HOOFDSTUK ZES

 

Vuur is iets angstwekkends. Het begint als een enkel vonkje, een miniem sliertje rook. Het groeit, wint aan kracht en breidt zich uit, tot het een grote brand wordt die alles verteert wat hij kan vinden. Als hij niet in toom wordt gehouden, zal hij alles nemen. De vernietigende kracht van wat ik had ontketend, maakte me bang. En niet alleen het werk van de vlammen als zodanig, de verwoeste gebouwen, een oude man die zijn laatste adem uitblies in een rokerige nachtmerrie, jongeren die zich aan het leven vastklampten, maar pijn leden. Niet alleen Maeve, die nu op de grens van deze wereld en de volgende zweefde. Het was de manier waarop ze er allemaal in waren betrokken, de manier waarop de gebeurtenis die had plaatsgevonden, zich net als vlammen verspreidde om elke aanwezige op Zeven Wateren aan te tasten en te verwonden. Als mijn grootmoeder wilde dat ik het huishouden ontregelde en het zaad van twijfel aan hun onderneming zaaide, dan beschouwde ze dit waarschijnlijk als een groot succes. Ik wilde er niet aan denken wat mijn vader ervan zou hebben gevonden. Ik probeerde me voor te stellen dat hij de kunst zou gebruiken om te doen wat ik zojuist gedaan had, maar dat lukte niet. Ik dacht aan dat voorval waarover altijd werd gepraat, de keer dat hij de Finn-ghaill uit de baai had weggejaagd. Toen waren er mannen verdronken ten gevolge van zijn handelen. Maar dit was anders.

Ik zag hoe vonkjes van onzekerheid opvlamden en zich uitbreidden, hoe gevoelens van onvrede zich op verschillende manieren begonnen te tonen, hoe de stemming in huis van zuivere hoop en inspiratie van het Samhainritueel veranderde in bezorgde introspectie. Tijdens de maaltijden was het stil. Er werd weinig gepraat. Kleine onenigheden vlamden op en werden niet altijd snel bijgelegd. Sean was in zichzelf gekeerd en zwijgzaam, en Aisling was zenuwachtig in de weer. Conor bleef maar één dag na de brand, en vertrok toen naar de nemetons, met vier broeders die het lichaam van de oude man tussen zich in op een plank meedroegen. Hij moest het vreselijke nieuws zelf aan zijn mensen meedelen, zei hij zacht tegen Sean; het mocht hen niet door middel van praatjes bereiken. Hun oudste moest met het gepaste ritueel op zijn weg worden gezonden, en zijn lichaam moest te rusten worden gelegd waar het hoorde te liggen, onder de eiken.

Het was duidelijk dat Conor eigenlijk wilde blijven, want hoewel sommigen zich snel hadden hersteld, waren er nog drie mannen die door Muirrin werden verpleegd, en de vooruitzichten voor de jongste waren erg somber, tenzij hij het kon volhouden tot mijn tante Liadan arriveerde. Hun vertrouwen in haar genezende vermogens verbaasde me. Liadan was tenslotte maar een gewone vrouw, ook al had ze dan Fomhóire-bloed in haar aderen. Kon zij iets wat Muirrin en haar helpers niet konden?

Conor zei dat hij zo snel mogelijk zou terugkomen. Hij wist dat zijn gewonde mannen de verpleging zouden krijgen die hun volgens de wet en volgens verwantschap toekwam. Intussen had hij verplichtingen jegens de mensen die in het woud waren achtergebleven, en die moest hij nakomen. De kille vormelijkheid van zijn woorden creëerde een afstand tussen hem en zijn neef die er eerst niet was geweest. Ik had gedacht dat Conor onvermoeibaar was. Ik had gezien hoe hij bijna verdronken was en hoe hij dat had doorstaan met een gelijkmoedigheid die mannen van eenentwintig misschien niet zouden opbrengen. Maar de brand had hem geschokt. Hij leunde zwaar op zijn berkenstaf toen hij van Zeven Wateren wegwandelde, met zijn kap over zijn hoofd getrokken om zijn gezicht te beschaduwen. Niemand kon de uitdrukking zien die erop lag. De kleine stoet liep het pad onder de winterse bomen af en was weg. Conor had niet tegen me gesproken sinds de nacht van de brand. Of hij het wist, of hij het vermoedde, of dat hij domweg te veel met andere dingen bezig was geweest om mij op te merken, kon ik niet zeggen.

Muirrin was een sterk meisje, ook al was ze maar klein. In de ziekenkamer regelde zij alles, en er werd aan één stuk door gewerkt. Vrouwen sponsden koortsige voorhoofden af, verwisselden verbanden en maakten kruidenaftreksels op het vuur. Mannen brachten brandhout binnen en droegen emmers. Maar het was er stil, afgezien van het geluid van pijnlijk ademen, of de stem van Muirrin, die zacht duidelijke instructies gaf. Wanneer ik langs de deuropening kwam, sloot ik mijn oren af voor de stem van de jonge druïde die kreunde van pijn. Ik bracht geen bezoek aan Maeves ziekbed. Maar het oog van mijn geest liet me haar gezicht zien, dat aan de linkerkant overdekt was met glinsterende, met etter gevulde blaren, en haar starende, angstige ogen.

De kinderen waren helemaal van slag, en tante Aisling leek niet bij machte daar veel aan te doen. In plaats daarvan hield ze vast aan de strenge regelmaat van haar huishouden, alsof dit zou verhinderen dat ze helemaal instortte. Ze huilde niet, althans niet waar ze gezien kon worden. Alleen wanneer ze alleen bij Maeve had gezeten, terwijl Muirrin snel een hap at of even uitrustte, liet ze haar tranen gaan. Dat was later te zien aan haar bleke gezicht en haar rode ogen.

Het verschrikkelijke dat ik had gedaan, bleef me dag en nacht achtervolgen. Ik had een van de grondregels van de kunst overtreden. Ik was boos gemaakt, en ik had me door die boosheid laten overmeesteren. Ik wist dat het verkeerd was. En toch wist ik niet wat ik anders had kunnen doen. Terwijl de tijd verstreek kwam de innerlijke stem, de stem die ik niet wilde horen, me vaak kwellen.

Je bent volwassen geworden, murmelde hij. Je weet nu uit eigen ervaring dat het waar is. Ons soort kan alleen de weg naar chaos en vernietiging bewandelen. Het licht is ons ontzegd. Waarom verbaast je dat? Het is je verteld. Zelfs je vader heeft het je verteld.

Mijn vader gebruikt de kunst niet op die manier, om verdriet op te wekken, zei ik tegen mezelf.

Neem geen voorbeeld aan hem. Hij heeft zichzelf verloren, toen hij haar verloor. Hij heeft helemaal geen weg. Zijn zwakheid was hoop, en hij liet zich erdoor kapotmaken.

Elke nacht, terwijl ik met open ogen naar de slaap lag te verlangen, fluisterde deze stem in mijn hoofd, en het werd steeds moeilijker om er geen aandacht aan te besteden. Het was alsof ik mijn grootmoeder in me meedroeg, een tweeling-ik, en ik dacht dat ze steeds sterker werd, er steeds dichterbij kwam de andere Fainne uit te doven, het meisje dat ooit thee had gemaakt op een klein vuur, en stil onder de staande stenen had gezeten, en op een witte pony had gereden. Ik raakte dat meisje in hoog tempo kwijt. De muren van Zeven Wateren en de grote deken van het woud leken zich elke dag strakker om me te sluiten, en ik voelde hoe het laatste stukje Kerry langzaam uit me werd geknepen. Het deed pijn. Het deed zoveel pijn dat ik domme dingen deed om te proberen de pijn te verminderen. Ik had Riona naast mijn kussen liggen, warm ingepakt in een mooie sjaal met kwasten zo helder als maanlicht. Terwijl ik daar lag kon ik de zijden plooien ervan voelen en dromen van een toekomst die niet voor mij was weggelegd. Terwijl ik het wollen haar van de pop streelde, kon ik me een verleden voor ogen halen dat ik niet gekend had, waarin een jonge moeder een schat voor haar dochtertje naaide, met liefde in de keurige steekjes. Mijn vingers streken over het mooie, sterke koord dat Riona's vreemde halsketting vormde, en diep in me fluisterde iets: Hou vast. Hou vast aan wat je nog over hebt. Dit kleine aandenken had iets magisch, niet de handige, slimme magie die ik zelf beheerste, maar een dieper, ouder soort dat sprak van familie en ergens bij horen. Dit koord met zijn wonderlijk vervlochten vezels in vele tinten en van velerlei aard zat vol kracht. Ik kon voelen dat het aan me trok, dat het me aanspoorde, me zacht meetrok naar een pad dat ik niet mocht volgen.

