HOOFDSTUK VIER
Het begon te regenen en een van de kinderen hoestte erg. Ik bood aan om achter te blijven en voor haar te zorgen, en Peg nam mijn aanbod dankbaar aan. Maar ze liet Roisin ook achter, om me gezelschap te houden, zei ze. Kindermeisje spelen beviel me wel. Het kleine meisje was niet lastig. Bovendien was het te nat om te lopen, en ik peinsde er niet over om weer met Darragh mee te rijden, laat staan tegen hem te praten. Alleen al de gedachte aan hem gaf me een ellendig gevoel. Ik wist dat ik hem diep had gekwetst. Het gekke was dat mijn eigen hart nu pijn leek te doen.
Terwijl het kind sliep, hield ik me bezig met mijn andere kleine beschermeling. Die had gedurende de nacht op een zijsteun van de tent doorgebracht, waar hij klein, bewegingloos en zwijgend had gezeten. Misschien wilde hij niet dat ik wist dat hij kon vliegen. Hij sliep de hele dag niet, zoals een gewone uil hoorde te doen. In plaats daarvan hield hij zijn ogen half open en keek naar mij. Hij leek gretig de kleine hapjes aan te nemen die ik hem aanbood: larven, kevers en meer van dat soort spul. In de nachtelijke stilte, terwijl de mensen sliepen, had ik twee keer gezien dat hij zijn rafelige vleugeltjes uitsloeg en dodelijk en geluidloos omlaag vloog om een klein, wriemelend iets van de grond op te pakken, waarna hij naar zijn zitplaats terugkeerde om zijn maal keurig op te eten met zijn miniatuursnavel en -klauwen.
'Je bent een bedrieger,' fluisterde ik terwijl ik naast het bed van het kind zat met het uiltje op mijn vinger en een net opgegraven worm voor zijn snavel liet bengelen. Het vogeltje staarde aandachtig naar de worm, opende toen zijn snavel en hapte. Weg was de worm. 'Een echte bedrieger.' De vogel kneep zijn ogen tot spleetjes, zette zijn veren op en leek in slaap te vallen. Toen hoorde ik buiten hoefgetrappel, en bracht hem haastig terug naar zijn donkere hoekje.
Ik hoorde Roisins stem en een mannenstem. Ik keek naar buiten en trok me toen weer in de tent terug. Ik vermoedde dat Roisin haar jongeman maar één keer in het jaar zag. Dat was niet de gemakkelijkste manier om verkering te hebben, als het dat was. Ik bleef stil zitten en hoorde hun stemmen, maar kon de woorden niet verstaan. Mijn gedachten waren ver weg. Ik dacht aan vader, die zowel zijn liefje als zijn dromen had verloren. Ik dacht dat het maar goed was dat ik nu naar Zeven Wateren ging, en niet later. Sommige dingen konden je pijn doen. Sommige mensen konden je verwonden. In mijn leven was daar geen plaats voor. En er was voor mij geen plaats in een ander soort leven, voor mij of voor mijn soort. Dat wist ik al. Ik moest het me alleen blijven voorhouden, dan zou de pijn op den duur wel weggaan.
De regen was bijna opgehouden. Van buiten bij het vuur hoorde ik Roisin roepen.
'Fainne?'
Ik kwam de tent uit. De jongeman was bezig het vuur aan te leggen en Roisin maakte thee.
'Kom wat drinken. Het wordt koud. Dit is Aidan. Aidan, dit is Fainne. Darraghs vriendinnetje.'
Niet meer, dacht ik, maar ik dwong mezelf te glimlachen.
'Aangenaam kennis te maken,' zei de jongeman, en ik knikte. 'Aidan heeft een bericht, Fainne.' Roisins stem klonk ongewoon aarzelend. Ik keek haar verbaasd aan. Ik kon me geen bericht voorstellen dat voor mij van belang kon zijn. 'Het schijnt dat Darragh eindelijk een besluit heeft genomen,' vervolgde ze.
'Waarover?' vroeg ik, terwijl ik een beker met haar dampende kamillebrouwsel aannam.
'Diarmuid O'Flaherty, en zijn paarden,' zei Aidan, die op een van de houten banken was gaan zitten met zijn arm om Roisin heen.
'Heeft hij het jou niet verteld?' vroeg Roisin, omdat ik niet reageerde.
Ik schudde mijn hoofd.
'Nou, O'Flaherty zeurt hem en pa al twee jaar aan hun hoofd of Darragh daar op de boerderij mag blijven om hem te helpen met het africhten van zijn paarden. Dat is begonnen nadat Darragh een klein wonder heeft verricht met een dier dat geen van O'Flaherty's mannen kon aanraken. Dat is al een hele tijd geleden. Darragh heeft iets met paarden, wat niemand anders heeft. De beste paarden komen uit de stal van O'Flaherty. Het zou een geweldige kans voor Darragh zijn. Maar ons volk kan niet op één plek blijven. Hij heeft altijd nee gezegd. Hij is liever onderweg, of ginds in Kerry, paarden of geen paarden.'
'Maar het ziet ernaar uit dat hij nu toch voor vastigheid kiest,' merkte Aidan op. 'Misschien heeft het iets te maken met een meisje. O'Flaherty's twee dochters zijn leuke meiden.'
Roisin keek hem woest aan. En ik zat daar met mijn beker in mijn handen en zei niets.
'Het komt wel als een verrassing,' zei Roisin. 'Pa is er blij om, maar ook bedroefd. Hij weet dat het een geweldige kans is. Maar we zullen Darragh allemaal missen.'
'Misschien valt het wel mee,' zei Aidan. 'Jullie zullen hem op de jaarmarkt zien. Zo gaat het voor ons allemaal hier in Ceann na Mara,' legde hij uit met een blik naar mij. 's Zomers in het heuvelland, 's winters aan de kust. Flaherty heeft veel bezit. Trouw je in die familie, dan kom je goed terecht, zoveel is zeker.'
'Wie zei iets over trouwen?' zei Roisin smalend, terwijl ze hem een por tussen zijn ribben gaf.
'Dat zullen de mensen zeggen.'
'De mensen kunnen zeggen wat ze willen. Dat maakt het nog niet waar. Ik had nooit gedacht dat Darragh het zou doen. Het was voor ons allemaal een verrassing.' Ze keek naar mij. 'Ik had wel gedacht dat jij het als eerste zou weten.'
Hierna gebeurde alles heel snel. O'Flaherty zou de volgende dag naar huis vertrekken en Darragh meenemen. Die avond kwamen de mensen rondom het vuur bijeen, maar het was snijdend koud en niemand was in feeststemming. Ik zei dat ik moe was en bleef in de tent. De mensen praatten zacht en dronken hun bier. Er werden geen verhalen verteld en er werd niet veel gelachen. Later vroeg iemand aan Darragh of hij op de doedelzak wilde spelen, maar Dan Walker was degene die een paar wijsjes voor het gezelschap speelde. Dat kon ik niet zien, maar ik kon het horen. Het spel was technisch beter dan dat van Darragh, maar er sprak minder gevoel uit.
Veel later, toen iedereen sliep en het weer zacht was gaan regenen, hoorde ik hem spelen, heel ver weg, in het donker op het strand. Hij speelde alleen, speelde een soort afscheid, van zijn volk en zijn familie, van het soort leven dat in zijn bloed en in zijn hele wezen zat. Ik ben een reiziger, weet je? had hij gezegd. Ik ben altijd onderweg. De treurzang weerklonk over het lege strand en de donkere, golvende wateren en drong diep door in mijn ziel. Dit zou vroeger gemakkelijk zijn geweest. Ik zou gewoon zijn opgestaan en naar het strand zijn gelopen om bij Darragh te gaan zitten terwijl hij speelde. Er zouden geen woorden nodig zijn geweest tussen ons, want mijn aanwezigheid zou genoeg zijn geweest om hem te zeggen dat het me speet dat ik hem had gekwetst. Hij zou begrepen hebben dat hij nog altijd mijn vriend was. Maar nu was alles anders. Ik had het veranderd, en nu zou mijn vriend me voorgoed verlaten. Het was beter zo; beter voor mij en veel beter voor hem. Waarom deed het dan zo'n pijn? Ik kneep mijn hand dicht om de amulet van mijn grootmoeder, zodat ik de warmte ervan voelde, en voelde dat hij me verzekerde dat de weg die ik had gekozen de goede weg was, de enige weg. Ik wikkelde de deken om me heen, rolde me stijf op en drukte mijn handen tegen mijn oren. Maar de stem van de doedelzak huilde in mijn hart en liet zich niet tot zwijgen brengen.
Lange tijd hierna bereikte ik Zeven Wateren. Het was na Meán Fómhair en de lucht was stil en nevelig. We waren vele dagen onderweg geweest, te veel om te tellen. Ons gezelschap had zich in tweeën gesplitst; één wagen was met de meeste mensen achtergelaten in een kamp, niet ver landinwaarts vanaf de Kruising. Zonder de oude mensen en de kinderen schoten we sneller op en stopten we alleen voor de nacht. Dan bestuurde de wagen, Peg zat naast hem en Roisin hield mij gezelschap. Hoe vriendelijk ze me ook bejegenden, mijn gedachten waren bij de taak die voor me lag; verder kon ik niets zien. Ik droeg mezelf streng op Darragh te vergeten. Voorbij was voorbij. Ik deed ook erg mijn best niet aan vader te denken.
We kampeerden een paar nachten bij een plaats die Glencarnagh heette; daar was een groot huis, en er liepen veel gewapende mannen in groene tunieken rond die met grimmige concentratie deden wat ze moesten doen. Ik zag daar al meer bomen dan ik ooit eerder had gezien, van allerlei soorten, hoge dennen met donkere mantels van fijne naalden, en kleinere vormen, hazelaars en vlieren, die al in winterslaap wegdommelden. Maar dat was nog niets in vergelijking met het woud. Terwijl we over een pad reden, met links en rechts grote hopen zwerfstenen, kon je de rand van het woud in de verte zien; daar kroop het over het landschap, bedekte het de heuvels met een lijkwade en smoorde het de dalen. En erboven hing de mist, vochtig en dicht.
'Daar is het, meisje,' kondigde Dan Walker aan. 'Het woud van Zeven Wateren.'
'We gaan er dwars doorheen, hè?' vroeg Peg. Haar stem klonk niet bepaald enthousiast.
'Mijn oude tantetje zou me vermoorden,' zei Dan, 'als ik door deze streek reisde zonder haar te bezoeken. Bovendien heb ik Ciarán beloofd dat ik het meisje veilig bij de deur van haar oom zou afleveren.'
'Als het zo moet, dan moet het maar zo,' zei Peg.
'Je krijgt er in elk geval een goed maal voorgezet,' zei Dan terwijl hij haar van opzij aankeek. 'Daar zorgt tante wel voor.'
Er dwars doorheen gaan, zoals Peg had gezegd, bleek moeilijker dan ik had kunnen denken. We kwamen over weiden voor het vee en reden een helling op naar een uitstekende rotspunt. Het woud lag voor ons, omringd door heuvels; het strekte zich uit als een reusachtige, donkere deken. Het was beangstigend, een oord van mysteriën en schaduwen, een andere wereld, omhuld en geheim. Ik kon niet begrijpen hoe iemand ervoor kon kiezen om daar te gaan wonen. Zou het je ziel niet verstikken, als je het zonder de wind, de golven en de open ruimte moest stellen? In mijn zak bewoog het uiltje. En voor ons op het pad, waar eerst helemaal niemand was geweest, stond plotseling een troep gewapende mannen, gekleed in dezelfde donkere kleuren als de stenen en bomen om ons heen. Hun aanvoerder was duidelijk te herkennen, want over zijn wambuis droeg hij een witte tuniek met een blauw embleem erop: twee in elkaar verstrengelde torques.
'Dan Walker, reiziger uit Kerry,' zei Dan kalm, terwijl hij zonder dat het gevraagd werd van de wagen afklom. 'Jullie kennen mij. Mijn vrouw, mijn dochter. We komen nu van Glencarnagh. Ik hoop en verwacht dat heer Sean ons een paar nachten onderdak zal willen geven.'
De mannen kwamen aan weerskanten om de wagen staan; ze porden en prikten wat in de lading. Ze hadden zwaarden en messen, en twee van hen waren gewapend met een boog. Hun hele optreden maakte een grimmige, doeltreffende indruk.
'Zeg tegen je mensen dat ze eraf moeten terwijl wij de wagen doorzoeken,' zei de leider.
