. Waarom moest ze haar zelfhulpgidsen en sigarettenstank zo nodig in mijn kamer onderbrengen? En waar waren mijn spullen?
Ik draaide me om naar mijn moeder. ‘Je had dit wel aan me mogen vertellen. Dan was ik hierheen gekomen om mijn spullen op te halen.’
‘O, we hebben niets weggedaan, Cannie. Het staat allemaal in dozen in de kelder.’
Ik sloeg mijn ogen ten hemel. ‘Nou, daar voel ik me een stuk beter door.’
‘Luister,’ zei ze. ‘Het spijt me. Ik probeer de dingen een beetje in evenwicht te brengen…’
‘Nee, nee,’ zei ik. ‘“Evenwicht” houdt in dat je verschillende belangen tegen elkaar afweegt. Dit,’ ik maakte een handgebaar dat het weefgetouw, de asbak en de speelgoeddolfijn op de futon omvatte, ‘is uitgaan van wat de ene partij wil, terwijl de andere kan doodvallen. Dit is volslagen egoïstisch. Dit is bespottelijk. Dit is…’
‘Cannie,’ zei Tanya. Ze was op de een of andere manier de trap opgekomen zonder dat ik het gehoord had.
‘Mogen we even,’ zei ik, en ik sloeg de deur voor haar neus dicht. Ik had er een pervers plezier in om te horen hoe ze de deur probeerde open te maken nadat ik hem met haar slot op slot had gedaan.
Mijn moeder maakte aanstalten om te gaan zitten waar mijn bed had gestaan, hield zich halverwege in en koos voor Tanya’s bureaustoel. ‘Cannie, luister. Ik weet dat dit als een schok komt…’
‘Ben je helemaal gek geworden? Dit is bespottelijk! Eén rottig telefoontje was genoeg geweest. Dan was ik gekomen, had mijn spullen opgehaald…’
Mijn moeder zag er diepongelukkig uit. ‘Het spijt me,’ zei ze weer.
Uiteindelijk bleef ik niet slapen. Dat bezoek was aanleiding tot mijn eerste - en tot nu toe mijn laatste - poging tot therapie. De ziektekostenverzekering van de Examinei vergoedde tien bezoeken aan dokter Blum, de tengere, op het kleine weesmeisje Annie lijkende vrouw, die verwoed zat te schrijven terwijl ik haar het hele verhaal vertelde over mijn gekke vader, de vreselijke scheiding en de lesbische moeder. Ik maakte me zorgen om dokter Blum. Om te beginnen leek ze altijd een beetje bang van me. En ze leek altijd een paar verwikkelingen op de intriges achter te lopen.
‘Even terug,’ zei ze dan, wanneer ik abrupt overging van Tanya’s laatste gruweldaad op het onvermogen van mijn zusje Lucy om een baan te houden. ‘Je zusje werkte, eh, als topless danseres en je ouders wisten daar niets van?’
‘We hebben het over ‘86/ zei ik. ‘Mijn vader was weg. En mijn moeder wist het voor elkaar te krijgen om niet te merken dat ik met de invalleraar geschiedenis sliep en vijftig pond zwaarder werd tijdens mijn eerste studiejaar, dus, ja, ze geloofde eigenlijk wel dat Lucy elke nacht tot vier uur aan het babysitten was.’
Dokter Blum wierp een schuin oog op haar aantekeningen. ‘Oké, en de geschiedenisleraar was… James ?’
‘Nee, nee. James was de vent van de roeiploeg. Jason was de vloeiende dichter. En Bill was de vent op de universiteit en Bruce is de vent van nu.’
‘Bruce!’ zei ze triomfantelijk, nadat ze zijn naam in haar aantekeningen had gevonden.
‘Maar ik ben echt bang dat ik hem, nou, aan het lijntje hou of zo.’ Ik zuchtte. ‘Ik weet niet zeker of ik echt van hem hou.’
‘Laten we even teruggaan naar je zusje,’ zei ze, steeds sneller door haar schrijfblok bladerend, terwijl ik daar zat en mijn best deed niet te gapen.
Behalve haar onvermogen om mij bij te houden, boette dokter Blum ook aan vertrouwen in door haar kleding. Ze kleedde zich alsof ze niet wist dat er zoiets bestond als kleine maten. Haar mouwen hingen altijd op haar vingertoppen,- haar rokken zakten altijd op haar enkels. Ik probeerde zo openhartig mogelijk te praten, beantwoordde haar vragen wanneer ze ze stelde, maar ik had nooit echt vertrouwen in haar. Hoe kon ik een vrouw vertrouwen die nog minder gevoel voor mode had dan ik ?
Aan het eind van onze tien sessies verklaarde ze me nou niet direct genezen maar gaf me wel twee adviezen mee.
‘Ten eerste,’ zei ze, ‘kun je anderen niet veranderen. Je vader niet, je moeder niet, Tanya niet, Lisa niet…’
‘.. .Lucy,’ corrigeerde ik.
‘Juist. Je hebt geen zeggenschap over wat zij doen, maar je hebt wel zeggenschap over de manier waarop je reageert op wat ze doen… of je je er helemaal gek door laat maken, je er helemaal door in beslag laat nemen, of dat je opmerkt wat ze doen, erover nadenkt, en een bewuste beslissing neemt over de vraag in hoeverre je je erdoor laat beïnvloeden.’
‘Oké. En wat is het tweede?’
‘Laat Bruce niet gaan,’ zei ze ernstig. ‘Ook al denk je niet dat hij de ware Jakob is. Hij is er voor je en hij klinkt als iemand die je steun geeft, en ik denk dat je dat de komende maanden nodig zult hebben.’
We schudden elkaar de hand. Ze wenste me veel geluk. Ik bedankte haar voor haar hulp en vertelde haar dat Ma Jolie in Manay-unk een grote uitverkoop had en dat ze dingen maakten in haar
maat. En dat was het einde van mijn grote ervaring met therapie.