Nog niet zo lang geleden zou ik blij zijn geweest dat de mensen te veel met andere dingen bezig waren om zich met mij te bemoeien. Ik zou de kans om alleen te zijn dankbaar hebben aangegrepen om het oude verhaal te reciteren, zwijgend te mediteren of toverkunsten te oefenen, zoals verplaatsing of het doen bewegen van voorwerpen. Maar nu voelde ik me ontworteld. Ik kon niet mediteren. Mijn geest weigerde zich te ontdoen van onwelkome gedachten. Het oude verhaal leek me niet langer te helpen. Het herinnerde me aan de druïde die een paar deuren verder pijn lag te lijden, en aan de andere die aan zijn eeuwige slaap was begonnen. Ik zwoer dat ik de kunst niet meer zou gebruiken, uit angst dat ik opnieuw zou ontdekken dat ik haar alleen kon gebruiken om te vernietigen.

Niemand had tijd voor mij, en niemand had tijd voor de kinderen. Het gevolg was onvermijdelijk. Ik zat alleen en deed alsof ik ergens mee bezig was, en een voor een kwamen ze binnensluipen met een of ander voorwendsel. Clodagh, die geholpen wilde worden met haar schrijfwerk. Deirdre, op zoek naar Clodagh. Eilis, met betraande wangen en een schaafwond op haar knie waar Muirrin niet naar kon kijken omdat ze het te druk had. Sibeal als een kleine schim, zonder uitvlucht. Zij kwam gewoon binnensluipen en ging zwijgend bij me zitten.

Ik was genoodzaakt diep te graven. Tijdens de reis van Kerry hierheen had ik een paar verhalen gehoord. Die waren niet allemaal geschikt voor meisjesoren, dus paste ik ze hier en daar aan. Mijn verhalen vielen in de smaak, en ik moest er wel meer verzinnen. Ik kende nauwelijks spelletjes, maar de meisjes leerden me ringstenen en een paar kunstjes met vingers en touw. Ze probeerden me een lied te leren, maar ik voerde als excuus aan dat ik geen zangstem had, en daarom zongen ze het lied voor mij. Samen deden we ons best op ons naaiwerk. Tante Aisling bedankte me omdat ik de kinderen bezighield zodat ze niemand voor de voeten liepen. Ik kon naar waarheid zeggen dat ik blij was iets te kunnen doen. De dag was gevuld. Het gekwebbel van de kinderen sloot de stem van mijn geest buiten. Hun gezelschap maakte me doodmoe, zodat ik kon slapen.

Maar ik kon niet voortdurend bij hen zijn. Muirrin zei niet veel, maar ik wist dat Maeve niet vooruitging, evenmin als de jonge druïde. Ik hoorde Sean zeggen dat het een wonder was dat het hun gelukt was hem zo lang in leven te houden, en dat hij hoopte dat Liadan er iets op zou weten wanneer ze hier aankwam. Muirrin zag erg bleek, met schaduwen om haar ogen en altijd een licht gefronst voorhoofd. Wanneer de meisjes niet sliepen of bij mij waren, konden ze meestal in de gang buiten de ziekenkamer worden aangetroffen; daar stonden of zaten ze op een rij, zwijgend. Vroeger zou ik hun plechtig stilzwijgen als een zeldzame zegening hebben beschouwd. Nu dacht ik daar anders over. Het gaf hun te veel tijd om na te denken. Ze begonnen vragen te stellen die ik niet wilde beantwoorden. Waarom was er zoiets naars met Maeve gebeurd? Wanneer zou ze weer kunnen komen spelen? Waarom was moeder altijd boos, en waarom snauwden vader en zij elkaar af?

Uiteindelijk verbood Muirrin hen buiten de deur te wachten. Maeve was zo ziek dat er niemand bij haar mocht, en zij deed haar best. Ze moesten het maar accepteren, zei ze op scherpe toon, en trok zich weer terug in de ziekenkamer, terwijl ze de deur voor hun neus dichtdeed. Eilis barstte in tranen uit. Sibeal trok zich in zichzelf terug. Deirdre mopperde zacht. En Clodagh zei: 'Muirrin is nóóit boos. Maeve gaat vast dood. En die man ook.'

Op de vierde dag na de brand regende het zo hard dat ik moest denken aan mijn verblijf in de grot met Conor. Er was geen wind. De hemel was leigrijs en het water kwam met bakken naar beneden; het roffelde op het dak, het stroomde over de paden, het veranderde de velden in een moeras. Als Liadan werkelijk onderweg was naar het zuiden, zou dit haar aankomst op Zeven Wateren zeker vertragen. De toch al gedrukte stemming duikelde verder omlaag. Eilis haalde in haar hoofd dat Maeves ziekte op de een of andere manier haar schuld was, omdat ze een keer tegen de hond had gezegd dat hij een groot, smerig beest was dat op het erf bij de stallen thuishoorde. Ze begon te huilen en liet zich niet troosten door lekkers of verhaaltjes of andere aardigheden die ik kon bedenken. Na een poos begonnen bij Sibeal van de weeromstuit ook tranen te vloeien, en toen begonnen de anderen ook, tot mijn kamer een poel van ellende was. Verdriet was een besmetting die zich tot in alle hoeken van dit grote huis had uitgebreid. Het sloop ook binnen in mijn hart, waar schuldgevoel en twijfel al streden met het uiteindelijke doel dat ik moest nastreven. Het putte mijn kracht uit en rukte aan mijn wil. Ik had het gevoel dat ik het haast niet uit kon houden om nog een ogenblik langer hier te zijn, in dit gezin, in dit huis, gevangen door de regen, verstikt door het woud, verdrinkend in tranen, opgesloten met wat ik gedaan had. Ik had het gevoel dat ik alles zou geven om weg te komen, al was het maar even; alleen om weer adem te krijgen en sterk te worden.

De redding kwam uit onverwachte hoek. De meisjes kwamen ten slotte in een toestand van volkomen ontreddering, en ik ging de kamer uit op zoek naar iets om hen af te leiden, want ik kon niets meer bedenken. Ik liep door de bovengang, diep in gedachten, haast zonder te beseffen waar ik was. Ik liep langs de ziekenkamer en keek niet naar binnen. Maar ik hoorde geluiden. Daar kon je je niet voor afsluiten, hoe je het ook probeerde. Toen ik bij de trap was, kreeg ik opeens een slap gevoel in mijn benen, en ik ging op de bovenste trede zitten en legde mijn hoofd in mijn handen. Als ik maar kon ophouden met denken. Als ik de stemmen die me kwelden maar kon buitensluiten. We hadden de indruk dat het je niets kon schelen of er slachtoffers vielen.

'Fainne?'

Ik nam mijn handen weg en keek op. Een paar treden onder me stond Eamonn, in rijkleding. Zijn bruine haar was druipnat, en op zijn gezicht stond een uitdrukking van vriendelijke bezorgdheid.

'Je ziet er slecht uit,' zei hij met licht gefronst voorhoofd. 'Je zult wel uitgeput zijn. Ik hoor dat je helpt met de meisjes. Ik vind het erg naar wat er gebeurd is. Ik ben gekomen zodra Aislings boodschapper me het bericht had gebracht.'

Ik vond het moeilijk niet te laten merken dat ik verrast was. 'Het is nogal nat buiten,' zei ik onomwonden. 'Ik dacht dat niemand zich in zulk weer buiten zou wagen. Tante Liadan zal later komen. Dat zeggen ze.'

Er vloog een uitdrukking over zijn gezicht, die te snel weg was om geïnterpreteerd te kunnen worden. 'Ik dacht dat ze mij hier misschien nodig zouden hebben,' zei Eamonn.

'Ik ben ervan overtuigd dat tante Aisling blij zal zijn u te zien,' zei ik beleefd. 'Ze is de laatste tijd erg van streek. Maeve is er slecht aan toe.'

