HOOFDSTUK VIJF
Het woud was als een mantel van duisternis rondom het fort en de kleine nederzetting. Naarmate het jaar vorderde en het vochtig en koud weer werd, vond ik het moeilijk om het bedrukte gevoel van me af te zetten dat ik opgesloten zat in een val die zich om me heen zou sluiten en me zou verstikken. Het bos beschermt zijn bewoners, had Muirrin gezegd. Ik had de indruk dat het bos leefde en ademde, en dat het voelde dat er een indringer was gekomen met vernietiging in haar hart. Grootmoeder had verbijsterend eenvoudig voorgesteld wat me te doen stond. Zorg dat ze niet gaan vechten, had ze gezegd, of zorg als ze toch gaan vechten dat ze verliezen. De slag verliezen betekende de Eilanden verliezen. Het verlies van de Eilanden moest kwaad over het woud en over al zijn bewoners brengen, of ze nu tot de mensenwereld of tot de Andere Wereld behoorden. Ik had de indruk dat het woud dit wist, zoals een levend wezen een belangrijke waarheid weet. Domme gedachten, zei ik ferm tegen mezelf, terwijl ik een houtblok op het kleine haardvuur in mijn kamer legde. Het waren immers maar bomen. Bomen kunnen omgehakt en verbrand worden. Bomen kunnen worden weggehaald om ruimte te maken voor landbouw of vee. Het was dom om die angsten te zwaar te laten wegen. Maar volgens de oude verhalen mochten bomen niet onderschat worden. Voor Conor en de andere druïden waren ze krachtige symbolen. Voor Muirrin en haar familie was het een heilige opdracht ze tot elke prijs te beschermen. En het woud op zijn beurt beschermde alle mensen die op Zeven Wateren woonden.
Ik stond voor mijn raam en keek naar beneden, naar de regen die zijwaarts werd gezweept door de stormwind, en ik zag de ontbladerde vormen van grote eiken en beuken huiveren onder het geweld van de storm, maar toch allemaal stevig blijven staan. Het was bijna donker en ik had een kaars aangestoken, die zijn best deed om daar in het raam te blijven branden. De flakkerende, gouden gloed wekte Riona's geborduurde gezichtje tot leven en gaf haar zijden japon de tint van herfstrozen. Deze plek vlak bij het smalle raam gaf me een heel vreemd gevoel. Ik had dat gevoel al eerder gehad: een kracht, een betekenis, alsof iemand hier eindeloos lang had gewacht, alsof datgene wat die persoon had gevoeld zo sterk was dat de herinnering eraan hier nog in de koude lucht hing, voor de flakkerende kaars. Ik werd er koud van. Ik liep weg en ging op het bed zitten, en Riona's ogen keken naar me.
Angsten, hield ik mezelf voor, te veel angsten. Ik moest me ervan ontdoen, zodat de taak zich kon ontvouwen. Als het woud een bedreiging vormde, moest ik die tegemoet treden. Ik moest de stemmen antwoorden en de zwijgende wachters uitdagen. Mijn taak zou immers het Feeënvolk zelf treffen? Maar toch sidderde ik bij het vooruitzicht alleen onder de eiken te lopen, omdat ik bang was dat ik hun stemmen zou horen. Zonder kennis van degenen die ik moest verslaan, kon ik niets bereiken. Ik was toch een tovenaarsdochter? Waar was mijn moed?
