Hoe kan ik weggaan met zulke kapotte voeten, dacht Jezus, terwijl hij Herder nakeek die naar de andere kant van de kudde liep. God, die het schaap zo vlekkeloos had laten verdwijnen, had hem niet vanuit Zijn wolk begiftigd met de genade van Zijn goddelijke speeksel, opdat de gekwelde Jezus daarmee zijn wonden kon zalven en helen, waaruit bloed bleef opwellen dat glinsterde op de stenen. Herder zal hem niet helpen, hij heeft de dreigende woorden gesproken en zich teruggetrokken, als iemand die verwacht dat het vonnis wordt uitgevoerd en die niet van plan is om bij de voorbereidingen van het vertrek aanwezig te zijn, en al helemaal niet om afscheid te nemen. Moeizaam kruipend wist Jezus het bivak te bereiken, waar ze bij iedere stop de noodzakelijke voorwerpen voor het houden van een kudde neerlegden, de melkemmers, de persplanken en ook de schape- en geitevellen die ze looiden en als ruilmiddel gebruikten om aan andere spullen te komen, een tuniek, een deken, gevarieerder voedsel. Jezus vond dat niemand er iets van kon zeggen als hij zich eigenhandig zijn loon uitbetaalde door uit de schapevellen een soort sandalen of cothurnes te snijden om zijn voeten in te stoppen, waarna een paar repen geitevel als veters zouden dienen, dat was makkelijker in het gebruik omdat het minder haren had. Onder het snijden aarzelde hij of hij de wol aan de binnen- of buitenkant zou laten, ten slotte koos hij voor de binnenkant, als voering, gezien de ellendige staat waarin zijn voeten verkeerden. Het nadeel daarvan is wel dat de haren vastplakken aan de wonden, maar omdat hij al besloten heeft langs de Jordaan te lopen, hoeft hij zijn voeten maar met schoeisel en al in het water te houden om de dikke laag geronnen bloed los te weken. Door het gewicht van de kletsnatte laarzen, want dat lijken het eerder, komen de voeten dan zachtjes los van de wollen voering, zonder de weldadig beschermende korsten mee te trekken die er zich geleidelijk op vormen. De gezonde kleur van het beetje bloed dat op de stroom wegdreef, duidde erop dat de wonden nog niet besmet waren, ook al lijkt dat onwaarschijnlijk. Op zijn trage tocht naar het noorden hield Jezus zo lange rustpauzes, waarin hij zijn voeten in de rivier hield en genoot van de koelte en de genezende werking van het water. Het deed hem pijn dat hij op die manier was weggejaagd, nadat hij God ontmoet had, een ongehoorde gebeurtenis in de volle betekenis van het woord, want voor zover hij wist was er in heel Israël niemand die er prat op kon gaan dat hij God had gezien en het overleefd had. Natuurlijk had hij Hem niet letterlijk gezien, maar als er midden in de woestijn ineens een wolk in de vorm van een rookzuil voor je komt hangen, die zegt, Ik ben de Heer, en vervolgens een gesprek begint te voeren dat niet alleen logisch en verstandig is, maar ook getuigt van een onbetwistbaar gezag, dat alleen maar goddelijk kan zijn, zou iedere twijfel, hoe gering ook, beledigend zijn. Dat Hij het echt was, had de Heer onomstotelijk bewezen met het antwoord op zijn vraag naar Herder, die onbezorgde woorden waarin duidelijk een lichte minachting maar ook intimiteit lag, wat nog eens was versterkt door Zijn weigering om te zeggen of het een engel of een demon was. Maar het meest interessant was dat de woorden van Herder, die bikkelhard waren en ogenschijnlijk niets van doen hadden met waar het wezenlijk om ging, de bovennatuurlijke waarheid van de ontmoeting alleen maar bevestigden, Ik vroeg je niet of je God hebt ontmoet, alsof hij eigenlijk zei, Dat weet ik allemaal, alsof die mededeling hem totaal niet verraste, alsof hij het van tevoren had geweten. Wat wel zeker leek was dat hij hem de dood van het schaap niet vergaf, een andere betekenis konden zijn laatste woorden niet gehad hebben, Je hebt niets geleerd, ga, en daarna had hij zich ostentatief teruggetrokken naar het andere uiteinde van de kudde, waar hij met zijn rug naar hem toe bleef staan tot hij weg was. Welnu, een van de keren dat Jezus probeerde te bedenken wat de Heer van hem zou kunnen willen als Hij hem weer ontmoette, klonken die woorden van Herder herhaaldelijk in zijn oren, zo helder en duidelijk alsof hij gewoon naast hem stond, Je hebt niets geleerd, en op dat moment was het gevoel van afwezigheid, gemis, eenzaamheid, zo sterk dat zijn hart kreunde, daar zat hij moederziel alleen op de oever van de Jordaan naar zijn voeten te kijken in de doorschijnende rivier, en uit een van zijn hielen sijpelde een dun straaltje bloed, ineens waren noch het bloed noch de voeten van hem, het was zijn vader die daarheen was komen hinken op zijn doorboorde hielen om te genieten van de koelte van de Jordaan, en hij zei net als Herder tegen hem, Je moet terugkeren naar het begin, je hebt niets geleerd. Alsof hij een lange, zware ijzeren ketting van de grond optilde blikte Jezus terug op zijn leven, schakel na schakel, de geheimzinnige aankondiging van zijn verwekking, de lichtgevende aarde, de geboorte in de grot, de vermoorde kinderen van Bethlehem, de kruisiging van zijn vader, de erfenis van de nachtmerries, de vlucht van huis, het debat in de Tempel, de onthulling van Zelomi, de verschijning van de herder, het leven met de kudde, het geredde lam, de woestijn, het dode schaap, God. En alsof dat laatste woord te veel voor hem was, fixeerde hij zich bezeten op één gedachte, waarom kwam een lam dat gered was van de dood te sterven als schaap, een ogenschijnlijk stupide vraag die echter begrijpelijk wordt als we ze zo vertalen, Geen enkele redding is afdoende, iedere veroordeling is definitief. De laatste schakel van de ketting is dit hier, op de oever van de Jordaan zitten luisteren naar het klaaglijke zingen van een vrouw die vanhieraf niet te zien is, verborgen zit tussen het cyprusgras, misschien is ze kleren aan het wassen, misschien aan het baden, en Jezus probeert te begrijpen hoe dit allemaal hetzelfde is, het levende lam dat veranderd is in een dood schaap, zijn voeten die bloeden met het bloed van zijn vader, en de vrouw die zingt terwijl ze naakt op haar rug in het water drijft, haar harde borsten steken erbovenuit, haar zwarte schaamhaar deint op de golving van het briesje, weliswaar heeft hij nog nooit een blote vrouw gezien, maar als een man zich, enkel uitgaande van een simpele rookzuil, allerlei ideeën kan vormen over hoe het zal gaan als hij God weer ontmoet wanneer hun beider dag gekomen is, dan is het onvoorstelbaar dat een blote vrouw niet tot in alle details zou kunnen worden verzonnen en geschetst op basis van een lied dat je haar hoort zingen, al weet je niet of de woorden ervan tot jou zijn gericht. Jozef is alweer weg, hij is teruggekeerd naar het massagraf in Sepphoris, van Herder is niet eens het topje van zijn staf te zien, en als God overal is, zoals men zegt, heeft Hij geen rookzuil uitgekozen om zich te vertonen, misschien bevindt Hij zich in dat stromende water, hetzelfde als waar de vrouw in baadt. Jezus’ lichaam gaf een teken, het zwol tussen de benen, zoals alle mannen en alle dieren overkomt, al zijn bloed stroomde naar dezelfde plek, zodat zijn wonden plotseling droog werden, Hoe sterk is dit lichaam, Heer, maar Jezus ging niet op zoek naar de vrouw en zijn handen stootten de handen van de felle verleiding des vlezes weg, Je bent niemand als je niet van jezelf houdt, je komt niet tot God als je niet eerst tot je eigen lichaam komt. Van wie deze woorden zijn, weten we niet, alleen zou God ze nooit uitspreken, dat zijn geen kralen van Zijn rozenkrans, van Herder wel, van hem zouden ze kunnen zijn, als hij niet zo ver weg was van hier, misschien waren het uiteindelijk wel de woorden van het lied dat de vrouw aan het zingen was, op dat moment dacht hij hoe prettig het zou kunnen zijn als hij haar ging vragen om ze hem uit te leggen, maar de stem was al niet meer te horen, misschien had de stroom ze meegevoerd, of de vrouw was uit het water gestapt om zich af te drogen en aan te kleden, en zo haar lichaam tot zwijgen te brengen. Jezus trok zijn kletsnatte pantoffels aan en ging staan, liet het water alle kanten uit spatten als een spons. De vrouw lacht zich rot als ze deze kant uitkomt en die groteske laarzen ziet, maar het zit er dik in dat die spottende lach dan niet lang duurt, wanneer haar ogen langs Jezus’ lichaam omhoogglijden en de vormen raden die de tuniek verhult, en als haar blik wordt vastgehouden door zijn ogen, waarin de kwelling van oude dingen en de hunkering naar iets nieuws liggen. Met weinig of geen woorden zal haar lichaam zich weer ontbloten, en wanneer gebeurd is wat men altijd mag verwachten in dergelijke gevallen, zal zij heel voorzichtig zijn sandalen uittrekken en zijn wonden verzorgen door op iedere voet een kus te drukken en ze daarna als een ei of cocon in haar eigen natte haren te wikkelen. Over de weg komt niemand, Jezus kijkt om zich heen, zucht, zoekt een verborgen hoekje en loopt daarheen, maar ineens blijft hij staan, hij heeft er net op tijd aan gedacht dat de Heer Onan het leven heeft ontnomen omdat die zijn zaad had uitgestort op de grond. Welnu, had Jezus een andere, meer analytische draai gegeven aan het klassieke voorval, hetgeen trouwens beter zou passen bij zijn denktrant, dan had de meedogenloze strengheid van de Heer hem waarschijnlijk niet tegengehouden, en wel om twee redenen, ten eerste omdat hij hier geen schoonzuster had die hij voor de wet tot zich moest nemen na de dood van een broer, ten tweede, een sterkere reden overigens dan de eerste, omdat de Heer, zoals hij hem in de woestijn had laten weten, een paar grootse ofschoon nog niet onthulde plannen had aangaande zijn toekomst, en dus was het noch geloofwaardig noch logisch dat Hij de gedane beloften zou vergeten, door alles te laten varen alleen omdat een ongecontroleerde hand het gewaagd had daarheen te gaan waar ze niet mocht komen, terwijl de Heer weet wat de noden van het lichaam zijn, dat is niet alleen gewoon het dagelijkse eten en drinken, er bestaan laten we zeggen andere vormen van vasten die niet minder moeilijk te verduren zijn. Deze en andere, soortgelijke overwegingen, die Jezus zouden moeten helpen om verder te zoeken naar een afgelegen hoekje voor een welbepaald, allermenselijkst doel, sorteerden ten slotte een contraproduktief effect, zijn gedachten dreven af van wat hij in zijn hoofd had, hij zag zich verstrikt in de kronkels van zijn eigen denken, met als gevolg dat de zin in wat hij wilde overging, over begeerte hebben we het niet eens, want alleen maar omdat het zondig is aarzelt en verslapt hij bij het minste geringste. Berustend in zijn eigen deugdzaamheid gooide Jezus de reiszak over zijn schouders, raapte zijn staf op en begaf zich op weg.
Op de eerste dag van deze reis langs de Jordaanoever had de gewoonte van vier jaar afzondering Jezus ertoe gebracht zich uit de buurt te houden van de schaarse gehuchten die daar lagen. Naarmate hij echter dichter bij het meer van Genesareth kwam, werd het steeds lastiger de dorpen te omzeilen, met name vanwege de akkers eromheen, die hem een hoop problemen bezorgden, zowel omdat ze hem vaak dwongen hele omwegen te maken als vanwege het wantrouwen dat zijn landlopersuiterlijk bij de boeren wekte. En dus besloot Jezus maar de drukte op te zoeken, en in feite beviel het hem wel wat hij zag, alleen de herrie vond hij vervelend, die was hij bijna vergeten. In het eerste dorp waar hij kwam kreeg hij een groep joelende kwajongens achter zich aan vanwege zijn laarzen, eigenlijk maar goed ook, want hij had genoeg geld om nieuwe sandalen te kopen, vergeet niet dat hij nooit iets heeft uitgegeven van het geld dat hij onder anderen van de Farizeeër heeft gekregen, als je vier jaar van zo weinig kunt leven ben je steenrijk, meer hoef je de Heer niet te vragen. Nu, na de sandalen te hebben gekocht, is zijn vermogen geslonken tot twee kleine muntstukken, maar het laat hem onbezorgd, hij is toch al bijna waar hij zijn moet, Nazareth, thuis, want dat hij naar huis gaat is zeker, ooit immers, toen hij het verliet en het leek of dat voorgoed was, had hij gezegd, Ik zal hoe dan ook altijd terugkomen. Op zijn dooie gemak volgt hij de duizend bochten van de Jordaan, natuurlijk kan hij met zulke voeten geen heroïsche afstanden afleggen, maar dat is niet de voornaamste reden voor zijn traagheid, die ligt in zijn eigen zekerheid aan te komen, alsof hij dacht, Het is net alsof ik er al ben, maar een ander, minder bewust gevoel hield hem nog tegen, iets wat uitgedrukt zou kunnen worden met woorden als deze, Hoe vlugger ik aankom, hoe vlugger ik ook weer wegga. Hij loopt noordwaarts langs de oever van het meer, is al ter hoogte van Nazareth, als hij snel thuis wil zijn hoeft hij zich alleen maar een kwartslag te draaien en zijn schreden naar het westen te richten, maar het blauwe, weidse, kalme water van het meer weerhoudt hem daarvan. Hij zit graag op de oever te kijken naar de manoeuvres van de vissers, als kind is hij hier wel eens geweest met zijn ouders, maar toen lette hij nooit zo erg op het werk van deze mannen, die een vreselijke vislucht verspreiden, alsof ze zelf in het water wonen. Intussen kwam hij aan de kost door te helpen met wat hij wist, hetgeen niets, en wat hij kon, hetgeen weinig was, een boot aan land trekken of het water in duwen, een handje helpen met een boordevol net, de vissers lazen de honger van zijn gezicht af en stopten hem als loon een paar vissen vol graten toe, genaamd galileabaarzen. In het begin grillde en at Jezus ze apart, omdat hij verlegen was, maar van de drie dagen dat hij daar bleef, nodigden de vissers hem meteen de tweede dag al uit om bij hen te komen zitten. En de laatste dag ging Jezus mee het meer op in de boot van twee broers die Simon en Andreas heetten en allebei een stuk ouder waren dan hij, geen van de twee was jonger dan dertig. Ofschoon hij dat nog nooit had gedaan en zelf moest lachen om zijn stunteligheid, waagde Jezus het om, aangemoedigd door zijn nieuwe vrienden, midden op het water het net uit te werpen, met dat brede gebaar dat uit de verte gezien een zegening of een uitdaging lijkt, zonder enig ander resultaat dan dat hij steeds bijna in het water viel. Simon en Andreas hadden de grootste lol, ze wisten al dat Jezus alleen verstand had van geiten en schapen, en Simon zei, We zouden heel wat beter af zijn als dit vee hier zich ook liet halen en brengen, en Jezus antwoordde, Vissen verdwalen tenminste niet, ze gaan er niet vandoor, zitten hier allemaal in de schelp van het meer, waar ze iedere dag voor het net vluchten en er iedere dag in vallen. Ze hadden geen vruchtbare vangst gehad, de bodem van de boot was praktisch leeg en Andreas zei, Kom broer, we gaan naar huis, deze dag heeft alles gegeven wat hij te geven had. Simon was het met hem eens, Je hebt gelijk, broer, kom maar. Hij stak de riemen in de dollen en wilde er net de eerste ruk aan geven, toen Jezus voorstelde om nog drie laatste pogingen te doen, niet uit inspiratie of omdat hij het voorgevoel had dat er iets groots stond te gebeuren, nee, we denken dat het, hoe onbegrijpelijk ook, gewoon een manier was om zijn dankbaarheid te tonen, Wie weet is de kudde vissen inmiddels hierheen geleid door de herder. Simon lachte, Dat is nog een voordeel van schapen, die kun je tenminste zien, en tegen Andreas, Gooi het net maar uit, baat het niet, het schaadt ook niet, en Andreas gooide het net uit en haalde het vol weer op. De ogen vielen zowat uit hun hoofd, maar de twee vissers begrepen er helemaal niets meer van toen het net, o wonder, nog een tweede en een derde keer werd uitgeworpen en allebei de keren vol weer bovenkwam. Uit een meer dat zo visloos had geleken als het water in een kruik die gevuld is aan een schone bron, kwam nu een nooit eerder geziene stroom glinsterende kieuwen, ruggen en vinnen. Simon en Andreas vroegen hoe hij wist dat de vis daar van het ene op het andere moment was gekomen, of hij zulke scherpe ogen had dat hij onder water kon kijken, en Jezus antwoordde dat hij het helemaal niet had geweten, hij had gewoon het idee gehad om hun geluk nog een laatste keer te beproeven voor ze teruggingen, dat was alles. De twee broers hadden geen reden om te twijfelen, het toeval verricht zulke wonderen, maar Jezus huiverde inwendig en vroeg in de stilte van zijn ziel, Wie heeft dat gedaan. Simon zei, Help even mee sorteren, welnu, dit is een goede gelegenheid om uit te leggen dat het oecumenische spreekwoord, Alles wat in het net belandt is vis, niet hier in het meer van Genesareth is ontstaan, hier gelden andere criteria, wat het net brengt, moge dan allemaal vis zijn, maar de wet is volkomen duidelijk op dit punt, zoals trouwens op alle punten, Dit zijn de waterdieren die ge moogt eten, alle waterdieren die vinnen en schubben hebben, moogt ge eten, zowel de zeevissen als de riviervissen, maar van alle zeevissen en riviervissen die geen vinnen en schubben hebben, de kleine zowel als de grote, behoort ge een afschuw te hebben, verafschuw ze en eet nooit van dergelijke dode vis, alle waterdieren zonder vinnen of schubben moet ge verafschuwen. De verdoemde vissen, die met een gladde huid, die niet op de tafel van Jahwe’s volk mogen komen, werden zo teruggegeven aan het meer, veel ervan waren er zelfs al aan gewend geraakt en maakten zich geen zorgen meer als ze in het net belandden, ze wisten dat ze snel weer in het water zouden terugkeren, zonder het gevaar van een verstikkingsdood te lopen. In hun vissekoppen geloofden ze dat ze een bijzondere genegenheid van de Schepper genoten, als het al geen bijzondere liefde was, waardoor ze zich op den duur ver verheven gingen voelen boven de andere vissen, die die in de boten bleven, hoeveel doodzonden moesten die niet hebben begaan onder de donkere wateren dat God ze zo meedogenloos liet sterven.