'We zijn reizigers.' Dans stem klonk vriendelijk. 'We hebben hier niets behalve potten en pannen en een paar manden. En de meisjes zijn moe.'
'Zeg tegen ze dat ze eraf gaan.'
We deden wat ons gezegd werd. Naast het pad stonden we te kijken terwijl de wagen systematisch werd doorzocht; elk afzonderlijk voorwerp in de wagen werd bekeken. Zelfs mijn kleine, houten kist ontkwam er niet aan. Ik vond het niet prettig te zien dat de gewapende mannen Riona eruit haalden en met hun grote handen aan haar zijden rokken zaten. Na een poos waren ze klaar. De aanvoerder keek naar ons. Roisin knipoogde naar hem, maar hij bleef onbewogen. Hij keek naar mij en de uitdrukking op zijn gezicht werd scherper.
'Wie is dit meisje?'
Hij bekeek me nauwkeurig en ik werd bang. Dit waren toch druïden? Misschien kon hij in mijn ogen kijken en daar de boosaardige bedoelingen van mijn grootmoeder lezen. Misschien zouden ze me tegenhouden nog voor ik begonnen was, en dan zou mijn vader gestraft worden. Bliksemsnel gebruikte ik het Mom, heel subtiel, om mijn gezicht iets liefs te geven en mijn ogen een bedauwd soort onschuld. Ik keek door mijn lange wimpers naar de soldaat op.
'Dat is heer Seans nichtje uit Kerry,' zei Dan. 'Fainne. Ze is aan mijn hoede toevertrouwd voor de reis hierheen. Het is de bedoeling dat zij een tijdlang op Zeven Wateren blijft wanneer wij terugreizen.'
'Een nichtje?' zei de man, maar zijn stem klonk wat zachter. 'Ik weet van geen nichtje.'
'Stuur een boodschap naar heer Sean, als je wilt. Zeg hem dat de dochter van zijn zuster hier is. Hij zal ons door laten reizen.'
De gewapende mannen trokken zich terug om onderling te overleggen. Er werden blikken in mijn richting geworpen, en ook meer dan één blik in Roisins richting.
'Het is erger dan de vorige keer,' zei Peg. 'De wacht is uitgebreid. Er is vast iets aan de hand.'
'Ze laten ons wel door,' zei Dan.
We moesten behoorlijk lang wachten. De eerste nacht moesten we bij de wachtpost kamperen, terwijl een man over een bijna onzichtbaar bospad wegreed om een boodschap aan mijn oom te gaan brengen. De volgende morgen werden we heel vroeg gewekt door het geluid van gedempte hoefslagen op de zachte grond. Ik was nog bezig mijn dekens opzij te schuiven en de slaap uit mijn ogen te wrijven toen er twee mannen kwamen aanrijden en op het pad afstegen. Dan Walker liep naar voren om hen te begroeten. Twee grijze honden, zo groot als kleine pony's, hielden de wacht bij de paarden.
'Heer.'
'Dan Walker, toch? Plichtplegingen zijn niet nodig. Ik neem aan dat je hier veilig hebt geslapen.'
De man die dit zei, moest mijn oom Sean zijn. Hij straalde het gezag uit waaruit onmiddellijk bleek dat hij een leider was. Hij was van middelbare leeftijd, niet erg lang, maar krachtig gebouwd, met donker, krullend haar dat strak uit zijn gezicht was getrokken. Zijn kleren waren eenvoudig en degelijk, maar van uitstekende kwaliteit, en ook hij droeg het embleem van de in elkaar gehaakte torques. De andere man, die naast hem stond, kon ik niet zien.
'Ik heb gehoord,' zei mijn oom, 'dat je een onverwachte gast voor ons hebt meegebracht.'
Dan Walker kuchte. 'Ik heb beloofd haar veilig tot aan uw deur te brengen, heer. Ze woont dicht bij de plaats waar wij 's zomers ons kamp hebben. Het meisje heet Fainne.'
Omdat ik het niet langer kon uitstellen, liep ik erheen en ging naast Dan staan. Ik keek op naar mijn oom Sean en lachte voorzichtig.
'Goedemorgen, oom,' zei ik heel beleefd.
De uitdrukking op zijn gezicht veranderde alsof hij een geestverschijning zag. 'Brighid bewaar ons,' zei hij zacht. 'Jij bent duidelijk de dochter van je moeder.'
Toen drong een van die enorme honden zich bezitterig langs me om zich vierkant voor hem te posteren; het beest liet een gegrom horen dat diep uit zijn keel kwam en keek me met zijn felle ogen strak aan.
'Genoeg, Neassa,' zei mijn oom en de hond hield op met grommen, maar bleef me aankijken. 'Je bent hartelijk welkom in ons huis, Fainne.' Hij boog zich naar voren om me eerst op mijn ene wang en toen op de andere wang te kussen. 'Dit is wel een verrassing.'
'Het spijt me als het niet goed uitkomt.'
'Je zult inderdaad wel merken dat het huis in rep en roer is, want we zitten midden in een grote onderneming. Maar je zult niettemin hartelijk worden ontvangen op Zeven Wateren. Het lijkt me het beste als jij met ons mee terugrijdt. We hebben een geschikt rijdier voor je meegebracht. Dan en zijn mensen kunnen in een rustiger tempo volgen, onder begeleiding van een escorte.'
'Dat is niet nodig,' zei Dan. 'Bovendien heb ik beloofd dat ik het meisje zelf helemaal naar Zeven Wateren zal brengen. Mijn opdracht was heel precies op dat punt.'
De ogen van heer Sean vernauwden zich een fractie. 'Een escorte is verplicht voor iedereen die binnenkomt en voor iedereen die weggaat, ook al is het een vriend. Het is ook voor jullie eigen bescherming. De tijd dat men gewoon op Zeven Wateren binnen kon komen voor een bruiloft of een dodenwake is allang voorbij. Het zijn gevaarlijke tijden. En wat mijn nichtje betreft, haar veiligheid is verzekerd bij haar familieleden. Dat trek je toch niet in twijfel?'
Dan lachte wrang. 'Nee, heer,' antwoordde hij.
'Misschien wil je wat tijd nemen om je gereed te maken voor de reis.' Mijn oom bekeek me beter en zag misschien de gekreukte jurk, het ongevlochten haar. 'Of om een hapje te eten. Maar doe er niet te lang over. Het is een hele rit.'
Hij trok Dan een eindje opzij, alsof hij buiten gehoorsafstand met hem wilde overleggen. Nu zag ik de andere man ook, zijn zwijgende metgezel, die op korte afstand stond te wachten en drie paarden bij de teugel hield. Dit was een veel oudere man, met zacht, glanzend haar dat ooit kastanjebruin was geweest, maar nu doorschoten was met wit; haar dat in vele dunne vlechtjes was gevlochten, waar gekleurd draad omheen was gebonden. Hij had een merkwaardig rimpelloos gezicht en kalme, leeftijdloze grijze ogen; hij droeg een lang, wit gewaad dat om hem heen golfde en zwierde, hoewel er geen wind stond. Hij had een berkenstaf in zijn hand en de bleke ochtendzon scheen op de gouden torque om zijn hals.
'Je weet wie ik ben, denk ik.' Het was de stem van een druïde, zacht, muzikaal, een stem om het oor en de geest te verstrikken.
'U bent Conor, de aartsdruïde?'
'Die ben ik. Noem me maar oom, als je dat niet te verwarrend vindt.'
'Ik... ja, oom.'
'Kom wat dichterbij, Fainne.'
Ik deed het schoorvoetend. Ik had tijd nodig om me hierop voor te bereiden; tijd om tot mezelf te komen, om de kracht te verzamelen die ik wellicht nodig zou hebben. Maar ik kreeg geen tijd. Ik keek hem recht in de ogen, wetend dat zijn herinnering aan mijn moeder me kon helpen. Deze man was de aanstichter van haar ondergang. Hij had haar weggezonden van alles wat haar lief was, en uiteindelijk was dat haar doodvonnis geworden. Hij keek me aan met zijn kalme, grijze ogen, en ik voelde me niet op mijn gemak, haast alsof hij binnen in me kon kijken. Maar ik staarde terug zonder met mijn ogen te knipperen; dat was me goed geleerd.
'Sean vergiste zich,' zei Conor. 'Volgens mij heb je veel meer weg van je vader.'
Zelfs in de herfst, nu de bladeren als een dikke, vochtige laag onder de voeten van onze paarden lagen, was het donker in het bos. Het leek zijn hand uit te strekken terwijl we er steeds dieper in reden, en ons in schaduwen te hullen. Soms hoorde ik stemmen. Ze riepen door de lucht boven ons, hoog en vreemd, maar toen ik omhoogkeek, zag ik niet meer dan een fluistering van beweging aan de uiterste rand van mijn gezichtsveld, tussen de kale twijgen van de beuken. Het had iets van spinrag in de lucht, van een mistsliert die sneller bewoog dan het oog kon bijhouden. Ik kon geen woorden verstaan. De twee mannen reden onverstoorbaar door; als ze deze spelingen van licht en schaduw al zagen, leken ze die te accepteren als een vertrouwd onderdeel van dit ondoordringbare, geheimzinnige landschap. Het was geheim, omsloten. Het voelde als een val.
Het tempo hield geen rekening met mijn vermoeidheid en ik klampte me grimmig aan het zadel vast en was dankbaar dat mijn paard zonder aansporingen de goede kant leek op te gaan. Niemand had me gevraagd of ik kon paardrijden, en ik was niet van plan hun te vertellen dat ik nog nooit op een paardenrug had gezeten zonder Darragh achter me, die alles deed wat er gedaan moest worden. De honden renden voor ons uit en volgden geursporen in het onderhout. Mijn oom Sean hield onder het rijden een vriendschappelijk gesprek op gang. Eerst waren het alleen beleefdheden. Ik dacht dat hij probeerde me op mijn gemak te stellen. Hij deelde me mee dat er een bespreking aan de gang was, zodat er veel bezoekers in huis waren; en dat men in deze tijd bijzonder voorzichtig moest zijn, hij wist dat ik dat zou begrijpen. Hij zei dat hij een dochter had van ongeveer mijn leeftijd, die me zou helpen mijn draai te vinden. Zijn echtgenote, mijn tante Aisling, zou erg blij zijn me te zien, want ook zij had mijn moeder vroeger gekend.
'Je moet weten dat we geen idee hadden dat je zou komen, tot die man gisteravond kwam aanrijden,' voegde hij er ernstig aan toe. 'Je vader heeft erg weinig van zich laten horen. We zouden graag de kans hebben gehad je eerder te zien. Maar Ciarán heeft het contact met onze familie doeltreffend verbroken. We hebben hen nooit teruggezien, na... na wat er gebeurd is.'
'Daar had mijn vader zijn redenen voor,' zei ik in de tamelijk pijnlijke stilte.
Sean knikte. 'Ze konden natuurlijk niet samen terugkomen op Zeven Wateren. Ik ben er nog altijd niet van overtuigd dat het goed was wat hij heeft gedaan. Toch heeft hij jou nu naar huis gestuurd. Daar ben ik blij om. Na je aankomst zul je eerst wel merken dat de mensen nieuwsgierig naar je zijn. Muirrin, mijn oudste dochter, zal voor je zorgen en je helpen met hun vragen om te gaan.'
'Nieuwsgierig?'
'Het is nu alweer lang geleden. Het weggaan van je moeder en de gebeurtenissen die daartoe hebben geleid, daar vertellen de mensen inmiddels verhalen over; ongeveer net zo als het verhaal van je grootmoeder en de tijd dat mijn ooms betoverd waren en als dieren in de wilde natuur moesten leven. De mensen kunnen nu al nauwelijks onderscheid maken tussen geschiedenis en legende. Zo gaat het nu eenmaal. Jouw komst zal aanleiding zijn tot allerlei gissingen. De mensen zullen een tijdlang kletsen. Ze weten niet wat er in werkelijkheid met je moeder is gebeurd. De hele situatie dient voorzichtig te worden aangepakt.'
Ik gaf geen antwoord. Ik werd me steeds sterker bewust van de zwijgende aanwezigheid van de druïde aan mijn andere kant, van de manier waarop hij naar me leek te kijken, hoewel zijn ogen op het pad voor ons gevestigd waren. Ik had het gevoel dat hij me taxeerde zonder een woord te spreken. Het gaf me een uiterst ongemakkelijk gevoel.