Het klaarde op; de stormachtige dagen maakten plaats voor frisse, vrieskoude ochtenden en koele middagen onder een bleke zon die de pijn diep in mijn botten niet wegnam. De kleine meisjes hielden op met kibbelen en gingen buiten spelen, niet ver van het huis. Het laatste werk van het seizoen was gedaan, daken waren hersteld, hout was opgestapeld, wintervoorraden waren zorgvuldig opgeslagen. Op de erven waren mannen met zwaarden, speren en messen eindeloos bezig de dodelijke dansen van de oorlog te repeteren. Er kwamen nog meer paarden binnen, en de stalknechten hadden het te druk om een vrouw rijles te geven. Sean maakte een grimmige, afwezige indruk, zoals hij rondliep met de twee grote honden die zwijgend achter hem aan sloften. Er kwamen weer mannen die met hem overlegden en weer weggingen. Er werden voorraden aangevoerd op wagens, die werden weggeborgen voor iemand kon zien waaruit ze bestonden. Conor was vaak bij zijn neef om dingen na te kijken en ernstige raad te geven. Het was niet heel ongewoon dat een druïde zich bezighield met een militaire campagne, vooral wanneer die te maken had met iets wat hem zo na aan het hart lag. Want mijn grootmoeder had gelijk gehad toen ze zei dat er voor de zomer een grote onderneming op touw werd gezet. Het was inderdaad niets minder dan de definitieve aanval op de Britten van Northwoods, de clan die zich, generaties geleden, meester had gemaakt van de Eilanden, die het heiligdom van het oude geloof waren. Dit was de zomer waarin de Eilanden eindelijk zouden worden teruggegeven aan degenen die rechtens hun hoeders waren. Niet hun bezitters; die uitdrukking was niet van toepassing. De familie hield alleen toezicht op het woud, het meer en de Eilanden. Deze taak was onze voorvader in de oude tijd toevertrouwd door het volk van de Túatha Dé Danann, toen hij het woud van Zeven Wateren voor het eerst betrad. De taak was op een vreselijke manier verwaarloosd, en Northwoods had de Eilanden in beslag genomen. Gedurende talloze jaren was de vete om de zeggenschap over deze stipjes land midden in de zee uitgevochten, en zowel zonen van Erin als van Brittannië hadden hun leven ervoor gegeven. Dit zou de laatste aanval worden. Northwoods zou verdreven worden en zijn leger zou worden vernietigd. De tijd was rijp; het kind van de profetie bevond zich in hun midden en was een volwassen krijger. Met hem als aanvoerder, en een hoeveelheid bondgenoten die nooit eerder bijeen was gebracht, kon de onderneming niet mislukken.
Dit kwam ik allemaal te weten door te luisteren en te kijken. De lessen die ik van mijn vader had gekregen, hadden ervoor gezorgd dat ik dat goed kon. Soms hoorde ik zelfs meer dan ik eigenlijk wilde horen; dan verbaasde ik me over de geschiedenis van deze grote familie en de geheimen die ermee verweven leken te zijn. Op een dag was ik het gekwebbel van de kinderen ontvlucht en had ik me naar een verre hoek van de tuin begeven om daar in stilte op een oude, stenen bank te zitten. Het was koud; ik was warm ingepakt in mijn dikke mantel. Ik hield de amulet van mijn grootmoeder in mijn hand en probeerde mijn geest te concentreren op de taak die ze me had gesteld, en op de manier om die uit te voeren. Wanneer ik de kleine bronzen driehoek aanraakte, kwam me soms haar gezicht voor de geest, en dan hoorde ik haar woeste fluisterstem: Vergeet het niet, Fainne. Vergeet je vader niet. Ik herinnerde me de straffen die ze me had gegeven en twijfelde niet aan haar macht.
Soms zakte de moed me in de schoenen, zo onmogelijk leek de opdracht die me wachtte. In deze ogenblikken van twijfel hielp de amulet me. De kleine vorm in mijn hand werkte altijd geruststellend; zolang ik hem vasthield, kon ik geloven dat ik tot bijna alles in staat was.
Die dag zat ik op mijn bank in de schaduw van een hoge, winters bruine haag, toen ik stemmen hoorde: de stemmen van mijn oom Sean en Conor. Ze liepen over een grindpad aan de andere kant van de geschoren beuken en bleven vlak achter me stilstaan, zodat ik hun woorden letterlijk kon verstaan. Voor het geval dat ze op het idee zouden komen om de hoek om te komen, zodat ze me zouden zien, gebruikte ik een kleine toverspreuk om mezelf meer in de schaduw van de haag te laten opgaan, om mijn kleren de vlekken te geven van dor, winters gebladerte en donkere, in elkaar grijpende takjes. Ik luisterde.
'... heb me dikwijls afgevraagd welke redenen Ciarán hiervoor zou kunnen hebben, maar ik vind geen antwoorden op mijn vragen,' hoorde ik Conor zeggen.
'Mij lijkt het nogal duidelijk, oom,' antwoordde Sean. 'Zelfs Ciarán begrijpt natuurlijk dat zijn dochter geen toekomst heeft in een afgelegen nederzetting, ergens aan de buitenste rand van Kerry. Hij kan haar niet zelf naar het noorden brengen; hij weet dat hij hier nooit ontvangen kan worden, ook al is hij een bloedverwant van ons. Daarom stuurt hij het meisje naar ons toe, in de hoop dat wij erop toe zullen zien dat ze haar weg vindt, dat we een goede echtgenoot voor haar zullen zoeken, dat we haar zullen verzekeren van een toekomst die een dochter van Zeven Wateren past.'