Toen ze eindelijk de oever bereikten, met veel kunst- en vliegwerk om niet te kapseizen, want de oppervlakte van het meer likte aan de rand van de boot alsof het die wilde opslokken, was de verbazing van de mensen onbeschrijflijk. Ze wilden weten hoe dat kon, terwijl alle andere vissers met een lege boot waren teruggekeerd, maar op grond van een stilzwijgende afspraak sprak geen van de drie gelukkigen over de omstandigheden van de wonderbaarlijke visvangst, Simon en Andreas niet om hun goede naam als loods niet te verliezen, Jezus omdat hij niet wilde dat de andere vissers hem als lokvogel zouden gaan gebruiken, waar ze volgens ons volkomen gelijk in zouden hebben, om voorgoed af te rekenen met de verschillen tussen eigen kinderen en stiefkinderen, die al zo oneindig veel onheil hebben aangericht in de wereld. Vanwege die gedachte liet Jezus ’s avonds weten dat hij de volgende morgen naar Nazareth zou vertrekken, waar zijn familie op hem wachtte na vier jaar afwezigheid en reizen die je duivels kon noemen, zo vermoeiend waren ze geweest. Simon en Andreas betreurden die beslissing ten zeerste, want ze beroofde hen van de beste opzichter van aquatisch vee die Genesareth ooit had gekend, en dat deden eveneens twee andere vissers, Jakobus en johannes, zonen van Zebedeüs, een beetje onnozele knapen, aan wie ze altijd voor de grap vroegen, Wie is de vader van de zonen van Zebedeüs, dan raakten de arme drommels steevast van de wijs en kon zelfs het feit dat ze het antwoord wisten, want dat deden ze natuurlijk, omdat ze het zelf waren, kon zelfs dat niet verhinderen dat het zweet hen uitbrak en ze met de mond vol tanden stonden. Ze vonden het niet alleen jammer dat Jezus ging omdat ze zo de kans op een fameuze visvangst verspeelden, maar ook omdat ze met hem erbij graag een aparte jongerengroep hadden willen vormen, ze waren alledrie jong, Johannes zelfs nog jonger dan Jezus, om het op te nemen tegen de oudere generatie. Hun eenvoud van geest was geen domheid of achterlijkheid, ze waren alleen steeds elders met hun gedachten, daarom ook begonnen ze altijd te twijfelen wanneer men hen vroeg hoe de vader van de zonen van Zebedeüs heette, en snapten ze niet waarom de mensen zo smakelijk moesten lachen wanneer ze dan na een poosje triomfantelijk antwoordden, Zebedeüs. Johannes deed nog een poging, hij stapte naar Jezus toe en zei, Blijf bij ons, onze boot is groter dan die van Simon, we zullen meer vis vangen, en Jezus antwoordde hem wijs en godvruchtig, De maat van de Heer is niet de maat van de mens, maar die van Zijn rechtvaardigheid. Johannes verstomde en liep met gebogen hoofd weg, en de avond verstreek zonder pogingen van andere gegadigden. De volgende morgen nam Jezus afscheid van de eerste vrienden die hij gemaakt had in de achttien jaar dat hij leefde, en met voldoende proviand bij zich keerde hij dit meer van Genesareth, waar God hem een teken had gegeven, of hij moest zich wel heel sterk vergissen, de rug toe en richtte zijn schreden ten slotte naar de bergen, naar Nazareth. Het noodlot wilde echter dat een hardnekkige wonde aan zijn voet voor de zoveelste keer opensprong toen hij door de stad Magdala kwam, en zo erg begon te bloeden dat het leek of het nooit meer zou ophouden. Eveneens wilde het noodlot dat dat gevaarlijke ongeluk zich voordeed bij het verlaten van Magdala, recht tegenover een huis dat een beetje afzijdig stond, alsof het niet dichter bij de andere wilde staan, of de andere het niet dichterbij duldden. Toen hij zag dat het bloed bleef stromen, riep Jezus, Is daar iemand, en onmiddellijk werd de deur geopend door een vrouw, alsof ze erop had gewacht dat men haar riep, ofschoon je door de licht verbaasde uitdrukking die op haar gezicht begon te verschijnen zou gaan denken dat ze er eerder aan gewend was dat men zonder te kloppen bij haar binnenliep, hetgeen hier welbeschouwd eigenlijk niet zo goed kan, want deze vrouw is een prostituée en het respect dat ze aan haar beroep verschuldigd is, gebiedt haar de huisdeur dicht te doen wanneer zij een klant ontvangt. Jezus, die op de grond zat en de opengesprongen wonde dichtkneep, wierp een snelle blik op de vrouw, die naar hem toekwam, en zei, Help me, en toen hij de hand had gepakt die zij naar hem uitstak, lukte het hem overeind te komen en hinkend een paar stappen te zetten. Je kunt zo niet lopen, zei zij, kom maar mee naar binnen, dan behandel ik die wond. Jezus zei geen ja en geen nee, de geur van de vrouw maakte hem duizelig, zozeer dat de pijn die hij had gevoeld toen de wonde opengesprongen was, van het ene op het andere moment verdwenen was, en nu, met een arm om haar schouders en terwijl hij zijn middel omgord voelde door een andere arm die duidelijk niet de zijne kon zijn, werd hij het tumult waar dat door heel zijn lichaam joeg, als het niet juister was te zeggen zintuigen, want daarin, of in één ervan, dat die naam draagt maar niet zien is, en ook niet horen of ruiken of proeven of voelen, hoewel het van allemaal wel wat kan hebben, daar zou alles bewegen. De vrouw hielp hem de binnenplaats op, deed de deur dicht en liet hem plaatsnemen, Wacht, zei ze. Ze liep naar binnen en kwam terug met een aardewerk kom en een witte doek. Ze goot water in de kom, maakte de doek nat, knielde neer voor de voeten van Jezus, nam de gewonde voet in haar linkerhand en waste hem zorgvuldig, haalde het zand weg, maakte de gesprongen korst zacht, waardoor samen met het bloed een gele etter kwam die er niet best uitzag. Dit kan niet alleen met water, zei de vrouw, en Jezus zei, Het is genoeg als je er een verband om doet, zodat ik tot Nazareth kan komen, daar laat ik me dan behandelen, hij had bijna gezegd, Daar behandelt mijn moeder me, maar deed dat niet, omdat hij in de ogen van deze vrouw geen klein jongetje wilde lijken dat bij het kleinste sneetje huilend naar zijn moeder rent, Mama, mama, wachtend op de liefkozing, een keer zachtjes blazen over de zere vinger, een troostend tikje van de vingers, Het is niks, het is al over. Van hier naar Nazareth is nog een flink eind, maar als je dat per se wilt, wacht dan even, zodat ik er wat zalf op kan smeren, zei de vrouw, en liep het huis binnen, waar ze dit keer wat langer zou blijven. Jezus keek om zich heen, verbaasd omdat hij het nog nooit ergens zo schoon en opgeruimd had gezien. Hij heeft het sterke vermoeden dat de vrouw een prostituée is, niet omdat hij buitengewoon bedreven zou zijn in het op het eerste gezicht raden van beroepen, nog maar een paar dagen geleden had iedereen moeiteloos kunnen raden wat hij was door de penetrante geitelucht die om hem heen hing, en nu zou iedereen zeggen, Hij is visser, de ene geur weg, een andere, niet minder doordringende, ervoor in de plaats. De vrouw ruikt naar parfum, maar ondanks zijn onschuld, die geen onwetendheid is, want hij heeft vaak genoeg bokken en rammen aan het werk gezien, heeft Jezus genoeg gezond verstand om te bedenken dat lekker ruiken alleen nog niet voldoende is om te beweren dat een vrouw prostituée is. In feite zou een prostituée moeten ruiken naar wat haar bezoekt, naar man, zoals een geitenhoeder naar geit ruikt en een visser naar vis, maar wie weet, misschien gebruiken die vrouwen juist wel net zoveel parfum omdat ze de mannengeur willen verbergen, verdoezelen of zelfs vergeten. De vrouw keerde terug met een klein potje en glimlachte alsof iemand haar binnen een grappig verhaal had verteld. Jezus zag haar naar zich toe komen, maar als zijn ogen hem niet bedrogen liep ze vreselijk langzaam, zoals soms gebeurt in dromen, haar kleed bewoog, het golfde en plooide zich om haar dijen op het deinende ritme van haar tred, en de loshangende zwarte haren van de vrouw dansten op haar schouders als de halmen van een korenveld in de wind. Geen twijfel mogelijk, zelfs een leek kon zien dat dat het kleed van een prostituée was, het lichaam van een danseres, de lach van een lichte vrouw. In zijn benardheid smeekte Jezus zijn geheugen om hem te helpen met enige gepaste maximes van zijn beroemde naamgenoot en auteur, Jezus Sirach, en zijn geheugen werkte goed, want het fluisterde hem discreet in aan de binnenkant van zijn oor, Kom niet in de buurt van een lichte vrouw, gij zoudt in haar netten verstrikt kunnen raken, en daarna, Geef u niet af met een danseres, gij zoudt voor haar verleidingen kunnen bezwijken, en ten slotte, Verslinger u niet aan publieke vrouwen, gij zoudt er uzelf en uw bezittingen aan verspelen, dat hij zichzelf verliest zou deze Jezus best kunnen overkomen, want hij is een man en hij is jong, maar voor zijn bezittingen hoeft hij niet bang te zijn, die heeft hij immers geen, zodat zijn ziel automatisch gered zal zijn wanneer de vrouw hem alvorens de prijs te bepalen vraagt, Hoeveel heb je. Jezus was dus op alles voorbereid en werd daarom niet verrast door de vraag die ze hem stelde, terwijl ze, nu met zijn voet op haar knie, de wonde overdekte met zalf, Hoe heet je, Jezus, antwoordde hij, en hij zei er niet bij, van Nazareth, want dat had hij al eerder laten weten, net zoals zij, omdat ze hier woonde, niet zei van Magdala, toen ze, nadat hij op zijn beurt haar naam had gevraagd, antwoordde, Maria. Met al die opmerkingen was Maria van Magdala intussen klaar met het aanbrengen van het verband, waar ze ter afronding een stevige knoop in legde, Ziezo, zei ze, klaar, Hoe kan ik je bedanken, vroeg Jezus, en voor de eerste keer ontmoetten zijn ogen de hare, die zwart en glanzend waren als steenkool, maar waarover als water dat over water heen stroomt een soort zwoel glaceersel lag, dat het verborgen lichaam van Jezus vol trof. De vrouw antwoordde niet onmiddellijk, ze keek hem op haar beurt aan alsof ze probeerde te schatten wat hij waard was, als persoon dan, want dat die arme donder geen geld had, zag je zo, en ten slotte antwoordde ze, Door nog eens aan me terug te denken, meer niet, waarop Jezus zei, Ik zal je goedheid niet vergeten, en daarna, moed vattend, En ik zal ook jou niet vergeten, Waarom niet, glimlachte de vrouw, Omdat je mooi bent, Je hebt me niet leren kennen in de tijd van mijn schoonheid, Ik leer je kennen in de schoonheid van dit moment. Haar glimlach doofde, stierf weg, Je weet wie ik ben, wat ik doe, waar ik van leef, Ja, Je hoefde maar naar me te kijken en je wist alles, Ik weet niets, Dat ik een prostituée ben, Dat weet ik, Dat ik met mannen naar bed ga voor geld, Ja, Dan is het zoals ik zeg, je weet alles van mij, Ik weet alleen dat. De vrouw ging naast hem zitten, streek zachtjes over zijn hoofd, streelde zijn lippen, Als je me wilt bedanken, blijf dan vandaag hier, Dat kan ik niet, Waarom niet, Ik heb niets om je te betalen, Je meent het, Lach me niet uit, Waarschijnlijk geloof je het niet, maar ik zou eerder een vent met een volle beurs uitlachen, Het gaat niet alleen om het geld, Waar gaat het dan om. Jezus zweeg en draaide zijn gezicht weg. Zij hielp hem niet, kon hem gevraagd hebben, Ben je soms maagd, maar ze bleef zwijgend wachten. Er viel een zo diepe stilte dat het leek of alleen de twee harten weerklonken, het zijne harder en sneller, het hare onrustig door haar eigen opwinding. Jezus zei, Je lokken zijn als een kudde geiten die neergolven van Gileads bergen. De vrouw glimlachte en zweeg. Daarna zei Jezus, Je ogen zijn als de vijvers van Bat-Rabbim, de poort van Chesbon. De vrouw glimlachte opnieuw, maar ze bleef zwijgen. Toen draaide Jezus langzaam zijn gezicht naar haar toe en zei, Ik heb nog nooit een vrouw gehad. Maria greep zijn handen vast, Zo moeten we allemaal beginnen, mannen die nog nooit een vrouw hebben gehad, vrouwen die nog nooit een man hebben gehad, ooit heeft wie wist onderwezen, wie niet wist geleerd, Wil jij mij onderwijzen, Zodat je mij opnieuw moet bedanken, Op die manier houd ik nooit op je te bedanken, En ik houd nooit op je te onderwijzen. Maria stond op, liep naar de deur van de binnenplaats en schoof de sluitboom ervoor, maar eerst hing ze iets aan de buitenkant, een teken waardoor haar klanten begrepen dat de deur op slot zat, omdat het ogenblik was aangebroken om te zingen, Steek op, noordenwind, kom, zuidenwind, en blaas over mijn tuin, dat zijn geuren zich verspreiden, moge dan mijn lief in zijn tuin komen en er genieten van de kostelijke vruchten. Daarna liepen ze samen naar binnen, Jezus net als eerder leunend op de schouder van Maria, deze prostituée uit Magdala die hem behandeld heeft en hem nu in haar bed zal ontvangen, in het halfdonker dat zo geschikt is voor een koele, schone slaapkamer. Het bed is niet die met een grauw laken overdekte rustieke slaapmat die Jezus altijd bij zijn ouders thuis had gezien toen hij daar nog woonde, dit is een echt bed, net zoals dat andere, waarover iemand zei, Ik heb mijn bed getooid met linnen lakens en geborduurde spreien uit Egypte, mijn ledikant geparfumeerd met mirre, aloë en kaneel. Maria van Magdala nam Jezus mee tot bij de haard, waar tegels op de vloer lagen, en daar kleedde ze hem uit en waste ze hem, waarbij ze af en toe, hier en hier en hier, zijn lichaam streelde en hem zachtjes aan beide kanten op borst en heupen kuste. Die verfijnde strelingen deden Jezus huiveren, hij kreeg rillingen wanneer de vrouw met haar nagels over zijn vel ging, Wees maar niet bang, zei Maria van Magdala. Ze droogde hem af en leidde hem aan zijn hand naar het bed, Ga liggen, ik ben zo terug. Ze trok een doek aan een touw dicht, opnieuw was er het geluid van water te horen, gevolgd door een stilte, waarna de lucht ineens geparfumeerd werd en Maria van Magdala naakt te voorschijn trad. Naakt was ook Jezus, precies zoals zij hem achtergelaten had, de knaap dacht dat het zo hoorde, het zou een belediging zijn geweest als hij zijn lichaam had bedekt. Maria bleef naast het bed staan, keek hem met een tegelijkertijd vurige en zachte uitdrukking op haar gezicht aan en zei, Je bent mooi, maar om volmaakt te zijn moet je je ogen opendoen. Aarzelend opende Jezus zijn ogen en deed ze onmiddellijk verblind weer dicht, opende ze opnieuw en wist op hetzelfde moment exact wat die woorden van koning Salomon betekenden, De ronding van je heupen is als een halssnoer, je navel is een ronde kom, moge de gekruide wijn er niet ontbreken, je schoot is als een tarwehoop, door lelies omgeven, je beide borsten zijn twee welpen, de tweeling van een gazelle, maar hij kwam er nog beter en definitief achter toen Maria naast hem kwam liggen, zijn handen vastpakte, die naar zich toe trok en langzaam over haar hele lichaam liet gaan, haar haren en haar gezicht, haar hals, haar schouders, haar borsten, die hij zachtjes kneedde, haar buik, haar navel, haar pubis, waar hij een tijdje met haar haren bleef spelen, de ronding van haar soepele dijen, en terwijl ze dat deed, zei ze zachtjes, bijna fluisterend, Leer, leer mijn lichaam kennen. Jezus keek naar zijn handen, die Maria vasthield, en wenste dat ze los waren, zodat ze vrijelijk naar al die delen van haar lichaam konden gaan, maar zij deed het nog eens en nog eens en zei, Leer mijn lichaam kennen, leer mijn lichaam kennen. Jezus ademde gejaagd, maar er was één moment dat hij leek te stikken, dat was toen haar handen, de linker op zijn voorhoofd, de rechter op zijn enkels, een trage streling naar elkaar toe inzetten, allebei aangetrokken door hetzelfde centrale punt, waar ze, toen ze er aankwamen, maar heel kort bleven, om even traag naar hun uitgangspunt terug te keren, waarna ze van voren af aan begonnen. Je hebt niets geleerd, ga, had Herder gezegd, en misschien bedoelde hij toen dat hij niet had geleerd het leven te verdedigen. Nu had Maria van Magdala hem onderwezen, Leer mijn lichaam kennen, en ze deed het nog eens, alleen op een andere manier, door één woord te veranderen, Leer jouw lichaam kennen, en zijn lichaam was gespannen, hard, stijf, en daarboven naakt en beeldschoon Maria van Magdala die zei, Stil maar, rustig, niet bewegen, ik doe het wel, toen voelde hij dat een deel van zijn lichaam, dat deel, in haar lichaam was verdwenen, dat er een ring van vuur omheen zat die omhoog- en omlaagschoof, dat een rilling hem van binnen dooreenschudde, als een spartelende vis, en dat die ineens schreeuwend ontsnapte, onmogelijk, dat kan niet, vissen schreeuwen niet, hij wel, hij was het die schreeuwde, op hetzelfde moment dat Maria kreunend haar lichaam op het zijne liet vallen en de schreeuw uit zijn mond opzoog in een gulzige, gretige kus die een tweede, eindeloze rilling in Jezus’ lichaam ontketende.
De hele dag klopte er niemand aan bij Maria van Magdala. De hele dag diende en onderwees Maria van Magdala de knaap uit Nazareth, die haar als goed noch als slecht kende en haar was komen vragen om zijn pijn te verzachten en zijn wonden te behandelen, die, maar dat wist zij niet, van een andere ontmoeting stamden, in de woestijn, met God. God had tegen Jezus gezegd, Vanaf vandaag ben je van mij door het bloed, de Duivel, als hij dat was, had hem veracht, Je hebt niets geleerd, ga, en Maria van Magdala, met het zweet op haar borsten, haar haren die leken te dampen, haar lippen gezwollen en ogen als zwart water, Bind je niet aan mij om wat ik je heb geleerd, maar blijf vannacht bij me. En Jezus, op haar, antwoordde, Wat jij mij leert, is geen gevangenis, maar vrijheid. Ze sliepen samen, maar niet alleen die nacht. De volgende morgen werden ze laat wakker, en nadat hun lichamen elkaar nog een keer hadden gezocht en gevonden, bekeek Maria Jezus’ wonde, Het ziet er beter uit, maar je zou eigenlijk nog niet naar huis moeten gaan, al dat stof op de weg is niet goed voor je, Ik kan niet blijven, en je zegt toch zelf dat ik beter ben, Je kunt blijven, de vraag is of je zin hebt, wat de straatdeur betreft, die zal net zo lang dicht blijven als wij willen, Jouw leven, Mijn leven dat ben jij nu, Waarom, Ik antwoord je met de woorden van koning Salomon, mijn lief stak zijn hand door het klinkgat en ik kreeg met hem te doen, En hoe kan ik jouw geliefde zijn terwijl je mij niet kent, terwijl ik alleen maar iemand ben die om hulp aanklopte en met wie je medelijden had, medelijden vanwege mijn pijn en mijn onwetendheid, Daarom heb ik je lief, omdat ik je geholpen en onderwezen heb, maar jij kunt mij niet liefhebben, want je hebt mij niets bijgebracht en je hebt me niet geholpen, Je hebt geen wonde, Als je zoekt zul je er een vinden, Wat voor wonde, Die open deur waardoor anderen binnenkwamen en mijn geliefde niet, Je zei dat ik je geliefde was, Daarom ging de deur dicht toen je binnen was, Ik weet niets dat ik je zou kunnen leren, alleen wat ik van jou heb geleerd, Leer mij dat ook, om te weten hoe het is om dat van jou te leren, Wij kunnen niet samen leven, Bedoel je dat je niet kunt samenleven met een prostituée, Ja, Al de tijd dat jij bij mij bent, zal ik geen prostituée zijn, ik ben geen prostituée sinds jij hier binnen bent gekomen, het ligt in jouw handen of dat zo blijft, Je verlangt te veel van mij, Niets dat je mij geen twee, drie dagen kunt geven, de tijd die je voet nodig heeft om te genezen, opdat daarna mijn wonde weer opengaat, Ik heb er achttien jaar over gedaan om tot hier te komen, Een paar dagen meer zal geen verschil uitmaken, je bent nog jong, Jij bent ook jong, Ouder dan jij, jonger dan je moeder, Ken je mijn moeder, Nee, Waarom zei je dat dan, Omdat ik nooit een zoon zou kunnen hebben die zo oud is als jij nu, Wat ben ik toch stom, Je bent niet stom, alleen naïef, onschuldig, Ik ben niet onschuldig meer, Omdat je met een vrouw hebt geslapen, Ik was het al niet meer toen ik met je naar bed ging, Vertel me over je leven, maar niet nu, nu wil ik alleen dat je je linkerhand op mijn hoofd legt en je rechter om mij heen slaat.