Ik wou dat ik kon zeggen dat, in de jaren sinds Tanya met haar weefgetouw en haar pijn en haar posters bij mijn moeder ingetrokken is, de dingen gemakkelijker zijn geworden. Maar dat is niet zo. Tanya heeft de sociale vaardigheden van een plant. Het is als een speciaal soort gebrek aan muzikaal gehoor, alleen is zij niet doof voor muziek maar voor nuances, voor het subtiele, voor eufemismen, voor gezelligheidspraatjes en leugentjes om bestwil. Vraag haar hoe het met haar gaat en je krijgt een volledig en wijdlopig verslag van haar laatste werk/gezondheidscrisis, compleet met een uitnodiging om haar laatste chirurgische litteken te bekijken. Vertel haar dat ze lekker gekookt heeft en ze vergast je op eindeloze recepten, elk met een verhaal erachter (‘Mijn moeder heeft dit voor me gekookt, weet ik nog, de avond nadat ze uit het ziekenhuis was gekomen…’).
Tegelijkertijd is ze ook ongelooflijk lichtgeraakt en krijgt ze in het openbaar nogal eens huilbuien, of driftbuien die ertoe leiden dat ze zichzelf ofwel in mijn voormalige slaapkamer opsluit, als we thuis zijn, of stampend de benen neemt van waar we ons ook mogen bevinden, als we niet thuis zijn. En ze aanbidt mijn moeder op de meest irritante manier die je maar kunt bedenken. Ze volgt haar als een verliefde puppy, en wil altijd haar hand vasthouden, haar haar aanraken, haar voeten wrijven of een deken om haar heen slaan.
‘Gestoord,’ verklaarde Josh.
‘Onvolwassen,’ zei Lucy.
‘Ik snap het niet,’ is wat ik zei. ‘Dat iemand je, nou, laten we zeggen een week zo behandelt, is misschien wel leuk… maar waar is de uitdaging? Waar is de opwinding? En waar praten ze over?’
‘Nergens over,’ zei Lucy. We waren alledrie thuis voor Chanoeka en zaten in de kamer nadat de gasten naar huis en mijn moeder en Tanya naar bed waren gegaan, alledrie met de cadeautjes die Tanya voor ons had geweven. Ik had een regenboogkleurige sjaal (‘Je kunt hem naar de Pride Parade dragen,’ bood Tanya aan). Josh had wanten, ook in de regenboogkleuren van de homo-trots, en Lucy had een merkwaardig uitziende bundel garen, die volgens Tanya een mof was. ‘Dat is om je handen warm te houden,’ had ze gemompeld, maar Lucy en ik hadden al blauw gelegen van het lachen en Josh had zich fluisterend afgevraagd of zo’n ding naar de bodem van het zwembad zou zakken voor een beetje zomers mofduiken.
Nifkin, die een regenboogkleurig truitje had gekregen — 7 mijn schoot met één oog open te slapen, klaar om veiliger terrein : te zoeken als de kwaadaardige katten Gertrude en Ai:^e zouden verschijnen. Josh zat op de bank iets op zijn gitaar te tokkelen ca: klonk als het herkenningsdeuntje van Beverly Hills 90210.
‘In feite,’ zei Lucy, ‘praten ze helemaal niet.’
‘Nou ja, waar zouden ze over moeten praten?’ vroeg ik. ‘Ik bedoel, mam heeft gestudeerd… ze heeft gereisd…’
‘Tanya legt haar hand over mams mond als Jeopaidy uitgezonden wordt/ zei Josh somber, en begon ‘Sex and Candy’ op de gitaar te spelen.
‘Nee,’zei ik.
‘Ja,’ bevestigde Lucy. ‘Ze zegt dat het onhebbelijk is zoals mam de antwoorden schreeuwt.’
‘Het komt waarschijnlijk alleen doordat ze zelf geen enkel antwoord weet,’ zei Josh.
‘Weet je/ zei Lucy, ‘dat lesbische is wel in orde. Het zou geen probleem zijn geweest…’
‘…als het een ander soort vrouw was geweest,’ zei ik, en ik zat daar en stelde me een passender geliefde van dezelfde sekse voor: een elegante filmdocente van de Universiteit van Pennsylvania, met invloed en een kort koppie en interessante sieraden van amber, die ons zou voorstellen aan onafhankelijke filmregisseurs en mijn moeder mee zou nemen naar Cannes. In plaats daarvan was mijn moeder gevallen voor Tanya, die belezen noch elegant was, wier cinematografische smaak in de richting van het latere werk van Jerry Bruckheimer ging en die geen stukje amber bezat.
‘Dus wat is het?’ vroeg ik. ‘Wat is er aantrekkelijk aan haar? Ze is niet mooi…’
‘Dat is wel zeker,’ zei Lucy met een theatrale rilling.
‘Noch slim… noch geestig… noch interessant…’
We zaten daar zwijgend terwijl het tot ons doordrong wat de aantrekkingskracht zou kunnen zijn.
‘Ik wed dat ze een tong als een walvis heeft/ zei Lucy. Josh maakte braakgeluiden. Ik rolde met mijn ogen en voelde me onpasselijk.
‘Als een miereneter!’ riep Lucy.
‘Lucy, hou op!’ zei ik. Nifkin werd wakker en begon te grommen. ‘Bovendien is seks alleen niet genoeg.’
‘Wat weet jij daarvan?’ zei Lucy.
‘Geloof me,’ zei ik. ‘Dan gaat het mam vervelen.’
We zaten daar een minuutje over na te denken.
‘Het lijkt wel of ze niets meer om ons geeft,’ flapte Josh eruit.