Het bleef even stil.
'Er klopt iets niet.' Conors stem klonk nadenkend, alsof hij een moeilijke puzzel probeerde op te lossen. 'Ciarán hield niet van Zeven Wateren of van deze familie toen hij hier al die jaren geleden wegstormde. Hij wilde niets meer met ons te maken hebben, en ook niet met de broederschap, zodra hij erachter was gekomen wie hij was. Hij bezegelde die beslissing door Niamh als vrouw te nemen, ook toen hij al wist dat dat tegen de natuurlijke wetten indruiste. Door dat te doen sneed hij haar in feite van ons allen af. Waarom zou hij dan nu zijn dochter aan onze genade willen overleveren? Zelfs als kind was Ciarán een denker die rekening hield met de kleinste dingen. Hier schuilt een bedoeling achter, en dat is niet domweg de wens dat zijn dochter een geschikte edelman huwt.'
'Met alle respect, oom, maar volgens mij hebt u ongelijk. Volgens mij doet Ciarán precies wat Niamh gewild zou hebben. Mijn zuster hield van dit huis en van haar familie; ze hield ook van het leven dat ze hier had kunnen hebben, de mooie dingen, de muziek, het dansen, het gezelschap en de feesten. Niamh was geen kluizenares. Het maakt me verdrietig dat ik nooit zal weten of mijn zuster ons heeft vergeven wat we haar hebben aangedaan, of ze verbitterd is gestorven omdat we zo'n slechte keus voor haar hebben gedaan. Zouden we Fainnes aanwezigheid hier niet kunnen opvatten als een soort vergeving?'
'Je zou graag willen dat het zo kon zijn,' zei Conor kalm. 'Je ziet over het hoofd wat het meisje is; welke erfenis ze met zich meedraagt. Zeker, ze is Niamhs dochter; dat zie ik in de houding van haar hoofd, de plotselinge stiltes, haar lichtgeraaktheid. Maar ze is ook de dochter van Ciarán. Je weet wat dat betekent. Fainne hier te houden zou een gevaar voor ons kunnen inhouden. We moeten voorzichtig te werk gaan, denk ik.'
'Kom nou, oom, Fainne kan een beetje toveren, dat is waar, maar elke druïde zou hetzelfde kunnen doen als wat zij die dag in het bos deed. Ze is al die jaren alleen met haar vader opgegroeid; het hoeft geen verbazing te wekken dat ze wat van zijn kennis heeft overgenomen. Er dreigt eerder een gevaar van een andere kant; Eamonn heeft me een aantal vragen gesteld, en ik weet niet hoe ik die moet beantwoorden.'
'Wat voor vragen?' Conors stem had plotseling een scherpe klank. 'Over de vader van het meisje, wie hij was, zijn achtergrond. De antwoorden die ik Aisling heb gegeven, bevredigden haar broer niet; hij wilde niet zomaar accepteren dat de man een druïde uit een goede familie was. Hij drong aan op meer informatie.'
'Hmm,' zei Conor. 'Waarom zou dat Eamonn interesseren, denk je?'
'Alles interesseert Eamonn. Hij vindt het belangrijk alles te weten wat er te weten is, gewoon voor het geval dat het hem een keer van nut zou kunnen zijn. Ongetwijfeld is dat de manier waarop hij zoveel rijkdom en invloed heeft verworven.'
Ze liepen weer verder over het pad. Zacht als een fluisterende bries stond ik op en liep aan mijn kant van de haag met hen mee. Ik had veel oefening gehad in onhoorbaar lopen, al had ik ook een manke voet.
'... nog geheimen,' hoorde ik Conor zeggen. 'Wat was nu eigenlijk het ware verhaal op die dag dat Niamh wegvluchtte van Sídhe Dubh en zich op de een of andere wijze weer bij Ciarán voegde? Eamonn voelt dat nog steeds als een grote schande; hij heeft zichzelf nooit vergeven dat hij een dergelijke inbreuk op de beveiliging in zijn eigen huis heeft kunnen laten gebeuren.'
'Dat verhaal hoef ik niet zo nodig te horen,' zei Sean. 'Ik zou de waarheid willen weten over die keer dat mijn zuster Liadan Eamonn ging bezoeken, en ergens in een buitenpost terechtkwam met twee gewonde mannen en een hele groep bandieten. Daar zou ik graag het fijne van willen weten. Ik heb daar al die jaren bange vermoedens over gehad.'