Jezus bleef een week bij Maria van Magdala, de tijd die nodig was om zich nieuw vel te laten vormen onder de korst op de wonde. De straatdeur bleef al die tijd dicht. Een paar door bronst of ergernis gestoken mannen negeerden opzettelijk het teken dat hen weg moest houden en klopten ongeduldig aan. Ze wilden weten wie dat was die zo lang bleef, en een wat grotere grapjas riep hatelijk over de muur, Of hij kan niet of hij weet niet hoe het moet, doe de deur open, Maria, dan leg ik het hem wel uit, en Maria van Magdala liep de binnenplaats op om te antwoorden, Wie je ook bent, wat je ooit hebt gekund zul je nooit meer kunnen, wat je ooit hebt gedaan, zul je nooit meer doen, Vervloekt wijf, Scheer je weg, want je hebt het mis, er is in de hele wereld geen gezegender vrouw te vinden dan ik. Er klopte niemand meer bij haar aan, misschien vanwege dit incident, misschien ook gewoon omdat het zo moest, in ieder geval was het heel waarschijnlijk dat al die mannen, inwoners van Magdala of geïnformeerde passanten, het liever niet riskeerden de vloek te horen die hen tot impotentie zou veroordelen, want voor iedereen staat het vast dat prostituées, vooral de deftige, gediplomeerde en ervaren, die alles afweten van de kunst om het geslacht van een man te verblijden, ook zeer bedreven zijn in het herleiden tot een ongeneeslijke, terneergeslagen somberte, zonder enige lust of animo. En dus genoten Maria en Jezus van rust gedurende die week, waarin de gegeven en ontvangen lessen ten slotte één groot college werden, bestaande uit gebaren, ontdekkingen, verrassingen, gefluister, verzinsels, als een mozaïek van tesserae die apart niets zijn en alles worden zodra ze samengevoegd en op hun plaats gelegd zijn. Meer dan eens probeerde Maria van Magdala haar minnaar te verleiden zijn levensverhaal te vertellen, maar Jezus praatte er steeds overheen, antwoordde bij voorbeeld, Ik treed binnen in mijn tuin, mijn zuster, mijn vrouw, ik vergaar er mijn mirre en balsem, ik eet er mijn honingraat, ik drink er mijn wijn en mijn melk, en nadat hij dat zo hartstochtelijk had gezegd, ging hij onmiddellijk van het reciteren van het vers over op de dichterlijke daad, voorwaar voorwaar ik zegje, beste Jezus, zo kun je niet met elkaar praten. Maar op een dag besloot Jezus over zijn vader de timmerman en zijn moeder de wolkaardster te vertellen, over zijn acht broers en zusters, en dat hij volgens gewoonte begonnen was het beroep van zijn vader te leren, maar daarna vier jaar lang als herder had gewerkt, dat hij nu op weg naar huis was, hij had een paar dagen met vissers opgetrokken, maar de tijd was te kort geweest om de kunst van hen te leren. Toen Jezus dit vertelds, was het laat op de middag en zaten ze te eten op de binnenplaats, waarbij ze van tijd tot tijd omhoogkeken naar de snelle vlucht van de zwaluwen die krijsend over hun hoofden scheerden, en uit de stilte die viel tussen de twee leek het of alles gezegd was, de man had zijn ziel blootgelegd, maar de vrouw vroeg zonder blikken of blozen, Is dat alles, hij knikte, Ja, dat is alles. De stilte werd weer volledig, de zwaluwen trokken elders hun rondjes en Jezus zei, Mijn vader is vier jaar geleden gekruisigd in Sepphoris, hij heette Jozef, Als ik mij niet vergis ben jij de oudste, Ja, Dan snap ik niet waarom je niet bij je familie bent gebleven, dat was je plicht, Er waren wat meningsverschillen, maar vraag niet verder, Over je familie niet nee, maar die jaren als herder, vertel me over die tijd, Daar valt niet veel over te vertellen, dat is altijd hetzelfde, geiten, schapen, lammeren en melk, veel melk, overal melk, Vond je het leuk herder te zijn, Ja, Waarom ben je dan weggegaan, Ik verveelde me, had heimwee naar huis, Heimwee, wat is dat, Verdriet ver weg te zijn, Je liegt, Waarom zegje dat, Omdat ik angst en wroeging in je ogen zie. Jezus gaf geen antwoord. Hij stond op, liep een keer rond over de binnenplaats en bleef vervolgens staan voor Maria, Als we elkaar ooit opnieuw tegenkomen vertel ik je misschien de rest, tenminste als je me dan belooft het voor je te houden, Je zou ons tijd besparen als je het nu al deed, Ik zal het doen, maar pas als we elkaar weer ontmoeten, Je hoopt dat ik dan geen prostituée meer ben, je hebt nog maar weinig vertrouwen in mij, je denkt dat ik in staat zou zijn jouw geheimen voor geld te verkopen, of ze voor de lol door te vertellen aan iemand die hier komt, in ruil voor een glorieuzere liefdesnacht dan die ik jou heb gegeven en jij mij, Dat is niet de reden waarom ik liever zwijg, Geloof maar dat Maria van Magdala bij je zal zijn als je haar nodig hebt, prostituée of niet, Wie ben ik om dat te verdienen, Jij weet niet wie je bent. Die nacht keerde de oude nachtmerrie terug, nadat ze de laatste tijd als een vage beklemming was geweest die zich tussen de gewone dromen in had genesteld, een beklemming die op den duur normaal en verdraaglijk was geworden. Maar deze nacht, misschien omdat het de laatste was die Jezus in dat bed sliep, misschien omdat hij over Sepphoris en de gekruisigden had gesproken, begon de nachtmerrie langzaam, als een reusachtige slang die ontwaakt uit haar winterslaap, haar ringen te ontrollen en haar vreselijke kop op te steken, en Jezus werd gillend wakker, badend in het koude zweet, Wat is er, wat is er, vroeg Maria benard, Niks, gewoon een droom, wuifde hij haar angst weg, Vertel hem mij, en die simpele woorden werden met zoveel liefde gezegd, met zoveel tederheid, dat Jezus zijn tranen niet kon tegenhouden en na zijn tranen de woorden die hij had willen verbergen, Ik droom dat mijn vader mij komt vermoorden, Jouw vader is dood, jij leeft, je bent hier, Ik ben een kind, zit in Bethlehem in Judea en mijn vader komt me vermoorden, Waarom in Bethlehem, Daar ben ik geboren, Misschien denk je dat je vader niet wou dat je geboren werd, en zegt de droom dat, Jij weet nergens van, Nee, dat klopt, In Bethlehem zijn een stel kinderen gestorven vanwege mijn vader, Heeft hij ze vermoord, Hij heeft ze vermoord omdat hij ze niet gered heeft, het was niet zijn hand die de dolk vasthield, En in je droom ben jij een van die kinderen, Ik ben duizend doden gestorven, Ocharm, arme Jezus, Daarom ben ik van huis weggegaan, Nu snap ik het, Dat denk je maar, Wat ontbreekt er dan nog, Wat ik je nog niet kan vertellen, Wat je me zult vertellen als we elkaar opnieuw tegenkomen, Ja. Jezus viel in slaap met zijn hoofd op Maria’s schouder, ademend op haar borst. Zij bleef de hele verdere nacht wakker. Haar hart deed pijn omdat weldra de ochtend hen zou scheiden, maar haar ziel was sereen. De man die naast haar lag was, dat wist ze, degene op wie ze haar hele leven had gewacht, degene wiens lichaam haar toebehoorde en aan wie omgekeerd ook haar lichaam toebehoorde, maagdelijk dat van hem, gebruikt en bezoedeld dat van haar, maar let wel, de wereld was pas een week geleden echt begonnen, en pas vannacht zag ze dat bevestigd, een week is niets als je het vergelijkt met een bij wijze van spreken nog intacte toekomst, te meer omdat deze Jezus die bij me is komen opdagen, nog zo jong is, en hier lig ik, Maria van Magdala, hier lig ik dan in bed met een man, zoals zo vaak, alleen nu hopeloos verliefd en leeftijdloos.
De hele ochtend ging verloren aan de voorbereiding van de reis, want het leek of de knaap naar het einde van de wereld ging, terwijl hij nog geen tweehonderd stadiën te lopen heeft, hetgeen voor een man met een normale constitutie gemakkelijk haalbaar is tussen het middaguur en de avondschemer, zelfs rekening houdend met het feit dat de weg van Magdala naar Nazareth niet helemaal vlak is, er zitten behoorlijk wat steile hellingen en rotsachtige stukken in. En kijk uit, want er zwerven hier bendes van de oorlog tegen de Romeinen rond, zei Maria, Nog steeds, vroeg Jezus, Je bent ver weg geweest, dit hier is Galilea, En ik ben Galileeër, ze zullen me niks doen, Je bent geen Galileeër als je geboren bent in Bethlehem in Judea, Mijn ouders hebben mij verwekt in Nazareth, en in feite ben ik niet eens in Bethlehem geboren, maar in een grot, binnen in de aarde, en nu heb ik zelfs het gevoel dat ik opnieuw ben geboren, hier in Magdala, Uit een prostituée, Voor mij ben je geen prostituée, zei Jezus fel, Dat is wat ik geweest ben. Er viel een lange stilte na die woorden, Maria wachtte tot Jezus iets zou zeggen en Jezus piekerde over iets waarvan hij niet kon verhinderen dat het hem verontrustte. Ten slotte vroeg hij, Wat je aan de deur hebt gehangen zodat er niemand binnen zou komen, ga je dat weghalen. Maria van Magdala keek hem heel even ernstig aan en glimlachte toen ondeugend, Ik zou niet twee mannen tegelijk binnen kunnen hebben, Wat bedoel je daarmee, Dat jij weggaat, maar dat je ook hier blijft. Ze wachtte even en besloot toen, Het teken dat aan de deur hangt, zal daar blijven hangen, Ze zullen denken dat je een man bij je hebt, Dan hebben ze het goed, want jij zult bij mij zijn, Je laat niemand meer binnen, Precies, deze vrouw hier, Maria van Magdala, hield op prostituée te zijn toen jij binnenkwam, Waar moet je dan van leven, Alleen de leliën op het veld groeien zonder te spinnen en te weven. Jezus nam haar handen vast en zei, Nazareth is niet ver van Magdala, een dezer dagen kom ik je opzoeken, Als je me zoekt, kun je me hier vinden, Het zal mijn wens zijn je altijd te ontmoeten, Je zou me zelfs ontmoeten na je dood, Bedoel je dat ik vóór jou zal sterven, Ik ben ouder, waarschijnlijk sterf ik eerder, maar mocht het gebeuren dat jij voor mij sterft, dan zal ik doorleven opdat jij mij kunt ontmoeten, En als jij als eerste doodgaat, Gezegend zij die jou op deze wereld heeft gezet terwijl ik er nog was. Daarna gaf Maria van Magdala Jezus te eten, en hij hoefde niet tegen haar te zeggen, Kom bij me zitten, want vanaf de eerste dag hadden deze man en vrouw binnenshuis alle gevoelens en gebaren, alle ruimten en gewaarwordingen gedeeld en vermenigvuldigd, zonder al te veel ontzag voor regel, norm of wet. Ongetwijfeld zouden ze geen antwoord weten te geven op de vraag hoe ze zich zouden hebben gedragen als ze niet beschut en alleen waren geweest binnen deze vier muren, waar ze een paar dagen lang een wereld hebben kunnen vormen naar het beeld en de gelijkenis van man en vrouw, veel meer van haar dan van hem, zij terloops gezegd, maar omdat ze er allebei overtuigd van zijn dat ze elkaar terugzien, hoeven we alleen maar wat geduld te oefenen en te wachten tot ze samen de wereld buiten de deur tegemoet treden, de wereld van hen die zich al ongerust afvragen, Wat gebeurt daarbinnen allemaal, en dan denken ze niet aan het bekende vermaak van slaapkamer en bed. Toen ze klaar waren met eten deed Maria Jezus de sandalen aan en zei, Je moet gaan, als je voor het donker in Nazareth wil zijn, Vaarwel, zei Jezus, pakte zijn tas en staf en liep de binnenplaats op. De lucht was eentonig grijs, als een vuile wollen deken, God zou er wel moeite mee hebben om te zien wat zijn schaapjes aan het doen waren. Jezus en Maria van Magdala namen afscheid met een omhelzing waar geen einde aan leek te komen, en ook kusten ze elkaar, alleen minder lang, maar dat was logisch, want kussen was toen nog niet zo in zwang.
De zon was net onder toen Jezus weer voet zette op Nazareense bodem, vier lange jaren na de dag dat hij als kind was gevlucht om gekweld door een dodelijke wanhoop door de wereld te trekken, op zoek naar iemand die hem kon helpen de eerste onverdraaglijke waarheid van zijn leven te begrijpen. Vier jaren zijn misschien niet voldoende om een pijn te genezen, hoe langzaam ze ook voorbijgaan, maar ze verdoven die meestal wel. Hij had vragen gesteld in de Tempel, door de bergen gedwaald met de kudde van de Duivel, God ontmoet, geslapen met Maria van Magdala, de man die daar aankomt lijkt niet meer te lijden, afgezien van die vochtige ogen waarover we het hebben gehad, hetgeen echter, als we alle mogelijke oorzaken bekijken, ook een verlaat effect van de rook van de offers zou kunnen zijn, of een door het uitzicht op de hooggelegen weidegronden teweeggebrachte roering van de ziel, of de angst van iemand die alleen in de woestijn heeft horen zeggen, Ik ben de Heer, of ten slotte, misschien wel het meest waarschijnlijke omdat het in de tijd het meest nabij is, de smachtende herinnering aan een slechts enkele uren geleden verlaten lichaam, Sterk mij met druivenkoeken, verkwik mij met kweeappels, want ik ben ziek van liefde, deze zoete waarheid zou Jezus kunnen komen zeggen tegen zijn moeder en broers, maar op de drempel van de deur blijft hij steken en vraagt, Wie zijn mijn moeder en mijn broers, het is niet dat hij het niet zou weten, de vraag is of zij weten wie hij is, degene die vragen gesteld heeft in de Tempel, degene die het uitzicht aanschouwd heeft, degene die God ontmoet heeft, degene die de liefde des vlezes heeft leren kennen en zich daarin als man heeft herkend. Op deze zelfde plaats, vlak voor de deur, stond ooit een bedelaar die beweerde een engel te zijn en dus, als dat echt zo was, met woest slaande vleugels naar binnen had kunnen stormen, maar die liever klopte en om een aalmoes smeekte. De deur zit niet op slot. Jezus zal niet hoeven te roepen zoals hij ginder in Magdala moest doen, hij zal rustig binnenstappen in dit huis dat het zijne is, de wonde aan zijn voet is duidelijk genezen, het is waar dat deze, die van bloed en etter, het makkelijkst te genezen zijn. Hij hoefde niet te kloppen, maar deed het toch. Hij had stemmen gehoord achter de muur en herkende verder weg die van zijn moeder, maar hij had de moed niet om gewoon de deur open te duwen en te zeggen, Hier ben ik, als iemand die de anderen wil verrassen omdat hij weet dat zijn komst hen gelukkig zal maken. Degene die opendeed was een klein meisje van een jaar of acht, negen, dat de bezoeker niet herkende, de stem van het bloed schoot haar niet te hulp door te fluisteren, Die man is jouw broer, weet je niet meer, Jezus, de oudste, nee, hij was het die ondanks het matte licht en de vier jaren meer die ze allebei telden zei, Jij bent Lydia, en zij antwoordde, Ja, en begon zich al te verbazen over het feit dat een onbekende haar naam wist, maar hij verbrak alle betovering door te zeggen, Ik ben je broer Jezus, laat me door. Op de binnenplaats, naast het huis en onder het afdak, zag hij een paar schimmige gestalten, dat moesten zijn broers zijn, en nu keken ze naar de deur, twee van hen, de oudsten, Jakobus en Jozef, kwamen dichterbij, ze hadden niet gehoord wat Jezus had gezegd, maar ze hoefden de bezoeker niet te identificeren, want Lydia gilde al dolenthousiast, Het is Jezus, het is onze broer, toen begonnen alle schimmen te bewegen en verscheen Maria in de deuropening, samen met Lysia, de andere dochter, bijna even groot als haar moeder, en ze riepen in koor, als uit één mond, O mijn zoon, O mijn broer, het volgende ogenblik vielen ze elkaar op de binnenplaats in de armen en heerste ten volle de vreugde van een familiehereniging, een toch al opmerkelijk gebeuren dat helemaal bijzonder wordt wanneer het de oudste is die terugkeert tot onze aandacht en liefde. Jezus groette zijn moeder en elk van zijn broers en zusters, en door allemaal werd hij begroet met warme welkomstwoorden, Wat goed om je weer te zien, broer Jezus, We dachten al dat je ons vergeten was, broer Jezus, één gedachte hoorde je niet, Rijk ben je blijkbaar niet geworden, broer Jezus. Ze liepen naar binnen en gingen zitten om te eten, want daarvoor was het gezin zich aan het opmaken toen hij aanklopte, rekening houdend met het feit dat Jezus uit een poel van verderf, van zondig vlees en onzedelijk gedrag kwam, rekening houdend ook met de harde eerlijkheid van eenvoudige lieden die hun portie ineens kleiner zien worden, zou je hier kunnen zeggen, Als het tijd is om te eten, komt de Duivel met een extra mond. Dat zeiden dezen hier niet, en het zou ook niet netjes zijn geweest als ze het hadden gezegd, want er had zich slechts één mond bij het kauwende koor gevoegd, dat merkje niet eens, waar genoeg is voor negen, is ook genoeg voor tien, bovendien heeft deze hier alle recht om mee te eten. Onder het eten wilden de jongsten avonturenverhalen horen, terwijl de drie oudsten en zijn moeder onmiddellijk begrepen hadden dat hij sinds hun ontmoeting in Jeruzalem niet van beroep was veranderd, te meer omdat de reuk van de vis al eerder verdwenen was, en de wind, het urenlange lopen en het stof afgerekend hadden met de zondige geuren van Maria van Magdala, tenzij we onze neus vlak bij Jezus’ tuniek zouden houden, maar als zelfs de familie dat niet aandurfde, wat zouden wij dat dan doen. Jezus vertelde dat hij herder was geweest in de grootste kudde die ooit had bestaan, dat hij de laatste tijd op het meer had gevist en meegeholpen had wonderbaarlijk grote hoeveelheden vis te vangen, en dat hij ook het grootste avontuur had meegemaakt waar mannen van kunnen dromen en op kunnen hopen, maar daar wilde hij pas een andere keer over praten, en niet met iedereen erbij. Op dat punt zaten ze, de allerkleinsten zeurden nog steeds dat hij moest vertellen, toen de middelste, Judas geheten, vroeg, maar niet om gemeen te doen, Hoeveel geld heb je eigenlijk bijeengespaard in al die tijd, en Jezus antwoordde, Geen drie stuivers, geen twee, niet één, niets, en om het te bewijzen, want zoiets kon natuurlijk niet na vier jaar onafgebroken werken, maakte hij ter plekke zijn reiszak leeg, en inderdaad, nooit hadden ze zo’n schamel hoopje bezittingen bij elkaar gezien, een mes met een versleten, kromgetrokken lemmet, een eindjè touw, een homp keihard brood, twee paar stukgelopen sandalen en wat er nog restte van een tot op de draad versleten tuniek, Dat is de tuniek van je vader, zei Maria en ging er met haar hand over heen, net als over het grootste paar sandalen, Die zijn ook van vader geweest. De kinderen bogen allemaal hun hoofd, in droeve herinnering aan het verscheiden van hun verwekker, en toen Jezus vervolgens de miserabele inhoud terugstopte in de reiszak, merkte hij ineens dat er in een slip van de tuniek een dikke knoop zat en hij voelde dat die knoop zwaar was, hetgeen alleen maar kon betekenen, en die gedachte joeg hem het schaamrood op de kaken, dat er geld in zat, terwijl hij net had gezegd dat hij niets had, en dat dat geld daarin was gedaan door Maria van Magdala, en dus niet was verdiend in het zweet des aanschijns, zoals het fatsoen gebiedt, maar met valse zuchten en verdacht zweet. Zijn moeder en de anderen keken eerst naar de denunciërende slip van de tuniek en vervolgens, alsof het afgesproken was, naar hem, en Jezus, twijfelend tussen het wegmoffelen van het bewijs van zijn leugen en het te laten zien, zonder een uitleg te kunnen geven die de moraal van de familie toestond te aanvaarden, koos voor de moeilijkste weg, hij maakte de knoop los, haalde de schat eruit, twintig muntstukken die ze in dit huis nog nooit hadden gezien, en zei, Ik wist niet dat ik dit geld had. De stille afkeuring van het gezin sneed door de lucht als een gloeiendhete woestijnwind, wat een schande, een liegende eerstgeborene. Jezus dacht na in zijn hart en vond er geen enkele ergernis jegens Maria van Magdala, enkel een eindeloze dankbaarheid voor haar gulheid, de mooie manier die ze had bedacht om hem geld te geven waarvan ze wist dat hij zich zou hebben geschaamd het rechtstreeks van haar aan te nemen, want zeggen, Je linkerhand ligt onder mijn hoofd en je rechter omvat mij, is één ding, maar niet denken dat andere linkerhanden en andere rechterhanden je hebben omvat, zonder te willen weten of je hoofd soms af en toe niet alleen maar wat steun wilde, is een tweede. Nu is het Jezus die de anderen aankijkt, hen uitdaagt zijn verklaring, Ik wist niet dat ik dat geld had, ongetwijfeld de waarheid, maar dan wel tegelijkertijd de volledige en een onvolledige waarheid, te aanvaarden, hen eveneens zwijgend uitdaagt hem de onbeantwoordbare vraag te stellen, Als je niet wist dat je het had, hoe verklaar je dan dat je het hebt, daarop kan hij niet antwoorden, Een publieke vrouw bij wie ik de laatste week geslapen heb en die het verdiend heeft bij de mannen met wie ze eerder heeft geslapen, heeft het daarin gestopt. Boven op de vuile, gescheurde tuniek van de man die vier jaar geleden aan het kruis is gestorven en wiens beenderen de smaad kenden van een massagraf, blinken de twintig munstukken, net als de lichtgevende aarde die op een nacht dit zelfde huis heeft doen schrikken, alleen zullen hiervoor de oudsten niet uit de synagoge komen en zeggen, Stop ze in de grond, net zoals ook niemand zal vragen, Waar komen ze vandaan, opdat het antwoord niet dwingt ze tegen iedere zin en behoefte in te weigeren. Jezus schept de munten met beide handen op, zegt opnieuw, Ik wist niet dat ik dat geld had, alsof hij de anderen een laatste kans geeft, en dan, terwijl hij zijn moeder aankijkt, Het is geen geld van de Duivel. Zijn broers en zussen rilden van schrik, maar Maria antwoordde zonder een spier van haar gezicht te vertrekken, Maar evenmin van God. Jezus speelde met de munten, liet ze één, twee keer rinkelen en zei toen, zo nonchalant alsof hij aankondigde dat hij de volgende dag weer aan de timmerbank zou gaan staan, Over God praten we morgen, moeder, en hij voegde eraan toe tegen zijn broers Jakobus en Jozef, Ook met jullie zal ik dan praten, welnu, het is beter niet te denken dat dat een speciale gunst was die hun door de oudste werd verleend, die twee zijn voor de synagoge volwassen, ze hebben uit zichzelf recht op toegang tot de besloten onderwerpen. Jakobus meende echter dat er, gezien het superieure belang van het thema, toch al een beetje vooruitgelopen zou moeten worden op de redenen van het beloofde gesprek, het gaat niet aan dat er een broer binnenstapt, ook al is hij dan de oudste, en zegt, We moeten praten over God, daarom zei hij met een insinuerend lachje, Als je, zoals je hebt verteld, vier jaar lang in de bergen hebt gezeten, zal het wel lastig zijn geweest om regelmatig naar de synagoge te gaan, en daar zoveel te leren dat het eerste wat je bij je thuiskomst zegt, is dat je over de Heer wil praten. Jezus voelde de steek en antwoordde, Ach Jakobus, hoe weinig weet je van God als je niet weet dat we niet op zoek hoeven te gaan naar Hem als Hij van plan is ons te ontmoeten, Als ik je goed begrijp heb je het over jezelf, Wacht tot morgen met je vragen, morgen praat ik over alles waarover gepraat moet worden. Jakobus mompelde een paar onverstaanbare woorden, ongetwijfeld een wrange opmerking over lui die denken dat ze alles weten. Maria zei met een vermoeid gezicht tegen Jezus, Wat mij betreft mag je dat morgen doen, of overmorgen, of wanneer je maar wilt, maar vertel ons nu wat je van plan bent met dat geld, want we lijden armoe hier, Wil je niet weten hoe ik eraan kom, Je zei dat je niet wist dat je het had, Dat is ook zo, maar ik heb nagedacht en weet al waarom ik het heb, Als het in jouw handen niet zondig is, zal het dat ook niet zijn in de handen van je familie, Is dat alles wat je daarover te zeggen hebt, Ja, Dan zullen we het aan het huishouden besteden. Er werd goedkeurend gemompeld, zelfs Jakobus knikte oprecht verheugd en Maria zei, Als je het niet erg vindt, leggen we een deel opzij voor de bruidsschat van je zuster, Jullie hadden me nog niet verteld dat Lysia gaat trouwen, Ja, in de lente, Zeg maar hoeveel je nodig hebt, Ik weet niet hoeveel die munten waard zijn. Jezus glimlachte en zei, Ik weet ook niet hoeveel ze waard zijn, ik ken alleen de waarde die ze hebben. Hij lachte hard en uitbundig, alsof hij zijn eigen woorden grappig vond, en iedereen keek hem verward aan. Alleen Lysia had de ogen neergeslagen, ze is vijftien jaar, heeft het zuivere schaamtegevoel en heel de geheimzinnige intuïtie van die leeftijd, en ze is blijkbaar de enige die moeite heeft met dat geld, waarvan niemand wil weten waar het vandaan komt en hoe het verdiend is. Jezus gaf zijn moeder een munt en zei, Ga die morgen wisselen, dan weten we de waarde, Ze zullen me ongetwijfeld vragen hoe ik ineens aan zoveel rijkdom kom, want wie zo’n munt kan laten zien, zal er thuis wel meer hebben, Je zegt gewoon dat je zoon Jezus terug is van zijn reis, en dat er geen grotere rijkdom is dan de terugkeer van de verloren zoon.