Hij knikte. 'En ben jij ook blij me te zien, Fainne?' vroeg hij zacht.

'Ja,' zei ik, en het was waar. Hij stond hier helemaal buiten, het huilen, de stenen muren en de verstikkende donkerte van het woud. Ik kon naar hem kijken zonder eraan herinnerd te worden wat ik gedaan had, omdat hij er niet bij betrokken was geweest.

'Ah,' zei hij, en hij stak zijn hand uit om een opstandige sliert van mijn haar achter mijn oor te stoppen, een wonderlijk intiem gebaar. 'Dat is een opmerkelijke eigenschap van jou, Fainne. Je zegt altijd wat je denkt, zonder een blad voor de mond te nemen.'

Ik voelde dat ik weer bloosde. 'Misschien heb ik niet de verfijnde manieren die een meisje in een huishouden als dit behoort te hebben. Ik zeg inderdaad wat ik denk. Ik heb nooit anders geleerd. Maar ik zou u niet in verlegenheid willen brengen door iets ongepasts te zeggen.'

'Je brengt me echt niet in verlegenheid, lieve kind,' zei hij met een lachje. 'Ik stel je eerlijkheid op prijs. Maar kom, je moet liever niet op deze koude, stenen vloer zitten. Laten we op zoek gaan naar een haardvuur, en misschien wat bier. En dan heb ik een voorstel dat ik je ter overweging wil geven.'

Hij reikte me zijn hand om me overeind te helpen, en ik nam hem aan. Zijn hand was droog en warm, en zijn greep was krachtig. Ik had geen idee wat hij me wilde zeggen, maar alles was beter dan teruggaan naar dat kamertje vol huilende meisjes. Hun verdriet maakte mijn schaamte over wat ik had gedaan alleen maar erger. De keuken was het enige vertrek waar het echt warm was, dus gingen we daar in een hoek zitten. Het was niet bepaald een rustige plek; mannelijke en vrouwelijke bedienden liepen in en uit, er werden kippen geplukt en puddingen ingepakt om gekookt te worden, en er kwam een gestage stroom nat uitziende krijgers langs om snel een pul bier te halen, een stuk haverbrood te eten en even voor het grote vuur te vertoeven. Maar bij zoveel geluid en activiteit zou een zacht gesprek tenminste niet gehoord kunnen worden, al werd het wel gezien. De oude vrouw, Janis, zat op dezelfde plek waar ik haar voor het eerst had gezien, kaarsrecht op haar stoel, en ze hield alles en iedereen scherp in de gaten met haar donkere ogen. Ik schonk bier uit de kruik in een pul en gaf die aan Eamonn.

'Dank je, Fainne,' zei hij ernstig. 'Vertel me nu eens. Ik heb mijn zuster of je oom nog niet gesproken. In een van de buitenste nederzettingen is een overstroming, en Sean is erheen om te zien wat er voor de mensen daar kan worden gedaan. Ik hoor dat Aisling onwel is. Ik ben ietwat ongerust over de situatie hier. Jij bent getuige geweest van alle ontwikkelingen. Is er een grote kans dat het kind zal sterven? En de druïde? Hoe kon deze brand zo snel toeslaan, en hoe is het mogelijk dat hij niet geblust kon worden voor er zoveel kwaad was aangericht? Het is niets voor Sean om toe te laten dat er zoiets gebeurt. Ik maak me zorgen over zijn veiligheid.'

Ik keek hem met grote ogen aan. 'U bedoelt dat u vermoedt dat er kwade wil in het spel is? Dat er een vijand is binnengedrongen?'

'Ik weet niet wat ik vermoed. De omstandigheden leken... ongewoon, dat is alles. Ik zou niet graag denken dat er nog eens zo'n ongeluk zou kunnen gebeuren om ons te verzwakken. In deze tijd kunnen we het ons niet veroorloven onze waakzaamheid ook maar even te laten verslappen. Stel je voor dat deze brand een wapenmagazijn had getroffen, of zorgvuldig opgeslagen voorraden? Ik wil dat je me precies vertelt hoe het gebeurd is.'

'Dat kan ik niet. Ik had me al teruggetrokken voor de nacht toen de brand uitbrak. En mijn kamer ligt aan de andere kant. Tegen de tijd dat ik beneden kwam, was het kwaad al geschied.' Dat was niet meer dan de waarheid.

'En het kind?'

'Ze is ernstig gewond. Ze heeft brandwonden aan haar gezicht en haar handen. De druïde is er nog slechter aan toe. Toch is er nog wel hoop. Mijn tante Liadan kan elke dag hier zijn, denken ze.' Het ontging me niet dat er een andere uitdrukking over Eamonns gezicht leek te flitsen, telkens als deze naam werd genoemd. Datgene wat er, lang geleden, tussen hen was geweest, had een pijnlijke indruk achtergelaten die nog steeds vlak onder de oppervlakte leefde.

'Ze zeggen dat ze een geweldige genezeres is. Muirrin gelooft dat zij net de doorslag kan geven.'

'Juist.' Zijn gezicht was nu beheerst en onbewogen. 'En mijn zuster? Is zij ook ziek?'

'Tante Aisling is erg van streek. Dat was te verwachten. Ze maakt zich ernstig bezorgd over Maeve.'

'Dat verbaast me niets.'

'Ze is erg verdrietig. De meisjes voelen het. Ze heeft weinig tijd voor hen, en ze voelt hun aanwezigheid als een last. Ze is erg bang dat ze weer een kind zal verliezen. Volgens mij is het hele huishouden afhankelijk van haar sterke aanwezigheid, en het lijkt op de een of andere manier in de war nu zij zo in beslag wordt genomen door haar verdriet. Ze doet alles wat er gedaan moet worden, maar ze is... er niet echt bij.'

Eamonn knikte. 'Dat zie je goed. Ik heb dit ook gevoeld, in de manier waarop ik hier ontvangen werd. Het leven gaat door, maar niet zoals voorheen. Laten we hopen dat... laten we hopen dat Seans zuster werkelijk wonderen kan doen.'

'Dat schijnen ze wel te denken. Er wordt gezegd dat ze bepaalde bovenmenselijke vermogens bezit.'

Een uiterst somber lachje kwam op zijn gezicht. 'O, ja. Dat is zeker waar. Het mankeert haar alleen aan beoordelingsvermogen. Maar nu wat betreft de huidige situatie. Ik wil een voorstel doen, een voorstel dat mijn zuster waarschijnlijk goed zal uitkomen. Maar eerst moet ik weten of jij het ermee eens bent.'

Ik trok vragend mijn wenkbrauwen op.

'Ik bezit een mooi, leegstaand huis in Glencarnagh, met genoeg mensen om het huishouden te doen. Veel te groot voor een man alleen. Tuinen om in te wandelen, paarden om te berijden, warmte en ruimte. Deze kinderen putten jou uit en ze maken mijn zuster zenuwachtig. Ze zouden met me mee kunnen gaan als ik weer naar huis ga, en daar blijven tot de situatie hier op de een of andere manier is opgelost. En jij zou met hen mee kunnen komen, niet als kindermeisje, begrijp dat goed, maar als iemand die ze kennen. Dit zou mij een groot genoegen doen, Fainne. Ik zou graag weer wat kleur op je wangen zien. Ik zou blij zijn met de kans je mijn huis te laten zien. En er zijn daar vrouwen die voor de kinderen kunnen zorgen. Je zou tijd hebben om uit te rusten en je te herstellen. Wat vind je ervan?'

'Ik... ik weet het niet,' stamelde ik, want dit overviel me. 'De meisjes zouden het leuk vinden, denk ik; Eilis heeft het altijd over uw mooie stallen. Maar...' Ik kon niet tegen hem zeggen waar ik aan dacht, namelijk dat zijn voorstel mij de kans bood precies te doen wat mijn grootmoeder zou willen, en dat die gedachte alleen al me deed rillen van angstige voorgevoelens. 'Ik zal natuurlijk doen wat tante Aisling wil,' zei ik tamelijk zwak. Tante Aisling zou het niet goed vinden, dacht ik; het leek helemaal niet gepast dat ik met zo'n familiebezoek mee zou gaan.