'We kunnen hier wel kort halt houden,' zei Sean, terwijl hij zijn paard stilhield op een kleine open plek. Er stroomde een beek, er groeiden varens langs een poel, en er viel gezeefd licht door de takken boven ons, dat de met mos beklede boomstammen een spookachtige groene gloed gaf. De hoge iepen droegen een jas van klimop. 'Ik help je van je paard af, Fainne.'
Ik kon een pijnlijk kreunen niet onderdrukken toen mijn voeten de grond raakten en ik overal kramp kreeg.
'Je bent niet gewend paard te rijden,' merkte Sean op, terwijl hij hout raapte om vuur te maken. 'Dat had je ons moeten zeggen.'
Ik wreef over mijn pijnlijke rug en liet me toen met enige moeite zakken op de zadeldeken die werd klaargelegd. Ik was werkelijk doodmoe; maar ik wilde mezelf niet blootgeven zolang die man naar me staarde met zijn bodemloze grijze ogen.
Sean had snel een keurige stapel van gevallen takken gebouwd. Het feit dat hij heer van Zeven Wateren was, scheen hem er niet van te hebben weerhouden praktische vaardigheden te verwerven. De honden ploften neer op de grond; hun lange tong hing roze uit hun reusachtige, open bek.
'Het hout is een beetje nat,' merkte Sean op, en hij keek Conor aan. 'Wil jij het even voor me aansteken?'
Ik keek naar de druïde, en hij keek mij aan, zonder emotie op zijn bleke gezicht.
'Waarom steek jij het niet aan, Fainne?' zei hij zonder veel nadruk. Op dat moment wist ik dat, wat ik ook zou moeten doen om deze man te slim af te zijn, ik nooit tegen hem zou kunnen liegen. Ik kon geen meisjesachtige onschuld voorwenden of proberen me eruit te bluffen. Ik werd op de proef gesteld, en er was maar één manier om voor de proef te slagen. Ik hief mijn hand op en wees met mijn vinger naar het stapeltje takken en dunne twijgjes. Het vuur vlamde op, kreeg vat op het hout en begon te branden, warm en rustig.
'Dank je,' zei Sean met opgetrokken wenkbrauwen. 'Je hebt dus het een en ander van je vader geleerd.'
'Een paar dingen,' antwoordde ik voorzichtig, terwijl ik mijn handen warmde aan de gloed van het vuur. 'Kleine kunstjes, meer niet.'
Conor ging op een grote, platte steen zitten, aan de andere kant van het vuur. In de vlammen leken er vreemde schaduwen over zijn gezicht te komen, en zijn bleekheid werd erdoor geaccentueerd. De ogen waren intussen scherp op mij gericht.
'Je weet dat Ciarán jarenlang het leven van een druïde heeft geleid,' merkte hij op. 'En dat hij als zodanig veelbelovend en zeer begaafd was.'
Ik knikte en beet van boosheid mijn kiezen op elkaar. Hij had makkelijk praten; hij had mijn vader aangemoedigd en tegen hem gelogen, door hem in de waan te laten dat hij een van de wijzen zou kunnen worden, terwijl hij al die tijd geweten moest hebben dat zijn leerling de zoon van een tovenares was. Dat was een wrede handelwijze geweest.
'Je zegt dat je vader je een paar kunstjes heeft geleerd. Hoe zit het met Ciarán zelf? Hoe ziet zijn leven eruit? Oefent hij de talenten die hij zo overvloedig bezat nog uit?'
Wat kan dat jou schelen? dacht ik woest. Maar ik formuleerde mijn antwoord met zorg. 'We leven heel eenvoudig, in afzondering. Hij zoekt naar kennis. Hij oefent zich in zijn kunst. Toepassen doet hij haar slechts zelden. Dat is zijn keuze geweest.'
Conor zweeg enige tijd. Toen vroeg hij: 'Waarom heeft hij jou teruggestuurd?'
Sean wierp hem een korte blik toe en fronste even zijn voorhoofd. 'Een redelijke vraag.' Conors stem klonk vriendelijk. 'Waarom nu? Waarom kiest hij ervoor zijn dochter alleen groot te brengen, en haar na - hoeveel, vijftien, zestien jaar - weg te zenden?'
'Misschien denkt hij dat Fainne een betere kans maakt op een goed huwelijk, op een redelijke toekomst, als ze een tijdlang hier bij de familie woont,' zei Sean. 'Gewoon een praktische reden. Ze heeft een geboorterecht, net als alle andere kinderen van Zeven Wateren, ook al...' Hij hield plotseling op.
'Fainne?' Conor dacht er niet over deze vraag onbeantwoord voorbij te laten gaan.
'We dachten dat de tijd er rijp voor was.' Dit leek me een goed antwoord. Het was waar, en het verried niets.
'Blijkbaar,' zei Conor, en daarmee was het voor dit moment afgelopen. Hij vroeg niet waarvoor de tijd dan wel rijp was.
Weldra zaten we weer te paard en reden we verder. 'Het is een beetje pijnlijk, Fainne,' zei Sean na een poos. 'Ik moet dit tegen je zeggen, maar je zult het misschien niet prettig vinden. Het zou problemen geven als je de identiteit van je vader aan onze familieleden en bondgenoten en aan de gemeenschap van Zeven Wateren bekendmaakte. Het zou bijzonder slecht vallen in deze fase van de onderhandelingen die we voeren. Maar ik wil er ook niet over liegen.'
'Liegen?' Mijn verbazing was volkomen echt. 'Waarom zou u moeten liegen?'
Hij glimlachte wrang. 'Omdat de mensen ook nu nog, zoveel jaren later, de waarheid niet weten. Niet de hele waarheid. Dat Niamh geestelijk van de wijs raakte, dat ze naar het zuiden gevlucht is en later weduwe is geworden, dat weten ze. Binnen ons eigen huishouden weten ze misschien nog iets meer. Maar over het algemeen denkt men dat ze zich heeft teruggetrokken in een christelijk klooster en daar later is gestorven. De plotselinge verschijning van een dochter zal op de een of andere manier verklaard moeten worden, want iedereen die mijn zuster heeft gekend, zal jou ogenblikkelijk herkennen als haar kind.'
Ik voelde Conors blik, peinzend en indringend, hoewel ik een andere kant opkeek.
'Waarom zou ik hun de waarheid niet vertellen? Mijn ouders hielden van elkaar. Ik weet dat ze niet getrouwd waren, maar dat is niet echt een reden om me te schamen. Als ik nou een jongen was en aanspraak wilde maken op landerijen of leiderschap, maar dat ben ik niet.'
Sean keek naar Conor. Conor zei niets.
'Fainne,' Sean leek zijn woorden met zorg te kiezen, 'heeft je vader je ooit uitgelegd waarom hij niet met je moeder kon trouwen?'
Ik hield mijn boosheid onder controle. 'Hij spreekt niet graag over haar. Ik weet dat hun verbintenis verboden was door het bloed. Ik weet dat mijn vader het woud en de wijzen heeft verlaten toen hij de waarheid over zijn eigen afkomst ontdekte. Later heeft hij haar teruggevonden, en zo ben ik er gekomen. Maar voor hen was het te laat.'
Het bleef even stil.
'Ja,' zei Sean. 'Dan Walker bracht ons het bericht van de dood van mijn zuster, hoewel hij zoals altijd alleen vertelde wat Ciarán hem had opgedragen te vertellen, niets meer. Het is al lang geleden. Je zult je haar waarschijnlijk nauwelijks herinneren.'
Ik perste mijn lippen op elkaar en zei niets.
'Ik vind het heel naar voor je, Fainne,' zei Sean. Hij liet zijn paard in stap gaan terwijl we een bruisende beek die van de helling af stroomde overstaken. 'Ik vind het heel naar dat je de kans niet hebt gehad om haar te kennen. Ondanks haar fouten was mijn zus een heerlijk meisje, vol leven en schoonheid. Ze zou trots op je zijn geweest.'
Denkt u dat? Waarom heeft ze ons dan in de steek gelaten? Waarom heeft ze die weg gekozen? 'Misschien,' zei ik.
'Om op de zaak terug te komen,' vervolgde Sean. 'Het is een beetje pijnlijk. Je moeder was uitgehuwelijkt aan een clanhoofd van de Uí Néill, een zeer machtige clan die onderling verdeeld is in twee elkaar bestrijdende groepen. Jaren geleden is ons gevraagd de leider van de noordelijke tak bij te staan in zijn strijd tegen de Noormannen, en dit heeft een zware tol geëist van onze hulpbronnen en onze mogelijkheden. Uiteindelijk heeft Aed Finnliath de overwinning behaald. De indringers zijn tot de laatste man van de kust van Ulster verdreven, en de vrede is bezegeld door een huwelijk tussen de dochter van Aed Finnliath en een edelman van de Finn-ghaill. Onze steun aan deze onderneming was van wezenlijk belang, niet alleen voor onze eigen veiligheid, maar ook voor het hernieuwen van onze banden met de Uí Néill van Tirconnell, die verslechterd waren door het mislukken van het huwelijk van je moeder. Dit heeft veel geduld en diplomatie gekost, naast het feit dat onze manschappen niet konden worden ingezet voor de strijd die ons veel meer raakte. De noordelijke Uí Néill zitten vandaag met ons aan de vergadertafel op Zeven Wateren terwijl wij een strategie opstellen voor onze eigen onderneming. Dit zal de belangrijkste veldtocht van ons leven worden. Jouw komst levert een probleem op. De echtgenoot die wij zo zorgvuldig voor Niamh kozen, bleek een wrede man te zijn, en om aan hem te ontsnappen is ze al die jaren geleden weggevlucht van een schijnbaar veilige plaats. Dat feit is niet bekend buiten onze familie. We hebben de mensen laten weten dat ze leefde; er werd algemeen aangenomen dat ze geestesziek was geworden en zich in een gebedshuis had teruggetrokken. Haar echtgenoot stierf korte tijd later; het was niet nodig ruchtbaarheid te geven aan wat hij had gedaan. Slechts een handjevol mensen wist dat ze naar je vader is gegaan. Ik wist het, mijn zuster en haar man, en mijn ooms. Verder niemand. Zelfs mijn vrouw kent niet het hele verhaal. Dat Niamh Fionn Uí Néill heeft verlaten voor een andere man en dat ze een kind heeft gekregen van een partner die haar verboden was, deze dingen moeten liever geheim blijven, zowel omwille van jou als van ons bondgenootschap.'
'Juist ja,' zei ik stijfjes.
'Het spijt me als dit moeilijk voor je is.' Seans stem klonk vriendelijk, maar dat leek het alleen maar erger te maken. 'Je bent er niet minder welkom om, Fainne. Jij draagt geen verantwoordelijkheid voor de daden van je ouders. Je bent een dochter van dit huishouden en je zult als zodanig worden behandeld.'
'U wilt liever dat ik net doe alsof ik geen vader heb, bedoelt u dat?' Deze woorden waren eruit voor ik ze kon tegenhouden, voor ik de boosheid in mijn stem kon verdoezelen. Hoe durfden ze? Hoe durfden ze mij te vragen mijn sterke, knappe, wijze vader te verloochenen, de vader die alles voor me was geweest?
'Dit doet je pijn,' zei Conor. 'Hij was een jongeman met uitnemende kwaliteiten. Hij is ongetwijfeld een man geworden om trots op te zijn. Dat begrijpen we. Niamh en Ciarán waren jong. Ze hebben een fout gemaakt, en ze hebben er zwaar voor geboet. Het is niet nodig dat jij er ook nog voor boet.'
'Dit kan worden opgelost zonder dat er leugens nodig zijn.' Sean had de beslissing blijkbaar al genomen. 'We kunnen de mensen gewoon zoveel van de waarheid meedelen als nuttig is voor ons doel. Er is geen reden waarom Niamh niet hertrouwd zou zijn na de dood van haar echtgenoot. We zullen bekend laten worden dat je vader een druïde was uit een goede familie. We zullen zeggen dat Niamh haar dochter kreeg in het zuiden, enige tijd na het voortijdige heengaan van Fionn. Nu ben jij teruggekeerd naar je wettige tehuis, naar de bescherming van je familie. Dat moet voldoende zijn als verklaring. Weinig mensen buiten de nemetons wisten van Ciaráns bestaan, laat staan dat ze zijn ware identiteit kenden. Wat onze gasten van het bondgenootschap aangaat, zolang ze hier zijn zullen we geen onnodige aandacht aan jouw aanwezigheid besteden. Eamonn zou een probleem kunnen zijn.'