Die nacht droomde Jezus over zijn vader. Hij was op de binnenplaats gaan liggen, onder het afdak, want toen hij het uur om te slapen zag naderen, voelde hij dat hij er niet tegen zou kunnen met zovelen in huis te liggen, die tien personen die in alle hoeken op zoek waren naar een onmogelijk beetje privacy, het was anders nu dan in de tijd dat er geen verschil merkbaar was tussen dit gezin en een kudde lammetjes, nu weten ze niet waar ze hun armen en benen moeten laten zonder elkaar aan te raken. Voor hij in slaap viel, dacht Jezus aan Maria van Magdala en aan alle dingen die ze samen hadden gedaan, en weliswaar wonden die gedachten hem zozeer op dat hij twee keer van zijn stro moest opstaan en een rondje lopen over de binnenplaats om af te koelen, maar ook was zijn slaap, toen het eindelijk zo ver was, vredig en kalm, de slaap van een onschuldig kind, als een lichaam dat op de rivier drijft, overgeleverd aan de trage stroming, met boven zijn hoofd de takken en de wolken, en een vogel zonder stem die steeds weer opdook. Jezus’ droom begon toen hij meende een lichte schok te hebben gevoeld, alsof zijn lichaam drijvend langs een ander lichaam was gestreken. Hij dacht dat het Maria van Magdala was en glimlachte, glimlachend draaide hij zijn hoofd naar haar om, maar degene die daar op hetzelfde water dreef, onder dezelfde lucht en dezelfde takken, onder het fladderen van de zwijgende vogel, was zijn vader. De oude schreeuw van angst begon zich in zijn keel te vormen, maar verder dan dat begin kwam het niet, want de droom was niet die van altijd, hij zat niet als klein kind samen met andere kinderen op de dood te wachten op het plein van Bethlehem, en er was geen getrappel en gehinnik van paarden te horen en geen gerinkel en geknars van wapens, enkel het zijige geruis van het water, de twee lichamen alsof ze een vlot waren, vader en zoon gedragen door dezelfde rivier. Op dat moment vlood de angst uit Jezus’ ziel, en in plaats daarvan dijde ononderdrukbaar, als een pathetische vervoering, een jubelgevoel uit, Vader, zei hij in zijn droom, Vader, herhaalde hij wakker, maar nu huilde hij omdat hij gemerkt had dat hij alleen was. Hij wilde terug naar de droom, hem vanaf het eerste moment herhalen om opnieuw, alleen nu wetend dat het zou komen, de verrassing van die schok te voelen, opnieuw zijn vader te zien en zich samen met hem te laten drijven op de stroom, tot het einde der wateren en der tijden. Dat lukte hem die nacht niet, maar zijn oude droom zal voortaan niet meer terugkomen, in plaats van angst zal er blijdschap zijn, in plaats van eenzaamheid zal hij gezelschap hebben, in plaats van de uitgestelde dood het beloofde leven, laat nu als ze dat kunnen de schriftgeleerden maar uitleggen wat voor droom het was die Jezus heeft gehad, wat de rivier en de stroming betekenen, en de overhangende takken en de voortzeilende wolken, en de zwijgende vogel, en hoe vader en zoon dank zij dit alles, samengevoegd en in de juiste volgorde gezet, bij elkaar hebben kunnen komen, ofschoon er geen vergiffenis is voor de schuld van de een en geen medicijn voor de pijn van de ander.
De volgende dag wilde Jezus Jakobus bij het timmerwerk helpen, maar het werd meteen duidelijk dat zijn goede bedoelingen niet op konden tegen het gebrek aan vakkennis, die in zijn leertijd, toen zijn vader nog leefde, nooit een voldoende had gehaald. Voor de behoeften van zijn klantenkring was Jakobus een alleszins redelijk timmerman geworden, en Jozef wist met zijn veertien jaren al genoeg van dit houtambacht om les te kunnen geven aan zijn oudste broer, als een dergelijke inbreuk op het leeftijdsrecht toegestaan zou zijn in de strenge gezinshiërarchie. Jakobus moest lachen om de onhandigheid van Jezus en zei, Degene die een herder van je gemaakt heeft, is je mooi kwijt, eenvoudige woorden met milde, lichte spot, waarvan het onvoorstelbaar was dat ze iets anders verdoezelden of dat ze nog een tweede betekenis hadden, maar die er wel toe leidden dat Jezus bruusk wegliep van de timmerbank en Maria tegen haar tweede zoon zei, Praat geen onheilstaai, roep de duivel en het kwaad niet over ons huis uit. En Jakobus, verbouwereerd, Dat heb ik toch helemaal niet gedaan, moeder, ik zei alleen maar, We weten wat je hebt gezegd, sneed Jezus hem af, moeder en ik weten wat je hebt gezegd, degene die in zijn hoofd heider en onheil verbond was zij, niet jij, en de redenen daarvoor weet jij niet maar zij wel, Ik heb je gewaarschuwd, zei Maria fel, Je hebt me gewaarschuwd toen het kwaad al was geschied, als het tenminste een kwaad was, want ik kijk naar mij en vind het niet, antwoordde Jezus, Er is geen grotere blinde dan hij die niet wil zien, zei Maria. Die woorden irriteerden Jezus hogelijk en hij antwoordde berispend, Zwijg, vrouw, als de ogen van je zoon het kwaad hebben gezien, hebben ze het na jou gezien, maar deze zelfde ogen, waarvan jij denkt dat ze blind zijn, hebben ook gezien wat jij nooit hebt gezien en zeker nooit zult zien. Maria zwichtte voor Jezus’ gezag van eerstgeborene, zijn barse toon en de raadselachtige slotwoorden, maar haar antwoord bevatte toch nog een laatste vermaning, Vergeef mij, het was niet mijn bedoeling je te beledigen, moge de Heer altijd het licht in je ogen en het licht in je ziel willen beschutten, zei ze. Jakobus keek achtereenvolgens naar zijn moeder en naar zijn broer, hij begreep dat hier een conflict gaande was, maar had geen idee waarom, om welke redenen van vroeger, want voor nieuwe redenen hadden ze nog niet genoeg tijd gehad. Jezus liep naar de deur, maar op de drempel draaide hij zich om en zei tegen zijn moeder, Stuur je kinderen weg, zeg dat ze buiten moeten gaan spelen, ik moet met je praten, alleen met jou, Jakobus en Jozef. De kinderen gingen weg en het huis, dat een minuut eerder nog stampvol had gezeten, was ineens leeg, slechts vier personen zaten op de grond, Maria tussen Jakobus en Jozef in, Jezus voor hen. Het bleef lange tijd stil, alsof ze hadden afgesproken om hen die ongewenst of onwaardig waren, tijd te geven zich terug te trekken tot waar zelfs de echo van een schreeuw niet kon komen, ten slotte zei Jezus, en hij liet de woorden één voor één vallen, Ik heb God gezien. Het eerste gevoel dat op de gezichten van zijn moeder en broers te lezen was, was er een van ontzaglijke angst, het tweede van behoedzaam ongeloof, en tussendoor manifesteerde zich een soort boosaardig wantrouwen bij Jakobus, verbijsterde opwinding bij Jozef en gelaten bitterheid bij Maria. Geen van hen zei iets en Jezus herhaalde, Ik heb God gezien. Als het waar is wat de volksmond zegt, dat een plotseling intredende stilte betekent dat er een engel voorbijkomt, dan bleven er hier engelen voorbijkomen, Jezus had alles gezegd, de anderen wisten niet wat ze moesten zeggen, zo dadelijk zullen ze allemaal opstaan en huns weegs gaan, zich afvragend of ze dat echt hebben gedroomd, zo ongelooflijk is het. Als we haar genoeg tijd geven, heeft de stilte echter een goede eigenschap die haar ogenschijnlijk ontkent, namelijk dat ze dwingt om te praten. Daarom stelde Jakobus, toen de spanning van het wachten niet meer om uit te houden was, een vraag, de meest onschuldige van allemaal, pure en gratuite retorica, Weet je het zeker. Jezus gaf geen antwoord, hij keek hem slechts aan zoals God hem waarschijnlijk had aangekeken vanuit de wolk, en zei voor de derde keer, Ik heb God gezien. Maria vroeg niets, ze zei alleen, Je zult het je wel verbeeld hebben, Je kunt je van alles verbeelden, moeder, maar wat je je verbeeldt, praat niet, en God heeft met me gepraat, antwoordde Jezus. Jakobus had zijn tegenwoordigheid van geest weer terug, hij vond het een volkomen krankzinnig verhaal, een broer van hem die met God praatte, stel je voor zeg, Dan was het zeker ook de Heer die het geld in je tas heeft gestopt, en hij lachte ironisch toen hij het zei. Jezus bloosde, maar antwoordde droog, Alles komt van de Heer, Hij vindt en opent altijd de wegen om tot ons te komen, en dat geld, dat werkelijk niet van Hem afkomstig is, is via Hem gekomen, En wat zei de Heer tegen je, waar was je toen je Hem zag, sliep je of was je wakker, Ik was in de woestijn, een schaap aan het zoeken, en toen riep Hij me, Wat zei Hij tegen je, als je dat verder mag vertellen, Dat Hij ooit mijn leven van me zal vragen, Alle levens behoren de Heer, Dat zei ik ook tegen Hem, En wat zei Hij toen, Dat ik in ruil voor het leven dat ik Hem moet geven, macht en roem zal krijgen, Je zult macht en roem krijgen als je dood bent, vroeg Maria, die dacht dat ze het niet goed had gehoord, Ja moeder, Wat voor roem, wat voor macht kan gegeven worden aan iemand die dood is, Ik weet het niet, Je was aan het dromen, Ik was wakker en liep in de woestijn te zoeken naar mijn schaap, En wanneer zal de Heer je om je leven vragen, Dat weet ik niet, maar Hij zei dat ik Hem opnieuw zal ontmoeten als het zover is. Jakobus keek zijn broer bezorgd aan en wierp als twijfel op, Je zult wel te lang in de zon hebben gelopen, en Maria vroeg onverwacht, En het schaap, wat is er met het schaap gebeurd, Dat moest ik offeren als teken van ons verbond. Die woorden ontstemden Jakobus en hij reageerde fel, Je beledigt de Heer, de Heer heeft een verbond gesloten met Zijn volk en zou dat nooit nog eens doen met een doodgewoon iemand als jij, zoon van een timmerman, herder en weet ik wat nog meer. Zo te zien aan de uitdrukking op haar gezicht was Maria een gedachte aan het ontspinnen, heel voorzichtig, alsof ze bang was dat de draad voor haar ogen zou breken, maar aan het eind ervan vond ze de vraag die ze moest stellen, Wat voor schaap was dat, Het was het lam dat ik bij me had toen wij elkaar in Jeruzalem, bij de poort van Ramallah tegenkwamen, wat ik de Heer had willen onthouden, heeft Hij mij uiteindelijk uit handen genomen, En God, wat voor gedaante had God toen je Hem zag, Hij was een wolk, Dicht of doorzichtig, vroeg Jakobus, Een rookzuil, Je bent gek, broer, Als ik gek ben, dan heeft de Heer mij gek gemaakt, Je bent in de macht van de Duivel, zei Maria, en het klonk als een kreet, Ik heb niet de Duivel ontmoet in de woestijn, maar de Heer, en als ik me echt in de macht van de Duivel bevind, dan heeft de Heer dat gewild, De Duivel is bij je sinds je geboren bent, Dat weet jij, Ja, dat weet ik, je hebt vier jaar lang met hem en zonder God geleefd, En aan het eind van vier jaren met de Duivel heb ik God ontmoet, Je vertelt afschuwelijke onwaarheden, Ik ben door jou ter wereld gebracht, geloof mij of verstoot me, Ik geloof je niet, En jij, Jakobus, Ik geloof je niet, En jij, Jozef, die de naam van onze vader draagt, Ik geloof in jou, maar ik geloof niet wat je zegt. Jezus stond op, keek uit de hoogte op hen neer en zei, Wanneer de belofte van de Heer zich in mij vervult, zullen jullie moeten geloven wat er dan over mij verteld wordt. Hij ging zijn tas en staf halen en trok zijn sandalen aan. Toen hij al bij de deur was, pakte hij de helft van het geld, zei, Dit is Lysia’s bruidsschat, voor haar leven als gehuwde vrouw, en legde het munt voor munt op de drempel, de rest zal terugkeren naar waar het vandaan komt, misschien verandert het daar ook in een bruidsschat. Hij draaide zich om en wilde weggaan zonder afscheid te nemen, maar Maria zei, Ik heb gezien dat je geen kom hebt, Ik heb er een gehad, maar die is kapotgevallen, Hier zijn er vier, kies er een uit en neem die mee. Jezus aarzelde nog, hij wilde met lege handen gaan, maar liep toch naar het haardvuur, waar de vier kommen op elkaar gestapeld stonden. Kies er een uit, herhaalde Maria. Jezus keek en koos, Ik neem deze mee, dat is de oudste, Je hebt gekozen wat bij je past, zei Maria, Waarom, Die heeft de kleur van zwarte aarde, ze breekt niet en ze slijt niet. Jezus stopte de kom in de tas en sloeg met zijn staf op de grond, Zeg nog een keer dat je me niet gelooft, We geloven je niet, zei zijn moeder, en nu nog minder dan eerst, want je hebt het teken van de Duivel gekozen, Welk teken bedoel je, Die kom. Op dat moment klonken Jezus vanuit het verste hoekje van zijn geheugen Herders woorden in de oren, Je zult een andere kom krijgen, maar die zal niet breken terwijl je nog leeft. Het leek tot nu toe alsof er een touw uitgerold en in de lengte gespannen was, maar uiteindelijk hebben we hier een cirkel, gesloten met een knoop die net gelegd is. Jezus ging voor de tweede keer van huis weg, maar nu zei hij niet, Ik zal hoe dan ook altijd terugkomen. Wat hij dacht terwijl hij met zijn rug naar Nazareth de eerste berghelling afdaalde, was heel wat eenvoudiger en weemoediger, of Maria van Magdala hem ook niet zou geloven.
Deze man, die een belofte van God in zich draagt, heeft geen andere plek om naar toe te gaan dan het huis van een publieke vrouw. Hij kan niet terugkeren naar de kudde, Ga weg, heeft Herder gezegd, en ook niet naar huis, Wij geloven je niet, heeft zijn familie gezegd, en nu weifelen zijn schreden, ze zijn bang om te gaan, bang om aan te komen, het is alsof hij wederom midden in de woestijn zit, Wie ben ik, de bergen en dalen geven geen antwoord, zo ook niet de hemel die alles bedekt en alles zou moeten weten, als hij nu terug naar huis zou gaan en opnieuw zijn vraag zou stellen, zou zijn moeder zeggen, Je bent mijn zoon, maar ik geloof je niet, welnu, als het zo is, is het tijd dat Jezus op deze steen gaat zitten die hier al sinds de schepping op hem wacht, en tranen van wanhoop en eenzaamheid schreit, wie weet besluit de Heer dan om nog een keer aan hem te verschijnen, al is het in de gedaante van rook en een wolk, waar het om gaat is dat Hij tegen hem zegt, Zo erg is het toch niet, kerel, tranen, snikken, wat krijgen we nou, we kennen allemaal onze tegenslagen, maar er is een belangrijk iets waar we het nog nooit over hebben gehad, ik vertel het je nu, alles is betrekkelijk, weet je, iets slechts kan zelfs draaglijk worden als we het vergelijken met iets dat nog erger is, dus droog je tranen en gedraag je als een man, je hebt je al verzoend met je vader, wat wil je nog meer, en die breuk met je moeder, dat regel ik wel wanneer het zover is, wat me niet zo goed beviel was dat verhaal met Maria van Magdala, een hoer, maar ja, je hebt de leeftijd, geniet ervan, het een verhindert het ander niet, er is een tijd om te eten en een tijd om te vasten, een tijd om te zondigen en een tijd om bang te zijn, een tijd om te leven en een tijd om te sterven. Jezus droogde zijn tranen met de rug van zijn hand en snoot zijn neus, het had inderdaad geen zin daar de hele dag te blijven, de woestijn is zoals je hier ziet, ze omringt ons, beschermt ons in zekere zin, maar ze geeft niks, ze kijkt slechts, en als de zon ineens weg is en wij daarom zeggen, De hemel lijdt met mij mee, zijn we dwaas, want de hemel is wat dat betreft volkomen onpartijdig, verheugt zich niet over onze blijdschap en wordt niet triest om onze triestheid. Er komt volk deze kant op, richting Nazareth, en Jezus heeft geen zin om uitgelachen te worden, een volwassen man met baard en al die daar zit te huilen als een klein kind dat op schoot genomen wil worden. Op de weg groeten de zeldzame reizigers elkaar op de bekende overdadige manier, maar pas na zich ervan te hebben overtuigd dat de anderen niets kwaads in de zin hebben, want in deze contreien lopen bandieten van iedere soort rond. Er zijn de ordinaire struikrovers, zoals de twee spottende schavuiten die deze zelfde Jezus bijna vijf jaar geleden beroofden, toen het arme ventje in Jeruzalem verlichting ging zoeken voor zijn lijden, en je hebt de waardige guerrillero’s, die normaal gesproken geen gebruik maken van de weg, maar daar soms vermomd opduiken om de verplaatsingen van de Romeinse troepencontingenten te bespieden, met het oog op de volgende hinderlaag, of om open en bloot het goud, zilver en andere waardevolle spullen te roven van rijke collaborateurs, die zelfs door hun goed doorvoede escortes niet kunnen worden gevrijwaard van de vernedering. Jezus zou geen achttien zijn als hij niet begon te dromen van allerlei krijgshaftige avonturen bij de aanblik van deze indrukwekkende bergen, waar zich in de ravijnen, grotten en kloven de voortzetters van de grote strijd van Judas de Galileeër en zijn kameraden verscholen hielden, en toen begon hij na te denken wat hij zou doen als een groep guerrillero’s zijn pad zou kruisen en hem zou uitdagen zich bij hen aan te sluiten, het zachte welbehagen dat zelfs een nooddruftige vrede biedt, te verruilen voor oorlogsroem en overwinnaarsmacht, want er staat geschreven dat de wil van de Heer ooit een Messias zal opwekken, een Gezondene, opdat Zijn volk tegelijkertijd bevrijd zal worden van de huidige onderdrukking en gesterkt voor alle toekomstige gevechten. Een briesje van dwaze hoop en onweerstaanbare trots waait Jezus als een teken van de Geest in het gezicht, en de timmermanszoon ziet zichzelf heel even als kapitein, generaal en opperbevelhebber voor zich, met geheven zwaard, alleen al zijn verschijning jaagt de Romeinse legioenen de stuipen op het lijf, en ze worden de afgrond ingedreven als kudden van alle mogelijke duivelse geesten bezeten varkens, senatus populusque romanus, zo. O God nee, want meteen daarna herinnert Jezus zich dat hem wel roem en macht zijn beloofd, maar pas na zijn dood, zodat hij er beter aan doet te genieten van het leven en, als hij dan toch de oorlog in moet, als voorwaarde te stellen dat hij bij een gevechtspauze de gelederen kan verlaten om een paar dagen bij Maria van Magdala door te brengen, tenzij in de rijen der patriotten marketensters van één enkele soldaat toegestaan zijn, want meer dan dat is prostitutie en Maria van Magdala heeft al gezegd dat dat afgelopen is. Laten we hopen van wel, want jezus voelt zijn krachten weer groeien bij de gedachte aan die vrouw die hem van een pijnlijke wonde heeft genezen door er de onrustige wonde van de begeerte voor in de plaats te brengen, en de vraag is nu hoe hij zal reageren als hij aankomt bij de dichte deur met het teken, zonder de absolute zekerheid dat hij er alleen achter zal aantreffen wat hij denkt te hebben achtergelaten, iemand die slechts één enkele hoop koestert, die op zijn lichaam en zijn ziel, want Maria van Magdala accepteert het een niet zonder het ander. De middag loopt ten einde, in de verte doemen de huizen van Magdala al op, dicht tegen elkaar aan als een kudde schapen, maar dat van Maria is als het weggelopen schaap, je kunt het vanhieruit niet zien tussen de grote rotsblokken aan weerskanten van de weg. Heel even dacht Jezus aan dat schaap, dat hij had moeten slachten om met bloed het verbond te bezegelen dat de Heer hem had opgelegd, en zijn geest, waar slagvelden en triomfen nu uit verdreven waren, werd geheel ontroerd bij de gedachte dat hij het opnieuw aan het zoeken was, zijn schaap, niet om het te doden, niet om het terug te brengen naar de kudde, maar om samen op te stijgen tot waar de ongerepte weiden liggen, want als we goed zoeken vinden we die nog in de wijde, doorkruiste wereld, net zoals we ook, als we nog beter zoeken, de onbetreden paden vinden in de schapen die wij zelf zijn. Jezus bleef voor het huis staan, nonchalant stelde hij vast dat de deur van binnen vergrendeld was. Het teken hing er nog, Maria van Magdala ontvangt niet. Jezus zou maar hoeven te roepen, Ik ben het, en binnen zou het jubellied opstijgen, Hoor, daar is mijn lief, kijk, daar komt hij aan, springend komt hij over de bergen, over de heuvels komt hij aangesneld, daar staat hij achter de muur van ons huis, achter deze deur, ja, maar Jezus zal er liever met zijn vuist op slaan, één keer, twee keer, zonder iets te zeggen, en wachten tot er iemand komt, Wie bent u en wat wilt u, werd er van binnen gevraagd, toen kreeg Jezus een misselijk idee, zijn stem verdraaien en doen alsof hij een klant met geld was die dringend iets kwijt moest, bij voorbeeld zeggen, Doe gauw open, schat, je zult er geen spijt van krijgen, van de betaling niet en van de beurt niet, en de toon waarop hij sprak klopte inderdaad niet, maar de woorden waren wel de waarheid, Ik ben Jezus van Nazareth. Maria van Magdala wachtte lang voor ze opendeed, niet alleen omdat ze de stem verdacht vond, die niet paste bij wat er gezegd werd, maar ook omdat het haar onmogelijk leek dat hij nu al terug was, na slechts één nacht en één dag, de man die haar had beloofd, Ooit kom ik je opzoeken, het is niet ver van Nazareth naar Magdala, hoe vaak wordt zoiets niet gezegd, alleen maar om de toehoorder tevreden te stemmen, ooit kan over drie maanden betekenen maar nooit morgen. Maria van Magdala doet de deur open en werpt zich in Jezus’ armen, ze kan het niet geloven en is zo aangegrepen dat ze volkomen absurd denkt dat hij teruggekomen is omdat de wond aan zijn voet weer opengegaan is, en terwijl ze dat denkt neemt ze hem mee naar binnen, duwt hem op de grond en licht zichzelf bij, Je voet, laat me je voet zien, maar Jezus zegt, Mijn voet is genezen, zie je dat niet. Maria van Magdala had kunnen antwoorden, Nee, dat zie ik niet, want dat was de opperste waarheid van haar ogen vol tranen. Ze moest haar lippen op de met stof overdekte wreef drukken, voorzichtig de linten losknopen waarmee de sandaal om de enkel zat en met haar vingertoppen het dunne nieuwe vel strelen, om zichzelf te overtuigen van de verwachte helende werking van de zalf, en in haar diepste gedachten toegeven dat haar liefde een rol kon hebben gespeeld bij de genezing.