‘Ze geeft wel om ons,’ zei ik. Maar zelfs ik was er niet zeker van. Voor Tanya in haar leven kwam, had mijn moeder het leuk gevonden om dingen met ons te doen… wanneer we allemaal samen waren. Ze bezocht mij in Philadelphia en Josh in New York. Ze kookte als we thuiskwamen, belde ons een paar keer per week en had het druk met haar leesclubs en lezingen, haar grote vriendenkring.
‘Ze geeft alleen nog om Tanya,’ zei Lucy bitter.
En ik kon er niets tegen inbrengen. Natuurlijk, ze belde ons nog wel… maar niet zo vaak meer. Ze had me in geen maanden bezocht. Haar dagen (om van haar nachten maar te zwijgen) leken vol van Tanya - de fietstochtjes die ze maakten, de dansavonden waar ze heen gingen, het healing-weekend waar Tanya mijn moeder als verrassing mee naartoe had genomen toen ze drie maanden met elkaar gingen en waar ze salie hadden gebrand en tot de maangodin hadden gebeden.
‘Het gaat wel over,’ zei ik met meer overtuiging dan ik voelde. ‘Het is gewoon een bevlieging.’
‘Maar stel dat het niet zo is,’ zei Lucy. ‘Stel dat het ware liefde is.’
‘Dat is het niet,’ zei ik weer. Maar diep vanbinnen dacht ik dat het misschien wel zo was. Dat dit het was voor mijn moeder en dat we allemaal voor de rest van ons leven opgezadeld zaten met dit vreselijke, banale, emotionele wrak van een vrouw. Of op zijn minst voor de rest van mijn moeders leven. En daarna…
‘Denk je de begrafenis eens in,’ mijmerde ik. ‘God, ik hoor haar al…’EniklietmijnstemzakkentotTanya’sraspendegeluid.’Jemoe-der zou willen dat ik dat kreeg,’ gromde ik. ‘Maar, Tanya,’ zei ik met mijn eigen stem,’… dat is mijn auto!’
De lippen van Josh krulden omhoog. Lucy lachte. Ik deed het Ta-nya-gegrom nog een keer.
‘Ze wist hoeveel het voor me betekende!’
Op het gezicht van Josh lag nu een echte glimlach. ‘Doe het gedicht,’zei hij.
Ik schudde mijn hoofd.
‘Toe nou, Cannie,’ smeekte mijn zusje.
Ik schraapte mijn keel en begon het meest ware gedicht op te zeggen dat ik kende - het meest ware van Philip Larkin in elk geval
‘“Ze naaien je op, je pa en moe, al willen ze daar niet zo heen.’”
‘“Ze stoppen je hun fouten toe…”’ vervolgde Lucy.
”’.. .doen er wat bij voor jou alleen,’” zei Josh.
‘“Maar zelf zijn ze ook opgenaaid door dwazen met antieke hoeden. Streng hebben die hun kroost gepaaid of waren onderling aan het woeden.’”
En samen, met zijn drieën, zeiden we de laatste strofe - de regels waar ik niet eens aan kon denken in de situatie waarin ik verkeerde. ‘“De mens geeft zijn ellende door, een modderbank die langzaam stijgt. Ga er zo gauw je kunt vandoor, zorg dat je zelf geen kind’ren krijgt.’”
Toen, op voorstel van Lucy, stonden we allemaal op - ook Nifkin was van de partij - en gooiden onze geweven spullen in de open haard.
‘Verdwijn uit ons leven, Tanya!’ sprak Lucy.
‘Keer terug, heteroseksualiteit,’ sprak Josh smekend.
‘Mee eens,’ zei ik, en ik keek hoe de trots-mof verbrandde.
Thuisgekomen parkeerde ik mijn fiets in de garage, naast Tanya’s kleine groene auto waarop een bumpersticker geplakt was met de tekst: ‘Een vrouw heeft een man nodig zoals een vis een fiets nodig heeft’, haalde de gigantische bevroren kalkoen uit de vrieskast in de garage en legde die in de gootsteen om te ontdooien. Ik nam snel een douche en ging naar de kamer Voorheen Bekend als de Mijne, waar ik sinds mijn komst logeerde. Tussen korte fietstochtjes en lange baden en douches door had ik genoeg dekens uit de linnenkast gesleept om van Tanya’s futon een driedubbel beklede oase te maken. Ook had ik een kist boeken uit de kelder gehaald en werkte me door alle hoogtepunten uit mijn kindertijd heen: Het kleine huis op de prairie, The Phantom Tollbooth, de Narnia-kronieken en The Five Little Peppers and How They Grew. Het was alsof ik terugging, dacht ik gedeprimeerd. Nog een paar dagen en ik zou zelf zo ongeveer embryonaal zijn.
Ik ging aan Tanya’s bureau zitten en haalde mijn e-mail op. Werk, werk. Oude Lezer, Boos (‘Uw commentaar dat cbs de omroep zou zijn voor kijkers die hun voedsel voorgekauwd willen hebben, was schandelijk! ‘| En een berichtje van Maxi. ‘Het is hier elke dag 3 5 graden,’ schreef ze. ‘Ik heb het heet. Ik verveel me. Vertel me over Thanksgiving. Hoe ziet de rolverdeling eruit?’
Ik antwoordde: ‘Thanksgiving is altijd een productie bij ons thuis. Het begint met mij, dan mijn moeder en Tanya en verder Josh en Lucy. Dan zijn er mijn moeders vriendinnen met hun echtgenoten en kinderen, en de eenzame zielen die Tanya werft. Mijn moeder maakt droge kalkoen. Niet met opzet, maar omdat ze hem altijd op de gasgrill wil maken en nog steeds niet weet hoe ze hem lang genoeg moet verhitten om gaar te worden, maar niet zo lang dat hij taai wordt. Zoete-aardappelpuree. Gewone aardappelpuree. Iets groens. Vulling. Vleessaus. Cranberrysaus uit blik.’ Mijn maag draaide zich om terwijl ik typte. De misselijkheid was de laatste week min of meer opgehouden, maar de gedachte aan leerachtige kalkoen, Tanya’s klonterige vleessaus en cranberrycocktail uit blik was genoeg om me naar de crackers te doen grijpen die ik had meegebracht.