'Het is jammer dat Liadan niet hier is,' merkte Conor op. 'We zullen het haar moeten laten weten,' zei Sean. 'Dat zal ik doen. Je ziet er moe uit, nicht. Misschien wil je het laatste stuk bij mij op het paard zitten.'
'Het gaat best,' zei ik tandenknarsend. Het was erg veel gevraagd: ik moest naar een klamme, naargeestige plaats waar eindeloze bomen de westenwind tegenhielden, ik moest mijn vader verloochenen, me door een of ander meisje dat als waakhond fungeerde, laten vertellen wat ik moest doen, ik moest ervoor zorgen dat ik geen aandacht trok, en dat allemaal vanwege hun kostbare bondgenootschap. Het begon me al duidelijk te worden dat ik goed zou moeten luisteren en snel zou moeten leren, wilde ik ook maar een kans hebben de taak te volvoeren die mijn grootmoeder me had opgelegd. De mannen van Zeven Wateren waren intelligent en zelfbewust; deze twee zouden al geduchte tegenstanders zijn, en wanneer we daar aankwamen, waren er misschien nog meer zoals zij. Wie was Eamonn? Waarom zou hij een probleem zijn? Mijn vader had die naam nooit genoemd. Ik zou zorgen dat ik het te weten kwam. En voorlopig zou ik het spel van oom Sean meespelen. Maar vanbinnen zou ik nooit vergeten wiens dochter ik was. Nooit.
We staken tal van beken over die onder de bomen van de heuvels af stroomden. Toen kwamen we onder een groep wilgen vandaan en voor ons opende zich een groot, glanzend watervlak, dat helder oplichtte in de zon en bespikkeld was met kleine eilandjes en de vormen van drijvende vogels: ganzen, eenden, prachtige witte zwanen. We stonden stil.
'Het meer van Zeven Wateren,' zei Sean zacht. 'Ons kasteel is aan de andere kant, naar het oosten. Het pad is van hieraf gemakkelijk begaanbaar. Je doet het overigens heel goed, Fainne.'
Ik ademde diep in en probeerde een houding te vinden om minder pijn in mijn rug te hebben. Ik was blij het water te zien, bevrijd te zijn van die eindeloze gevangenis van bomen die op me afkwamen. Het meer was heel mooi, met zijn paarlemoeren glans, zijn weidse oppervlak onder de open hemel, zijn stille strandjes en zijn onzichtbare, geheime leven.
'Er komen zeven beken in het meer uit,' zei Conor. 'Ze zijn het levensbloed van het meer. Er is maar één uitgaand water: de rivier die naar het noorden stroomt en dan naar het oosten afbuigt naar het grote water. Het meer voedt het woud. Het woud behoedt de mensen van Zeven Wateren, en het is hun geheime opdracht het te verdedigen en te beschermen met alle mysteriën die het bevat. Dit zul je te zijner tijd weten.'
'Misschien,' zei ik. En jij, dacht ik, zult te weten komen dat niet alles is wat het lijkt; dat de weg voor sommigen niet altijd naar licht en orde voert. Je zou er weleens achter kunnen komen dat het leven wreed en onrechtvaardig kan zijn.
'Je zou het nu vrij kunnen laten,' zei Conor.
'Wat?'
'Je zou het nu kunnen laten gaan. Het uiltje. Kijk maar hoe het naar buiten kijkt en zijn kop naar de hemel richt. Het is eraan toe om terug te gaan.'
Ik staarde hem zwijgend aan, en het uiltje klom uit mijn zak en ging, een tikje wankel, op de nek van het paard zitten. De vogel was nu iets sterker, want ik had hem goed verzorgd. Maar dit paard was geen Aoife. Het dier rilde en maakte een schichtige beweging, en ik greep de manen beet en hield me stevig vast om er niet afgegooid te worden. Een ogenblik later had mijn oom Sean de teugel in zijn hand en hield haar in bedwang, terwijl hij haar kalmerend toesprak.
'Wat is dát?' vroeg hij, met een stem die me aan die van Darragh deed denken.
Conor zweeg. Hij had voor onrust gezorgd en nu moest ik het maar oplossen.
'Het was opgesloten. Ik... ik heb het gekocht. Dat was alles. Het wilde niet wegvliegen.'
'Ik heb nog nooit een uiltje gezien dat zo klein was, maar toch helemaal volwassen. Hier moet toverij in het spel zijn.' Seans stem klonk volkomen nuchter. Dat had me misschien niet hoeven te verbazen, want dit was Zeven Wateren, een oord waar de oude mysteriën veilig werden bewaard.
'Het zal niet weggaan eer de betovering ongedaan is gemaakt,' zei Conor, terwijl hij zijn paard naderbij liet komen. 'Mag ik?' Hij stak zijn hand uit en bewoog hem zacht over het piepkleine vogeltje, en ogenblikkelijk was de vogel weer zichzelf: nog steeds klein en een beetje verfomfaaid, maar hij had weer het formaat van een uil en was sterk genoeg om zich in het bos te redden. Sean had moeite het paard, dat het wit van zijn ogen liet zien, in toom te houden.
'Ga in veiligheid,' zei Conor, en het beest spreidde gehoorzaam zijn rafelige vleugels en vloog op zonder enig geluid te maken en zonder om te kijken, op naar de boomtoppen en weg in de schaduwrijke omhelzing van het bos. Ik zei niets.
'Het is goed dat je het thuis hebt gebracht.' Er klonk een diepe rust in Conors stem.
'Ik heb het niet gebrácht,' zei ik een beetje kribbig. 'Het liet me geen keus.'
'Er is altijd een keus,' zei de druïde.
Het waren er gewoon te veel. Overal meisjes: ze kwamen de trap van het stenen fort aftuimelen waar onze reis eindelijk eindigde. Grote meisjes die aan de handen van hun vader trokken, en kwebbelden en lachten terwijl hun moeder naar buiten kwam om mij te begroeten, en kleine meisjes die rondrenden en de reusachtige honden plaagden.
'Genoeg, dochters,' zei Sean glimlachend en in een oogwenk waren ze verdwenen, even gehoorzaam als uitbundig. Ik had ze niet kunnen tellen, zo snel waren ze. Vijf? Zes?
'Ik ben je tante Aisling,' zei de tengere, tamelijk streng uitziende vrouw die op de trap stond. Haar rode haar werd op zijn plaats gehouden door een keurige sluier, en haar sproetige gezicht had een aandachtige, ernstige uitdrukking. 'Je bent hier hartelijk welkom, zoals mijn echtgenoot je ongetwijfeld heeft gezegd. Het is nogal druk nu. We hebben veel gasten in huis. Muirrin zal voor je zorgen.'
'Waar is Muirrin?' vroeg mijn oom terwijl we naar binnen gingen. De paarden waren al weggeleid. En Conor was domweg verdwenen. Misschien was de schare kleine meisjes hem te veel geweest.
'We vinden haar wel,' zei mijn tante zelfverzekerd. 'Jij kunt beter teruggaan naar de vergadering. Ze zitten op je te wachten.'
'De vertegenwoordiger van Inis Eala komt waarschijnlijk vandaag aan,' zei mijn oom. 'Misschien kunnen we toch nog op tijd tot een besluit komen.' Hij wendde zich tot mij. ik laat je nu alleen, nicht. Het was een lange rit voor een beginneling. Je kunt je vermoeide benen het beste wat rust geven, Muirrin heeft vast wel een paar drankjes die zullen helpen. Misschien zien we elkaar weer bij het avondmaal.'
Ze schenen te denken dat Muirrin het antwoord was op alle vragen. Ik vormde me een beeld van haar dat helemaal niet klopte met het meisje dat we enige tijd later vonden, aan het werk in een heel klein, tamelijk donker kamertje achter in het huis. Het eerste wat me opviel, was hoe klein ze was; klein en slank, met grote, groene ogen, en de donkere krullen van haar vader zo'n beetje uit haar gezicht getrokken, zodat ze haar niet hinderden bij het werk. Ze was bezig iets fijn te hakken, paddestoelen zo te zien, met een groot en gevaarlijk uitziend mes. Ze had al haar aandacht bij haar werk en neuriede binnensmonds. Rondom waren planken, volgezet met potten en flessen; aan het plafond hingen bossen drogende bloemen en kruiden, en voor het raam hing een slinger van gevlochten knoflook. Achter haar stond een deur open, die uitkwam op een kleine tuin.
'Muirrin,' zei haar moeder, met een spoortje scherpte in haar stem. 'Hier is je nichtje Fainne. Was je het vergeten?'
Het meisje keek op, zonder verbazing in haar grote ogen.
'Nee, moeder. Het spijt me dat ik er niet was. Er kwam een boodschap uit het dorp - ze hebben dit dringend nodig. Hoe gaat het met je, Fainne? Ik ben je nicht Muirrin. De oudste van zes meisjes. Je hebt mijn zusjes waarschijnlijk al ontmoet?' Ze glimlachte wrang, en ik moest wel teruglachen.
'Ik heb het tamelijk druk,' zei tante Aisling. 'Misschien kun jij...?'
'Ga maar, moeder. Ik zorg voor Fainne. Zijn haar spullen hier, om uit te pakken?'
Ik vertelde met tegenzin over Dan Walker en de wagens en mijn kist, en tegen de tijd dat ik klaar was met mijn uitleg, was mijn tante weg.
'Ga even zitten,' zei Muirrin. 'Ik moet dit afmaken en aan iemand geven om het af te leveren. Dan zal ik je het huis laten zien. Daar, naast het vuur. Wil je thee? Het water kookt. Neem de tweede pot van links - ja die - dat is een mengsel van pepermunt en tijm, heel verfrissend. Daar staan bekers. Kun je voor mij ook een beker maken?'
Onder het praten bleven haar handen doorgaan met het regelmatig fijnhakken van de bronskleurige zwammen op de stenen plaat voor haar. Ik keek naar haar terwijl ze specerijen afmat, oliën zeefde en ten slotte het donkere, scherpruikende mengsel in een kleine, aardewerken kruik goot, die ze netjes met een kurk afsloot.
'Hier is je thee,' zei ik.
'Ha, lekker. Ik ga nog even mijn handen wassen en... wil je me even excuseren?' Ze stak haar hoofd door de deur naar de tuin. 'Paddy?' riep ze.
Een jongen in grove kleren verscheen en kreeg de kruik aangereikt met een reeks instructies die ze hem enkele malen liet herhalen om er zeker van te zijn dat hij ze goed zou onthouden.
'En zeg tegen ze dat ik later zelf zal komen om naar de oude man te kijken. Vergeet niet het te zeggen.'
'Ja, vrouwe.'
Ik had het heel plezierig gevonden naar haar te zitten kijken. Nu ze zelf ook ging zitten en haar beker met kleine, vaardige handen oppakte, wist ik eigenlijk niet wat ik moest zeggen. Ze straalde veel zelfvertrouwen uit en leek niemand nodig te hebben.
'Zo,' begon zij. 'Een lange reis achter de rug. Je zult je wel willen wassen en even willen uitrusten, en wat tijd voor jezelf willen hebben. En je zult wel stijf zijn van het paardrijden, denk ik. Daar heb ik een zalf voor. Ik stel voor dat we even praten, en dan zal ik je je kamer wijzen, wat spullen voor je halen en je alleen laten tot een later tijdstip. Ik moet naar het dorp; morgen zou je misschien met me mee kunnen gaan. Vandaag is het voornaamste je tegen mijn zusjes te beschermen. Want ze maken erg veel kabaal.'
'Dat heb ik gemerkt.'
'Je bent zoveel mensen niet gewend?'
Ik ontspande me een beetje. 'Thuis was het heel rustig. Er waren vissers, en in de zomer kwamen de reizende mensen. Maar we waren erg op onszelf.'
Muirrin knikte, met een ernstige uitdrukking in haar groene ogen. 'Je zult wel merken dat het hier het tegenovergestelde is. Vooral nu. Het huis is vol mensen, voor de vergadering. En ze mogen elkaar niet. De avondmaaltijden kunnen heel interessant zijn. Je zult moeten uitzoeken wie wie is, een paar namen leren. Ik zal je helpen. Maar nu nog niet. Het belangrijkste gaat voor.'
'Dank je. Zei je zes meisjes?'