'Ja, dat geheim hebben ze nooit prijsgegeven, Liadan en haar Bran. Al die tijd. Er bestaat nog steeds enige twijfel ten aanzien van Eamonns betrokkenheid in die kwestie.'
'Maar hij is wel de broer van mijn vrouw. Hij is nu familie.'
'Zeker. En vanaf die tijd is hij een onberispelijke bondgenoot geweest. Dat roept interessante vragen op.' Ze zwegen. Ik kon niet veel verder meer lopen; het eind van de haag was vlakbij, en dan zouden ze me zien. De kunst me onzichtbaar te maken beheerste ik niet.
'Maak je nou maar geen zorgen over het meisje,' zei Sean. 'Het is een braaf kind, daar ben ik van overtuigd. Een beetje toveren, een paar bijzondere vermogens, daar steekt toch geen kwaad in? Dat zie je aan Liadan.'
Conor lachte, maar het klonk niet vrolijk. 'Je vergist je. Dit meisje is even krachtig als haar vader was, vermoed ik. Ik zie het in haar, ik voel wat ze is, elke keer dat ik bij haar in de buurt kom. Zo'n kracht in een meisje dat nog te jong is om hem met verstand te hanteren zou rampzalig kunnen zijn voor ons. Eén ding weet ik wel. Ik zou een magiër met zulke gaven veel liever als bondgenoot hebben dan als vijand.'
Ze liepen verder en ik bleef achter. Conor was een druïde; het was dus niet verrassend dat hij mijn vermogens aanvoelde en dat hij me wantrouwde. Was ik maar echt zo krachtig als hij dacht; dan zou ik misschien sterker zijn dan mijn grootmoeder en zou ik op de een of andere manier nee tegen haar kunnen zeggen, en toch mijn vader beschermen. Maar Conor vergiste zich. Wat ik kon doen met de kunst was miezerig en zwak in vergelijking met wat mijn grootmoeder kon doen. Als ik haar tegenwerkte, zou zowel mijn vader als ik vernietigd worden, daar twijfelde ik niet aan. Ergens achter in mijn geest zaten haar woorden: Je zou niet zo heel veel fouten hoeven te maken om hem ernstig ziek te maken. Ze had gezegd dat ze het zou weten als ik haar bevelen niet uitvoerde, en het zou dom zijn als ik dat naast me neerlegde. Ik moest zien verder te komen, anders zou mijn vader eronder lijden.
Ik koos een onbewolkte dag uit, een dag waarop tante Aisling me voor de verandering niets had opgedragen. Dit was een geschikt moment. Er was niets om bang voor te zijn, hield ik mezelf voor terwijl ik mijn buitenschoenen aantrok en mijn omslagdoek van de haak achter de deur nam. Helemaal niets. Doe het gewoon stap voor stap. De stap van vandaag was die schaduwen in het bos tegemoet te treden en vast te stellen dat ik me daarover geen zorgen hoefde te maken. Het waren natuurlijk kunstgrepen van de Túatha Dé, die ze hadden opgesteld om de mensen bang te houden en te voorkomen dat ze lastige vragen gingen stellen. Mijn grootmoeder had altijd gezegd dat het Feeënvolk naast zijn schoenen liep van verwaandheid. Ze waren hooghartig. Ze vonden dat ze beter waren dan alle anderen; je zag het aan de manier waarop ze een van de hunnen hadden uitgestoten, zonder er enige notie van te hebben hoe het voelde als je geslacht voor eeuwig vervloekt was. Het was tijd dat iemand hun eens het hoofd bood. Maar wel voorzichtig, zoals alles wat ik deed. Mijn uiteindelijke doel moest tot het allerlaatst geheim blijven, anders zou het zeker niet lukken.
Ik wikkelde de wollen omslagdoek om me heen. Riona keek toe. Nee, leek ze te zeggen. Dat is niet genoeg, dat weet je ook wel. Ik keek haar boos aan. Maar ik ging toch naar de kleine kist en haalde er de mooie sjaal uit met de vele kleurige figuurtjes en de franje die in het licht danste als een beweeglijke waterval, en ik knoopte hem vast om mijn schouders.
'Nou tevreden?' mopperde ik. Riona antwoordde niet, want dat kon ze niet. Maar de uitdrukking op haar gezicht leek te zeggen: Zo is bet beter. Je kunt beter vasthouden wat je nog hebt, want veel is het niet. Ik keek haar verbaasd aan en vroeg me af waar die gedachte vandaan was gekomen, en wat ermee werd bedoeld. Toen pakte ik haar, stopte haar in de kist en deed het deksel dicht.