'Dat is dan geregeld,' zei Eamonn. 'Ik zal met Sean praten zodra hij terugkomt. Ik denk niet dat hij bezwaar zal maken. Het is een praktische oplossing. We zouden morgenochtend kunnen vertrekken, als het tenminste ophoudt met regenen.'

'Misschien,' zei ik met een gedwongen glimlach. 'Dan zouden we al weg zijn voordat tante Liadan aankomt.'

Zijn blik werd scherper. 'Wat bedoel je?' wilde hij weten.

Vanaf de andere kant van de keuken keek de oude vrouw naar ons. 'Ik... ik heb alleen gehoord dat jullie beiden moeite doen om elkaar te vermijden,' zei ik. 'Ik bedoelde er niets onaardigs mee.' De plotselinge scherpte van zijn stem trof me onaangenaam.

'Dat is geen onderwerp om grappen over te maken.'

'Ik heb u beledigd. Dat spijt me. Wat er tussen u en mijn tante Liadan is geweest, doet nog steeds pijn. Dat zie ik.'

'Dat is allemaal verleden tijd. Ik praat er niet meer over.' Zijn mond was strak, de blik in de bruine ogen verbitterd.

Ik kon geen woorden meer vinden. Het leek erop dat ik op gevaarlijk terrein was beland.

'Fainne! Daar ben je!' Het was Clodagh, die vanaf de binnendeur door de keuken op ons af kwam hollen, gevolgd door de anderen. Ze hadden nog rode ogen en vlekkerige gezichten, maar het gehuil was tenminste opgehouden. 'O, hallo, oom Eamonn. Waar was je nou, Fainne?'

'Nergens,' zei ik met een zwakke glimlach. Hoe vermoeiend de meisjes ook vaak waren, op sommige momenten hadden ze hun nut. 'Jullie oom Eamonn heeft iets bedacht. We zullen het aan jullie vertellen. Maar het gaat alleen door als jullie vader het goed vindt.'

Sean had wel een paar bedenkingen toen hij eindelijk thuiskwam en om toestemming werd gevraagd. Er was al genoeg verwarring, zei hij, en ook had ik eigenlijk nog niet de kans gehad om me thuis te gaan voelen op Zeven Wateren. Het was aan de vroege kant om nu weer ergens anders te gaan wonen. En het weer was onaangenaam. Maar tante Aisling nam hem het heft uit handen.

'Het is best een praktisch voorstel,' zei ze kordaat. 'Het zou mij goed uitkomen. Het is beter dat de meisjes voorlopig niet bij Muirrin komen. Jullie zouden kunnen overnachten in het Sint-Ronanklooster om de reis te onderbreken. Dat is niet zo'n lange rit.'

'Het is wel een lange rit voor Fainne,' merkte Eilis op, die aandachtig had geluisterd. 'Ze kan niet eens goed rijden, en alle paarden zijn bang voor haar.'

'Eilis!' riep haar moeder uit. 'Dat is helmaal niet aardig van je. Je moet leren je tong in bedwang te houden.'

'Maar het is wel waar.' Deirdre kwam tegen haar gewoonte in haar kleine zusje te hulp.

'Wat dat aangaat,' zei Eamonn luchtig, 'ik heb een paard voor Fainne meegebracht. Een merrie met een uitzonderlijk temperament, uitermate geschikt voor een jongedame. We zullen in etappes reizen. Niemand hoeft zich zorgen te maken.'

Zowel Sean als Aisling wierp hem een scherpe blik toe. Ik keek naar de vloer, een tikje verlegen met de situatie, maar ook best verheugd. Er was kennelijk toch meer van tevoren over nagedacht dan de nonchalante manier waarop hij me had uitgenodigd had doen denken.

'Juist,' zei Sean met gefronst voorhoofd. 'Ik weet het nog niet.'

'De meisjes moeten gaan.' Aisling scheen haar beslissing genomen te hebben. 'Dit huis is voor hen op dit moment niet de geschikte plaats; de stemming is te treurig. Het is beter als ze gaan, Sean.'

'We zouden morgenochtend kunnen vertrekken, dacht ik, als de regen ophoudt.' Eamonn leek erop gebrand de voordelige punten te benadrukken.

'Heel goed,' zei Sean ernstig met een blik naar zijn vrouw. 'Maar er is geen haast bij. De meisjes moeten tijd hebben om afscheid te nemen.'

'Neem me niet kwalijk...' Tante Aisling wendde zich plotseling af en liep, rende bijna, naar de deur. Ik had de indruk dat ze opkomende tranen probeerde in te houden.

'Kom, meisjes,' zei ik ferm. 'We moeten maar eens naar jullie spulletjes gaan kijken, en zorgen dat jullie schoenen schoon en jullie mantels droog zijn.' Ik keek even naar Eamonn. 'Dank u voor uw zorgzaamheid,' zei ik zacht.

De uitdrukking op zijn gezicht was diep ernstig. Dat was hij meestal. Ik bedacht dat het een hele toer zou zijn zo'n man aan het lachen te krijgen. Daar had grootmoeder geen kunstje voor. 'Het is niets, Fainne,' zei hij.

'Ze hebben een leuke tuin op Glencarnagh,' merkte Deirdre op toen we weer boven waren. Ik had mijn houten kist opengemaakt en was bezig in mijn armzalige voorraad bezittingen te kijken wat er geschikt zou kunnen zijn voor zo'n bezoek. 'Ze hebben er een vijver met vissen, en een doolhof van hagen, en notenbomen.'

'En een héééleboel paarden,' zei Eilis. 'Zou ik van oom Eamonn op dat zwarte paard mogen rijden?'

'Daar zijn je benen te kort voor. Als je tien jaar wacht, wil hij er misschien over nadenken,' zei Deirdre droog.

'Fainne,' zei Clodagh.

'Wat?' vroeg ik afwezig.

'Volgens mij vindt oom Eamonn jou aardig.'

'Natuurlijk vindt hij haar aardig,' zei Eilis verbaasd. 'Hij is onze oom, dus vindt hij ons allemaal aardig.'

'Hij is niet Fainnes oom,' zei Clodagh. 'Trouwens, ik bedoel dat hij haar héél aardig vindt. Dat begrijp jij toch niet, daar ben je nog te klein voor.'

'Bedoel je dat hij op haar ís of zo?' Deirdres wenkbrauwen schoten omhoog. 'Maar hij is stokoud. Ouder dan vader.'

'Toch is het zo,' zei Clodagh. 'Let maar eens op.'

'Volgens mij moeten jullie maar eens gaan inpakken,' zei ik streng. 'Je spullen uitzoeken. Het zou tenslotte best kunnen dat we morgen weggaan.'

Sibeal zei zelden iets. Nu was haar stem zacht, maar haar woorden deden me verkillen tot in elke uithoek van mijn lichaam. 'Maar als Maeve nou doodgaat terwijl wij er niet zijn?'

De tweeling viel helemaal stil; hun sproetige gezichtjes werden bleek. Eilis' onderlip begon onheilspellend te trillen.

'Zulke dingen moet je niet zeggen.' Ik probeerde mijn stem zo vast mogelijk te laten klinken. 'Jullie tante Liadan komt immers, en zij is toch de beste genezeres van heel Ulster? Natuurlijk gaat Maeve niet dood. Tegen de tijd dat we terugkomen, zal ze zo goed als nieuw zijn, dat zul je zien.' Het was een geloofwaardige imitatie van de opgewekte spreektrant van Peg Walker. Maar hoe kon ik verwachten hen te overtuigen als ik het zelf niet geloofde?

'Fainne?' Clodaghs stem klonk niet zo zelfverzekerd als anders.

'Wat?'

'We moeten naar Maeve toe. Voor we weggaan. Muirrin zei dat het niet mocht. Maar het moet gewoon. Wil jij het aan haar vragen? Naar jou zal ze luisteren.'

Vier paar ronde ogen met dezelfde uitdrukking erin waren op mij gericht. Ik wist zeker dat Clodagh uitsprak wat ze allemaal dachten, en ik vroeg me weer af hoe dat werkte, die berichten via de geest, en wie van hen welke bijzondere vermogens had geërfd.

'Ik... ik denk niet...' stamelde ik.

'Alsjeblieft, Fainne,' zei Sibeal met een beleefd fluisterstemmetje.