Muirrin trok een grimas. 'Dat is juist; ik en nog vijf, en niet één jongen ertussen. Het is maar goed dat mijn tante jongens heeft gekregen, anders zou Zeven Wateren zonder erfgenaam zitten.'
'Je tante? Dat is dan zeker...?'
'Onze tante Liadan. De tweelingzus van mijn vader. Hij heeft dochters gekregen. Zij heeft zonen gekregen. De túath zal van oom op neef overgaan, wat wel eens eerder is gebeurd. Mijn vader is daar niet ongelukkig over.'
'Hoe heten je zusjes?'
'Wil je dat echt weten? Deirdre, Clodagh, Maeve, Sibeal en Eilis. Die namen zul je snel genoeg leren. Ze zullen je er telkens aan herinneren wie wie is, tot je het weet.'
Ik kreeg een snelle rondleiding door het huis, dat van binnen gerieflijker was dan de grimmige, versterkte buitenkant deed vermoeden. Muirrin hield me buiten de raadszaal, waarvan de deuren gesloten waren. In de keuken heerste koortsachtige activiteit; er werd gevogelte geplukt, deeg uitgerold, en op het vuur stond een reusachtige ijzeren pan te borrelen. De hitte was verzengend, de geur verrukkelijk. We wilden juist doorlopen toen een gebiedende stem uit de richting van de haard ons deed verstarren.
'Muirrin! Breng het meisje hier, kind!'
Op een houten bank naast het vuur zat een zeer oude vrouw. Dit was geen hulpbehoevend besje, maar een magere, rechte gestalte met donker haar dat in een grote wrong in haar nek lag. Een sjaal met franje hing om haar benige schouders. Haar huid was gerimpeld, maar haar ogen keken schrander. Ik had de indruk dat niemand iets verkeerd zou durven doen in de keuken zolang zij er was.
'Nee, Niamh kan het niet zijn,' zei ze terwijl we naderbij kwamen. 'Het moet dus Niamhs dochter zijn, want ze is haar evenbeeld, tot de laatste haar op haar hoofd. Ik had nooit gedacht dat ik zoiets nog te zien zou krijgen.'
'Dit is Janis,' zei Muirrin, alsof dat iets moest betekenen. 'Ze is al langer op Zeven Wateren dan wie ook.' Ze wendde zich weer naar de oude vrouw. 'Fainne is helemaal uit Kerry gekomen, Janis. Ik wilde haar net naar boven brengen om te rusten.'
De donkere ogen werden toegeknepen. 'Kerry, ja? Dan weet ik met wiens wagen je bent gekomen. Maar waar is Dan? Waarom komt hij me niet begroeten? Waar is Darragh?'
Dus dit was die oude tante waar zo vaak over werd gesproken.
'Dan komt eraan,' zei ik, 'en Peg ook. Maar Darragh komt niet.'
'Wat? Hoe is het mogelijk dat de jongen niet komt? Ergens blijven hangen om naar een mooi stuk paardenvlees te kijken zeker? Of speelt hij op een wake?'
'Nee,' zei ik. 'Hij komt helemaal niet. Hij heeft het reizende leven vaarwel gezegd en is op een boerderij in het westen gaan wonen. Daar richt hij paarden af. Een geweldige kans. Dat zeggen ze.'
'En wat zeg jij?'
'Ik? Ik heb er niets mee te maken.'
Ze was niet overtuigd. 'Paarden africhten, hè? Daarvoor geeft hij het reizen niet op. Het heeft natuurlijk iets met een meisje te maken. Wat zou het anders kunnen zijn?'
'Het gaat niet om een meisje,' zei ik streng. 'Alleen om een kans hogerop te komen. Hij heeft een verstandige keus gemaakt.'
'Zo, denk je dat?' zei de oude vrouw, en ze staarde me met haar doordringende donkere ogen aan. 'Dan ken je mijn Darragh niet erg goed. Hij is een reiziger in hart en nieren, en een reiziger vestigt zich nooit voorgoed. Hij probeert het misschien weleens; maar vroeg of laat roept de weg hem, en dan gaat hij weer. Voor een vrouw is het anders. Ze verlangt er misschien naar, maar ze kan het zonder stellen omwille van een man of een kind. Maar goed, ga maar. Muirrin, zorg dat het meisje de oude kamer van haar moeder krijgt. Breng de kleintjes maar aan de noordkant onder. En vergeet niet het beddengoed goed te luchten.'
Ze praatte alsof ze de meesteres van het huis was en Muirrin de bediende. Maar Muirrin glimlachte, en toen we naar boven waren gegaan naar een keurige kamer met een smal raam dat uitkeek op de bosrand, begon ze meteen het vuur aan te maken en de stromatras en de wollen quilts na te kijken. Mijn conclusie was dat mijn ideeën over hoe het leven zou zijn in een groot huis zoals Zeven Wateren nodig herzien moesten worden.
Ik wilde Muirrin niet dankbaar zijn. Ik wilde niet met haar bevriend raken. Ik kon me niet veroorloven met iemand bevriend te raken, als ik de wil van mijn grootmoeder wilde uitvoeren. Maar ik moest toch toegeven dat mijn nicht blijk gaf van inzicht. Waar ik vooral naar verlangde, was alleen te zijn. Het was me zwaar gevallen met zoveel nieuwe mensen kennis te moeten maken, te glimlachen en beleefd te zijn. Muirrin ging alleen maar na of ik alles had wat ik nodig had en liet me toen alleen, met de belofte dat ze later terug zou komen. De kamer zou alleen van mij zijn, ook al stonden er twee bedden. Deirdre en Clodagh zouden het helemaal niet erg vinden om te verhuizen, had ze me glimlachend verteld.
Later werd er beleefd op de deur geklopt en bracht een man mijn kist naar binnen. Het was een heel vreemd gevoel, mijn spullen uit te pakken in de kamer die vroeger van mijn moeder was geweest. Misschien had ze deze kamer gedeeld met haar zus, de tante Liadan over wie ze het allemaal hadden. Ik had weinig bezittingen. Ik haalde een van de mooie jurken te voorschijn en spreidde hem netjes uit, voor straks. Ik haalde de verkreukelde en boos kijkende Riona uit de kist en zette haar neer op de vensterbank, zodat ze over het bos uit kon kijken. Hier leek geen reden te bestaan om haar weg te stoppen. Met al die meisjes waren er vermoedelijk heel wat poppen in huis. Eigenlijk leek ze zich hier meer thuis te voelen dan ik.
Ik kon geen rust vinden, ondanks mijn pijnlijke rug en ledematen. Mijn geest bleef bezig met proberen het allemaal te bevatten. De omvang van de taak die me wachtte, hield in dat ik geen tijd mocht verspillen. Ik moest zoveel mogelijk ontdekken, en vervolgens moest ik een soort plan ontwerpen. Ik mocht niet luieren. Grootmoeder zou kijken, en ze zou me vinden. Het was dom van me dat ik daaraan had getwijfeld. Het was een richting van de kunst waar ik weinig aanleg voor had, die ik tot mijn spijt niet onder de knie had kunnen krijgen. Maar zij had met haar donkere spiegel en haar kom met stilstaand water het vermogen te zoeken en de blik om te zien. Wanneer ze me zocht, zou ik me nergens kunnen verstoppen.
Er was tijd voor nodig. Er was ook moed voor nodig. Er waren zoveel mensen en er was zoveel lawaai, en behalve Muirrin scheen niemand te begrijpen dat ik daar een ontzettende hekel aan had. Mijn maag kromp ineen, ik kreeg er hoofdpijn van, en mijn vingers kregen de neiging zomaar wat kattenkwaad uit te halen. Maar ik gebruikte de kunst niet. In plaats daarvan keek ik toe en luisterde ik, en weldra was ik, met de toewijding die na jaren bij vader in de leer te zijn geweest een tweede natuur van me was geworden, op de hoogte van alle bijzonderheden van de familie en haar bondgenoten.
Er waren de mensen van dit huishouden, in het fort Zeven Wateren, dat het middelpunt vormde van de uitgestrekte túath van mijn oom Sean. Met hem kon ik het wel vinden. Soms leek hij wat afstandelijk, maar wanneer hij iets tegen me zei, sprak hij als tegen een gelijke, en hij nam de tijd om me dingen uit te leggen. Nooit zag ik hem leden van zijn huishouden anders dan rechtvaardig behandelen. Ik moest mezelf dwingen te bedenken dat hij samen met anderen degene was geweest die mijn moeder van haar huis had verbannen. Ik had niet de indruk dat oom Sean gevaarlijk zou zijn, behalve misschien op het slagveld of in een discussie over strategie.
Dan was er tante Aisling. Ik werd al moe als ik alleen maar naar haar keek. Ze was eeuwig in touw, hield toezicht op alle aspecten van het huishouden met een wervelwindachtige energie die haar hele dag in beslag nam. Het gevolg hiervan was dat het huishouden op rolletjes liep. Ik vroeg me wel af of ze ooit gelukkig was. Ik vroeg me af waarom je zoveel kinderen nam wanneer je amper de tijd had om goedemorgen tegen ze te zeggen voor je weer wegrende om een of andere dringende toestand af te handelen.
Dit fort was vroeger de enige nederzetting van enige omvang geweest in het bos van Zeven Wateren. Maar er waren nu nog meer dorpen, gesticht door mijn oom en gepacht door zijn vrije onderhorigen; in tijden van nood kon hij een beroep doen op hun eigen troepen gewapende mannen. Op die manier was de túath minder kwetsbaar gemaakt en beschikte hij over sterke buitenposten, die machtige buren ervan moesten weerhouden hun handen wat verder uit te strekken dan gepast was. Deze vrije onderhorigen maakten deel uit van de Raad, evenals de rijk geklede leiders van de Uí Néill in hun tunieken waarop het vuurrode embleem van de opgerolde slang was aangebracht. In het huishouden van Zeven Wateren waren een brithem, een schrijver en een dichter aanwezig. Er waren een wapenmeester, een pijlenmaker en verscheidene smeden. Maar ik was meer geïntrigeerd door bepaalde anderen, die ik niet te zien kreeg.
Tante Liadan was de zuster van mijn moeder, de tweelingzus van Sean. Mijn vader had gezegd dat ze op Harrowfield woonde. Ik had niet beseft hoe ver dat hiervandaan was. Het was heel vreemd dat ze in Brittannië woonde temidden van de vijanden van Zeven Wateren, want haar echtgenoot was nu meester van een landgoed in Northumbrië dat vroeger aan haar vader had toebehoord. Wanneer ze daar niet woonden, verbleven ze op Inis Eala, een ver afgelegen oord in het noorden, zo ver dat het de moeite niet waard was eraan te denken. Maar wanneer mijn oom Sean over zijn zuster sprak, was het alsof ze op een steenworp afstand woonde. Conor sprak over haar als over een oude, geëerbiedigde vriendin. Ik probeerde me te herinneren wat mijn grootmoeder me had verteld. Ik dacht dat ze ongeveer had gezegd dat ze had gewild dat Ciarán de andere zus had gekozen, omdat hun kind intelligenter of handiger zou zijn geweest. Dat was nou niet bepaald een tactvolle opmerking aan mijn adres. Maar ja, zo was grootmoeder nu eenmaal.
I.iadan en haar echtgenoot hadden zonen. Niet lang na mijn komst kreeg ik al het een en ander over hen te horen. Ondanks al mijn pogingen me in mijn kamer terug te trekken om even alleen te zijn, om het Mom een tijdlang af te werpen, of om in alle rust de geheime spreuken van de kunst te repeteren, was het me niet gelukt te voorkomen dat ik geregeld bezoek kreeg van kleine, nieuwsgierige personen. Zoals Muirrin had voorspeld, leerde ik algauw hen van elkaar te onderscheiden, ook al hadden ze allemaal een bos rood haar en vrolijke gezichtjes vol sproeten. Sibeal was de enige die erbuiten viel; donker, net als haar oudste zus, en stil. En ze had heel vreemde ogen, heldere, kleurloze ogen die door de buitenkant van dingen leken heen te kijken. Eilis was heel klein en erg ondeugend. Je moest op haar letten. Maeve was de middelste; zij had een hond die haar overal volgde als een toegewijde slaaf. En Deirdre en Clodagh waren tweelingen. Wanneer zij iets ouder waren, zou het zijn alsof er nog twee tantes Aisling rondrenden om te zorgen dat alles in het huishouden volmaakt was. Ik begon algauw te begrijpen waarom Muirrin een groot deel van haar tijd in de distilleerkamer doorbracht, waar ze werkte, of beneden in het dorp, waar ze zieken verzorgde.