Het was midden op de dag, maar de rijp knerpte nog onder mijn schoenen. Op het meer dreven een paar eenden, die doken naar mogelijke hapjes onder water. In de lucht hing rook van de vuren in de huisjes; naast de lage deuren lagen turven keurig opgestapeld. Ik liep het dorp snel door en ging langs de stenen walletjes van de weiden op weg naar de bosrand. En daar naast het pad stonden twee van de mannen van mijn oom Sean. Ze leunden op hun staf en keken naar me terwijl ik aan kwam lopen.
Ik lachte hun zo vriendelijk mogelijk toe. 'Goedemiddag.'
'Goedemiddag, vrouwe. U kunt beter niet alleen verder gaan.'
'Ik ga niet ver. Alleen een eindje langs de oever van het meer. Ik blijf niet lang weg.'
'Er moeten een paar mannen met u mee. Bevel van heer Sean.'
'O, maar...'
'Het spijt me, vrouwe. Ik mag u niet alleen laten gaan. Het is niet veilig.'
Ze waren allebei groot en breed, en aan hun gezicht zag ik dat het zinloos was ertegen in te gaan. De man links had het gladde uiterlijk van een eend, met volle lippen en zijn haar strak weggetrokken van zijn voorhoofd. De ander had meer weg van een kikker. Ik nam een spreuk in gedachten en hief mijn hand op.
'Ik loop met de jonge vrouwe mee. Daarmee is het probleem naar ieders tevredenheid opgelost en gebeuren er geen ongelukken.' Het was Conor, die achter me op het pad stond, waar een ogenblik geleden nog niemand had gestaan.
'Ja, heer.'
De aanwezigheid van een aartsdruïde was blijkbaar zonder meer een garantie voor veiligheid. De gewapende mannen gingen opzij en lieten ons passeren. We liepen zwijgend het pad af dat onder het baldakijn van kale takken doorliep. Onder onze voeten waren de afgevallen bladeren van eiken, essen, beuken en berken verteerd tot een dik, donker tapijt van vochtige deeltjes waaruit vreemde zwammen opschoten en waarin kleine beestjes rondkropen. Ik trok de sjaal dichter om me heen.
'Je hebt een speciaal doel met dit uitstapje.' Dit was geen vraag maar een constatering. 'En je zou liever alleen gaan. Maar zoals je ziet, is dat niet mogelijk. De tijd dat de kinderen van Zeven Wateren vrijelijk door het bos konden zwerven, zonder ergens bang voor te hoeven zijn, is voorbij. Er is hier veel veranderd.'
Ik knikte.
'Ik zal me niet in die zaak mengen, Fainne. Het is verstandig van mijn neef dat hij beperkingen oplegt aan het verkeer door het woud. Het is noodzakelijk dat alles hier geheim blijft tot na de zomer. Dat zul je wel begrijpen.'
'Bovendien,' zei ik, 'is het woud zelf niet altijd goedaardig, heb ik gehoord. Vreemdelingen zijn hier niet altijd veilig. Muirrin heeft gezegd dat het zijn bewoners beschermt.'
Er viel een stilte terwijl we samen verder liepen onder de bomen.
'Dat is waar,' zei Conor na een tijdje. 'Maar daar hoef jij je geen zorgen over te maken. Je bent tenslotte een van de onzen.'
Ik hield mijn verbitterde antwoord voor me. Denkt u dat ik die leugen voor zoete koek slik, zoals mijn vader destijds? 'Maar toch,' zei ik naar waarheid, 'ben ik niet gewend aan zoveel bomen. Ik krijg er... een onrustig gevoel van.'
'In dat geval is een druïde wellicht het beste gezelschap dat je kunt hebben.'
Ik antwoordde niet, en we liepen zwijgend verder tot we bij een open plek kwamen tussen lijsterbessen met kale takken, waaraan nog hier en daar een laatste verschrompeld restant van de vruchtjes van de zomer hing. Midden in de open ruimte lag een reusachtige platte steen, begroeid met korstmos. Er hing een roerloze stilte die deze plek uitzonderlijk maakte. De enige geluiden waren de roep van een enkele vogel hoog in de bomen en het druppelen van een klein, onzichtbaar beekje dat zijn weg zocht naar het meer beneden.