‘Het eten maakt niet zoveel uit,’ vervolgde ik. ‘Het is leuk om de mensen te zien. Sommigen ken ik al sinds mijn kindertijd. En mijn moeder maakt de open haard aan, en het huis geurt naar brandend hout, en we gaan allemaal rond de tafel zitten en noemen één ding waar we dankbaar voor zijn.’
‘Wat ga jij zeggen?’ vuurde Maxi terug.
Ik zuchtte, wriemelde met mijn voeten in de dikke wollen sokken die ik gegapt had van Tanya’s L.L. Bean-voorraad en trok de wollen deken die ik uit de woonkamer had gehaald dichter om me heen. ‘Ik voel me niet zo dankbaar op dit moment,’ typte ik terug, ‘maar ik bedenk wel iets.’
II
de dag van thanksgiving brak fris, koud en schitterend zonnig aan. Ik sleepte me het bed uit, nog gapend om tien uur in de ochtend, en bracht samen met Josh en Lucy een paar uur buiten door met het aanharken van bladeren terwijl Nifkin ons, en de rondsluipende katten, vanaf de veranda nauwlettend in het oog hield.
Om drie uur nam ik een douche, föhnde mijn haar iniets wat enigszins stijlvol was, deed lippenstift en mascara op en trok de fluwelen broek met wijde pijpen en de zwarte kasjmier trui aan, die ik had meegenomen in de hoop dat het totale effect zowel elegant als slank afkledend zou zijn. Lucy en ik dekten de tafel, Josh kookte en pelde garnalen, en Tany a was druk bezig in de keuken, waar ze meer lawaai dan eten maakte en dit regelmatig onderbrak voor een sigaret.
Om halfvijf begonnen de gasten te arriveren. Mijn moeders vriendin Beth kwam met haar man en drie lange, blonde zoons, van wie de jongste een neusring droeg die dwars door het tussenschot ging en hem het aanzien gaf van een verbijsterde joodse stier. Beth omhelsde me en begon bladen met hapjes in de oven te schuiven, terwijl Ben, de jongen met de neusring, stiekem zoute nootjes naar Ta-nya’s katten gooide. ‘Je ziet er geweldig uit!’ zei Beth, zoals altijd. Het was ver bezijden de waarheid, maar ik waardeerde het. ‘Ik heb genoten van je verhaal over de nieuwe show van Donny en Marie. Wat je zei over dat zingen van ze met LeAnn Rimes en dat het eruitzag alsof ze haar leeg wilden zuigen… dat was zo grappig!’
‘Dank je,’ zei ik. Ik ben dol op Beth. Zij is degene die zich die regel over ‘mormoonse vampiers’ herinnert die ik zelf ook geweldig
vond, ook al had die een stuk of vijf boze telefoontjes naar mijn redacteur opgeleverd, plus een paar woedende brieven (‘Beste hooploze verslaggeefster’, was de aanhef van de mooiste| en een serieus gesprek met twee negentienjarige mormoonse studenten, die een bezoek brachten aan Philadelphia en beloofden voor me te bidden.
Tanya’s bijdrage bestond uit sperzieboontjes met knapperige uitjes uit blik, gemengd met een blikje onverdunde champignoncrèmesoep van Campbell’s. Daarna vertrok ze naar de woonkamer om een hoog oplaaiend haardvuur te maken. Het huis vulde zich met de zoete geur van houtrook en bradende kalkoen. Nifkin, Gertrude en Alice spraken een wapenstilstand af en nestelden zich behaaglijk voor het vuur, allemaal op een rijtje. Josh gaf de garnalen door die hij had bereid. Lucy mixte manhattans - ze had ze geperfectioneerd tijdens haar periode als barkeeper die volgde op haar escapade als topless-danseres en vooraf was gegaan aan de zes weken telefoonseks.
‘Je ziet er beroerd uit/ merkte ze op terwijl ze mij van een drankje voorzag. Lucy zelf zag er fantastisch uit, zoals altijd. Mijn zusje is maar vijftien maanden jonger dan ik. Mensen vertellen ons dat we een tweeling leken toen we klein waren. Dat zegt niemand meer. Lucy is slank - altijd geweest - en draagt haar golvende haar kort, zodat haar licht puntige oren te zien zijn wanneer ze haar hoofd schudt. Ze heeft volle, weelderige lippen en grote bruine Betty Boop-ogen en presenteert zich aan de wereld als de ster die ze volgens haarzelf zou moeten zijn. Het is jaren geleden dat ik haar gezien heb zonder volledige make-up, met lippen die deskundig omlijnd en gekleurd zijn, wenkbrauwen die ingrijpend geëpileerd zijn en een klein zilveren knopje dat flitst en twinkelt vanaf het midden van haar tong. Voor deze Thanksgiving was ze gekleed in een strakke, zwarte leren broek, zwarte laarzen met hoge hakken en een roze truitje met lovertjes. Ze zag eruit alsof ze net van een fotosessie kwam, of even langs was gekomen voor een borrel voordat ze naar een veel stijlvoller feestje van iemand anders ging.
‘Ik ben een beetje moe,’ zei ik gapend terwijl ik haar het glas teruggaf en wenste dat er tijd was om nog een dutje te doen.
Mijn moeder was bezig met de plaatskaartjes die ze het jaar ervoor ook voor Pascha had gebruikt. Ik wist dat er een tussen zat met de naam ‘Bruce’ erop en hoopte dat ze die had weggegooid in plaats van, als bezuiniging, zijn naam te hebben doorgestreept om die van iemand anders erop te zetten.