'Goed dan,' zei ik. 'Ik zal het aan haar vragen. Maar jullie moeten twee dingen voor me doen. Ten eerste naar jullie eigen kamer gaan en jullie spullen in orde brengen. Leg apart wat je mee wilt nemen. En blijf uit de buurt van de ziekenkamer tot ik jullie roep. Jullie moeten niet voor de deur op me wachten. Jullie weten hoe vervelend Muirrin dat vindt.'

Ze verdwenen zonder een kik te geven. Ik huiverde, mijn hart was koud van angst. Ik had sinds de nacht van de brand elke uitvlucht gebruikt die ik maar kon vinden om mezelf ervan te overtuigen dat ik niet naar de ziekenkamer hoefde te gaan, waar ik zou zien wat ik had aangericht. Muirrin kon me niet gebruiken. Ze had tal van helpers die veel meer konden doen. Ik was trouwens niet eens echt familie. Ik zou een indringer zijn. Ik kon me beter nuttig maken door op de kinderen te letten. De meeste uitvluchten waren ook wel waar. Maar de reden waarom ik niet was gegaan, was een andere. Ik was weggebleven omdat ik bang was dat, wanneer ik zag wat er in die kamer was, ik de wil niet meer zou hebben om door te gaan met de taak die me gesteld was. En als ik dat niet deed, zou mijn vader onder gruwelijke pijnen sterven. Maar vandaag had ik geen keus. Ik had het beloofd. Ik moest gaan. Ik moest nu meteen gaan, voor ik het beetje moed verloor dat ik bijeen had geraapt. Het was gewoon een kwestie van mijn voeten voor elkaar zetten zodat ze recht door de gang liepen, en wanneer ik bij de deur kwam zou ik, in plaats van er snel voorbij te lopen en te proberen niet de geluiden te horen, gewoon naar binnen gaan en...

Ik pakte Riona en stopte haar onder mijn arm. En daar was de sjaal die om haar heen gewikkeld was, die prachtige, met zonlicht doordrenkte sjaal. Hoe kon ik die omdoen? Het zou zijn alsof ik Darragh liet zien wat ik gedaan had, alsof ik voorwendde dat ik zo'n geschenk waardig was, terwijl ik iets voor me zag dat bevestigde dat het waar was, dat mijn soort alleen in staat was tot daden van vernietiging en boosaardigheid. Maar toch was er iets wat me ertoe bracht hem om te doen. Ik deed mijn degelijke wollen omslagdoek er overheen, zodat alleen de zijden franje te zien was, er onderuit piepte. Toen liep ik door de gang, klopte op de deur en ging naar binnen. Mijn hart bonsde en mijn huid was klam.

'Fainne!' riep Muirrin verbaasd uit. Ze stond bij het vuur in een pannetje te roeren. Maeve lag op een stromatras die op een verhoging was gelegd, en tante Aisling zat naast haar, zodat ik het kind niet kon zien. In de haard brandde een klein, warm vuur, en ik rook de prettige geur van kruiden. Bij het raam waren twee dienaressen bezig pasgewassen linnengoed op te vouwen. Deze kamer grensde aan de andere, waar de gewonde druïden lagen, maar ik kon de tweede kamer niet zien. Het was er stil, afgezien van een mannenstem die zacht voorlas of vertelde.

'Ik ben blij dat je gekomen bent,' zei Muirrin zacht tegen mij, met een hoofdbeweging naar haar moeder. 'Probeer of je moeder zover kunt krijgen dat ze gaat rusten. Ze put zich uit, zonder dat het veel zin heeft. Ze kan hier weinig doen. Nu jij er bent, wil ze misschien gaan.'

Ik dwong mezelf voorwaarts te lopen naar het bed; dwong mezelf neer te kijken op het kind dat daar lag in een soort rusteloze halfslaap. Haar handen zaten dik in het verband. Ik kon alleen gissen naar de schade die ze hadden opgelopen toen ze zich in haar val aan het hete ijzer had vastgegrepen. Maar het verband was van haar hoofd afgenomen, en aan de ene kant was haar rossige haar-helemaal kroezig geworden en weggebrand, het linkerooglid was wanstaltig gezwollen, haar wenkbrauw en wimpers waren weg. Van het oog tot helemaal achter het oortje was het één afgrijselijke, vochtige massa paars, rood en bruin. Aan die kant was haar gezichtje dat van een monster. Ik dwong mezelf om te blijven kijken. Ik hield mijn gezichtsuitdrukking in bedwang. Na een poos merkte ik dat ik kon spreken.

'Ik blijf hier een tijdje bij haar zitten, tante Aisling. U moet gaan rusten. Eilis vroeg naar u. Ze wil u graag het doekje laten zien dat ze omzoomd heeft. Ze is er heel trots op.'

Aisling staarde me aan, zonder enige uitdrukking in haar blauwe ogen. Even dacht ik dat ze amper besefte wie ik was.

'Ik blijf hier bij Maeve. Het is in orde, tante. U kunt weg.' Ik gebruikte de kunst heel subtiel om mijn stem meer overtuigingskracht te geven. Ik legde er de boodschap in dat ze me kon vertrouwen. Van binnen rilde ik van mijn eigen dubbelhartigheid.

Tante Aisling knipperde met haar ogen en leek tot zichzelf te komen. 'Het zal wel goed zijn, denk ik,' zei ze met tegenzin. 'Dank je, Fainne. Muirrin, ik kom straks terug.'

Lange tijd zat ik daar alleen maar naar het kind te staren. Naar haar te kijken was mezelf straffen. Maar alle schuldgevoel van de wereld zou het kwaad dat ik haar had aangedaan niet goed maken. Als deze mensen het wisten, als ze begrepen dat ik ervoor verantwoordelijk was, zou ik pas echt een uitgestotene zijn. Ik zou gehaat en verafschuwd worden, net als mijn grootmoeder. Desalniettemin moest ik zo handelen om te voorkomen dat mijn vader moest lijden. Desalniettemin moest ik een taak volvoeren die zo veelomvattend was dat hun leven nooit meer hetzelfde zou zijn. Ik staarde naar het kind en wist dat ik haar van haar toekomst had beroofd. Wat ik had gedaan, was precies even slecht als wat Conor mijn vader had aangedaan. Als Maeve bleef leven, zou ze afgrijselijke littekens hebben. Ik vond mezelf lelijk en onhandig, met mijn kroezige krulletjes en mijn misvormde voet, mijn slungelige lengte en mijn verlegenheid. Maar mijn huid was glad en blank, mijn handen waren vaardig en ongeschonden, mijn lichaam was gezond, want zoals Roisin had gezegd stelde mijn mankheid niets voor. Ik was niet mismaakt. Niet zo. Op dat moment zwoer ik mezelf dat ik het Mom nooit meer zou gebruiken om mezelf mooi te laten lijken. Ik zou de godin danken dat ik zo geboft had, en verder als mezelf door het leven gaan. Voorzichtig liet ik de sluier van schoonheid verdwijnen; ik wist dat het nu eenmaal zo was dat de mensen de verandering niet als vreemd zouden ervaren.

'Ze wordt wakker,' zei Muirrin zacht. 'Deze drankjes werken goed, maar ze werken niet zo lang. We komen allemaal slaap te kort. Ze heeft veel pijn gehad. Blijf je hier terwijl ik het verband verschoon?'

Ik knikte en ging een eindje van het bed af staan. Met Riona tegen mijn borst gedrukt keek ik toe terwijl het kind wakker werd; het beschadigde oog was een spleetje door de gezwollen weefsels eromheen, en het andere keek groot en angstig toe terwijl Muirrin haar verbrande huid bette met koel kruidenwater; ik hoorde hoe haar zwakke, ijle gejammer aanzwol tot een dun, pijnlijk kermen terwijl een kompres van uienschillen op de verbrande huid van gezicht en voorhoofd werd gelegd en daar werd vastgebonden met een schoon linnen verband. Ik hield het op zijn plaats terwijl Muirrin er knopen in legde, en ik voelde Maeves kreten door mijn eigen hoofd trillen, alsof ze daar altijd zouden blijven zitten. Vervolgens werd het beddengoed verschoond, terwijl een forse dienares het kind in haar armen opnam, zo voorzichtig als een mand vol verse eieren. Tegen de tijd dat Maeve weer veilig op haar stromatras was gelegd en een poging deed om iets te drinken uit een beker die Muirrin aan haar lippen hield, was ik koud van ontzetting.