Terwijl ze zaten te eten stelde Maria van Magdala geen vragen, ze wilde alleen weten, en dat, het is eigenlijk overbodig om het te zeggen, was geen vragen, of hij een goede reis had gehad, of er iets vervelends was gebeurd onderweg, banaliteiten, dat soort dingen. Na afloop van de maaltijd zweeg ze, liet een stilte vallen, want het was haar beurt niet om te praten. Jezus staarde haar aan, alsof hij boven op een rots zijn krachten stond te meten met de zee, niet omdat hij bang was dat er verslindende dieren of verscheurende klippen verborgen waren onder het rimpelloze oppervlak, maar als iemand die zich gewoon afvraagt of hij de moed heeft om te springen. Hij kent deze vrouw een week, lang genoeg om te weten dat hij als het aan haar ligt een paar open armen en een gewillig lichaam zal vinden, maar het maakt hem bang haar te onthullen, want daarvoor is het moment ongetwijfeld aangebroken, hetgeen nog maar zo luttele uren geleden verworpen was door hen die, omdat ze één van vlees met hem waren, ook één van geest met hem zouden moeten zijn Jezus aarzelt, hij zoekt naar het pad waarlangs hij de woorden moet leiden, en wat uit zijn mond komt is niet de vereiste lange uitleg, maar een zin om tijd te winnen, of misschien is het juister om te zeggen tijd te verliezen, Vond je het niet vreemd dat ik zo gauw alweer terug was, Ik ben begonnen op je te wachten toen je wegging, ik heb de tijd niet bijgehouden tussen toen je ging en terugkwam, zoals ik ook niet zou hebben gedaan als je tien jaar was uitgebleven Jezus glimlachte en haalde zijn schouders op, hij zou toch al moeten weten dat leugens of uitvluchten geen zin hadden bij deze vrouw. Ze zaten tegenover elkaar op de grond, met tussen hen in het vuur en wat overgebleven was van het avondmaal .Jezus nam een stukje brood, brak het doormidden en zei, terwijl hij een helft aan Maria gaf, Moge dit het brood van de waarheid zijn, laten wij het samen eten opdat we geloven en niet twijfelen, wat wij hier ook zullen zeggen en horen, Het zij zo, zei Maria van Magdala. Jezus at zijn brood op, wachtte tot zij ook klaar was en sprak voor de vierde keer de woorden, Ik heb God gezien. Maria van Magdala schrok niet, alleen haar in de schoot gevouwen handen bewogen lichtjes, en ze vroeg, Was dat het wat je mij te vertellen had als we elkaar weer zouden ontmoeten, Ja, en alles wat mij verder is overkomen sinds ik vier jaar geleden van huis ben weggegaan, want het lijkt mij dat al die dingen met elkaar verbonden zijn, ook al kan ik niet uitleggen waarom en waarvoor, Ik ben als jouw mond en jouw oren, antwoordde Maria van Magdala, wat je zegt zul je alleen tegen jezelf zeggen, ik ben slechts degene die in jou zit. Nu kan Jezus beginnen te praten, want ze hebben allebei van het brood der waarheid gegeten, en het leven telt werkelijk niet veel momenten als dit hier. De avond werd nacht, het olielampje doofde tweemaal en herrees tweemaal, heel het verhaal van Jezus, dat we reeds kennen, werd hier verteld, met inbegrip zelfs van sommige details die wij destijds niet de moeite waard vonden, en talloze gedachten die we lieten schieten, niet omdat Jezus die voor ons had verdoezeld, maar gewoon omdat wij, evangelist, niet overal tegelijk konden zijn. Toen Jezus met ineens matte stem wilde beginnen over wat er na zijn thuiskomst gebeurd was, deed het verdriet hem aarzelen, net zoals hem daar dat sombere voorgevoel had doen wachten alvorens aan te kloppen, en Maria van Magdala verbrak voor het eerst de stilte en vroeg, al was het op de toon van iemand die het antwoord al weet, Geloofde je moeder je niet, Nee, antwoordde Jezus, En daarom ben je weer hierheen gekomen, Ja, Wat zou ik graag tegen je kunnen liegen, om te zeggen dat ik het ook niet geloof, Waarom, Omdat je dan opnieuw zou doen wat je hebt gedaan, je zou hier weggaan zoals je bij je thuis bent weggegaan, en ik zou je niet hoeven te volgen omdat ik je niet geloof, Dat is geen antwoord op mijn vraag, Je hebt gelijk, dat is geen antwoord, Nou dan, Als ik je niet zou geloven, zou ik de vreselijke dingen die je wachten niet met je hoeven te beleven, En hoe kun jij weten dat mij vreselijke dingen wachten, Ik weet niets van God, behalve dat Zijn uitverkiezing even schrikwekkend moet zijn als Zijn minachting, Waar haal je dat rare idee vandaan, Je zou een vrouw moeten zijn om te weten wat het is met Gods minachting te leven, en nu zul je veel meer dan een man moeten zijn om te leven en te sterven als Zijn uitverkorene, Wil je me angst aanjagen, Ik zal je een droom vertellen die ik had, op een keer verscheen mij ’s nachts in mijn droom een kleine jongen, hij verscheen ineens uit het niets, hij verscheen en zei, God is verschrikkelijk, dat zei hij en toen verdween hij, ik weet niet wie dat kind was, waar het vandaan kwam en van wie het was, Dromen, Jij bent wel de laatste die dat woord op die toon mag uitspreken, En wat gebeurde er daarna, Daarna begon ik als prostituée, Daar ben je mee opgehouden, Maar de droom werd nooit geloochend, zelfs niet nadat ik jou heb leren kennen, Wat voor woorden waren het precies, God is verschrikkelijk. Jezus zag de woestijn, het dode schaap, het bloed in het zand, hij hoorde de rookzuil tevreden zuchten en zei, Misschien, misschien, maar zoiets horen in een droom is heel iets anders dan het in het echt meemaken, Moge God willen dat je het nooit te weten komt, Ieders bestemming ligt vast, En van de jouwe heb je al de eerste plechtige waarschuwing ontvangen. Boven Magdala en de wereld draait langzaam de koepel van een met sterren bezaaide hemel. Ergens in het oneindige, of eindeloos dat opvullend, verschuift God de stukken van andere spelletjes die hij speelt, het is nog te vroeg om zich met dit hier bezig te houden, voorlopig hoeft hij alleen maar te zorgen dat de gebeurtenissen hun natuurlijke loop nemen, hij zal alleen zo heel af en toe hier en daar met het topje van zijn pink een tikje geven, om te voorkomen dat een liederlijke daad of gedachte de meedogenloze harmonie der bestemmingen verbreekt. Daarom heeft hij geen enkele belangstelling voor de rest van het gesprek, dat door Jezus en Maria van Magdala wordt voortgezet, En wat ga je nu doen, vroeg zij, Je zei dat je overal waar ik heen ging met mij mee zou gaan, Ik heb gezegd dat ik bij je zou zijn waar je ook was, Wat is het verschil, Er is geen verschil, maar je kunt net zo lang hier blijven als je wilt, als je het niet erg vindt met mij samen te wonen in het huis waar ik prostituée ben geweest. Jezus dacht een poosje na en zei toen, Ik zal werk zoeken in Magdala en we zullen samenleven als man en vrouw, Je belooft te veel, het is al genoeg dat je mij bij je laat zijn.
Werk kreeg Jezus niet, wel wat hij had kunnen verwachten, hoongelach en gescheld, allemachtig, een man, of nou ja, man, niet veel meer dan een puber, die hokt met Maria van Magdala, die slet, Het duurt niet lang of je kunt hem voor het huis zien zitten wachten tot de klant weg is. Twee weken verdroeg hij de spot, maar toen zei Jezus tegen Maria, Ik ga hier weg, Waarheen, Naar het meer. Ze vertrokken midden in de nacht, en de inwoners van Magdala kwamen te laat om nog iets uit het huis te kunnen halen, dat in lichterlaaie stond.
Maanden later trad op een regenachtige, koude winternacht een engel binnen bij Maria van Nazareth, en het was alsof er niemand binnen was gekomen, want het hele gezin sliep gewoon door, alleen Maria merkte het, ze had zich trouwens niet eens van de domme kunnen houden, aangezien de engel rechtstreeks het woord tot haar richtte, en wel zo, Je moet weten, Maria, dat de Heer Zijn zaad met dat van je man heeft gemengd in de nacht dat je voor de eerste keer zwanger bent geworden, en dat dientengevolge daarmee, met dat van de Heer en niet dat van Jozef, hoezeer hij ook je wettige man was, jouw zoon Jezus werd verwekt. Maria schrok hevig van die boodschap, waarvan de inhoud gelukkig niet verloren ging in de warrige manier van praten van de engel, en ze vroeg, Dus Jezus is een zoon van mij en de Heer, Maar vrouw toch, niet zo onbeleefd, houd de hiërarchie in de gaten, let op wat eerst komt, van de Heer en mij moet je zeggen, Van de Heer en jou, Nee, van de Heer en jou, Maak me niet hoorndol, antwoord me op wat ik gevraagd heb, of Jezus zoon is, Zoon, echt zoon is hij alleen van de Heer, jij bent niet meer geweest dan een draagmoeder, Dus de Heer heeft mij niet bewust gekozen, Ben je mal, de Heer kwam gewoon toevallig langs, wie gekeken had had het kunnen zien aan de kleur van de lucht, en toen viel het Hem op dat jij en Jozef stevige en gezonde lui waren, en toen, als je nog weet hoe die behoeften zich manifesteren, behaagde het Hem, met als resultaat negen maanden later Jezus, En is het zeker, echt heel zeker dat het werkelijk het zaad van de Heer is geweest dat mijn eerste zoon heeft verwekt, Tja, dat is niet zo eenvoudig, wat je van mij wilt is niet meer of niet minder dan een vaderschapsonderzoek, terwijl je toch bij dit soort mengparingen nooit volledige zekerheid kunt krijgen, hoeveel analyses en tests en tellingen van lichaampjes je ook uitvoert, Wee mij, dat ik toen ik je hoorde dacht dat de Heer mij uitgekozen had om Zijn vrouw te zijn in die nacht, en uiteindelijk was het allemaal toeval, het zou net zo goed wel als niet kunnen, ik zeg je zelfs dat het beter was geweest als je niet hier naar Nazareth was afgedaald om mij met zo’n twijfel op te zadelen, en trouwens, om heel eerlijk te zijn, zelfs met mij als moeder zou je een zoon van de Heer er meteen bij de geboorte uithalen, en onder het opgroeien zou hij het gedrag, het uiterlijk en de manier van praten van die zelfde Heer krijgen, nou dan, ook al zegt men dat moederliefde blind is, mijn zoon voldoet niet aan de voorwaarden, Maria, je eerste grote fout is dat je denkt dat ik alleen maar hierheen ben gekomen om met je te praten over die oude episode uit het seksleven van de Heer, je tweede grote fout is dat je denkt dat de menselijke schoonheid en welsprekendheid zich richten naar het beeld en de gelijkenis van de Heer, terwijl de Heer, en ik zeg je dit als iemand die Hem van nabij kent, er net methodisch voor zorgt altijd het tegendeel te zijn van wat de mensen zich bij Hem voorstellen, en onder ons gezegd en gezwegen, ik denk zelfs dat de Heer niet op een andere manier zou kunnen leven, het woord dat het vaakst over Zijn lippen komt, is niet ja maar nee, Ik heb altijd horen zeggen dat de Duivel de geest is die loochent, Nee, lieve kind, de Duivel is de geest die zichzelf loochent, als je in je hart het verschil niet merkt, zul je nooit weten wie je behoort, Ik behoor de Heer, Jaja, je zegt dat je de Heer behoort, maar intussen ben je wel in de derde en grootste aller fouten vervallen, de fout dat je je zoon niet hebt geloofd, Jezus, Ja Jezus, niemand van de anderen heeft God ooit gezien of zal Hem ooit zien, Vertel mij, engel des Heren, is het echt waar dat mijn zoon Jezus God heeft gezien, Ja, en als een kind dat zijn eerste vogelnestje heeft gevonden, kwam hij naar je toe rennen om het je te laten zien, en jij sceptica, jij wantrouwige, zei dat dat niet kon, als er al een nest was, dan was dat leeg, zei je, als er eieren in lagen, dan waren die rot, en als er geen in lagen, had de slang ze opgegeten, Vergeef mij, engel, dat ik heb getwijfeld, Nu weet ik niet of je het tegen mij hebt of tegen je zoon, Tegen hem, tegen jou, tegen allebei, wat kan ik doen om mijn fout goed te maken, Wat zou je moederhart je aanraden, Hem zoeken, tegen hem zeggen dat ik hem geloof, hem smeken mij te vergeven en terug naar huis te komen, waar de Heer hem zal roepen als zijn uur gekomen is, Eerlijk gezegd weet ik niet of je niet al te laat bent, er is niets zo gevoelig als een puber, je loopt het risico van scheldwoorden en een deur die in je gezicht wordt dichtgesmeten, Als zoiets gebeurt, dan is die demon daar schuld aan, die heeft hem behekst en verdorven, en ik weet niet hoe de Heer, als Jezus’ vader, hem zulke vrijheden toestond, zo de vrije teugel liet, Over welke demon heb je het, De herder bij wie mijn zoon vier jaar lang een kudde heeft gehoed waarvan niemand weet waarvoor ze dient, O, de herder, Kent u hem, We hebben bij elkaar op school gezeten, En de Heer vindt het goed dat een demon als hij vrolijk verder leeft, Zo vereist de goede orde van de wereld het, maar het laatste woord zal immer dat van de Heer zijn, alleen weten wij niet wanneer Hij het zal uitspreken, maar je zult zien dat wij op een dag ontwaken en ontdekken dat er geen kwaad bestaat op aarde, en nu moet ik gaan, als je nog vragen hebt, dan gauw, Ik heb er maar één, Prima, Waarvoor wil de Heer mijn zoon, Jouw zoon is hij maar bij wijze van spreken, Voor het oog van de wereld is Jezus mijn zoon, Waarvoor wil Hij hem, vraagje, en dat is een hele goeie vraag, jawel hoor, alleen kan ik je daar helaas geen antwoord op geven, dat is momenteel nog geheel en al een zaak tussen hen tweeën, en Jezus weet geloof ik niet meer dan hij jou verteld zal hebben, Hij zei dat hij na zijn dood macht en roem zou krijgen, Dat is mij ook nog bekend, Maar wat zal hij tijdens zijn leven moeten doen om de heerlijkheden te verdienen die de Heer hem beloofd heeft, Maar vrouw toch, geloof je nou echt dat dat woord in de ogen van de Heer bestaat, dat wat jullie arrogant verdienste noemen enige waarde en betekenis kan hebben, ik weet werkelijk niet wat jullie je inbeelden, terwijl je niet meer bent dan miserabele slaven van de absolute wil van God, Ik zal niets meer zeggen, ik ben inderdaad de slavin van de Heer, laat Zijn woord in mij vervuld worden, zeg mij alleen nog waar ik mijn zoon na zoveel maanden zal kunnen vinden, Ga hem zoeken, dat is je plicht, hij ging ook op zoek naar het verdwaalde schaap, Om het te doden, Rustig maar, want hij zal jou niet doden, maar jij doodt hem wel als je er niet bent in het uur van zijn dood, Hoe weet je dat ik niet eerder zal sterven, Ik zit dicht genoeg bij de beslissingscentra om dat te weten, en nu vaarwel, je hebt gevraagd wat je wou, misschien heb je een vraag niet gesteld die je eigenlijk had moeten stellen, maar dat is niet mijn probleem, Wat bedoel je daarmee, Kom daar zelf maar achter. Na die laatste woorden verdween de engel en Maria opende haar ogen. Alle kinderen lagen te slapen, de jongens in twee groepjes van drie, in één hoek Jakobus, Jozef en Judas, de oudsten, in een andere de jongsten, Simon, Justus en Samuel, en zoals altijd links en rechts naast haar Lysia en Lydia, maar nog verdwaasd door alles wat de engel had gezegd, sperde Maria ineens haar verstarde ogen wijd open toen ze zag hoe Lysia erbij lag, praktisch naakt, haar hemd helemaal verfomfaaid en opgestroopt tot op haar borst, en ze sliep diep en zuchtte glimlachend, terwijl er een beetje zweet op haar voorhoofd en bovenlip glinsterde, die gebeten leek door kussen. Als het niet zeker was dat er alleen maar een pratende engel was geweest, zouden de door Lysia getoonde tekenen doen krijsen en jammeren dat een incubus, het geestessoort dat malicieus slapende vrouwen bespringt, zijn gang was gegaan met het argeloze lichaam van het deerntje, terwijl de moeder zich liet afleiden door het gesprek, misschien is het altijd zo geweest, hebben wij het alleen nooit geweten, misschien zijn die engelen altijd met zijn tweeën en terwijl de een sprookjes begint te vertellen als dekking en afleiding, bedrijft de ander zwijgend de actus nefandus, bij wijze van spreken dan, want strikt genomen is het niet verdorven, en alles wijst erop dat ze de keer daarop de rollen omdraaien, opdat noch bij de dromer noch in het gedroomde het weldadige besef van de dualiteit van lichaam en vlees verloren gaat. Maria bedekte haar dochter zo goed als ze kon door haar hemd omlaag te trekken tot waar het niet netjes is ontbloot te zijn, en toen ze er weer fatsoenlijk bij lag, wekte ze haar en vroeg zachtjes, fluisterend bijna, Wat wasje aan het dromen. Zo ineens betrapt kon Lysia niet liegen, en ze antwoordde dat ze over een engel had gedroomd, maar die engel had niets gezegd, hij had alleen maar gekeken, en zijn blik was zo zacht en lief dat het in het paradijs niet beter kon zijn. Heeft hij je niet aangeraakt, vroeg Maria, en Lysia antwoordde, Maar moeder, daarvoor dienen de ogen niet. Zonder goed te weten of ze het geruststellend of juist zorgwekkend moest vinden wat er naast haar was gebeurd, zei Maria nog zachter, Ik heb ook over een engel gedroomd, En die van jou, zei die wat of was die ook stil, vroeg Lysia onschuldig, Hij kwam mij zeggen dat je broer Jezus de waarheid had gesproken toen hij tegen ons zei dat hij God gezien had, O moeder, wat hebben we dan voor kwaad gedaan, we geloofden niet in het woord van Jezus, en hij zo ingoed dat hij zelfs het geld voor mijn bruidsschat niet meenam, wat hij uit kwaadheid best had kunnen doen, Nu moeten we zien hoe we dit oplossen, We weten niet waar hij is, hij heeft niets van zich laten horen, de engel had wel een handje kunnen helpen, die weten alles, engelen, Nee hoor, niks helpen, hij zei alleen dat we je broer moesten zoeken, dat dat onze plicht was, Maar moeder, als het toch waar is dat Jezus bij de Heer is geweest, dan zal ons leven totaal anders worden, Misschien wel ja, maar niet gemakkelijker, Waarom niet, Als wij Jezus en wat hij zei al niet geloofden, hoe wil je dan dat de anderen dat doen, je zult neem ik aan niet willen dat we door de straten en over de pleinen van Nazareth trekken, al predikend Jezus heeft de Heer gezien Jezus heeft de Heer gezien, we zouden met stenen verjaagd worden, Maar aangezien Hij hem heeft uitgekozen zal de Heer ons beschermen, want we zijn zijn familie, Wees daar maar niet zo zeker van, toen de Heer Zijn keuze maakte, waren wij er niet bij, voor de Heer zijn er geen ouders of kinderen, denk aan Abraham, denk aan Isaak, Ai moeder, wat moeten we nu, Het beste, mijn kind, is dit alles verborgen te houden in ons hart en er zo min mogelijk over te pratèn, ïn wat gaan we doen, Morgen stuur ik Jakobus en Jozef op pad om Jezus te zoeken, Maar waar, Galilea is alleen al zo groot, en dan is er nog Samaria, misschien is hij daarheen, of naar Judea, of Idumea, dat is het eind van de wereld, Het is nog het meest waarschijnlijk dat je broer naar het meer is gegaan, bedenk wat hij tegen ons zei toen hij aankwam, dat hij bij een paar vissers had gezeten, Zou hij niet eerder naar de kudde zijn teruggegaan, Die tijd is voorbij, Hoe weet je dat, Ga slapen, shet duurt nog lang voor het licht wordt, Misschien dromen we wel weer over onze engelen, Misschien ja. Of de engel van Lysia het gezelschap van zijn partner ontvlucht was en zich opnieuw in haar slaap had gedrongen, was onmogelijk vast te stellen, maar de andere engel, die van de boodschap, kon niet terugkomen, zelfs al zou hij het willen omdat hij iets vergeten was, om de eenvoudige reden dat Maria steeds met open ogen in het halfdonker van het huis bleef staren, wat ze wist vond ze meer dan genoeg, wat ze vermoedde bezorgde haar angst.