Zijn laatste bezoek was in de winter geweest. Josh, Lucy. Brac ee r. ik hadden op de veranda de biertjes staan drinken die we van Tan vernet in de koelkast mochten bewaren, (‘Ik ben met een ontwenningskuur bezig!’ had ze gejammerd, en ze hield de aanstootgevende flesjes vast alsof het granaten waren.) Daarna hadden we een stukje gelopen. Toen we op de terugweg waren, was het onverwacht gaan sneeuwen. En lang nadat iedereen naar binnen was gegaan, hadden Bruce en ik daar nog gestaan: hand in hand, met onze ogen dicht en onze mond wijdopen hadden we de vlokken als kleine, natte kussen op onze wangen gevoeld.
Ik sloot mijn ogen tegen de herinnering.
Lucy keek naar me. ‘Jezus, Cannie, gaat het wel?’
Ik knipperde de tranen terug. ‘Ik ben alleen moe.’
‘Hmm,’ zei Lucy. ‘Nou, ik zal iets speciaals door je aardappelpuree mengen.’
Ik haalde mijn schouders op en zorgde dat ik tijdens het eten geen aardappel at. We volgden mijn moeders Thanksgiving-traditie, wat inhield dat we om de beurt zeiden waar we dat jaar dankbaar voor waren. ‘Ik ben dankbaar voor de liefde die ik heb gevonden,’ raspte Tanya, terwijl Lucy en Josh en ik ineenkrompen en mijn moeder Ta-nya’s hand pakte.
‘Ik ben dankbaar omdat ik mijn prachtige gezin bij elkaar heb,’ zei mijn moeder. Haar ogen glansden. Tanya kuste haar wang. Josh kreunde. Tanya wierp hem een vuile blik toe.
‘Ik ben dankbaar…’ Ik moest even nadenken. ‘Ik ben dankbaar omdat Nifkin die maagbloeding vorig jaar zomer overleefd heeft,’ zei ik ten slotte. Bij het horen van zijn naam legde Nifkin een pootje op mijn schoot en jankte smekend. Ik gaf hem een stukje kalkoen-vel.
‘Cannie!’ riep mijn moeder. ‘Hou daarmee op!’
‘Ik ben dankbaar dat ik nog zin heb in eten na de opmerking over Nifkin,’ zei Ben, die zijn ouders niet alleen met de neusring irriteerde, maar ook met een T-shirt met de tekst ‘Wat would Jesus do?’
‘Ik ben dankbaar omdat Cannie Bruce pas aan de kant heeft gezet na mijn verjaardag, zodat ik die Phish-kaartjes kreeg,’ zei Josh met zijn diepe, ironische bariton, die goed paste bij zijn één meter tachtig lange, pezige lichaam en het sikje dat hij had laten groeien sinds ik hem voor het laatst had gezien. ‘Dank je,’ fluisterde hij luid.
‘Graag gedaan,’ fluisterde ik terug.
‘En ik ben dankbaar,’ zei Lucy als laatste, ‘dat iedereen hier is om mijn grote nieuws te horen!’
Mijn moeder en ik wisselden een ongeruste blik uit. Lucy’s laatste grote nieuws was een plan geweest - het was godzijdank niet doorgegaan - om naar Oezbekistan te gaan met een vent die ze in een bar had ontmoet. ‘Hij is advocaat daar,’ had ze vol vertrouwen gezegd, daarbij soepel over het feit heen stappend dat hij hier pizzabezorger was. Daarvoor was er het plan geweest voor de bagelbak-kerij in Montserrat, waar ze op bezoek was gegaan bij een vriendin die medicijnen studeerde. ‘Er is daar geen bagel te krijgen!’ had ze triomfantelijk gezegd, en ze was niet verder gekomen dan het invullen van de aanvraagformulieren voor een kleine zakelijke lening toen de vulkaan op Montserrat, die lange tijd slapende was geweest, tot uitbarsting kwam, het eiland geëvacueerd werd en Lucy’s bagel-droom een hete lavadood stierf.
‘Wat is het nieuws?’ vroeg mijn moeder, in Lucy’s glanzende ogen kijkend.
‘Ik heb een agent!’ kweelde ze. ‘En hij heeft me een fotosessie bezorgd!’
‘Topless?’ vroeg Josh droog. Lucy schudde haar hoofd. ‘Nee, nee, dat soort dingen doe ik niet meer. Dit is echt. Ik ga rubber handschoenen showen.’
‘Voor een fetisjistentijdschrift?’ vroeg ik. Ik kon het niet helpen.
Lucy’s gezicht betrok. ‘Waarom gelooft niemand in me?’ vroeg ze. Mijn familie kennende was het slechts een kwestie van tijd voordat iemand zich in Lucy’s Catalogus van Mislukkingen zou storten - van haar studies en relaties tot de baantjes die ze nooit wist te houden.
Ik boog me over de tafel en pakte haar hand. Ze trok hem met een rukterug. ‘Geen onnodige aanrakingen!’ zei ze. ‘Wat heb je toch?’
‘Het spijt me,’ zeiik. ‘We gaven je geen enkele kans.’ En toenhoor-de ik de stem. Niet Gods stem, helaas, maar die van Bruce. Goed zo, zei hij. Da t was aardig.
Ik keek geschrokken om me heen.
‘Cannie?’ zei mijn moeder.
‘Ik dacht dat ik iets hoorde,’ zei ik. ‘Laat maar.’