Op deze dag had ik de tweeling in mijn kamer op mijn bed zitten, en ook Maeve was er met haar hond. De hond was tenminste stil, hoewel het beest met zijn grote lijf voor het vuur lag zodat de warmte ons niet kon bereiken.
'Is dit jouw pop? Mag ik haar vasthouden?' had Maeve meteen na binnenkomst gevraagd, en ze had Riona gepakt voor ik antwoord kon geven. Er konden vervelende dingen gebeuren met kleine meisjes die me irriteerden. Ze konden hun vingers prikken aan een verborgen speld. Ze konden tot de ontdekking komen dat hun hond hen niet meer aardig vond. Of ze konden ontdekken dat diezelfde hond opeens weg was, terwijl er alleen een mier of een kakkerlak op zijn plaats zat. Met enige moeite kon ik mezelf inhouden.
'Heeft je moeder die gemaakt?' vroeg Clodagh. Deirdre keek haar woest aan.
'Ja,' zei ik.
'Hoe heet ze?' vroeg Maeve, terwijl ze Riona's roze rokje bekeek en haar neus optrok voor de vreemd gevlochten halsketting.
'Riona.'
'Muirrin heeft ook eens een pop voor me gemaakt. Maar die is niet zo mooi als deze. Mag ik met haar spelen?'
'Ze is niet om mee te spelen,' zei ik en ik liep naar het kind toe en nam Riona uit haar armen. Ik zette haar voorzichtig terug waar ze hoorde, uit het raam kijkend, naar de bosrand beneden.
'Baby,' zei Deirdre en ze trok een gezicht naar Maeve.
'Ik ben geen baby! Eilis is een baby. Coll is een baby. Ik ben tien. Ik ben groot.'
Deirdre trok haar wenkbrauwen op en grijnsde.
Maeve barstte in tranen uit. 'Ik ben groot! Ik ben groot! Ik ben toch al groot, hè Fainne?'
Er konden nare dingen gebeuren met meisjes die hun kleine zusjes zomaar aan het huilen maakten. Mijn vingers jeukten om een toverkunst uit te voeren; het was al een tijd geleden dat ze iets hadden gedaan. Ik beheerste me. De kunst mocht uitsluitend worden gebruikt voor het werkelijke doel van mijn aanwezigheid hier.
'Je mag met Riona spelen, als je wilt,' zei ik grootmoedig.
'Nu wil ik het niet meer,' pruilde Maeve, maar ze pakte Riona weer van de vensterbank en zat daar hikkend met de pop in haar armen.
'Hier,' zei ik terwijl ik haar mijn haarborstel gaf. 'Ze kan wel een opknapbeurt gebruiken.' Ik wendde me tot de oudere meisjes. 'Wie is Coll?' vroeg ik.
'Onze neef.' Clodagh legde je graag dingen uit; ze vond het fijn haar inzichten met anderen te delen. 'Dan is hij dus ook jouw neef, denk ik.'
'De zoon van tante Liadan?'
'Een van haar zonen. Ze heeft er een heleboel.'
'Vier zijn het er,' merkte Deirdre op. 'Coll is de kleinste.'
'Verder is er Cormack, die is veertien en denkt dat hij al een hele krijger is. Dan is er Fintan, maar die zien we nooit, hij blijft altijd op Harrowfield. En dan is er Johnny.' Deze naam werd met een speciale klank uitgesproken, alsof hij een god aanduidde.
'Ik ga met Johnny trouwen wanneer ik oud genoeg ben,' zei Deirdre met grote zekerheid.
Haar tweelingzus keek haar aan met een wrange uitdrukking op haar gezicht. 'Nee, dat ga je niet,' zei Clodagh.
'Welles!' Deirdre keek alsof ze op uitbarsten stond.
'Nee, je gaat niet met hem trouwen,' herhaalde haar tweelingzus beslist. 'Je mag niet met je neef of je oom trouwen. Dat heeft Janis gezegd.'
'Waarom niet?' wilde Deirdre weten.
'Omdat je kinderen dan vervloekt zouden zijn. Ze zouden geboren worden met drie ogen, of met de oren van een haas, of met klompvoeten of met nog iets anders. Dat weet iedereen.'
'Wat is er, Fainne?' vroeg Maeve opeens, terwijl ze naar me opkeek.
'Je ziet ineens helemaal wit.'
'Niks,' zei ik zo opgewekt mogelijk, hoewel Clodaghs woorden me een kou om het hart hadden doen slaan. 'Maar vertel. Die jongens, die neven. Die wonen toch nogal ver weg? Toch schijnen jullie ze goed te kennen.'
'We zien ze af en toe. Fintan niet; hij is de erfgenaam van Harrowfield, en tante Liadan zegt dat hij net als zijn grootvader liever op het landgoed is om velden te ploegen of ruzies te beslechten, dan dat hij zijn tijd besteedt aan een lange reis naar Ulster. En Cormack blijft meestal op Inis Eala. Maar tante Liadan brengt Coll mee als ze hier op bezoek komt. Een vreselijke combinatie, Coll en Eilis. Niets is veilig als die twee bij elkaar zijn.'
'En de andere? Johnny, heet hij zo?'
'Johnny is anders.' Clodaghs stem had een zachte klank gekregen. 'Hij is hier vaak; hij wil alles weten over Zeven Wateren, de namen van alle mensen, en hoe de boerderijen worden beheerd, en alles over de bondgenootschappen, de troepen en de veldtochten.'
'Johnny is een goeie ruiter,' vulde Maeve aan.
'Wat verwacht je anders?' zei Clodagh met verachting in haar stem. 'Als je ziet hoe hij is opgevoed, temidden van de beste krijgers van heel Ulster. Hij is een echte krijger, en een groot leider, ook al is hij nog jong.'
'Hij is dus een angstaanjagend, woest iemand?' vroeg ik.
'O, nee.' Maeve keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Hij is beeldschoon.'
'Zo beeldschoon,' voegde Clodagh er grijnzend aan toe, 'dat het een wonder is dat hij nog niet getrouwd is. Binnenkort komt hij waarschijnlijk met een mooie, hooggeboren echtgenote aanzetten.'
'Je weet niet waar je het over hebt,' mopperde Deirdre.
'Wel waar,' bitste Clodagh terug.
'Nietes!'
'Is het waar wat ze zeggen,' vroeg ik voorzichtig, 'dat deze Johnny het kind is waarover de oude profetie spreekt? Weten jullie daar iets van?'
'Dat verhaal kent iedereen,' snoof Maeve, die bezig was Riona's blonde haar tot een ingewikkelde krans te vlechten.
'Maar is het waar?'
De tweelingzusjes draaiden hun gezichtjes naar me toe.
'Ja, natuurlijk,' zeiden ze in koor, en Deirdre zuchtte. Ik vond dat ik niet meer kon vragen zonder al te nieuwsgierig te lijken. Ik zei verder niets meer, en na een tijdje kregen ze genoeg van mij en gingen weg om iemand anders te hinderen.
Er waren dus oom Sean met zijn meisjes, en tante Liadan met haar jongens. Een door iedereen geliefde grootvader was kort geleden gestorven en te rusten gelegd onder de eiken. En dan was Conor er nog. De druïden woonden diep in een geheim gedeelte van het woud, zoals de wijzen gewoon zijn. Maar Conor was lid van de Raad, en daarom bleef hij op Zeven Wateren terwijl de besprekingen achter gesloten deuren werden voortgezet. Hij was bovendien het oudste lid van de familie en werd met grote eerbied behandeld. En er was nog een oom, de broer van tante Aisling. Hem kwam ik op de allereerste dag toevallig tegen toen ik met Muirrin de trap afliep op weg naar het avondeten, en hij juist de trap opkwam. Deze goedgebouwde, rijk geklede man van middelbare leeftijd met een vriendelijk gezicht en bruin haar zou me niet zijn opgevallen als hij niet stokstijf was blijven staan toen hij mij in het oog kreeg en krijtwit wegtrok.
'Oom Eamonn,' zei Muirrin alsof er niets aan de hand was, 'dit is mijn nichtje Fainne. De dochter van Niamh. Uit Kerry.' Een verklaring die we samen hadden gerepeteerd, waarmee precies genoeg werd gezegd en die geen pijnlijke vragen opriep.
De man deed zijn mond open en sloot hem weer. Verschillende gelaatsuitdrukkingen streden om voorrang: schrik, boosheid, gekrenktheid en, met zichtbare moeite, een beleefd welkom.
'Hoe maak je het, Fainne? Zo te zien helpt Muirrin je om hier je plaats te vinden. Dit bezoek was... onverwacht?'
'Vader is vanmorgen Fainne tegemoet gereden,' zei Muirrin vlot. 'Ze zal hier een tijd blijven.'
'O juist.' Zijn gezicht stond weer in de plooi, maar daarachter zag ik wel dat zijn geest razendsnel werkte, alsof hij vlug en doelgericht de stukjes van een puzzel in elkaar zette. Dit beviel me allerminst.
'We gaan nu maar naar beneden. We zien u bij het avondeten, oom Eamonn.'
'Dat lijkt me wel waarschijnlijk, Muirrin.'
Dat was alles; maar daarna gebeurde het meer dan eens dat ik zag dat deze man naar me keek, aan tafel wanneer andere mensen met elkaar zaten te praten, of vanaf de andere kant van de zaal waar de mensen 's avonds bijeen waren, of wanneer ik in de tuin wandelde.
Hij had veel invloed, dat merkte ik aan de eerbiedige manier waarop hij door de mannen van het bondgenootschap werd benaderd. Muirrin vertelde me dat hij meester was van een reusachtig landgoed, of eigenlijk van twee landgoederen, die aan de oost- en noordkant van Zeven Wateren grensden. Hij bezat zowel Glencarnagh als Sídhe Dubh, en dat betekende dat hij over meer manschappen en meer grond beschikte dan Sean. Maar hij was familie en dus geen bedreiging. Maar hij hield mij in het oog, tot ik er genoeg van kreeg en hem op mijn beurt in het oog begon te houden. Ik twijfelde er niet aan wat mijn grootmoeder van deze man zou vinden. Zij zou zeggen: macht is waar het om gaat, Fainne.
De tijd ging voorbij, en Dan Walker en zijn mensen reisden weer verder. Ik had hen nauwelijks gezien, want ondanks mezelf deed ik mee aan het dagelijks leven van de familie, en wanneer ze me niet nodig hadden, vluchtte ik naar mijn kamer of naar buiten in de tuin, om kostbare tijd voor mezelf te hebben. Het begon me duidelijk te worden waarom de druïden liever in afzondering leefden, en alleen naar buiten traden voor de grote feesten, om een huwelijk te voltrekken of de oogst te zegenen. Om je bewust te blijven van de leer, om je innerlijke krachten aan te spreken en je blijvend te concentreren had je stilte en afzondering nodig, zij net zo goed als wij. Een druïde had bovendien het gezelschap van bomen nodig, want bomen zijn krachtige symbolen in de leer van de wijzen. In een landschap waar bijna geen bomen voorkwamen, had ik toch al voor mijn vijfde jaar hun namen en vormen geleerd. Sean had gezegd dat hij betwijfelde of het verstandig van mijn vader was geweest om in Kerry te gaan wonen, die afgelegen plek, zo ver van Zeven Wateren. Voor mij werd het steeds duidelijker dat mijn vader precies had geweten wat hij deed. Misschien was hij aanvankelijk weggegaan om mijn moeder te beschermen. Maar ik herinnerde me die lange jaren van studie, van zwijgend mediteren, van zelfopgelegde ascese, en ik wist dat als we niet daar in de Honingraat hadden gewoond, bijna geheel omringd door de woeste zee, met boven ons de regengrijze hemel en bewaakt door de geheimzinnige vormen van de staande stenen, ik nooit geworden zou zijn wat ik was. Hij had er eenvoudig naar gestreefd door te geven wat hij wist, zijn enige kind een soort roeping mee te geven zodat ze haar weg in de wereld zou vinden. De ironie hiervan was dat hij als een echte meester een wapen had gesmeed; het wapen van zijn moeder. Misschien had hij zich nooit echt bevrijd van de erfenis die zij hem naliet, want had hij hiermee niet precies gedaan wat zij wilde?