De dag brak aan, de matjes werden opgerold en Maria liet het hele gezin weten dat ze de laatste tijd veel had nagedacht over hoe ze Jezus hadden behandeld, Om te beginnen ikzelf had als moeder veel opener en veel milder moeten zijn, en ik ben tot een volkomen duidelijk en terechte conclusie gekomen, namelijk dat we hem moeten gaan zoeken en vragen naar huis te komen, want wij geloven in hem en zullen, omdat de Heer dat wil, geloven wat hij ons heeft verteld, dat waren de woorden van Maria, die niet merkte dat ze letterlijk herhaalde wat haar zoon Jozef, hier aanwezig, op het tragische moment van Jezus’ afwijzing had gezegd, wie weet was Jezus nog hier geweest als dat bescheiden gemompel, want dat was het, ofschoon we dat daar niet hebben vermeld, omgeslagen was in de stem van allen. Maria liet het woord engel of engelenboodschap niet vallen, ze sprak alleen over de simpele plicht van iedereen jegens de oudste. Jakobus durfde de nieuwe gezichtspunten niet in twijfel te trekken, ofschoon hij diep in zijn hart onwrikbaar bij de overtuiging bleef dat zijn broer zijn verstand had verloren, of hoogstens, een mogelijkheid waar je altijd rekening mee moest houden, het slachtoffer was geworden van een walgelijke mystificatie van goddeloze lieden. Hoewel hij het antwoord eigenlijk al wist, vroeg hij, En wie van ons moet hem gaan zoeken, Jij, want je bent na hem de oudste, en Jozef gaat met je mee, met zijn tweeën is het veiliger, Waar moeten we beginnen met zoeken, Bij het meer van Galilea, ik weet zeker dat jullie hem daar zullen vinden, Wanneer gaan we, Er zijn maanden verstreken sinds Jezus weg is, we mogen geen dag langer verliezen, Het regent dat het giet, moeder, geen best weer om te reizen, Mijn zoon, de gelegenheid kan altijd een behoefte scheppen, maar als de behoefte sterk is, zal die de gelegenheid moeten maken. De kinderen keken Maria verrast aan, ze waren het niet gewend zulke kant-enklare uitspraken uit hun moeders mond te horen, ze zijn nog te jong om te kunnen weten dat het herhaalde engelenbezoek dit en nog betere resultaten oplevert, het bewijs daarvan wordt zonder dat de anderen iets in de gaten hebben, op hetzelfde moment door Lysia gegeven, want iets anders betekent haar trage, dromerige knikken niet. De familievergadering was afgelopen en Jakobus en Jozef gingen kijken of de sterren gunstig stonden, want als ze dan al met zulk snertweer op zoek moesten gaan naar hun broer, dan mocht het toch op z’n minst later wel droog worden, welnu, het leek alsof de hemel naar hen geluisterd had, want precies in de richting van het meer van Galilea klaarde de lucht op tot een flets blauw dat een regenloze namiddag leek te beloven. Nadat ze discreet binnenshuis afscheid hadden genomen, omdat Maria vond dat de buren niet méér hoefden te weten dan passend was, vertrokken de twee broers ten slotte, niet over de weg die naar Magdala leidde, want ze hadden geen enkele reden om te denken dat Jezus die kant uit was gegaan, maar over een andere, die veel prettiger liep en hen rechtstreeks naar de nieuwe stad Tiberias zou brengen. Ze liepen op blote voeten, want de weg was één grote modderpoel geworden, zodat de sandalen binnen de kortste keren totaal kapot van hun voeten zouden vallen, nu zaten ze veilig opgeborgen in de reiszakken, in afwachting van vriendelijker weer. Jakobus had twee goede redenen om de weg naar Tiberias te kiezen, ten eerste zijn eigen nieuwsgierigheid als dorpeling die over paleizen, tempels en andere grootse dingen in aanbouw had horen praten, ten tweede het feit dat de stad naar hij had horen zeggen ongeveer in het midden van de oever aan deze kant lag. Bovendien moesten ze ook de kost verdienen zo lang de speurtocht duurde, en Jakobus dacht dat ze zonder problemen werk zouden kunnen vinden op de bouwterreinen in de stad, ofschoon de vrome joden uit Nazareth beweerden dat die plaats onrein was vanwege de ongezonde lucht en het zwavelhoudende water daar in de buurt. Ze geraakten die dag niet tot Tiberias, want de hemel kwam zijn belofte uiteindelijk toch niet na, ze waren nog geen uur onderweg of het begon te regenen, en ze hadden het geluk dat ze een goddank toegankelijke grot vonden, waar ze gauw gingen schuilen, voor de regen hen helemaal doorweekt had. Daar sliepen ze ook en de volgende morgen, wantrouwig geworden door de ervaring van de vorige dag, duurde het lang voor ze ervan overtuigd waren dat het weer nu echt beter was en dat ze met min of meer droge kleren in Tiberias konden aankomen. Het werk dat ze op de bouw vonden was stenen sjouwen, want meer konden ze niet, gelukkig merkten ze al na een paar dagen dat ze genoeg verdiend hadden, niet omdat koning Herodes Antipas een gul betaler zou zijn, maar omdat hun behoeften zo gering en zo weinig dringend waren, dat ze konden leven zonder ze helemaal te bevredigen. Meteen na hun aankomst in Tiberias waren ze begonnen te vragen of daar een zekere Jezus uit Nazareth doorgekomen of langer gebleven was, dat is onze broer, hij ziet er zo en zo uit, gedraagt zich zus en zo, of hij alleen is of iemand bij zich heeft weten we niet. Waar ze werkten zeiden ze van niet, en ze liepen alle bouwterreinen van de stad af, tot ze zeker wisten dat Jezus hier nooit was geweest, hetgeen eigenlijk ook niet verwonderlijk was, want als hun broer besloten had zijn kortelings aangevangen beroep van visser weer op te nemen, zou hij niet hier, met het meer vlak voor zich, blijven zwoegen tussen harde stenen en nog veel hardere opzichters. Nu ze geld hadden, ook al was het weinig, rees als volgende probleem of ze hun zoektocht langs de oever van het meer, van dorp tot dorp, vissersploeg tot vissersploeg, boot tot boot, richting noorden of richting zuiden moesten houden. Jakobus koos ten slotte voor het zuiden, omdat hem dat een gemakkelijker weg leek, de oever was praktisch vlak, terwijl het naar het noorden toe geaccidenteerder was. Het weer was bestendig, de kou draaglijk, het regende niet meer en iemand met meer gevoel voor de natuur dan deze twee knapen, zou zelfs uit de geur van de lucht en het kloppen van de aarde een paar eerste schuchtere aanwijzingen kunnen afleiden dat de lente op komst was. De om hogere redenen gelaste speurtocht naar hun broer was voor de zoekende broers aan het veranderen in een aangenaam, zelfzuchtig uitstapje, een wandeling door de velden, vakantie op het strand, Jakobus en Jozef leken al bijna vergeten wat ze daar eigenlijk kwamen doen, toen ze ineens nieuws hoorden van Jezus, van een paar vissers, en het waren niet alleen de eerste vissers die ze tegen het lijf liepen, maar het nieuws werd ook nog eens op een wel zeer rare manier verstrekt, want dit waren de woorden van de mannen, We hebben hem gezien ja, en we kennen hem persoonlijk, en als jullie hem zoeken, zeg dan tegen hem als je hem vindt, dat we hier op hem wachten als op ons dagelijks brood. De twee broers waren stomverbaasd en konden niet geloven dat de vissers het over Jezus hadden, bedoelden ze niet een andere Jezus, Uit jullie beschrijving af te leiden, antwoordden de vissers, is het dezelfde, of hij uit Nazareth komt weten we niet, dat heeft hij niet verteld, En waarom zeggen jullie dat je op hem wacht als het dagelijks brood, vroeg Jakobus, Omdat als hij in een boot zit, de netten zo vol vis raken als nog nooit iemand heeft gezien, Maar onze broer heeft nauwelijks verstand van vissen, dan moet het dus een andere zijn, Dat hebben we ook niet gezegd, dat deze Jezus veel verstand van vissen heeft, hij vist niet, hij zegt alleen, Werp het net hier uit, aan deze kant, en dan halen we het boordevol weer op, Als het zo is, waarom is hij dan niet bij jullie, Omdat hij steeds na een paar dagen weggaat, hij zegt dat hij andere vissers moet gaan helpen, en zo is het echt, want hij is al drie keer bij ons geweest en iedere keer zei hij dat hij terugkwam, En waar is hij nu, Weten we niet, de laatste keer dat hij hier was, is hij naar het zuiden gegaan, maar het kan ook best dat hij richting noorden is getrokken zonder dat wij het hebben gemerkt, hij komt en gaat wanneer hij wil. Jakobus zei tegen Jozef, Laten we dan maar naar het zuiden gaan, op zijn minst weten we dat onze broer aan deze kant van het meer zit. Het leek eenvoudig, maar let wel dat Jezus als zij langskwamen in een boot op het meer kon zitten, bezig met een van zijn wonderbaarlijke visvangsten, meestal hechten we niet zoveel belang aan zulke details, maar het noodlot werkt helemaal niet zoals wij denken dat het doet, wij denken dat alles sinds een bepaald begin vasdigt, maar het zit heel anders in elkaar, stel het lot van een paar mensen is dat ze elkaar ontmoeten, zoals in dit geval hier, dan kan dat alleen maar in vervulling gaan als die mensen erin slagen om op hetzelfde tijdstip op dezelfde plaats te zijn, en elkaar bovendien niet mislopen, wat zo gebeurd is, we hoeven maar even, hoe kort ook, te treuzelen, naar een wolk te kijken, naar het fluiten van een vogel te luisteren, de in- en uitgangen van een mierenhoop te tellen, of, juist andersom, uit verstrooidheid niet te kijken of te luisteren of te tellen en door te lopen, en daar gaat verloren wat zo goed geregeld leek, het noodlot is het moeilijkste wat er is, broer Jozef, dat zul je wel merken als je eenmaal zo oud bent als ik. De broers waren dus op hun hoede en keken met duizend ogen, ze bleven wachten op de terugkeer van een boot die er lang over deed, en een paar keer maakten ze ineens rechtsomkeert met de bedoeling om Jezus te verrassen mocht die plotseling ergens onverwacht opduiken. Zo bereikten ze het einde van het meer. Ze staken de Jordaan over en vroegen de eerste vissers die ze tegenkwamen naar Jezus. Ze hadden van hem gehoord, jazeker, van hem en zijn toverkunsten, maar hier was hij niet geweest. Jakobus en Jozef keerden op hun schreden terug, dubbel zo goed oplettend nu, ook zij net vissers die een sleepnet voorttrokken in de hoop de koning der vissen te vangen. Toen ze een keer naast de weg bleven slapen, hielden ze om beurten de wacht, het zou hen niet overkomen dat Jezus van het maanlicht profiteerde om stiekem van de ene plaats naar de andere te gaan. Al lopend en speurend kwamen ze zo ter hoogte van Tiberias, waar ze niet heen hoefden om werk te zoeken, want hun geld was nog niet op, onder andere vanwege de gastvrijheid van de vissers, die hen vaker vis gaven, hetgeen Jozef een keer ontlokte, Heb je er al eens aan gedacht, Jakobus, dat de vis die we hier aan het eten zijn, gevangen kan zijn door onze broer, en Jakobus antwoordde, Hij smaakt er niet beter door, wrange woorden die je niet zou verwachten van broederliefde, maar die wel begrijpelijk zijn van iemand die zich ergert omdat hij een speld in een hooiberg aan het zoeken is.
Ze vonden Jezus op ongeveer een uur gaans, een uur van onze tijdrekening bedoelen we, van Tiberias. De eerste die hem zag was Jozef, die een paar uitstekende ogen had, waarmee hij zeer ver kon kijken, Daarginds, dat is hij, riep hij. Inderdaad komen er twee personen deze kant op, maar een van hen is een vrouw en Jakobus zegt, Dat is hij niet. Een jongere broer spreekt een oudere broer nooit tegen, maar uit pure vreugde heeft Jozef geen zin zich aan regels of fatsoensnormen te houden, Ik zegje dat hij het is, Maar dat is een vrouw die daar aankomt, Een vrouw en een man ja, en die man dat is Jezus. Over het pad langs de oever, op een stuk vlak terrein tussen twee heuvels door die bijna doorliepen tot in het water, kwamen Jezus en Maria van Magdala aanlopen. Jakobus bleef staan en zei tegen Jozef dat hij bij hem moest blijven. De knaap gehoorzaamde met tegenzin, want hij was het liefst naar zijn eindelijk gevonden broer gerend om hem om de nek te vliegen. Jakobus wist niet wat hij moest denken van het mens dat Jezus bij zich had, wie zou dat zijn, hij kon niet geloven dat zijn broer al een vrouw had, maar voelde dat die simpele mogelijkheid hemzelf op een eindeloze afstand van zijn oudste broer plaatste, alsof Jezus, die er zich op beroemd had God te hebben gezien, uiteindelijk alleen om deze reden, dat hij een vrouw had, tot een definitief andere wereld behoorde. De ene gedachte roept de andere op en vaak kom je daarop zonder precies te weten hoe, het is alsof je een rivier oversteekt door een dichte brug, je loopt en ziet niet waarheen, je steekt een rivier over waarvan je niet weet dat ze bestaat, zo was het dat Jakobus zonder er iets van te snappen ineens merkte dat hij dacht dat het niet juist was geweest daar te blijven wachten, alsof hijzelf de eerstgeborene was en zijn broer hem moest komen begroeten. Zijn beweging bevrijdde Jozef, die met open armen naar Jezus holde en door zijn vreugdekreten een zwerm vogels opschrikte die verborgen tussen het hoge oevergras in het slib naar hun voer aan het zoeken waren. Jakobus versnelde zijn pas om te voorkomen dat Jozef boodschappen voor zijn rekening nam die hij moest overbrengen, en korte tijd daarna stond hij voor Jezus en zei, Ik dank de Heer dat Hij heeft gewild dat wij de broer die wij zochten vonden, en Jezus antwoordde, Ik zeg dank dat jullie gezond zijn. Maria van Magdala was een eindje terug blijven staan. Jezus vroeg, Wat komen jullie hier doen, broers, en Jakobus zei, Laten we een eindje deze kant op gaan, zodat we ongestoord kunnen praten, Dat kunnen we hier al, antwoordde Jezus, en als je dat soms zegt vanwege deze vrouw, weet dan dat alles wat je mij te vertellen hebt en ik van jou wil horen, dat zij dat ook mag horen, alsof zij mijzelf was. Er viel een zo zware, verheven, diepe stilte dat het leek alsof het een afgesproken stilte was van de zee en de bergen, en niet die van vier simpele mensen tegenover elkaar die moed vatten. Jezus leek nog meer man geworden, hij was getaander, maar zijn koortsige blik was weg en zijn gezicht zag er vredig, rustig uit onder de volle zwarte baard, ondanks het zichtbare kippevel veroorzaakt door de onverwachte ontmoeting. Wie is die vrouw, vroeg Jakobus, Ze heet Maria en ze is bij mij, antwoordde Jezus, Ben je met haar getrouwd, Ja maar ook nee, nee maar ook ja, Dat snap ik niet, Had ik ook niet verwacht, Ik moet met je praten, Dan vertel maar, Ik heb een boodschap van moeder, Ik luister, Ik zou het je liever apart vertellen, Je hebt gehoord wat ik zei. Maria van Magdala kwam wat dichterbij en zei, Ik kan weggaan tot ik jullie niet meer kan horen, Er is geen enkele gedachte in mijn ziel die jij niet kent, het is derhalve terecht dat je weet wat mijn moeder allemaal heeft gedacht, zo bespaar je me het werk om het je later te vertellen, antwoordde Jezus. Jakobus werd vuurrood van kwaadheid en hij deed een stap terug, alsof hij wilde gaan, terwijl hij Maria van Magdala aankeek met een blik waarin woede, maar ook een confuus gevoel van begeerte en wrok lag. Jozef stak zijn handen uit om hen tegen te houden, dat was alles wat hij kon doen. Jakobus bedaarde, en na een korte concentratie, om het zich te herinneren, sprak hij, Moeder beval ons jou te zoeken om je te vragen naar huis te komen, want wij geloven in jou en als de Heer het wil, zullen we ook geloven wat je gezegd hebt, Dat is alles, Dat waren haar woorden, Je bedoelt dus dat jullie uit jezelf niets zullen doen om te geloven wat ik jullie heb verteld, dat je alleen maar blijft wachten tot de Heer jullie begrip verandert, Begrijpen of niet begrijpen, alles ligt in de handen van de Heer, Je vergist je, de Heer gaf ons benen om te lopen en wij lopen, voor zover ik weet heeft nog nooit iemand zitten wachten tot de Heer hem gebood Loop, met het begrip is het hetzelfde, de Heer heeft ons dat gegeven om het te gebruiken volgens onze wens en onze wil, Ik discussieer niet met jou, Dat is verstandig van je, want je zou de discussie niet winnen, Wat voor antwoord moet ik moeder geven, Zeg tegen haar dat Jozef die zelfde woorden op tijd wist te zeggen en zij ze niet overnam, en dat ik niet naar huis zal gaan, ook al verschijnt haar een engel des Heren die alles bevestigt wat ik jullie heb verteld, en haar zodoende eindelijk overtuigt van de wil van de Heer, Je bent in de zonde van de hoogmoed vervallen, Een boom kreunt als hij omgehakt wordt, een hond jankt als ze hem slaan, een mens groeit als hij gekrenkt wordt, Het is jouw moeder, wij zijn jouw broers, Wie is mijn moeder, wie zijn mijn broers, mijn broers en mijn moeder zijn degenen die mijn woorden geloven op het moment dat ik ze verkondig, mijn broeders en mijn moeder zijn degenen die op mij vertrouwen wanneer wij het meer opvaren om van wat zij daar vissen overvloediger te eten dan zij vroeger aten, mijn moeder en mijn broeders zijn degenen die niet hoeven te wachten op het uur van mijn dood om zich te erbarmen over mijn leven, Heb je verder niets te zeggen, Nee, verder niets, maar jullie zullen van mij horen, antwoordde Jezus, en terwijl hij zich omdraaide naar Maria van Magdala zei hij, Kom, Maria, we gaan, de boten varen zo uit om te vissen, de scholen zwemmen samen, het is tijd dit korenveld te maaien. Ze waren al een eindje weg toen Jakobus riep, Jezus, ik moet moeder vertellen wie die vrouw is, Ze is bij mij en ze heet Maria, en dat woord echode tussen de heuvels en over het meer. Jozef lag languit op de grond en huilde van verdriet.
Wanneer Jezus met de vissers het meer opgaat, blijft Maria van Magdala op hem wachten, en meestal zit ze dan op een steen aan de rand van het water, of op een heuveltje als dat er is, vanwaar ze beter kan zien waar de boot heen vaart en wat er gebeurt. Het vissen duurt nu niet lang, er heeft nog nooit zoveel vis in dit meer gezeten, zouden zij die van niets weten zeggen, het is alsof je met je hand in een volle emmer grijpt, maar later merken ze dat het niet overal zo vlot loopt, de emmer is net als altijd nagenoeg leeg wanneer Jezus elders vertoeft, en de handen en armen gooien keer op keer het werpnet uit en worden er wanhopig van dat het telkens terugkomt met slechts hier en daar een klein visje in de mazen. Daarom bidden en smeken alle vissers op de westelijke oever van het meer van Galilea voortdurend om Jezus, ze claimen hem, eisen hem op, en in een paar dorpen is het al gebeurd dat hij onthaald werd met festiviteiten, palmtakken en bloemen, alsof het Palmzondag was. Maar omdat het brood van de mensen is wat het is, een mengeling van afgunst en boosaardigheid, en soms wat naastenliefde, waarin de gist van de angst laat groeien wat slecht is en verstikt wat goed is, gebeurde het ook dat ploegen met ploegen en dorpen met dorpen ruzieden, want ze wilden Jezus allemaal alleen voor zichzelf hebben, de anderen moesten maar zien hoe ze het rooiden. Wanneer zulks geschiedde, trok Jezus de woestijn in en keerde daar slechts uit terug wanneer de berouwvolle onruststokers hem gingen smeken om hen hun excessen te vergeven, dat het allemaal kwam doordat ze zoveel van hem hielden. Wat eeuwig een raadsel zal blijven, is waarom de vissers van de oostelijke oever nooit een delegatie hebben gestuurd om te praten over een rechtvaardig akkoord waar iedereen evenveel profijt van zou hebben, behalve natuurlijk de lieden met afwijkende huidkleur en andersoortig geloof, waar het hier niet aan schort. Ook hadden die van de overkant in een donkere nacht kunnen komen aanzetten met een flottielje van oorlogsbodems, om bewapend met netten en pieken Jezus te veroveren op het westen, en dat zo opnieuw tot een tijdperk van nooddruft te veroordelen, terwijl het net gewend was geraakt aan overdaad en een goedgevulde dis.