'Kijk eens, Maeve,' zei Muirrin kalm, 'je hebt bezoek. Fainne is hier voor jou. Had je haar al gezien? Drink eens op, en als je de beker leeg hebt gedronken, komt zij een tijdje bij je zitten. Misschien vertelt ze je zelfs een verhaaltje.'

Het kind slikte gehoorzaam, moeizaam. Deze drank zou haar weer korte tijd rust kunnen geven. Ik verbaasde me over Muirrins wilskracht. Zij huilde niet van angst over haar eigen machteloosheid. Ze ging niet tegen de goden tekeer omdat ze haar zusje zo hadden getroffen. Ze zakte niet in elkaar van uitputting, en ook vroeg ze mij niet waarom ik het zo lang had uitgesteld om bij het kind op bezoek te komen. Ze ging er gewoon rustig mee door te doen wat er gedaan moest worden; ze accepteerde dat de dingen waren zoals ze waren, en nam haar plaats daarin in met een doelgerichtheid die geen plaats liet voor twijfel. En toch eiste dat zijn tol. Dat kon je zien in haar overschaduwde ogen.

Maeve ging weer in haar kussens liggen en liet piepend haar adem ontsnappen, of misschien was het wel een zucht. Haar ogen richtten zich op mij.

'Ja, Maeve,' zei ik met een zo vast mogelijke stem, terwijl ik plaats nam op de kruk naast haar bed. 'Ik heb iemand voor je meegebracht.' Ik tilde Riona op zodat het kind naar haar botergele lokken, haar slimme, donkere oogjes en haar fijngeborduurde mondje kon kijken. De lichtroze rokken waaierden uit op het spierwitte linnen van Maeves laken. De lippen van het kind verbreedden zich tot een lachje.

'Mooi,' zei ik. 'Ze is ook blij jou te zien. Ik moet je een gunst vragen. Ik ga op bezoek bij je oom Eamonn en ik blijf een tijdje weg. Riona mag niet mee. Maar ik wil haar niet alleen hier laten, omdat we hier nog nieuw zijn. Ik hoopte dat jij misschien zolang voor haar wilt zorgen, terwijl ik weg ben. Je zou haar gezelschap moeten houden, zorgen dat haar haar netjes zit, en haar misschien 's nachts een plaatsje geven in je bed. Zou je dat kunnen doen?'

Weer dat pijnlijke lachje.

'Mooi,' zei ik, en ik maakte de vreemde halsketting los die om de hals van de pop gewonden zat, omdat ik ergens diep vanbinnen wist dat ik mijn kleine gezellin misschien wel aan iemand kon geven die haar meer nodig had, maar dat ik deze laatste schakel die me met mijn moeder verbond niet los kon laten. Ik liet de halsketting in de zak van mijn jurk glijden en stopte Riona in bed naast Maeve, onder de lakens. Ze lag lekker in de bocht van de arm van het kind, en paste er alsof ze daar thuishoorde. De uitdrukking op haar geborduurde gezicht leek bijna welwillend.

'Nu zal ik je een verhaal vertellen, en dan moet ik weg. Wil je wel een verhaal horen?'

Een heel zwakke reactie. 'Mmm.' Meer kon ze niet opbrengen. Aan de andere kant van de kamer ging Muirrin bij het vuur zitten, en een van de vrouwen gaf haar een pul aan. Ze staarde in de vlammen alsof ze plotseling te moe was om te bewegen.

Wat voor verhaal vertel je aan een kind terwijl het de kamer inkijkt en de dood ziet wachten in de schaduwen? Ik kende er genoeg, maar geen ervan leek geschikt. Welke kunstjes kunnen een klein meisje amuseren terwijl haar huid wringt en strak trekt en zich omvormt tot hinderlijk littekenweefsel? Hoe houd je haar hart sterk en haar geest helder wanneer je moet spreken vanuit het duistere kolken van je eigen schuldgevoel? Mijn vingers speelden met de rand franje die onder mijn wollen omslagdoek hing. Zijdezacht en zonnig. Herinnering aan onschuld. Het fijne, kantachtige patroon van golfjes die over het zand spoelden in de kleine, geheime grot. Noten van een melodie die een boog vormde in de stilte van de dageraad.

'De mensen met wie ik reisde toen ik hierheen kwam, die vertellen 's avonds verhalen als ze om het vuur zitten. Dat moet helpen de kou weg te houden, begrijp je? De kleinste kinderen zitten vooraan, bij de oude mannen en vrouwen, want daar is het het warmst. Daarachter, in een tweede kring, zitten de grotere jongens en meisjes en de volwassenen. En daarachter vind je de beesten. Honden die het kamp bewaken, en eenden en kippen in kleine rennen, en de paarden. Als die paarden konden praten, zouden ze ook een paar verhalen kunnen vertellen. Ik ga je een verhaal vertellen over een jongen en een witte pony. Het is een nieuw verhaal. Jij bent de eerste die het hoort. Jij en Riona.'

Maeve zuchtte even en draaide haar hoofd een beetje naar me toe, alsof ze geen woord wilde missen.

'Welnu,' zei ik, 'deze jongen hoorde bij de reizende mensen. Hij was reizend opgegroeid. Daar was hij aan gewend. Een mooi huis of een zacht bed kende hij niet; geen bedienden om te koken of te wassen, geen horigen om voor de beesten te zorgen of in de velden te werken. Alleen een wagen en een stel paarden, en de hemel en de zee, en de weg die zich voor hem uitstrekte, vol avonturen. Hij bleef nooit ergens lang. Het ligt in de aard van een reiziger om altijd onderweg te zijn, begrijp je.'

Maeve probeerde iets te zeggen. Ik boog mijn hoofd om de zachte woorden op te vangen.

'... heette hij?'

Ik slikte. 'Hij heette Darragh. Hij reisde met zijn vader en moeder, en zijn broers en zusjes, en neven en nichten en ooms en tantes, en ook nog met zijn oude grootvader. Er waren veel mensen, en nog meer paarden, want dat was hun werk. Ze vingen wilde paarden of kochten ze goedkoop, en richtten ze af om bereden te worden, en dan verkochten ze die paarden bij de Kruising. Daar wordt de beste paardenmarkt van heel Erin gehouden.'

Het was heel stil in de kamer. Niet alleen het kind luisterde aandachtig naar het verhaal, maar ook Muirrins blik was nu op mij gevestigd, en de dienaressen hadden hun werk gestaakt en waren op een bank bij het raam gaan zitten om te luisteren.

'Darragh was iemand die een zeldzaam talent had om met paarden om te gaan. Hij had iets, iets wat je nooit precies zou kunnen aanwijzen, maar de beesten vertrouwden hem. Het is heel moeilijk voor een paard om weg te gaan van de kudde en bij mensen te moeten leven, weet je, moeilijk en beangstigend. Net als afscheid nemen van je familie. Ze noemen dat een paard breken, het temmen, zodat het een zadel op zijn rug zal verdragen en zich zal onderwerpen aan de wil van de ruiter. Soms lijkt het wel gemeen wat ze daarvoor doen; een beest vastbinden, het dwingen te gaan liggen en de mens als meester te accepteren. De wil van het paard wordt gebroken, daar komt het op neer. Dat is de enige manier, zeggen de reizende mensen, als je wilt dat het paard waarde heeft voor de koper. Niemand wil een beest waarvan hij niet zeker weet dat het zal gehoorzamen.

Darragh sprak liever niet over breken. Hij had een heel andere aanpak. En als de andere mannen zijn methode een beetje vreemd vonden, zeiden ze dat niet, want de paarden die Darragh had ingebracht, waren altijd de dieren die op de paardenmarkt het meest gewild waren en de beste prijzen opbrachten.