En terwijl Lucy maar doorratelde over haar agent, over haar fotosessie, over wat ze zou dragen, en al die tijd de steeds scherpere vragen van mijn moeder ontweek, die wilde weten of ze er wel voor betaald zou worden, at ik kalkoen en vulling en brijachtige sperzieboontjes en dacht na over wat ik had gehoord. Ik dacht dat ik, hoewel ik Bruce wellicht nooit meer zou zien, misschien een deel van hem, of van wat we samen waren geweest, zou kunnen behouden als ik wat opener en vriendelijker zou zijn. Ondanks al zijn gepreek, ondanks al die keren dat hij belerend en neerbuigend was geweest, wist ik dat hij in de grond vriendelijk was, en ik… nou, ik was dat ook, in mijn persoonlijke leven, maar je kon stellen dat ik mijn brood verdiende met onvriendelijk zijn. Maar misschien kon ik veranderen. En hij zou dat misschien fijn vinden, en mij op een dag aardiger vinden… en weer van me gaan houden. Ervan uitgaande, uiteraard, dat we elkaar ooit nog zoiiden zien.
Nifkin bewoog zich krampachtig onder de tafel en gromde tegen iets wat hem in zijn droom achtervolgde. Mijn ogen waren helder en ik had het gevoel dat ik de dingen op een rijtje had. Niet dat al mijn problemen verdwenen waren - niet één ervan, in feite - maar voor het eerst sinds ik het kleine plusteken op het teststaafje had gezien, had ik het gevoel dat ik me er misschien veilig doorheen zou kunnen loodsen. Ik had nu iets om me aan vast te houden, welke keuze ik ook zou maken - ik kan aardiger worden, dacht ik. Een aardiger zus, een aardiger dochter, een aardiger vriendin.
‘Cannie?’ zei mijn moeder. ‘Zei je iets?’
Ik had niets gezegd. Op dat moment meende ik een zwakke trilling in mijn buik te voelen. Misschien was het al het eten, of al mijn onrust, en ik wist dat het veel te vroeg was om echt iets te voelen. Maar het voelde als iets. Als iets wat naar me wuifde. Een piepkleine hand, vijf vingers gespreid als een zeester, wuivend door het water. Hallo en tot ziens.
Op de laatste dag van mijn Thanksgiving-bezoek, voordat ik de tocht terug naar de stad zou aanvangen en mijn leven weer op zou pakken waar ik het achtergelaten had, gingen mijn moeder en ik zwemmen. Het was de eerste keer dat ik weer in het Joods Gemeenschapscentrum kwam sinds ik gehoord had dat het het toneel was geweest van de verleiding van mijn moeder. Daarna had de sauna nooit meer helemaal hetzelfde geleken.
Maar ik had het zwemmen gemist, besefte ik toen ik in de kleedkamer stond en mijn badpak aantrok. Ik had de scherpe chloorlucht gemist en de oude joodse dames die volledig naakt, zonder enige
schaamte, door de kleedkamer paradeerden en tijdens het aankleden recepten en schoonheidstips uitwisselden. Het gevoel van het water, dat me omhooghield, en de manier waarop ik tijdens het zwemmen bijna alles vergat behalve het ritme van mijn ademhaling.
Mijn moeder zwom elke ochtend anderhalve kilometer, waarbij ze langzaam, met een massief soort gratie door het water bewoog. Ik hield haar bij, gedurende ongeveer de helft ervan, en glipte toen in een van de lege banen, waar ik een tijdje een trage zijslag deed en nergens aan dacht. Het was een luxe die ik me niet veel langer zou kunnen veroorloven. Als ik de dingen wilde regelen (dat was de formulering die ik voor mezelf gebruikte), zou het spoedig moeten gebeuren.
Ik draaide me op mijn rug en dacht aan wat ik de vorige avond had gevoeld. Dat kleine wuivende handje. Belachelijk, eigenlijk. Het ding had waarschijnlijk geen handen, en als het die wel had, kon het er beslist niet mee wuiven.
Ik was altijd voor het recht op keuze geweest. Ik had zwangerschap, bewust of anderzins, nooit geromantiseerd. Ik was niet een van die vrouwen die hun dertigste verjaardag zien naderen en met kwijl op hun kin tegen alles in een wandelwagen beginnen te kirren. Ik had een paar vriendinnen die getrouwd waren en kinderen hadden gekregen, maar ik had veel meer vriendinnen van eind twintig of begin dertig die dat niet hadden gedaan. Ik hoorde mijn klok niet tikken. Ik had geen babykoorts.
Ik rolde op mijn buik en begon aan een luie borstslag. Het probleem was dat ik het gevoel maar niet van me af kon zetten dat het op de een of andere manier voor mij besloten was. Alsof ik er geen zeggenschap meer over had en alleen maar geacht werd het te laten gebeuren. Ik ademde gefrustreerd uit in het water en zag de luchtbelletjes om me heen wervelen. Toch zou ik me beter over de hele toestand voelen als ik Gods stem weer had kunnen horen, als ik zeker wist dat ik de juiste keuze maakte.
‘Cannie?’
Mijn moeder kwam in de baan naast me zwemmen. ‘Nog twee baantjes,’ zei ze. We eindigden tegelijk, nadat we het slag voor slag, ademhalingvoorademhaling,tegenelkaarhaddenopgenomen.Toen volgde ik haar naar de sauna.
‘Zo,’ zei mijn moeder, ‘wat is er met jou aan de hand?’
Ik keek haar verbaasd aan. ‘Met mij ?’
‘O, Cannie, ik ben je moeder. Ik ken je al zevenentwintig jaar.
‘Achtentwintig,’ corrigeerde ik.
Ze wierp me door de damp heen een blik toe. ‘Ben ik je verjaardag vergeten?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik geloof dat je een kaart hebt gestuurd.’
‘Is dat het?’ vroeg mijn moeder. ‘Maak je je zorgen over ouder worden? Ben je gedeprimeerd?’
Ik haalde mijn schouders weer op. Mijn moeder klonk nog bezorgder.
‘Heb je hulp gezocht? Praat je er met iemand over?’
Ik snoof toen ik bedacht hoe nutteloos de kleine psychologe, die in haar kleren verdronk, in een situatie als deze zou zijn. ‘Eh, Bruce is je vriend/ zou ze zeggen terwijl ze in haar altijd aanwezige schrijfblok bladerde.