Het is nog steeds de dag waarop Jakobus en Jozef Jezus kwamen vragen om mee naar huis te gaan en het zwerversleven de rug toe te keren, hoezeer de visnijverheid daar ook wel bij voer. Rond deze zelfde tijd zijn de twee broers, allebei in een geheel eigen stemming, Jakobus hels en Jozef diep bedroefd, met snelle tred op weg naar Nazareth, waar hun moeder zich voor de honderdste keer afvraagt of ze drie zonen zal zien binnenkomen nadat ze er twee heeft zien weggaan, maar ze betwijfelt het. Vanaf het punt op de oever waar ze Jezus hadden gevonden, voert de kortste weg terug de broers door Magdala, stad waar Jakobus weinig en Jozef niets van wist, maar waar zo te zien weinig te genieten viel. Ze fristen zich dus alleen even op en liepen door. Bij het verlaten van de plaats, een woord dat we hier alleen maar gebruiken omdat het een logische en heldere tegenstelling aangeeft met de woestijn die alles omringt, bij het verlaten van de plaats zagen ze links voor zich een huis met sporen van brand, alleen de vier muren stonden nog overeind. De straatdeur was half vernield, maar dat was het werk van vandalen, niet van de brand, want die had duidelijk alleen binnen gewoed. In gevallen als dit denkt iedere voorbijganger, wie dat ook moge zijn, dat er onder de puinhopen misschien een schat is blijven liggen, en als hij meent dat er geen gevaar bestaat dat hij een balk op zijn hoofd krijgt, stapt hij naar binnen om zijn geluk te beproeven, voorzichtig woelt hij met de punt van zijn voet door ashopen, stukjes smeulend hout, half verbrande houtskool, in de hoop ineens die gouden munt, die gave diamant of die diadeem van smaragden te zien glanzen. Het was enkel nieuwsgierigheid die Jakobus en Jozef naar binnen dreef, ze zijn niet zo naïef om te denken dat er geen hebberige buren hier zijn geweest op zoek naar wat de bewoners van het huis niet hadden kunnen redden, het meest waarschijnlijk is echter, aangezien het huis zo klein is, dat de kostbaarste bezittingen zijn meegenomen, alleen de muren hebben ze achtergelaten, want die kun je overal nieuw optrekken. Het ovengewelf, binnen in wat ooit het huis was, is ingestort, de kapotgesprongen plavuizen hebben losgelaten uit de mortel en springen verder kapot onder de voeten, Er is niks hier, laten we maar gaan, zei Jakobus, maar Jozef vroeg, En wat is dit hier. Dit hier was een soort houten platform waarvan de poten verbrand waren, het ding was half verkoold en deed denken aan een brede, lange troon, met nog een paar hangende resten van verschroeide lappen, Dat is een bed, zei Jakobus, er zijn mensen die op zulke dingen slapen, de rijken, de hoge heren, Moeder doet dat ook, Ja, maar dat kun je niet vergelijken met wat dit moet zijn geweest, Het lijkt anders geen rijkeluishuis, Schijn bedriegt, zei Jakobus spitsvondig. Toen ze weggingen, zag Jozef aan de buitenkant van de straatdeur een rieten plukstok hangen, het soort dat gebruikt wordt om vijgen uit de bomen te slaan, ongetwijfeld was hij oorspronkelijk langer geweest, waarschijnlijk was hij doormidden gebroken. Wat doet dit ding hier, vroeg hij, en zonder het antwoord af te wachten, van hemzelf of van zijn broer, pakte hij de nu nutteloze rieten stok en nam hem mee, aandenken aan een brand, een in de as gelegd huis, onbekende lui. Niemand had hen naar binnen zien gaan, niemand zag hen naar buiten komen, het zijn slechts twee broers op weg naar huis met beroete tunieken en een sombere boodschap. Het denken van de een stelde voor om zich ter verstrooiing Maria van Magdala voor de geest te halen, en dat deed hij ook, het denken van de ander is actiever en minder frustrerend, hij hoopt een manier te vinden om de geamputeerde plukstok bij het spelen te gebruiken.
Zittend op een steen, waar ze wacht tot Jezus terugkomt van het vissen, denkt Maria van Magdala aan Maria van Nazareth. Tot op heden was Jezus’ moeder voor haar alleen maar dat, Jezus’ moeder, nu weet ze, omdat ze het hem heeft gevraagd, dat ze ook Maria heet, een toeval dat op zichzelf niet zo belangrijk is, aangezien de aarde vele Maria’s telt, en er zullen er nog meer komen als die mode aanhoudt, maar we zouden durven stellen dat er een groter gevoel van broederschap bestaat tussen mensen met dezelfde naam, zo denken we dat Jozef zich, wanneer hij aan die andere Jozef denkt die zijn vader was, niet zijn zoon voelt, maar zijn broer, het probleem van God is dat niemand zo heet als Hij. Zulke extreem doorgevoerde redeneringen lijken ons niet te kunnen voortvloeien uit een denkcapaciteit als die van Maria van Magdala, hoewel we over voldoende informatie beschikken waaruit blijkt dat die heel goed in staat is tot andere redeneringen die niet minder ver reiken, alleen in andere richtingen gaan, nu bij voorbeeld bemint een vrouw een man en denkt aan de moeder van die man. Maria van Magdala kent de liefde van de moeder tot haar zoon niet uit eigen ervaring, ze heeft ten langen leste de liefde van de vrouw tot haar man leren kennen, na van tevoren alles te hebben geleerd en gepraktizeerd van de valse liefde, van de duizenden manieren van niet-liefde. Ze houdt van Jezus als vrouw, maar ze zou ook van hem willen houden als moeder, misschien omdat haar leeftijd niet zo heel erg veel verschilt van de leeftijd van de echte moeder, die een boodschap stuurde opdat haar zoon zou terugkeren, en de zoon keerde niet terug, één vraag stelt Maria van Magdala zichzelf, welke pijn zal Maria van Nazareth voelen wanneer ze het tegen haar zeggen, maar dat is niet hetzelfde als zich indenken wat zijzelf zou ondervinden als ze Jezus verloor, ze zou de man kwijt zijn, niet de zoon, Heer, geef mij de twee pijnen samen indien het moet, fluisterde Maria van Magdala terwijl ze op Jezus zat te wachten. En toen de boot naderde en aan land werd getrokken, toen de manden boordevol vis werden weggedragen, toen Jezus met zijn voeten in het water meehielp en lachte als een kind, zag Maria van Magdala zichzelf alsof ze Maria van Nazareth was, en ze stond op, liep omlaag naar de rand van het meer, stapte in het water om bij hem te zijn en zei, nadat ze hem op de schouder had gekust, Mijn zoon. Niemand hoorde dat Jezus gezegd zou hebben, Moeder, want uiteraard hebben door het hart geuite woorden geen tong die ze uitspreekt, een brok in de keel houdt ze tegen en ze kunnen alleen in de ogen worden gelezen. Uit handen van de kapitein van de boot ontvingen Maria en Jezus de mand met vis waarmee ze voor hun werk werden betaald, en net als altijd trokken de twee zich terug in het huis waar ze zouden overnachten, want dat was hun leven, geen eigen huis hebben, van boot naar boot en van slaapmat naar slaapmat trekken, in het begin zei Jezus soms tegen Maria, Dit leven is niets voor jou, laten we een huis zoeken dat het onze is en ik zal zo vaak als ik kan bij je zijn, waarop Maria antwoordde, Ik wil niet op je wachten, ik wil zijn waar jij bent. Op een dag vroeg Jezus haar of ze geen familie had waar ze kon blijven, en ze zei dat ze een broer en een zuster had die in het dorp Bethanië in Judea woonden, zij Martha, hij Lazarus, maar dat ze toen ze prostituée was geworden, weggegaan was, ver weg, opdat zij zich niet voor haar hoefden te schamen, en zo had ze lange tijd rondgezworven tot ze in Magdala was beland. Dan zou je eigenlijk Maria van Bethanië moeten heten, als je daar geboren bent, zei Jezus, Ja, in Bethanië ben ik geboren, maar in Magdala heb jij mij gevonden, daarom houd ik het liever bij Magdala, Mij noemen ze nietjezus van Bethlehem, hoewel ik in Bethlehem ben geboren, uit Nazareth ben ik niet omdat zij mij niet willen en ik hen niet, misschien zou ik mij Jezus van Magdala moeten noemen, net als jij, om dezelfde reden, Vergeet niet dat we het huis hebben verbrand, Maar de herinnering niet, zei Jezus. Ze hadden het er niet meer over dat Maria zou terugkeren naar Bethanië, deze meeroever is voor hen de hele wereld, waar de mens ook is, de plicht is altijd bij hem.
Het volk zegt, wij zeggen het en waarschijnlijk zeggen alle volkeren het, zo algemeen en universeel is de ervaring met beproevingen, dat het lijden uit de grond omhoogschiet. Zo’n gezegde kan, als we ons niet vergissen, alleen maar zijn verzonnen door een volk van het land, na talloze uitglijders en misstappen, valpartijen, verborgen kuilen en moorddadige stekels. Vervolgens zal het zich door de reeds vermelde algemeenheid en universaliteit over de hele aardbol verspreid hebben en tot wet zijn geworden, hoewel vermoedelijk toch niet helemaal zonder slag of stoot aangenomen door zee-en visserslieden, die weten dat er tussen hun voeten en de grond kolossale diepten en niet zelden duizelingwekkende afgronden bestaan. Voor het volk van de zee rijst het leed niet op uit de grond, voor het volk van de zee valt het leed uit de lucht, de plagen heten wind en storm, door die twee verheffen zich golven en baren, steekt noodweer op, scheurt het zeil, breekt de mast, zinkt het fragiele schip, en deze mensen van de visvangst en de zeevaart sterven letterlijk tussen hemel en aarde, de hemel waar de handen niet bij kunnen, de grond waar de voeten niet aankomen. Het meer van Galilea is gewoonlijk een kalm, rustig en gedwee meer, maar soms komen ineens de oceanische furies hierheen gesneld en dan luidt het devies, redde wie zich redden kan, helaas kan soms niet iedereen dat. Over één zo’n geval zullen we het hier hebben, maar daarvoor moeten we eerst terugkeren naar Jezus van Nazareth en de zorgen waardoor hij de laatste tijd wordt geplaagd, zorgen die aantonen hoezeer het hart van de mens eeuwig ontevreden is, en hoe het vervullen van je plicht uiteindelijk niet zo bevredigend is als zij die zich met weinig tevreden stellen ons voorhouden. Ongetwijfeld kan gesteld worden dat er dank zij het voortdurend heen en weer trekken van Jezus tussen de Jordaan boven en de Jordaan beneden het meer, op de hele westelijke oever geen nood is, zelfs niet af en toe een klein tekort, het ging zelfs zo ver dat ook zij die geen vissers waren voordeel trokken uit de overvloed, want door de overdaad aan vis daalden de prijzen, hetgeen uiteraard tot gevolg had dat meer mensen meer en goedkoper aten. Weliswaar werd er een enkele poging gedaan om de prijzen hoog te houden door de bekende genootschapsmethode om een deel van de visproduktie in het meer te gooien, maar Jezus, van wie het uiteindelijk afhing met hoeveel geluk het net werd uitgeworpen, dreigde op te stappen, en de machtsmisbruikers die de nieuwe wet hadden bedacht, boden voorlopig hun verontschuldigingen aan. Iedereen lijkt dus redenen te hebben om zich gelukkig te voelen, maar Jezus niet. Hij vindt het geen leven, dit voortdurende heen en weer gejakker, boot in boot uit, altijd dezelfde gebaren, altijd dezelfde woorden, en omdat het zeker is dat hij de macht om de vis te laten verschijnen van de Heer ontvangt, ziet hij niet in waarom de Heer zou willen dat zijn leven zo monotoon verstrijkt tot de dag dat Hij hem zal roepen, zoals Hij heeft beloofd. Dat de Heer met hem is, daaraan twijfelt Jezus niet, want de vis komt altijd als hij hem roept, en die omstandigheid leidde er ten slotte toe, door een onvermijdelijk deductief proces dat we hier ons inziens niet hoeven uit te leggen en te bewijzen, dat hij zich mettertijd begon af te vragen of er misschien nog meer macht was waarover de Heer hem wilde laten beschikken, niet definitief, officieel toegekend en overgedragen, maar tijdelijk, geleend, met als voorwaarde er geen misbruik van te maken, hetgeen Jezus zoals we hebben gezien zonder enig probleem kon garanderen, getuige het werk waar hij puur intuïtief zijn schouders onder had gezet. De manier om daarachter te komen was doodeenvoudig, hij hoefde het maar te proberen, als het ging was God ervoor, ging het niet dan maakte God kenbaar dat Hij ertegen was. De vraag was alleen wat hij moest kiezen. Aangezien hij de Heer niet rechtstreeks kon raadplegen, moest Jezus een gokje wagen, tussen alle mogelijkheden iets kiezen dat minder lastig leek en niet al te veel opviel, echter ook weer niet zo discreet dat het onopgemerkt bleef voor degene die er baat bij had en voor het oog van de wereld, want daaronder zou de glorie van de Heer lijden, en die dient bij alles voorop te staan. Maar Jezus kon niet tot een beslissing komen, hij was bang dat God de spot met hem zou drijven, hem vernederen, zoals hij in de woestijn hàd gedaan en later makkelijk kòn hebben gedaan, nu nog liepen de rillingen hem over de rug bij de gedachte aan de afgang die het zou zijn geweest als het net leeg boven was gekomen toen hij voor het eerst zei, Werp het net hier uit. Die gedachten hielden hem zo sterk bezig dat hij op zekere nacht droomde dat iemand in zijn oor fluisterde, Vrees niet, bedenk dat God je nodig heeft, maar toen hij wakker werd twijfelde hij over de identiteit van zijn raadsman, het kon een engel zijn, een van de vele die de boodschappen van de Heer rondbrengen, maar ook een demon, een van de net zo vele waar Satan zich van bedient, Maria van Magdala naast hem leek diep te slapen, zij kon het dus onmogelijk zijn geweest, en dat dacht Jezus ook niet. Zo lagen de zaken toen Jezus op een dag die zo te zien niet anders leek te worden dan alle andere, uitvoer voor het gebruikelijke wonder. De lucht was zwaar betrokken, er dreigde regen, maar voor zoiets blijft een visser niet thuis, het zou me wat moois worden als het leven alleen maar rozegeur en maneschijn was. Toevallig was het de boot van Simon en Andreas, de twee broers die getuige waren geweest van het eerste wonder, en als geleide vaart ook de schuit mee van de zonen van Zebedeüs, Jakobus en Johannes, want ook al is het wondereffect minder sterk, een boot in de buurt pikt toch altijd wel wat visjes mee. De straffe wind voert hen snel naar het midden van het meer, en daar beginnen de vissers, na eerst de zeilen te hebben gestreken, in beide bootjes de netten te ontvouwen, om die klaar te hebben wanneer Jezus zegt aan welke kant ze ze uit moeten werpen. Daar zijn ze juist mee bezig als de problemen opdoemen in de vorm van een storm die zonder enige waarschuwing uit de lucht viel, want een gewone bewolkte hemel kon je onmogelijk als waarschuwing opvatten, en het ging zo verschrikkelijk tekeer dat de golven net als op zee huizehoog opsloegen, voortgejaagd door een dolgeworden wind die alle kanten uit blies, en daar middenin die stuurloos ronddrijvende notedopjes, want tegen het geweld van de ontketende elementen was geen stuurmanskunst opgewassen. De mensen op de oever zagen het gevaar waarin de weerloze arme donders verkeerden en barstten uit in gegil, er waren echtgenotes bij, en moeders, en zusters, en kleine kinderen, een enkele aardige schoonmoeder, en het was zo’n gejammer dat je niet snapt waarom het niet tot in de hemel kwam, Ai mijn lieve zoon, Ai mijn lieve man, Ai mijn lieve broer, Ai mijn schoonzoon, Vervloekt zijt gij, o zee, Heilige Maria, Hulp in Nood, sta ons bij, Onze-Lieve-Vrouw van een Goede Reis help hen, de kinderen konden alleen maar huilen, maar zelfs dat mocht niet baten. Maria van Magdala was er ook en fluisterde, Jezus, Jezus, maar ze deed het niet voor hem, want ze wist dat de Heer hem had voorbestemd voor een ander tijdstip, niet dinaire storm op het water, met als enige gevolg dat er een paar lui verdronken, ze zei Jezus Jezus alsof die woorden iets konden uitrichten voor de vissers, want hun bestemming wel, hùn bestemming leek daar in vervulling te gaan. Welnu, toen Jezus daar in de boot zag hoe ontredderd en verslagen de bemanningen om hem heen waren, en dat de golven overboord sloegen en de boten volliepen, en dat de masten braken en door de zeilen de lucht in werden gesleurd, en dat de regen met zulke bakken neerviel dat dat alleen al voldoende was om een schip van de keizer tot zinken te brengen, toen hij dat allemaal zag, zei Jezus bij zichzelf, Het is niet juist dat deze mannen sterven terwijl ik in leven blijf, nog afgezien van het feit dat de Heer dan ongetwijfeld tegen mij zou uitvaren, Je had hen die bij je waren kunnen redden en je hebt het niet gedaan, wasje vader dan nog niet voldoende, de pijn van die herinnering deedjezus opspringen en toen, stevig rechtop alsof hij vaste grond onder de voeten had, schreeuwde hij, Zwijg, dat was voor de wind, Stil, dat was tegen het water, zijn woorden waren nog niet koud of de wind en het water bedaarden, de wolken aan de hemel dreven weg en als een glorie verscheen de zon, want een glorie is ze en zal ze altijd blijven, tenminste voor wie minder lang leeft dan zij. Onvoorstelbaar de blijdschap op de boten, de kussen, omarmingen en vreugdetranen op de wal, de mensen hier wisten niet waarom de storm zo abrupt was gaan liggen, de lui op het water voelden zich als herrezen en dachten enkel aan hun behouden leven, en al riepen sommigen dan uit, Een wonder, een wonder, gedurende die eerste ogenblikken drong het niet tot hen door dat iemand dat moest hebben verricht. Maar ineens werd het stil op het meer, de andere bootjes omringden dat van Simon en Andreas, en alle vissers keken stom van schrik naar Jezus, want ondanks het geraas van de storm hadden ze de kreten gehoord, Zwijg, Stil, en daar was hij, Jezus, de man die geroepen had, hij die de vissen gelastte uit het water naar de mensen te springen, hij die het water gelastte de mensen niet naar de vissen te brengen. Jezus was met gebogen hoofd op het roeibankje gaan zitten, met een diffuus en tegenstrijdig gevoel van trots en ellende, zoiets als het hoogste punt van een berg bereiken en onmiddellijk daarna moeten beginnen aan de trieste, onvermijdelijke afdaling. Maar in een cirkel om hem heen wachtten de mannen op een woord van hem, het was niet genoeg dat hij de wind had bedwongen en het water getemd, hij moest hen uitleggen hoe een eenvoudige timmermanszoon uit Galilea dat had kunnen doen, terwijl God zelf hen leek te hebben overgelaten aan de koude kus des doods. Toen stond Jezus op en zei, Wat jullie hier zojuist hebben gezien heb ik niet gedaan, de stem die de storm heeft verjaagd was niet die van mij, het was de Heer die door mijn mond sprak, ik ben slechts de tong waar God zich van bediend heeft om te praten, denk aan de profeten. Simon, die in dezelfde boot zat, zei, Net zoals Hij hem heeft laten komen, had de Heer de storm ook weer weg kunnen sturen, en wij zouden slechts hebben gezegd, De Heer heeft hem gebracht, de Heer heeft hem weggenomen, maar het waren jouw wil en jouw woord die ons leven hebben gered toen wij het voor de ogen van God verloren waanden, Dat is het werk van God, zeg ik opnieuw, niet van mij. Toen zei Johannes, de jongste zoon van Zebedeüs, en hij bewees daarmee dat hij toch niet zo eenvoudig van geest was, Ongetwijfeld is dat het werk van God, want in Hem schuilt alle kracht en alle macht, maar Hij heeft jou als Zijn instrument gebruikt, waaruit ik afleid dat God wil dat wij jou leren kennen, Jullie kennen mij al, Hoezo kennen, je bent hier komen opdagen zonder dat we weten waarvandaan, je vult onze boten met vis zonder dat we weten hoe, Ik ben Jezus van Nazareth, zoon van een timmerman die gekruisigd is door de Romeinen, enige tijd herder van de grootste kudde schapen en geiten die ooit heeft bestaan, en nu, bij jullie, en misschien tot in het uur van mijn dood, visser. Andreas, de broer van Simon, zei, Wij zouden bij jou moeten zijn in plaats van jij bij ons, want als een gewone man, hetgeen jij zegt te zijn, zulke vermogens en de macht ze te gebruiken krijgt toebedeeld, dan heb ik met je te doen, want de eenzaamheid zal dan zwaarder voor je zijn dan een steen om je hals. Jezus zei, Blijf bij me, indien jullie hartje dat vraagt, maar vertel niemand iets over wat hier gebeurd is, want de tijd is nog niet gekomen dat de Heer kenbaar maakt welke wil Hij in mij wenst uit te voeren, als Hij, zoals Johannes zegt, wil dat jullie mij leren kennen. Toen zei Jakobus, de oudste zoon van Zebedeüs, uiteindelijk net zo min onnozel als zijn broer, Denk maar niet dat het volk zal zwijgen, moet je ze daar op de oever zien staan, kijk hoe ze op je wachten om je toe te juichen, er zijn er die uit ongeduld al boten in het water duwen om zich bij ons te voegen, maar zelfs al zou het ons lukken hun geestdrift te temperen, zelfs al zou het ons lukken hen te overreden om het zo veel mogelijk geheim te houden, hoe kun je nou zeker weten dat God zich niet ooit een keer totaal onafhankelijk van jou manifesteert, niet zozeer in jouw aanwezigheid, alswel via jou als instrument. Jezus liet het hoofd hangen, een levend beeld van eenzaamheid en verdriet, en zei, Ons aller leven ligt in Gods handen, Dat van jou meer dan het onze, zei Simon, want Hij heeft jou uitverkoren, maar wij zullen bij jou blijven, Tot het einde, zei Johannes, Tot je ons niet meer wilt, zei Andreas, Tot waar we kunnen, zei Jakobus. De boten die zich van de oever hadden losgemaakt, naderden, degenen die erin zaten zwaaiden met hun armen en verdubbelden hun gebeden en lofzangen, en Jezus zei gelaten, Kom, de wijn zit in de kruik, hij moet gedronken worden. Hij zocht Maria van Magdala niet, hij wist dat zij net als altijd op hem wachtte, dat geen enkel wonder daar verandering in zou brengen, en een dankbare, nederige blijdschap kalmeerde zijh hart. Toen hij aan land ging, omhelsde hij haar niet, nee, hij klemde zich aan haar vast en luisterde zonder verbazing naar wat ze hem toefluisterde, vlak bij zijn oor, haar gezicht tegen zijn natte gezicht gedrukt, Je zult de oorlog verliezen, het kan niet anders, maar alle veldslagen zul je winnen, en terwijl hij links en rechts de juichende omstanders groette, als een generaal die zegevierend terugkeert van zijn eerste veldslag, liepen ze daarna samen met hun vrienden de steile weg op die naar Kafarnaüm leidde, het hoog boven het meer gelegen dorp waar Simon en Andreas woonden, in wier huis ze toen verbleven.