Ondanks mijn verlangen naar huis raakte ik geleidelijk meer gewend aan het patroon van het leven op Zeven Wateren, en het werd steeds moeilijker om te blijven bedenken waarom ik hier was. De herinnering aan de dreigementen van grootmoeder leek haast een fantasie. Er was genoeg afleiding. Soms keek ik naar de drukke, huiselijke taferelen om me heen, en dan dacht ik aan de grootte van de taak die me was opgedragen en zei tegen mezelf: dit kan niet waar zijn. Deze dingen kunnen niet naast elkaar bestaan in dezelfde wereld. Misschien droom ik het. Laat het een droom zijn.
Al had tante Aisling het nog zo druk, ze was niet van zins mij te laten wegglippen om te doen wat ik wilde. Ik kon Muirrin helpen bij haar werk als genezeres; ik kon Deirdre en Clodagh helpen met lezen en schrijven, want ik bleek daar heel goed in te zijn, en de opvoeding van de meisjes was de laatste tijd een beetje in het gedrang gekomen, omdat iedereen het zo druk had. Ik mocht toezicht houden op de kleintjes bij het naaien, want dat kon ik ook heel goed. Ik moest ook goed leren paardrijden, want je wist nooit wanneer je haastig zou moeten vertrekken. En ik moest nodig nieuwe kleren hebben. Ik vroeg me af wat ik volgens tante Aisling zou uitspoken als ze niet elk ogenblik van mijn dag organiseerde.
Muirrin hielp me. Wanneer ik opdracht had haar te helpen in de distilleerkamer of met haar mee te gaan als ze ergens een of ander liefdewerk ging doen, keek ze me vaak aan met haar grote groene ogen en zei ze tegen me dat ik ook in de tuin mocht gaan zitten om even rust en stilte te hebben, terwijl zij doorging met haar werk. En dan ging ze aan het mengen en roeren, drogen en conserveren, soms alleen en soms geholpen door de kleine Sibeal, een ernstig, stil kind. En dan ging ik op de stenen bank in de kruidentuin zitten, gewikkeld in mijn daagse omslagdoek, want ik had Darraghs geschenk netjes opgevouwen en weggelegd onder in de houten kist, veilig voor nieuwsgierige ogen en hebberige handjes. Daar zat ik dan alleen in de kou van de late herfst, en liet in mijn geest de klaagzang komen. Ik kon de stem van mijn vader bijna horen.
Vanwaar kom je?
Van de Kookpot van Onwetendheid.
Zo ontvouwde het zich, langer dan de dag, langer dan het seizoen, langer dan de kringloop van het jaar, zo oud als het patroon van elk bestaan. En terwijl ik het vertrouwde, oude verhaal zich liet ontvouwen, speelde ik een beetje met dingen om me heen, me nauwelijks bewust van wat ik deed. De manier waarop het mos op de oude stenen groeide, werd net even anders. Er hingen misschien meer bijen aan de laatste bloempjes van de lavendel, terwijl er wat minder vogeltjes op de kale takken van de sering zaten. Steentjes op de grond rolden in de vorm van een oud symbool. Es, berk, eik, kardinaalsmuts. Niets bijzonders. Net genoeg om in vorm te blijven, bij wijze van spreken.
Mijn dagelijkse leven bleef moeite kosten, ook toen ik er een beetje aan gewend raakte. Het was uitputtend. Ik wist dat ik nooit zou wennen aan de mensen, het gezelschap van mensen, de noodzaak om vanzelfsprekende dingen toch te zeggen en naar vervelende dingen te luisteren, de noodzaak om mee te doen. Als je in eenzaamheid en stilte bent opgegroeid, raak je het verlangen daarnaar nooit meer kwijt. Soms kwam ik in de verleiding een kleine tas in te pakken en weg te lopen, ook al moest ik dan door het bos, ook al had grootmoeder me bedreigd. Maar dat zou zeker misgaan. Het wemelde overal van de gewapende mannen, en het was de meisjes verboden zonder escorte voorbij een bepaald punt te komen. In deze tijd, vertelde Clodagh me in volle ernst, kon je niet voorzichtig genoeg zijn.
De bijeenkomst van de Raad liep ten einde. Ik had graag willen zien wie de vertegenwoordiger van Inis Eala was, want ik wilde meer te weten komen over tante Liadan en haar man, en de fameuze Johnny. Maar ik ontwaarde 's avonds geen nieuwe gezichten aan tafel, en zag geen ruiters het erf oprijden op de dag dat mijn oom Sean zei dat ze zouden komen. Uiteindelijk vroeg ik het maar rechtstreeks aan Muirrin.
'Zijn de mensen van Inis Eala niet vertegenwoordigd in de Raad?' Ik probeerde mijn stem luchtig te laten klinken. 'En hoe zit het met Harrowfield? Als Johnny erfgenaam is van Zeven Wateren, waarom is hij of zijn vader dan niet aanwezig? Spelen zij geen rol in deze onderneming, wat die ook mag zijn?'
Muirrin wierp me een blik toe terwijl ze in een pan roerde die op haar vuurtje stond. 'Harrowfield heeft hier geen deel aan,' zei ze. 'Dat landgoed is altijd buiten de vete gebleven; ze distantiëren zich van Northwoods, dat onze eigenlijke vijand is, ook al hebben ze een gemeenschappelijke grens. Dat is niet veranderd sinds Liadan en de Baas daar de leiding hebben overgenomen. En het is de reden waarom de Baas nooit op Zeven Wateren komt. Maar hij neemt een moeilijke positie in, want hij voelt zich nog altijd sterk betrokken bij de zaken van Inis Eala. En Inis Eala was wel degelijk vertegenwoordigd in de Raad. Deze onderneming kan niet doorgaan zonder hun medewerking.'
'De Baas?' vroeg ik.
'De echtgenoot van tante Liadan. Zo wordt hij door iedereen genoemd. Zijn echte naam is Bran, de raaf.'
'Wie is er uit Inis Eala naar de vergadering van de Raad gekomen?' vroeg ik. 'Ik heb niemand zien komen.'
Muirrin fronste nu toch even haar voorhoofd. 'Waarom interesseert jou dat?' vroeg ze.
'Ik probeer gewoon alles over de familie te weten te komen. Johnny lijkt erg belangrijk te zijn. En tante Liadan was de zuster van mijn moeder.'
'Ja, het is jammer dat ze niet hier was om kennis met je te maken,' zei Muirrin, terwijl ze wat van haar brouwsel proefde en een vies gezicht trok. 'O help, ik geloof dat er honing in moet. Kun je die even voor me pakken, Fainne? Het verbaast me niet dat je de man die ze hebben gestuurd niet hebt gezien. De mensen van de Baas zijn er meesters in zich onzichtbaar te maken.' Ze zag de uitdrukking op mijn gezicht en begon te lachen. 'O, daar komt geen toverkunst bij te pas, hoor. Het is hun handelsmerk, en ze zijn er geweldig goed in ongezien binnen te komen en weg te gaan, en zich zo te vermommen dat niemand zich hen herinnert. Dat is ook een reden waarom de Baas niet zelf komt. Hém zou je je altijd herinneren. Er is een man gekomen, en weer weggegaan. Dat is alles.'
'Waarom zou je je die... de Baas altijd herinneren?'
'Dat zul je wel begrijpen als je hem ooit ontmoet. Maar voor een Raadsvergadering zoals deze zal hij nooit komen. Zoals ik al zei, doet hij alles om onpartijdig te blijven. Bovendien heeft hij te veel vijanden en zijn er ook nu nog bondgenoten van vader die hem niet vertrouwen.'
'Zo? Maar waarom doen zijn mensen van Inis Eala dan wel mee? Loopt hij daardoor geen gevaar?'
'Vanwege Johnny.' Ze sprak zijn naam niet zo eerbiedig uit als haar zusjes, maar haar stem klonk wel ernstig. 'Johnny is een symbool. De zoon van de raaf. Hij moet deze onderneming leiden, en dat kan niet zonder de steun van zijn vader. Bovendien maken de unieke vaardigheden van de Baas en de speciale manschappen van Johnny een onmisbaar deel van de campagne uit. Zonder hen gaat het niet. Dat zegt vader.'
'En hoe past je oom Eamonn in het geheel?'
'Gewoon dat hij de grootste en best uitgeruste troep krijgers heeft van heel Ulster,' zei Muirrin luchtig. 'Wil je dit even vasthouden, terwijl ik het zeef. Bedankt. Hij moet eraan meedoen. Ze moeten allemaal meedoen. Het is vaders taak hen er lang genoeg vanaf te houden elkaar naar de strot te vliegen om de onderneming te laten slagen. Volgens mij is het net zoiets als de oudste te zijn van zes zusjes.'
De vragen brandden me op de lippen, maar ik vond dat ik haar niet meer kon vragen zonder argwaan te wekken. In plaats daarvan keek en luisterde ik, want mijn vader had me geleerd raadsels op te lossen. De man Eamonn was een gesloten boek; moeilijk, teruggetrokken. Aan tafel zat hij altijd naast tante Aisling, en hij was erg zwijgzaam, bijna abnormaal zwijgzaam. Je zou kunnen denken dat het feit dat hij niet aan het gesprek deelnam, veroorzaakt werd doordat hij zich het uitstekende bier dat geschonken werd te goed liet smaken, want hij zat de hele avond stevig door te drinken, terwijl hij in de verte staarde en weinig at. Maar zijn ogen verrieden hem. Ik zag dat hij aandachtig luisterde en alles in zijn geheugen opsloeg wat hem ooit van nut zou kunnen zijn. En nog steeds betrapte ik hem erop dat hij naar me keek, keer op keer, alsof ik het laatste stukje was van zijn puzzel en hij nog niet had besloten waar hij me moest plaatsen. Ik keek naar hem vanonder mijn wimpers. Hij bleef naar me kijken zonder zijn blik af te wenden. Hij is het, dacht ik. Grootmoeder zou zeggen dat hij de man was op wie ik me moest richten. Zoek een man met macht en invloed, Fainne. Een vrouw kan wonderen verrichten met zo'n man als werktuig. Het idee alleen al was beangstigend. Mijn maag draaide zich om en ik kreeg kippenvel als ik eraan dacht.
Een voor een namen de deelnemers aan het bondgenootschap afscheid en vertrokken van Zeven Wateren onder gewapende begeleiding. Dat was om hen te beschermen, zo luidde de verklaring, terwijl Seans mannen in hun kleding in bostinten voor hen uit en achter hen reden, met de bezoekers daartussenin, zodat ze geen kant op konden. Hoe kon je samenwerken en een grote campagne voorbereiden, vroeg ik aan Muirrin, als er zo weinig onderling vertrouwen was? Zou je bondgenoot zich niet tegen je kunnen keren en je een mes in de rug steken?
'O, maar daar gaat het niet om,' zei Muirrin luchtig. 'Het gaat om het woud. Het woud kent zijn eigen mensen. Anderen kunnen er niet veilig in- en uitkomen. Paden veranderen. Er groeien wortels over het karrenspoor. Stemmen maken de mensen in de war, en er komt mist opzetten.' Ze praatte alsof dit allemaal heel gewoon was, en ik voelde de haartjes in mijn nek prikken.
'Stemmen?' herhaalde ik.
'Niet iedereen hoort ze,' vertelde ze. 'Maar het woud is heel oud. Het is in oude tijden aan onze familie toevertrouwd. Wij zijn de behoeders van het woud, maar we zijn zeker niet de enige bewoners.'
Ik knikte. 'Ik heb het verhaal gehoord,' zei ik voorzichtig. 'Is een van je voorouders - van onze voorouders - niet met een vrouw van de Fomhóire getrouwd?'
'Dat zeggen ze. En van haar is het geheim van de Eilanden afkomstig. Het heeft allemaal met elkaar te maken: de Eilanden, het woud, de vertrouwelijke taak die het Feeënvolk ons lang geleden heeft gesteld. Als één aspect mislukt, mislukt alles. Dit weet je misschien al.'
'Ik weet er een klein beetje van. Ik wil graag meer horen.'
'Dat kun je het beste aan Conor vragen. Hij vertelt het verhaal beter dan wie ook.'
Maar ik vermeed Conor. Hij was nog steeds op Zeven Wateren, maar hij had geen poging gedaan mij op te zoeken; in plaats daarvan was hij vaak in overleg met Sean, of hij praatte met Muirrin, of hij zat zwijgend in de tuin in de richting van het woud te kijken. Ik had de indruk dat hij wachtte.