‘Was/ zou ik corrigeren.
‘En je denkt over… adoptie?’
‘Abortus,’ zou ik zeggen.
‘Je bent zwanger,’ zei mijn moeder.
Ik zat rechtop en mijn mond viel open. ‘Wat?’
‘Cannie, ik ben je moeder. Een moeder weet zulke dingen.’
Ik trok mijn handdoek strak om me heen en hoopte dat mijn moeder en Tanya hier in elk geval geen weddenschap over afgesloten hadden.
‘En je ziet er net zo uit als ik destijds,’ vervolgde ze. ‘De hele tijd moe. Toen ik van jou in verwachting was, sliep ik veertien uur per dag.’
Ik zei niets. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik wist dat ik er op een gegeven moment met iemand over zou moeten praten, maar ik had geen woorden klaar.
‘Heb je al nagedacht over namen?’ vroeg mijn moeder.
Ik liet een kort, brullend lachje horen. ‘Ik heb nergens over nagedacht/ zei ik. ‘Ik heb niet nagedacht over waar ik ga wonen of wat ik zal doen…’
‘Maar je gaat…’ Haar stem stierf tactvol weg.
‘Daar lijkt het op/ zei ik. Zo. Hardop. Het was echt.
‘O, Cannie!’ Ze klonk-als dat mogelijk is-tegelijkertijd enthousiast en bedroefd. Enthousiast, denk ik, omdat ze oma ging worden
(in tegenstelling tot mij kon mijn moeder wel kirren tegen alles in een wandelwagen). En bedroefd omdat dit geen situatie was die je voor je dochter wenste.
Maar het was mijn situatie. Ik zag dat in, op dat moment, in de sauna. Dat was wat er zou gaan gebeuren - ik zou het kind krijgen, Bruce of geen Bruce, gebroken hart of geen gebroken hart. Het voelde als de juiste keuze. Meer dan dat, het voelde bijna als mijn bestemming - de manier waarop mijn leven zich moest ontwikkelen. Ik wenste alleen dat degene die dit gepland had me een paar tips zou geven over hoe ik voor mezelf en het kind zou moeten zorgen. Maar als God niet van plan was zijn mond open te doen, zou ik het zelf moeten uitzoeken.
Mijn moeder stond op en omhelsde me, wat enigszins gênant was, aangezien we allebei zweterig waren en haar handdoek haar voorkant niet helemaal wist te bedekken. Maar het maakte niet uit. Het voelde goed om iemands armen om me heen te hebben.
‘Je bent niet kwaad?’ vroeg ik.
‘Nee, nee! Hoe zou ik ooit kwaad kunnen zijn?’
‘Nou ja… Het is niet de manier waarop ik het wilde…’ zei ik terwijl ik mijn kin even tegen haar schouder liet rusten.
‘Dat is het nooit,’ zei ze. ‘Het is nooit zoals je denkt dat het zal zijn. Dacht je dat ik jou en Lucy wilde daar in Louisiana, duizenden kilometers van mijn familie, met die afschuwelijke legerartsen en kakkerlakken zo groot als mijn duim…’
‘Je had in elk geval een man,’ zei ik. ‘En een huis… en een plan…’
Mijn moeder gaf me een schouderklopje. ‘Mannen en huizen zijn bespreekbaar,’ zei ze. ‘En wat een plan betreft… we bedenken wel iets.’
Ze stelde de hamvraag niet voordat we ons afgedroogd hadden en aangekleed waren en in de auto naar huis zaten.
‘Ik neem aan dat Bruce de vader is,’ zei ze.
Ik legde mijn wang tegen het koele glas. ‘Klopt,’ zei ik.
‘En jullie zijn nog steeds uit elkaar?’
‘Ja. Het was…’ Hoe kon ik mijn moeder in godsnaam uitleggen wat er gebeurd was.
‘Maak je geen zorgen,’ zei ze, waarmee ze een eind maakte aan mijn pogingen een geschikt eufemisme te vinden voor een rouw-wip. We reden langs het industrieterrein en het groente-en fruit—
stalletje, over de berg, op weg naar huis. Alles zag er vertrouwd uit want ik was er in mijn jeugd duizenden keren langsgereden. Op zaterdagochtend gingen mijn moeder en ik altijd in alle vroegte zwemmen, en daarna reden we naar huis en zagen de slapende stadjes wakker worden terwijl we op weg waren naar een gezamenlijk ontbijt, met zijn vijven, met warme bagels en vers sinaasappelsap.
Nu leek alles anders. De bomen waren groter, de huizen leken op de een of andere manier armoediger. Er waren verkeerslichten gekomen op sommige van de gevaarlijker kruispunten, nieuwe huizen met ruw-uitziende houten muren en omgeploegde gazons aan straten die er niet geweest waren toen ik nog op school zat. Maar het voelde goed en geruststellend om weer naast mijn moeder in de auto te zitten. Ik kon bijna doèn alsof Tanya in het appartement van haar dwangneurotische, overafhankelijke ex-vriendin was gebleven en nooit in mijn moeders leven was gekomen… alsof mijn vader ons niet zo volledig had verlaten… alsof ik niet in mijn huidige toestand verkeerde.
‘Ga je het Bruce vertellen ?’ vroeg ze ten slotte.
‘Ik weet het niet. We hebben op dit moment niet echt contact met elkaar. En als ik het hem zou vertellen, zou hij denk ik… nou, ik weet het wel zeker, zou hij proberen het mij uit mijn hoofd te praten en dat wilikniet.’Ikzweegevenendachteroverna.’Enhetlijkt…ikbedoel, als ikhem was, als ik in zijn positie verkeerde… je zadelt iemand wel met iets op. Hij heeft straks een kind ergens rondlopen…’
‘Wil je hem in je leven?’ vroeg mijn moeder.