Jakobus had gelijk gehad toen hij niet veel goeds voorspelde van Jezus’ hoop dat de bekendheid van het wonder van de bedaarde storm beperkt zou blijven tot degenen die er getuige van waren geweest. Binnen een paar dagen werd er in de hele streek over niets anders gesproken, ofschoon bij voorbeeld in Tiberias, en dat is behoorlijk vreemd omdat dit meer zoals gezegd niet echt groot is, bij helder weer kun je het vanaf een hoog punt in zijn geheel overzien, van oever tot oever en van het ene uiteinde tot het andere, ofschoon in Tiberias dus geen mens iets had gemerkt van de storm, en toen iemand daar met het nieuws kwam dat een vent die bij vissers in Kafarnaüm zat, met zijn stem een storm tot bedaren had gebracht, was het antwoord dat hij kreeg, Hoezo storm, hetgeen de berichtgever met stomheid sloeg. Dat er echter een storm was geweest leed geen twijfel, de bevestiging annex bewijs was de schrik van de directe en indirecte hoofdfiguren uit het verhaal, waartoe ook een paar ezeldrijvers uit Safed en Kana behoorden die zich daar om beroepsredenen ophielden. Zij waren het die het nieuws verder verspreidden, gekleurd volgens ieders persoonlijke fantasie, maar ze konden niet overal komen en je weet hoe dat gaat met nieuws, naar gelang tijd en afstand boet het aan overtuigingskracht in, en toen het bericht, dat nauwelijks nog nieuws was, in Nazareth arriveerde, wist men niet meer of het wonder echt had plaastgevonden of dat het slechts een gelukkig toeval was geweest tussen een tegen de wind in geschreeuwd woord en een wind die genoeg had gehad van het waaien. Een moederhart vergist zich echter niet en voor Maria waren de laatste echo’s van een wonder waaraan men reeds begon te twijfelen, voldoende om in haar hart de zekerheid te hebben dat dat het werk was geweest van haar afwezige zoon. Heimelijk weende zij om de hoogmoed van haar inferieure moederlijke gezag, die haar ertoe had gebracht de verschijningvan de engel en de openbaringen waarvan hij de brenger was geweest, voor Jezus te verbergen, en zichzelf wijs te maken dat een eenvoudige boodschap van een half dozijn verkapte woorden iemand naar huis zou doen terugkeren die dat huis met bloedend hart had verlaten. Maria had haar dochter Lysia niet meer om zich te bevrijden van zulke bittere en smartelijke droevigheden, zij was in de tussentijd getrouwd en woonde nu in het dorp Kana. Met Jakobus dorst zij niet te praten, die was schuimbekkend van woede teruggekomen van de ontmoeting met zijn broer, en hij hield maar niet op over de vrouw die bij hem was, Het kon zijn moeder wel zijn, ma, en dan die manier van kijken, van iemand met een hoop levenservaring en een boel andere dingen die ik maar niet zal noemen, ofschoon de waarheid ons gebiedt te zeggen dat Jakobus’ eigen ervaring daarmee vergeleken uiterst beperkt was, hier in dit gat waar hij woont. Maria luchtte haar hart dus bij Jozef, de zoon die haar door zijn naam en zijn uiterlijk het meest aan haar man herinnerde, maar hij kon haar niet troosten, Wij boeten voor wat we hebben gedaan, moeder, en ik ben bang, ik die Jezus heb gezien en hem heb gehoord, ik ben bang dat we hem voorgoed kwijt zijn, dat hij nooit meer terugkomt, Weetje wat er over hem wordt gezegd, dat hij tegen een storm sprak en dat die toen ging liggen, We wisten ook dat hij met zijn macht de boten van de vissers vulde met vis, dat hebben die zelf tegen ons gezegd, De engel had gelijk, Welke engel, vroeg Jozef, en Maria vertelde hem het hele verhaal, vanaf de komst van de bedelaar die de lichtgevende aarde in de kom had geworpen, tot aan de engel uit haar droom. Dit gesprek voerden zij niet thuis, dat ging niet omdat het gezin nog steeds zo groot was, telkens als deze lui over iets geheims willen praten, gaan ze de woestijn in, waar je misschien zelfs God kunt ontmoeten. Zo waren ze aan het praten toen Jozef op een bepaald moment in de verte, op de heuvels waar zijn moeder met de rug naar toe zat, een kudde schapen en geiten met herder zag langstrekken. De kudde leek hem niet omvangrijk en de herder niet groot, daarom keek hij alleen en zweeg. En toen zijn moeder zei, Ik zie Jezus nooit meer, antwoordde hij peinzend, Wie weet.
Jozef had gelijk. Ongeveer een jaar later kwam er een boodschap van Lysia voor haar moeder, waarin ze haar in naam van haar schoonouders uitnodigde naar Kana te komen, naar het huwelijksfeest van een zuster van haar man, en dat ze mocht meenemen wie ze wilde, iedereen was welkom. Omdat zij de genodigde was, had ze het recht te bepalen wie met haar mee zou gaan, maar omdat ze uit eergevoel niet tot last wilde worden, aangezien weinig dingen zo deprimerend zijn als een weduwe met veel kinderen, besloot ze maar twee van hen mee te nemen, haar huidige lievelingszoon Jozef en Lydia, die als meisje niet genoeg feesten en pleziertjes kon hebben. Kana ligt niet ver van Nazareth, ietsjes meer dan een uur gaans in onze tijdrekening, en in die milde herfsttijd zou het ook zonder bruiloft in het vooruitzicht een uiterst plezierige wandeling zijn geweest. Ze vertrokken onmiddellijk na zonsopgang, zodat Maria op tijd in Kana aan zou komen om te helpen bij de laatste voorbereidingen van een plechtig, ceremonieel gebeuren, waarbij de hoeveelheid werk recht evenredig is met de mate van blijdschap en vermaak van de mensen. Lysia trad haar moeder, broer en zuster tegemoet met blijken van genegenheid, van de ene kant werd gevraagd naar welzijn en gezondheid, van de andere kant naar gezondheid en geluk, en omdat het werk drong, togen zij en Maria terstond naar het huis van de bruidegom, waar zoals gebruikelijk het feest gevierd zou worden, samen met de andere vrouwen van de familie zouden ze zorg dragen voor de diverse schotels. Jozef en Lydia bleven op de binnenplaats bij hun leeftijdgenoten, de jongens speelden met de jongens, de meisjes dansten met de meisjes, tot ze merkten dat de plechtigheid begon. Nu zonder onderscheid in geslacht te maken renden ze allemaal achter de mannen aan die de bruidegom begeleidden, zijn vrienden, die de traditionele fakkels droegen, en dat op een ochtend als deze, met zulk schitterend licht, hetgeen op zijn minst als bewijs zou kunnen dienen dat een lichtje meer, zelfs van een fakkel, nimmer te versmaden is, hoe stralend de zon ook schijnt. De buren verschenen met vrolijke gezichten in de deuropening om te groeten, hun zegeningen bewaarden ze voor iets later, wanneer de stoet zou terugkeren met de bruid. Jozef en Lydia kregen de rest echter niet te zien, het was trouwens ook niet helemaal nieuw voor hen, omdat ze al eerder een huwelijk hadden meegemaakt, de bruidegom klopt op de deur en vraagt of hij de bruid mag zien, zij treedt naar voren omringd door haar vriendinnen, ook die met lichten, ofschoon bescheiden, simpele olielampjes zoals het vrouwen betaamt, want een fakkel is door het vuur en de omvang een mannenzaak, en dan licht de bruidegom de sluier van de bruid op en slaakt een jubelkreet ten overstaan van de schat die hij heeft gevonden, alsof hij haar deze laatste twaalf maanden, want zo lang duurde de verlovingstijd, niet duizenden keren had gezien en zo vaak met haar naar bed was geweest als hem zinde. Jozef en Lydia zagen deze acts niet omdat Jozef, toen hij toevallig even een zijstraat inkeek, achterin twee mannen en een vrouw zag, en met het gevoel dat hij iets voor de tweede maal meemaakte, herkende hij zijn broer Jezus en de vrouw die bij hem was. Hij riep naar zijn zusje, Kijk, daar is Jezus, en ze renden allebei naar hem toe, maar ineens bleef Jozef staan, hij had aan zijn moeder moeten denken, herinnerde zich ook de hardheid waarmee zijn broer hem ontvangen had bij het meer, niet hem nee, maar de boodschap die hij toen samen met Jakobus moest brengen, en bedenkend dat hij dat Jezus later zou moeten uitleggen, draaide hij zich om. Op de hoek van de straat keek hij nog een keer, en stikkend van jaloezie zag hij hoe zijn broer Lydia als een veertje optilde en in de armen nam, en zij zijn gezicht overdekte met kussen, terwijl de vrouw en de andere man glimlachten. Met een waas van tranen van teleurstelling voor zijn ogen holde en holde Jozef, liep door de poort naar binnen, stak springend de binnenplaats over om niet op de kleden en gerechten op de grond en de lage tafeltjes te trappen, riep, Moeder, moeder, maar goed dat we allemaal een eigen stem hebben, anders zouden er hopen vrouwen opkijken naar een zoon die de hunne niet was, nu keek alleen Maria, ze keek en begreep het meteen, toen Jozef tegen haar zei, Jezus komt eraan, wist ze het al. Ze trok wit weg, bloosde, glimlachte, werd opnieuw ernstig en bleek, en het resultaat van al die veranderingen was dat ze een hand tegen haar borst drukte alsof haar hart het begaf, en twee stappen terugdeinsde alsof ze tegen een muur gebotst was. Wie heeft hij bij zich, vroeg ze, want ze wist zeker dat er iemand bij hem was, Een man en een vrouw, en Lydia, die is daar gebleven, Is het de vrouw die je die andere keer gezien hebt, Ja, moeder, maar de man ken ik niet. Lysia kwam er niets vermoedend bij staan, vroeg alleen maar nieuwsgierig, Wat is er, moeder, Je broer is hier en komt naar de bruiloft, Is Jezus in Kana, Ja, Jozef heeft hem gezien. Lysia liet haar vreugde niet zo uitbundig blijken, maar op haar gelaat verscheen een glimlach die niet leek te eindigen en ze fluisterde, Mijn broer, let wel, voor wie het niet weet, dat dit geluk is, een glimlach als die van Lysia en zulke gefluisterde woorden, Laten we hem tegemoet gaan, zei ze, Ga jij maar, ik blijf hier, weerde haar moeder af, waarna ze tegen Jozef zei, Ga jij met je zus mee. Maar Jozef wilde niet de tweede zijn bij de omhelzingen waarbij Lydia eerste was geweest, en omdat Lysia niet alleen durfde, bleven ze alledrie, als veroordeelden die wachten op het vonnis, onzeker omtrent het erbarmen van de rechter, als de woorden rechter en erbarmen hier tenminste op hun plaats zijn.
Jezus verscheen in de deuropening met Lydia op zijn arm, en achter hem aan kwam Maria van Magdala, maar daarvoor nog was Andreas binnengestapt, want dat was de man die Jozef niet kende, familie van de bruidegom zoals meteen duidelijk werd, hij zei tegen hen die blijgemoed toeliepen om hem welkom te heten, Nee inderdaad, Simon kon niet komen, en terwijl dit familietreffen sommigen zo gelukkig in beslag nam, keken anderen elkaar aan over een afgrond, zich afvragend wie van hen als eerste de smalle en uiterst zwakke brug zou betreden die ondanks alles nog steeds de ene kant met de andere verbond. We zullen niet zoals een dichter heeft gedaan, zeggen dat kinderen het beste deel van de wereld zijn, maar het is dank zij hen dat de volwassenen er soms in slagen om zonder gezichtsverlies bepaalde moeilijke stappen te zetten, ook al ziet men dan naderhand dat de weg niet verder gegaan is dan tot daar. Lydia liet zich uit Jezus’ armen glijden en rende naar haar moeder, en het was als in het poppentheater, de ene beweging dwong tot de andere, de twee samen tot een derde, Jezus liep naar zijn moeder en groette haar, en tegelijk ook de anderen, met de woorden van mensen die elkaar iedere dag ontmoeten, sober en emotieloos. Daarna liep hij door, Maria achterlatend als een verstarde zoutzuil, terwijl ook de anderen totaal verloren bleven staan. Maria van Magdala volgde hem en de twee vrouwen, de fatsoenlijke en de onreine, keken elkaar in een flits aan, zonder vijandschap of verachting, eerder met een uitdrukking van wederzijdse en medeplichtige erkenning, die het alleen gegeven is te begrijpen aan hen die thuis zijn in de labyrintische kronkels van het vrouwenhart. De bruidsstoet kwam eraan, het geschreeuw en geklap was duidelijk hoorbaar, het rinkelende geluid van de tamboerijnen, de verstrooide iele klanken van de harpen, het ritmische gestamp en geklap van het dansen, druk geroezemoes, en twee tellen later stroomde de binnenplaats vol, bruid en bruidegom werden onder hoerageroep en applaus zowat binnengeduwd en liepen naar voren om de zegen van ouders en schoonouders te ontvangen, die op hen wachtten. Maria, die daar nog steeds stond, zegende hen ook, zoals zij een poos eerder haar dochter Lysia had gezegend, nu net als toen alleen, zonder man of oudste zoon die diens plaats innam aan haar zijde. Iedereen ging zitten, Jezus kreeg een voorname plaats aangeboden, want Andreas had zijn familie stilletjes laten weten dat dat de man was die de vissen naar de netten lokte en stormen bedwong, maar Jezus weigerde de eer en voegde zich bij de anderen, achteraan in een van de rijen gasten. Hij werd bediend door Maria van Magdala, van wie niemand vroeg wie het was, een enkele keer kwam Lysia dichterbij en hij deed niet anders tegen de een dan tegen de ander. Maria bediende aan de andere kant, tijdens het heen en weer lopen kwam ze herhaaldelijk Maria van Magdala tegen, dan keken ze elkaar met dezelfde blik maar zonder iets te zeggen aan, totdat Jezus’ moeder de ander naar een hoekje van de binnenplaats wenkte, waar ze zonder enige inleiding tegen haar zei, Zorg goed voor mijn zoon, want een engel heeft mij gezegd dat hem grootse werken wachten, en ik kan niets voor hem doen, Ik zal voor hem zorgen, ik zou hem met mijn eigen leven verdedigen als dat zoveel waard was, Hoe heet je, Ik ben Maria van Magdala en was prostituèe tot ik je zoon leerde kennen. Maria zweeg, in haar hoofd werden een aantal dingen uit het verleden één voor één met elkaar verbonden, het geld en wat de halve woorden van Jezus daaromtrent moesten hebben willen laten doorschemeren, het geïrriteerde verslag van haar zoon Jakobus en zijn mening over de vrouw die zijn broer vergezelde, en nu ze alles wist zei ze, Ik zegen je, Maria van Magdala, voor het goede dat je mijn zoon Jezus hebt gegeven, ik zegen je nu en voor altijd. Maria van Magdala kwam dichterbij om haar als teken van ontzag op de schouder te kussen, maar de andere Maria sloeg haar armen om haar heen en drukte haar tegen zich aan, en de twee omhelsden elkaar een tijdlang zwijgend, waarna ze weer uit elkaar gingen om hun werk te hervatten, dat niet kon blijven wachten.
Het feest ging intussen door, uit de keukens kwam in een niet aflatende stroom het eten, uit de kruiken vloeide onophoudelijk de wijn, de vreugde uitte zich in dans en gezang, tot de tafelmeester ineens heimelijk alarm sloeg bij de ouders van het bruidspaar, De wijn is bijna op, waarschuwde hij. Het was alsof het dak op hun hoofd was gevallen, zo ontsteld waren ze, Wat moeten we nu doen, hoe moeten we tegen onze gasten zeggen dat de wijn op is, morgen zal er over niets anders worden gepraat in Kana, Mijn dochter, jammerde de moeder van de bruid, de hoon die ze voortaan te verduren zal krijgen, dat op haar bruiloft zelfs de wijn ontbrak, die schande hebben wij niet verdiend, wat een slecht begin. Aan de tafels werden de laatste druppels uit de glazen gedronken, sommige gasten keken al zoekend rond naar degene die hen zou moeten bedienen, en ineens flitste het door Maria heen dat zij, nu ze de lasten, taken en plichten die haar zoon weigerde uit haar handen te ontvangen aan de andere vrouw had overgedragen, zelf een bewijs van de bijzondere macht van Jezus wilde hebben, zodat ze zich in alle rust kon terugtrekken in haar huis, als iemand die zijn zending in de wereld heeft volbracht en alleen nog wacht tot men hem eruit weg komt halen. Ze zocht Maria van Magdala, en toen ze haar langzaam de ogen dicht zag doen en knikken, liep ze zonder te dralen naar haar zoon en zei tegen hem, op de toon van iemand die zeker weet dat hij niet alles hoeft te zeggen om begrepen te worden, Ze hebben geen wijn meer. Jezus draaide langzaam zijn gezicht naar zijn moeder, keek haar aan alsof ze van heel ver tot hem gesproken had en vroeg, Vrouw, wat is er tussen jou en mij, vreselijke woorden voor wie ze daar hoorde, maar de schrik, de verbazing en het ongeloof, Zo behandelt een zoon zijn moeder, degene die hem het leven heeft geschonken, toch niet, zullen ervoor zorgen dat de tijd, de afstand en de wil er vertalingen voor zoeken, interpretaties, versies, kleuren die de grofheid temperen, en als het kan de uitspraak als niet gezegd beschouwen of in haar tegendeel laten omslaan, zo zal men in de toekomst schrijven dat Jezus zei, Waarom kom je mij daarmee lastig vallen, of, Wat heb ik met jou te maken, of, Wie heeft je gezegd je ermee te bemoeien, vrouw, of, Laat me maar, dat hoefje mij niet te vragen, of, Waarom vraagje het mij niet gewoon openlijk, ik ben nog steeds de gehoorzame zoon van altijd, of, Ik zal doen wat je wilt, tussen ons bestaat er geen onenigheid. De klap kwam hard aan bij Maria, maar ze trotseerde de verachtende blik en rondde de uitdaging af door tegen de bedienden te zeggen, Doet maar wat hij u zeggen zal, want zo drong ze haar zoon met zijn rug tegen de muur. Jezus zag zijn moeder weglopen, maar hij zei geen woord en maakte geen enkel gebaar om haar tegen te houden, want hij had begrepen dat de Heer zich van haar had bediend zoals Hij zich eerder bediend had van de storm of de nooddruft der vissers. Hij hief zijn glas op, waar nog een bodempje wijn in zat, en zei tegen de bedienden, Doet die kruiken daar vol water, het waren zes stenen kruiken die gebruikt werden voor de reiniging, en ze vulden ze tot de rand, in elk ervan gingen twee of drie metreten, Brengt ze hierheen, zei hij en dat deden zij. Toen gootjezus in elke kruik een deel van de wijn die in zijn glas zat, en zei, Brengt ze naar de tafelmeester. Welnu, toen de tafelmeester, die niet wist waar de kruiken vandaan kwamen, geproefd had van het water, dat door het kleine beetje wijn niet eens verkleurd was, riep hij de bruidegom en zei hem, Iedereen zet eerst de goede wijn voor en wanneer men eenmaal goed gedronken heeft de mindere, u hebt de goede wijn tot nu toe bewaard. De bruidegom, die nog nooit wijn in die kruiken had zien zitten en bovendien maar al te goed wist dat de wijn op was, proefde ook en trok het gezicht van iemand die zich met slecht gespeelde bescheidenheid beperkt tot het bevestigen van wat zijns inziens klopte, de uitmuntende kwaliteit van de nectar, bij wijze van spreken een vintage. Als er niet de stem van het volk was geweest, hier vertegenwoordigd door een paar bedienden die de volgende morgen hun mond niet konden houden, zou Jezus het allemaal voor niks hebben gedaan, want de tafelmeester wist niets van de verandering, de bruidegom kwam het uiteraard goed van pas met andermans veren te pronken, Jezus zelf was er de man niet naar om overal rond te bazuinen, Ik heb die en die wonderen verricht, Maria van Magdala, die vanaf het begin bij het komplot betrokken was geweest, zou geen reclame gaan maken, Hij heeft een wonder gedaan, hij heeft een wonder gedaan, en de andere Maria nog minder, want voor haar ging het in wezen alleen maar om wat er tussen haar en haar zoon gebeurde, de rest was extra, in iedere betekenis van het woord, laten de gasten het maar zeggen als het niet zo is, zij die weer volle glazen kregen.
Maria van Nazareth en haar zoon spraken niet meer met elkaar. Halverwege de middag vertrok Jezus zonder afscheid te nemen van zijn familie, samen met Maria van Magdala naar Tiberias. Ongezien liepen Jozef en Lydia hem na tot de dorpsgrens en daar bleven ze hem nakijken tot hij in een bocht van de weg verdween.