Op een keer hadden ze hun kamp opgeslagen onder een heuvel, en de mannen en jongens trokken erop uit om naar wilde pony's te zoeken, want ze wilden er een paar vangen om ze voor te bereiden op de paardenmarkt van de volgende herfst. De paarden graasden van het zoete gras op de helling. Ze waren schichtig, draaiden met hun oren en sloegen met hun staart, alsof ze voelden dat er iets op til was. Ze stonden klaar om er bij het minste onraad vandoor te gaan. Hun vacht had de kleuren van het landschap, zwart, grijs, bruin, de tinten van steen, korstmos en schors. Maar er was een pony bij die opviel. Ze bewoog tussen de andere door als een mooie volle maan tussen donkere wolken en haar vacht was zo wit en glanzend als je je maar kunt voorstellen. Haar manen en staart hingen af als de zijden franje aan de sjaal van een edelvrouw, stralend en glanzend.

"Die is voor mij," fluisterde Darragh.

"Die merrie?" mompelde zijn vader, die meer over paarden wist dan de meeste mensen in hun hele leven konden leren. "Vast niet. Kijk eens naar die ogen. Dat beest is gek. Daar zit zoveel trots en woede in dat je haar nooit zult kunnen breken. Ze zal nog eerder je dood worden. Kies liever een van de andere uit."

Maar Darragh was vastbesloten. Wanneer ze de pony's hadden uitgekozen die de moeite waard waren om te vangen, was het de gewoonte om terug te komen met hun eigen paarden en de honden, waarna ze de pony's afzonderden van de kudde en ze mee terugnamen naar het kamp. Daar werden ze in een omheind veld gezet en aan de gebruikelijke procedure onderworpen tot ze mak genoeg waren om bereden te worden.

Darragh wist dat de witte pony anders was. Hij had ook gezien wat zijn vader had gezien: de wildheid in de ogen, de opengesperde neusgaten, de trotse houding van het prachtige hoofd. Ze leek op een prinses uit de oude verhalen, hooghartig en ongenaakbaar, en heel erg zichzelf. En angstig. Ze had zijn aanwezigheid gevoeld. Deze pony kon niet gegrepen worden en met stokken worden opgejaagd, met jachthonden happend naar haar benen. Daardoor zou ze echt gek worden. Deze prinses kon alleen door middel van liefde worden getemd.

Het was maar goed dat de reizende mensen daar de hele zomer hun kamp hadden, want Darragh had tijd nodig. Hij zei tegen zijn moeder dat hij even weg zou zijn, en dat ze dat aan zijn vader moest zeggen, maar niet meteen. Toen ging hij heel vroeg in de morgen de heuvel op, toen de nevel nog sliep in de holten en spleten, en alleen de dapperste vogels hun uitdagende lied zongen naar de eerste roze tinten van de dageraad. Hij liep met zachte tred, zonder gezelschap, met een kleine halster in zijn ene zak en een stuk brood en kaas in de andere, en hij hield zijn ogen en oren open. De witte pony stond alleen onder de lijsterbessen. Ze stond te dromen; en Darragh liep zo zacht naar haar toe dat ze niets hoorde, tot hij vlakbij was en zo roerloos mogelijk op een steen zat. Ze keek naar hem.

Hij bewoog niet, hoewel het eerlijk gezegd ijskoud was en het hem moeite kostte om niet te bibberen en te rillen. Maar hij bleef stil zitten en zorgde dat zijn blik gericht was op het gras, op de bomen of op de hemel, die langzaam oplichtte tot een lichtpaarse tint. Na een poos leek ze hem bijna te zijn vergeten en boog ze haar hoofd om wat te grazen. Maar ze hield hem in het oog, dat wist hij.

Zo ging het lange tijd door. Enerzijds putte Darragh haar uit met zijn geduld. Anderzijds stelde zij zijn uithoudingsvermogen tot het uiterste op de proef. Overal waar de witte pony heen ging, was Darragh ook, zwijgend, roerloos, zonder iets te doen; hij bleef alleen dicht in haar buurt. Vaak rende ze weg, rende ze zo snel als de westenwind, door de dalen en over de passen en door de velden met glanzend gras, en dan rende Darragh achter haar aan, zo snel als zijn mensenbenen hem konden dragen, en telkens weer raakte hij achter. Maar altijd vond hij haar later weer. Hij was altijd een magere jongen geweest, en nu werd hij nog magerder. Hij kreeg een hap te eten bij een huisje hier, of at een handvol bessen daar, maar veel was het niet. Zijn schoenen waren bijna doorgesleten. In het kamp telden de mensen de dagen die voorbijgingen.

"Die jongen is niet goed wijs," zei zijn vader. "Ik heb hem gezegd dat hij die pony nooit zou breken. Iedereen kan zien dat ze gek is."

Zijn moeder zei niets. Zij had haar eigen mening, maar die hield ze voor zich.

Darragh was uitgeput. Hij had van zonsopgang tot zonsondergang gerend, hij had zijn enkel bezeerd en hij had blaren op al zijn tenen. Er waren vele dagen voorbijgegaan sinds hij de eerste keer op weg was gegaan, en nu waren ze weer op de heuvel waar het allemaal begonnen was. De pony keek naar hem, en hij was vlakbij, vlak bij de plek waar ze stond. Hij kon bijna horen wat ze dacht: dat ze zijn gedrag uitermate vreemd vond en niet kon begrijpen wat hij van haar wilde. Dat ze eigenlijk aan de andere kant van de heuvel in het oosten zou moeten zijn, bij de kudde, maar dat ze om de een of andere reden hier was, bij hem. Ze moest gaan, de andere pony's wachtten, maar... maar...

"Zo," zei Darragh, en hij deed één stap naar voren en legde zijn magere, bruine hand heel zacht op de nek van de witte pony. "Nu ga ik naar huis. Jij kunt het beste teruggaan naar je eigen makkers. Doe geen domme dingen, hè." En met die woorden draaide hij zich om en liep de helling af naar het kamp.'

Ik zweeg. Het was doodstil in de kamer, en zelfs de stem uit de kamer ernaast was opgehouden met zijn regelmatige geprevel. Buiten riepen vogels.

'Dat kan nog niet het einde zijn,' zei Muirrin.

Ik keek neer op Maeve. Ze was nog wakker en haar gezichtje was vol verwachting naar mij toe gekeerd.

'Nee, zeker niet,' zei ik. 'Darragh ging naar huis, en hij baadde zijn voeten in een emmer vol warm water, en hij at een grote nap vol stoofpot, en toen rolde hij zich in zijn deken en sliep van de avondschemering tot een tijd na het hanengekraai. Zijn zusje, Roisin heette ze, moest hem wakker maken, zo vast sliep hij na al dat rennen, en al dat stilzitten, en al dat proberen net zo te denken als een pony.

"Sta op, Darragh," siste ze in zijn oor. "Kijk. Kijk daar."

Hij rolde weer uit zijn deken, knipperde met zijn oogleden en wreef zijn ogen uit. En daar stond, sierlijk en rank in de ochtendzon, de witte pony op hem te wachten aan de andere kant van het kamp, temidden van de manden en vaten en rommel. Ze hield haar mooie hoofd een beetje opzij en keek naar hem met de ogen die zijn vader gek had genoemd, en ze hinnikte zacht, alsof ze wilde zeggen: Nu ben ik hier, wat gaat er verder gebeuren?

De volgende zomer vroeg Darraghs vader of hij van plan was Aoife te verkopen, want zo had hij de witte pony genoemd. Hij zou een goede prijs voor haar krijgen op de paardenmarkt, want ze was een buitengewoon schrander dier, hoewel ze eerlijk gezegd op haar best was wanneer Darragh zelf op haar rug zat. Maar hij had ook een keer met een meisje een rit op haar gemaakt, en ze had zich voorbeeldig gedragen. Maar Darragh wilde geen afstand van haar doen.

"Dat kan ik niet doen," zei hij tegen zijn vader. "Ze is niet van mij; ik kan haar niet verkopen."

"Wat is dat nou weer voor onzin?" vroeg zijn vader. "Jij hebt het beest gevangen, jij hebt haar getemd. Natuurlijk is ze van jou. Ik weet wel vijf mannen die goed zilver zouden betalen voor zo'n merrie."

"Zo is het niet," antwoordde Darragh, terwijl hij met zachte vingers Aoifes sneeuwwitte vacht streelde. "Ik heb haar gekozen, en zij heeft mij gekozen. Vangen was er niet bij, en bezitten is er ook niet bij. Ze is vrij om te gaan als ze dat wil. Bovendien zou ik nooit van haar willen scheiden, nu niet meer. Ze brengt me geluk."