‘Daar gaat het niet echt om. Hij heeft behoorlijk duidelijk gemaakt dat hij geen rol in mijn leven wil spelen. Maar of hij een rol in…’ - ik hakkelde in mijn poging het voor het eerst te zeggen - ‘in het leven van ons kind wil spelen…’
‘Nou, dat is niet helemaal zijn beslissing. Hij zal alimentatie moeten betalen.’
‘Bah,’ zei ik bij de gedachte dat ik Bruce voor het gerecht zou moeten slepen en mijn gedrag ten overstaan van de rechter en een jury zou moeten rechtvaardigen.
Ze bleef maar praten: over beleggingsfondsen en samengestelde interest en tv-programma’s die ze had gezien over werkende moeders die verborgen videocamera’s hadden neergezet en ontdekt hadden dat de kindermeisjes de baby’s verwaarloosden terwijl ze naar soaps keken en naar Honduras telefoneerden. Het deed me denken
aan Maxi, die maar door was gegaan over mijn financiële toekomst.
‘Oké,’ zei ik tegen mijn moeder. Mijn spieren voelden heerlijk zwaar van het zwemmen en mijn ogen begonnen dicht te vallen. ‘Geen Hondurese kindermeisjes, dat beloof ik.’
‘Misschien zou Lucy een beetje kunnen helpen,’ zei ze, en ze keek naar me toen we voor een stoplicht stonden. ‘Je bent naar de verloskundige geweest?’
‘Nog niet,’ zei ik, en ik gaapte weer.
‘Cannie!’ Ze begon me te onderhouden over voeding, lichaamsbeweging tijdens de zwangerschap en vitamine E in de vorm van capsules, wat, zoals ze gehoord had, zwangerschapsstrepen kon voorkomen. Ik liet mijn ogen dichtzakken, in slaap gesust door de geluiden van haar stem en de wielen. Toen we de oprit opreden, moest ze me wakker maken. Ze zei zachtjes mijn naam en vertelde me dat we thuis waren.
Het was een wonder dat ze me die avond terug liet gaan naar Philadelphia. En ik reed naar huis met ongeveer tien pond in Tupperware gestoken kalkoen en vulling en taart in mijn kofferbak en pas nadat ik haar plechtig had beloofd dat ik de volgende ochtend een afspraak met een verloskundige zou maken en dat ze binnenkort op bezoek mocht komen.
‘Doe je veiligheidsriem om,’ zei ze, terwijl ik een protesterende Nifkin in zijn reismand stopte.
‘Ik doe altijd mijn veiligheidsriem om,’ zei ik.
‘Bel me zodra je weet wanneer je uitgerekend bent.’
‘Ik bel je! Ik beloof het!’
‘Oké,’ zei ze. Ze boog zich voorover en streek met haar vingers over mijn wang. ‘Ik ben trots op je,’ zei ze. Ik wilde haar vragen waarom. Wat had ik gedaan om trots op te zijn? Je met jong laten schoppen door een vent die niets met je te maken wil hebben, was nou niet bepaald iets waarover ze kon opscheppen tegen haar vriendinnen van de leesclub, of wat ik kon melden aan het alumniblad van Princeton. Een alleenstaande moeder zijn mocht dan meer geaccepteerd worden in kringen van filmsterren, maar van wat ik gezien had bij mijn gescheiden collega’s was het een zwaar leven voor gewone vrouwen en zeker niet iets om te vieren of trots op te zijn.
Maar ik vroeg het niet. Ik startte de auto en reed de oprit af, en zwaaide terug tot ze uit het zicht verdween.
Terug in Philadelphia zag alles er anders uit. Of misschien zag ik het alleen anders. Toen ik naar boven liep, zag ik de overvloed aan bierblikjes in de recyclingbak voor het appartement op de tweede verdieping en hoorde ik het schrille gelach van een komische tv-serie onder de deur door klinken. Op straat ging een auto-alarm af en ergens in de buurt hoorde ik glas breken. Het was alleen maar achtergrondlawaai, dingen die ik over het algemeen nauwelijks opmerkte, maar die ik nu moest gaan opmerken… nu ik verantwoordelijk was voor iemand anders.
Mijn appartement op de derde verdieping had een laagje stof verzameld in de vijf dagen dat ik weg was geweest en het rook er muf. Geen plek om een kind op te voeden, dacht ik, terwijl ik ramen opende, een kaars met vanillegeur aanstak en de bezem pakte.
Ik gaf Nifkin vers eten en water. Ik veegde de vloeren. Ik zocht mijn was uit voor de volgende dag, maakte de vaatwasser leeg, zette de kliekjes in de diepvries, spoelde mijn badpak uit en hing het op om te drogen. Ik was halverwege het maken van een boodschappenlijst, vol magere melk en verse appels en andere gezonde dingen, voordat ik besefte dat ik niet eens naar mijn voicemail had geluisterd om te kijken of iemand… nou, om te kijken of Bruce… had gebeld. Erg waarschijnlijk was het niet, dat wist ik, maar ik kon hem het voordeel van de twijfel gunnen.
En toen ik merkte dat hij niet had gebeld, was ik verdrietig, maar het had niets weg van het scherpe, nerveuze, bijna misselijkmakende verdriet dat ik eerder had gehad, niets van de overweldigende zekerheid dat ik dood zou gaan als hij niet van me hield, zoals het die nacht met Maxi in New York had gevoeld.
‘Hij hield van me,’ fluisterde ik tegen de netjes geveegde kamer. ‘Hij hield van me, maar hij houdt niet meer van me en dat betekent niet het einde van de wereld.’
Nifkin hief zijn kopje op van de bank, wierp me een bevreemde blik toe en viel weer in slaap. Ik pakte mijn lijst. ‘Eieren,’ schreef ik. ‘Spinazie. Pruimen.’