Mijn gedachten waren met andere dingen bezig. Oom Sean had bevolen dat ik goed moest leren paardrijden, omdat je nooit wist wanneer je onverwacht te paard zou moeten vertrekken. Het was een vernederende ervaring. De paarden vertrouwden mij niet. En iedereen kon hier paardrijden, zelfs Eilis, die nog maar net vijf jaar was. Zij had het maar makkelijk, dacht ik knorrig wanneer ik haar op haar kleine, zwarte pony rond het erf zag draven. Zij was ermee opgevoed. Ik kwam bijna in de verleiding haar pony te laten schrikken zodat hij haar af zou gooien. Lang geleden, in een andere wereld, had Darragh aangeboden me te leren paardrijden, en ik had geweigerd. Nu had ik daar bittere spijt van. Aoife zou niet hebben staan trillen, ze zou me niet hebben ontweken. Darragh zou geduld hebben gehad. Hij zou misschien hebben gedaan alsof het een grap was, maar hij zou me nooit hebben uitgelachen zoals Eilis nu deed. Goed, de staljongens hielpen me graag, maar dat had meer te maken met de manier waarop ik hen toelachte dan met gewoon vriendelijk zijn. Sinds mijn komst op Zeven Wateren had ik me niet één keer onder de mensen gewaagd zonder mezelf te hullen in de magische uitdossing van schoonheid en liefheid die het Mom mogelijk maakte. Geen wonder dat de mensen zeiden dat ik op mijn moeder leek. Zonder het masker van het Mom zou mijn eigen onhandigheid me helemaal verlamd hebben. Maar hier op het erf bij de stallen kwam ik in de verleiding het af te werpen en hun gewoon te laten zien hoe lelijk en verlegen ik in werkelijkheid was. Ik had natuurlijk een paar toverkunstjes kunnen gebruiken om hen op hun plaats te zetten. Maar ik bood weerstand aan die aanvechting en bleef het gewoon proberen. Aan het eind van de ochtend was ik moe en gefrustreerd, en mijn instructeurs krabden verbaasd op hun hoofd.
'De paarden hebben iets tegen u, lijkt het wel,' merkte een van de stalknechten op. 'Ik heb nog nooit zoiets gezien.' Naast hem stond de merrie waar ik op gereden had met haar ogen te rollen en te rillen.
'Het geeft niet,' zei ik. 'Bedankt voor je tijd.'
'Het is een eer, vrouwe,' zei de jongen, heftig blozend. Toen vluchtte ik weg. Het was de bedoeling dat ik Eilis en Maeve terugbracht naar het huis, waar ze zich moesten wassen en aan een naaiwerkje beginnen. Maar dat was plotseling meer dan ik aankon, en ik sloop stilletjes weg achter de stallen. Ik moest een paar ogenblikken alleen zijn. Er was een plek waar je rustig kon zitten, een achterdeur met een trapje van drie treden ervoor. Gewoon een moment rust zonder ongewenst gezelschap, dat had ik nodig.
Maar er was al iemand. Op het trapje zat Eamonn, in rijkleding, met zijn in laarzen gestoken benen voor zich uitgestrekt. Hij had zijn armen over elkaar gevouwen, zijn ogen keken recht vooruit en de uitdrukking op zijn gezicht was donker, alsof hij in gedachten verzonken was. Hij droeg een donkergroene tuniek over zijn rijkleding.
'O,' zei ik, geschrokken. 'O... neem me niet kwalijk...'
Hij stond op. 'Fainne, ik geloof dat ik je toevluchtsoord heb bezet. Ik moet hoe dan ook gaan. Ik ga vandaag terug naar huis. Er zijn vele zaken die mijn aandacht vereisen.'
Mom of geen Mom, ik was verstijfd van verlegenheid en had geen idee wat ik tegen hem moest zeggen of wat ik moest doen. Ik begon automatisch te spreken met de zachte, ademloze stem die mijn grootmoeder voor zo'n situatie zou hebben aanbevolen, en ik bewoog zoals zij het me had geleerd, want ik wist niet wat ik anders moest doen.
'Toe... blijf als u wilt. Ik had niet de bedoeling u te storen. U hebt gelijk, dit is een plek waar je heen kan vluchten wanneer het... wanneer het allemaal moeilijk wordt. Maar... ik vind het niet erg er samen gebruik van te maken. Verlangt u ook naar rust en stilte? Even weg te zijn van het geroezemoes en de drukte? U lijkt het erg druk te hebben.' Ik kwam aarzelend naar voren en voelde dat ik licht bloosde, zonder dat ik daar de kunst voor hoefde te gebruiken.
'Alsjeblieft,' zei hij. 'Ga zitten. Je hebt immers gereden? Je zult wel moe zijn.'
'Ik ben een beetje vermoeid,' zei ik met een spijtig lachje, en ging sierlijk zitten op de bovenste trede. Hij bleef naast me staan, met een even ondoorgrondelijke uitdrukking op zijn gezicht als altijd.
'Heb je nooit leren paardrijden? Dat is ongewoon voor een meisje van jouw leeftijd,' merkte Eamonn op.
'Dat weet ik,' zei ik heel eerlijk. 'En ik wil het ook eigenlijk niet leren, maar oom Sean zegt dat ik het moet leren. Ik zou mijn tijd liever besteden aan andere bezigheden.'
'Andere bezigheden?'
Hij scheen met me te willen praten. Misschien was grootmoeders raad over hoe je met mannen omging, minder dwaas dan ik had gedacht. Ik wist niet goed welk antwoord hij het liefste zou horen. Ik deed er een gooi naar.
'Naaien, lezen, studeren. Ik ben niet gewend aan zoveel mensen.'
Hij gaf een goedkeurend knikje. Het leek erop dat ik hem goed had ingeschat.
'Je bent dus niet opgegroeid in zo'n gezin als dat van mijn zuster? Ben je opgevoed in het huishouden van je vader?'
Het was een fout zo'n man ooit te onderschatten. Ik voelde mijn blos dieper worden en sloeg mijn ogen neer. 'Ik... neem me niet kwalijk, dit maakt me van streek. U zou het aan mijn oom Sean moeten vragen. Ik vind het pijnlijk om hierover te praten.'
Eamonn hurkte bij me neer; hij was kennelijk bezorgd. Maar de onderzoekende uitdrukking in zijn donkere ogen was me niet ontgaan. 'Het spijt me,' zei hij. 'Ik heb je van streek gemaakt. Het was niet mijn bedoeling...'
'Het geeft niet.' Mijn stem trilde een beetje. 'Ik... ik vind het niet prettig om over deze dingen te praten. Ik heb een tamelijk beschermd leven geleid voor ik hier kwam. Een leven van rust en contemplatie.'
'Ik heb lange tijd geloofd dat je moeder op mijn eigen land verdronken was ten gevolge van mijn nalatigheid,' zei Eamonn. 'Later hoorde ik dat ze nog leefde en in een klooster woonde. Ze zeiden dat haar gezondheid broos was. Maar... vergeef me als dit bot klinkt, maar niemand heeft ooit gezegd dat ze een dochter had.'
'Ik heb mijn moeder nooit gekend,' zei ik fluisterend. Dit gesprek maakte me in de war. Ik begreep niet wat hij wilde. Als hij geheimen te weten wilde komen die van strategisch nut konden zijn, kon hij toch niet verwachten dat hij ze van mij zou horen.
'Ze leek veel op jou,' zei Eamonn. 'Niamh werd als meisje erg bewonderd. Nooit waren er twee zusters die zo weinig op elkaar leken.' Zijn mond vertrok. Zijn gezicht was vlakbij het mijne.
'U zult zeker blij zijn dat u eindelijk naar huis terug kunt keren,' zei ik.
Hij staarde me zwijgend aan.
'Uw eigen familie zal u wel missen,' voegde ik eraan toe.
'Aisling is de enige familie die ik heb,' zei hij na een ogenblik, en nu was hij degene die naar de grond keek.
Ik wachtte even. 'Dat verbaast me,' zei ik. 'Geen echtgenote? Geen kinderen? Misschien heb ik maar een beperkt begrip van dit soort dingen, ten gevolge van mijn geringe ervaring met de wereld, maar wilt u geen erfgenaam hebben om uw landgoederen aan na te laten?'
Hij toonde een miniem lachje. 'Je spreekt erg openhartig, Fainne. Onthutsend openhartig.'
Ik maakte weer gebruik van grootmoeders lessen door een elegant gebaartje te maken dat verwarring uitdrukte, met mijn vingers tegen mijn lippen. 'Dat spijt me. Ik wilde u niet beledigen. Ik ben in eenzaamheid opgegroeid en heb de kunst van het converseren nooit geleerd. Besteed alstublieft geen aandacht aan wat ik zei.'
'Het is niet gebruikelijk, denk ik,' zei Eamonn, en hij deed een stap en kwam naast me zitten op het trapje. 'Er is een tijd geweest dat ik dacht dat ik die dingen zou kunnen krijgen. Een man beschouwt ze immers als niet meer dan iets waarop hij recht heeft. Maar toen veranderde alles.'
'Hoe?'
Hij keek neer op zijn handen, die nu stijf in elkaar geklemd waren. 'Ah. Nu kom jij op een terrein waar ik niet over kan spreken. We moeten allebei onze geheimen bewaren, denk ik.'
'Het spijt me, Eamonn.'
Hij keek me aan, met opgetrokken wenkbrauwen.
'Hebt u liever dat ik u oom Eamonn noem? Dat lijkt op de een of andere manier niet passend.'
'Dat is het ook niet, Fainne. En ik ben tenslotte je oom niet, al had ik het kunnen zijn. Nu moet ik gaan. Mijn mannen wachten waarschijnlijk al op me. Het is een lange rit naar Sídhe Dubh.'
'Daar woont u?'
'En op Glencarnagh. Dat huis zou jou beter bevallen. Het is meer geschikt voor een vrouw.'
'En ik moet maar eens teruggaan naar de kinderen,' zei ik. 'Ze moeten worden gewassen en ik moet ze wat naaiwerk geven. Tante Aisling zet ons allemaal aan het werk. Dat vind ik niet erg. Ze maken alleen zoveel lawaai.'
Eamonn glimlachte. Hierdoor zag hij er aanmerkelijk beter uit. Jammer dat hij zo oud was. Zeker negenendertig, dacht ik. Ouder dan mijn vader.
'Je houdt dus van stilte?'
Ik knikte. 'Ik had beter in het zuiden kunnen blijven, waar ik me had kunnen wijden aan een leven van stilte en contemplatie,' zei ik zacht, blij dat ik niet had hoeven liegen.
'Zou je dan geen eigen gezin willen, later?' vroeg Eamonn ernstig.
Ik wist niet wat grootmoeder hier passend zou vinden, dus ik raadde er maar naar. 'O, ja,' zei ik hees, terwijl ik ervoor zorgde dat mijn gezicht een toonbeeld werd van heerlijke, jonge vrouwelijkheid, op het punt van ontdekking. 'Een echtgenoot, een flinke zoon, een snoezig dochtertje om voor te zorgen - verlangt niet elk meisje daarnaar?'
Het bleef weer even stil. 'Ik hoop,' zei Eamonn, 'ik hoop dat Sean een verstandige keus voor je doet. Ik zou niet graag zien dat zo'n... ik hoop maar dat hij voor jou een goed oordeel vormt. Nu moet ik gaan. Het beste met je rijlessen. Ik ben ervan overtuigd dat je daarin even bedreven wordt als je ongetwijfeld in alle andere dingen bent.'
'U vleit me,' zei ik.
'Dat betwijfel ik ten zeerste. Vaarwel, Fainne. Misschien kunnen we nog eens met elkaar praten wanneer ik de volgende keer een bezoek breng aan Zeven Wateren.'
'Dat zou ik heel prettig vinden,' zei ik, en keek hem na toen hij wegliep. Ik had het er in elk geval heelhuids van afgebracht. Grootmoeder zou het vermoedelijk hebben goedgekeurd. Waarom had dit gesprekje me dan zo van streek gemaakt dat mijn maag zichzelf in knopen leek te leggen wanneer ik eraan terugdacht? Ik nam alles door wat ik had gezegd en kon er geen fout in ontdekken. Maar ik bleef het gezicht van Darragh voor me zien die naar me keek terwijl ik danste op de jaarmarkt, het gezicht van een man die zich op de een of andere manier verraden voelt. En ik kon aan niets anders denken dan dat ik blij was dat Darragh me nu niet kon zien; blij dat hij niet zou weten wat ik moest doen en wat ik moest worden.