In de loop van de tijd werd Darragh veel gevraagd vanwege de manier waarop hij met paarden omging. Niet iedereen heeft het vermogen en het geduld om een wild dier alleen met liefde te temmen. Hij heeft nooit afstand gedaan van Aoife, en zij is nooit van hem weggegaan. Samen werden ze een soort legende. De mensen wezen en fluisterden wanneer ze de donkere jongeman met het gouden ringetje in zijn oor langs hun huisjes zagen rijden op de mooie witte pony.

"Die jongen is zelf half een paard," zei iemand dan.

"Ik heb iets anders gehoord," zei een ander. "Ze zeggen dat dat beest een feeënpony is. Het verandert 's nachts in een mooi meisje, en overdag weer in zichzelf. Geen wonder dat hij haar niet wil afstaan."

Maar Darragh lachte alleen zijn scheve grijns en drukte zijn hielen zacht in Aoifes flanken, en samen verdwenen ze in het schemerduister. En dat is voorlopig het einde van het verhaal.'

Maeve scheen in slaap te zijn gevallen; ze ademde rustiger en had Riona nog steeds stevig in haar armen geklemd. Ik stopte het dek in om haar kleine lichaam.

'Is dat verhaal waar gebeurd?' vroeg de forse dienares na enig aarzelen. Ze had tijdens het hele verhaal als gehypnotiseerd zitten luisteren.

'Zo goed als,' zei ik, met de gedachte dat het maar goed was dat mijn soort niet kon huilen, anders zou ik inmiddels lelijk te kijk zitten. 'Het is zeker zo dat ik zelf een keer op die pony heb gereden. En ze is precies zo slim en mooi als het verhaal zegt.'

'Je vertelt het goed.' Muirrin stond op uit haar stoel en rekte zich vermoeid uit. 'Als ik je zo hoor, lijk je net... een heel ander iemand.'

Ik antwoordde niet. Alle mooie verhalen van de wereld, alle fijne herinneringen konden de dingen niet meer goedmaken. Voor Maeve niet; voor niemand van ons. Ik was blij dat Darragh was weggegaan. Ik was blij dat ik hem nooit terug zou zien. Welke jongen die bij zijn volle verstand was, zou zo iemand als mij als vriendin willen?

'Muirrin,' zei ik, want ik herinnerde me opeens weer waarom ik daar was, wel wat aan de late kant. 'Heb je gehoord dat we allemaal naar Glencarnagh gaan, de meisjes en ik?'

'Dat heb ik gehoord,' zei Muirrin met een wrang lachje. 'Het was een hele verrassing. Ik vraag me af wat oom Eamonn tot dit plotselinge gebaar van steun aan zijn familie heeft bewogen?'

'Ik denk dat hij gewoon probeert iets voor jullie te doen,' zei ik.

'Mogelijk. De meisjes zijn daar nog nooit geweest, behalve tijdens formele visites met moeder of vader. Oom Eamonn is een echte fatsoensridder. Hij doet alles precies volgens de regels.'

'Hiermee gaat hij niet tegen de regels in. Hij is tenslotte hun oom.'

'Mmm.' Muirrin keek me een beetje spottend aan. 'Zolang jij maar weet wat je doet.'

'Ik... ik moet je een gunst vragen,' zei ik. 'De kinderen willen Maeve zien voor ze gaan. Het schijnt belangrijk te zijn. Ik ben erop uitgestuurd om jou te overreden hen binnen te laten, al is het maar heel even.'

Muirrin fronste haar voorhoofd. 'Het zal hen alleen maar verdrietig maken, en dat zal Maeve weer verdrietig maken. Misschien besef je niet hoe ziek ze is, Fainne. Ze heeft een zware schok gehad en is heel zwak. Ik wil niet riskeren dat haar wonden nog verder besmet raken; dat zou fataal kunnen zijn. Vergeef me dat ik zo bot ben, maar ik moet alles doen wat in mijn vermogen ligt om haar te helpen het vol te houden tot tante Liadan er is. Dit lijkt me geen goed idee.'

'Laat hen alsjeblieft even komen.' Ik gebruikte de kunst zo subtiel mogelijk om mijn woorden overtuigend te laten klinken. 'Ik wil je niet ongerust maken, maar... maar Sibeal zei: stel je voor dat Maeve doodgaat en wij zijn niet hier? Daar denken ze aan. Ik zal hun van tevoren zeggen dat ze hun commentaar voor zich moeten houden en haar niet verdrietig mogen maken. Alsjeblieft, Muirrin.'

Nu keek Muirrin me heel aandachtig aan, alsof ze probeerde woorden van een blad papier te lezen die geschreven waren in een taal die ze tegelijkertijd goed kende en niet kende.

'Goed dan,' zei ze na enkele ogenblikken. 'Ik kan moeilijk nee zeggen als je het zo stelt. Ik zal jullie laten roepen wanneer ze wakker wordt. De meisjes moeten weggaan voor het verband weer wordt verschoond. Daar mogen ze beslist niet bij zijn. Fainne...' Ze slikte haar woorden in.

'Wat?' vroeg ik.

'Je lijkt... anders; dat is alles.'

'Hoe bedoel je, anders?' Ik schrok ervan. Ze zou toch niet gemerkt hebben dat ik de kunst had gebruikt?

'Ik weet het niet,' zei Muirrin. 'Het is net alsof je soms de een bent en soms een ander. Alsof je met zijn tweeën bent. Dat klinkt wel raar, hè? Ik ben zeker erg moe.'

'Ben ik in mijn eentje niet genoeg?' zei ik op luchtige toon, maar ik wist dat ik onvoorzichtig was geweest. Ik had geen rekening gehouden met de vreemde vermogens die sommigen van mijn familieleden bezaten. Ik was vergeten dat ze iets van de Fomhóire in zich hadden. Voortaan zou ik beter oppassen.

 

Als om de weg vrij te maken voor ons vertrek, losten de wolken op en was het een heldere, koude morgen toen de zon opkwam. Paarden en pony's werden voor de hoofdpoort in gereedheid gebracht, en een groot aantal gewapende mannen, aan wier donkergroene tuniek met het embleem van een zwarte toren te zien was dat ze tot Eamonns huishouden behoorden, verzamelde zich om een indrukwekkend escorte te vormen. Ditmaal zouden er blijkbaar geen mannen van Zeven Wateren met ons meerijden. Eamonn was familie en daarom werd hem, nam ik aan, de vernedering bespaard door de wachten van mijn oom tot over de grens te worden gebracht. Familie was altijd te vertrouwen. Dat wilde Darragh me al laten geloven; de boodschap lag besloten in de blije manier waarop hij vertelde over de vreugde van het opgroeien temidden van zusjes en broertjes. Hieruit bleek eens te meer, dacht ik verbitterd, hoe weinig ik hier in feite geaccepteerd was; Eamonn mocht naar believen in en uit reizen, maar mij wilden ze niet eens een boswandeling laten maken zonder een escorte van gewapende mannen. Terwijl ik toch een bloedverwant was, en Eamonn niet.

De meisjes waren erg stil. Het bezoek bij Maeve was moeilijk voor ze geweest; het voor zich houden van hun opmerkingen en het inhouden van hun tranen van ontsteltenis waren nog moeilijker. Ze hadden zich dapper geweerd, alle vier, en dat had ik tegen hen gezegd, later, toen de deur weer gesloten was en ze hun zusje met haar pijn hadden achtergelaten. Toen vloeiden de tranen rijkelijk, maar het waren tranen van boosheid, evengoed als van verdriet.

'Het is gemeen!' had Clodagh gemompeld, terwijl ze met een woedend gefronst voorhoofd neerkeek op haar gebalde vuisten. 'Zulke dingen zouden niet mogen gebeuren. Hoe kunnen de goden zoiets laten gebeuren?'

'Het is niet eerlijk,' had Deirdre eraan toegevoegd, terwijl ze met een kwade blik in het rond keek.

De kleinsten hadden niets te zeggen. Sibeal was een schim van een kind; Eilis zoog op haar duim. De volgende ochtend kwamen ze naar beneden met hun mantel en rijlaarzen aan en werden op hun pony's geholpen, en korte tijd later reden we diep het bos in, op weg naar Glencarnagh.