'Deze plek is geschikt,' zei Conor. 'Ik ga een poos mediteren, want ik heb ook behoefte aan respijt van de drukte. Jij moet maar gaan doen wat je wilt. Je hoeft je niet te haasten.' Hij ging met gekruiste benen op de steen zitten. Zijn witte gewaad viel soepel om hem heen, zijn rug was zo recht als die van een klein kind, en hij sloot zijn ogen.
Ik leek niets anders te kunnen doen dan ook te gaan zitten, zo ver van hem vandaan als de breedte van de steen toeliet, en hetzelfde te doen. Ik wist genoeg van magie, van trances en van Anderwereldse machten om te beseffen dat je niet zomaar op zoek kon gaan naar verschijningen, en verwachten dat ze dan tot je beschikking zouden staan. Het was noodzakelijk eerst de zintuigen te kalmeren en te vertragen; ze te richten op een gekozen symbool of een bekend fragment van de klaagzang; en het tijd te gunnen. Zelfs dan zou je misschien niet krijgen wat je verwachtte. Het hielp als je op een goede plek was, en het was een stuk gemakkelijker wanneer er niets was om je af te leiden. De hoge richels van de Honingraat waren heel geschikt; het bulderen van de oceaan en het krijsen van de meeuwen verweefden zich tot een tijdloze, afgezonderde vorm van rust. De kleine grot onder aan de rotsen, waar zee, aarde en gezeefd licht bij elkaar kwamen, elkaar aanraakten en veranderden in een subtiel evenwicht, was nog het allerbeste. Ik verlangde naar de waterig blauwe schaduwen daar, het fluisteren van golfjes op het witte zand. Op die plek vond het hart rust. Maar Kerry was ver weg, en in het woud van Zeven Wateren kon je het lied van de zee niet horen. Hier moest je aan de steen denken; een steen, zo massief en oud dat hij deel kon uitmaken van het lichaam van de aarde zelf, alsof je veilig bij Dana zelf op schoot zat. Ik zou me concentreren op de steen en de bomen vergeten. Mijn ademhaling vertragen; hem diep in mijn buik voelen, de kracht ervan door alle delen van het lichaam voelen stromen. In en uit. Wacht. In en uit. Langzaam, nog langzamer. Ik ben hier. De aarde houdt me vast. Vroeger zat ik met mijn rug tegen de staande stenen, en werd één met de eeuwige patronen van zon en maan. Nu voel ik de sterkte van deze steen onder me, en haar eeuwenoude doel in alle uithoeken van mijn wezen. Ze klopt in mijn bloed; ze slaat in mijn hart; anker en steun van geest en ziel. Ik ben van de aarde, en de aarde is in mij.
Er ging geruime tijd voorbij, of korte tijd. Zonder te bewegen, zonder mijn ogen te openen wist ik dat er iets aanwezig was. Het fladderde omlaag en kwam niet ver van me af op het bemoste oppervlak zitten, zo groot als een uil en een beetje mottig. Het richtte zijn vreemde ronde ogen op mij en knipperde met zijn oogleden. Plotseling veranderde het; geen flits, want er was geen licht. Geen knal, want er was geen geluid. Alleen een soort rimpeling in de lucht, een verschuiving in het weefsel van alles. In plaats van een uil zat daar een klein, mensachtig wezen, ongeveer even groot als Eilis. Maar dit was geen kind. Ik wist niet of het wezen mannelijk of vrouwelijk was, want het was gekleed in een dikke mantel van veren, bruin, grijs, zwart, geelbruin gestreept, en het droeg een kap in soortgelijke tinten, zodat alleen het gezicht te zien was, rond, met uilenogen, een stompe neus en borstelige wenkbrauwen, en onder de mantel zag ik een paar keurige, kleine voeten in felrode laarsjes. Het was niet nodig me te bewegen of mijn ogen open te doen. Mijn geestesoog zag alles heel duidelijk.
Een goede gedaanteverwisseling, vuurkind, zei de verschijning. Heb je dat van een druïde geleerd?
Van mijn vader. Ik had de indruk dat ik sprak zonder geluid te maken.
Dat verklaart het. Een groot verlies voor de wijzen; hij heeft een paar uiterst ongelukkige keuzes gemaakt. En je moeder ook. Tenminste, zo leek het destijds. Maar het is toch allemaal goed uitgepakt. De zaak keerde zich ten goede. Dat gebeurt soms.
Wie ben jij? Ben je een van de... behoor jij tot het Feeënvolk?
Het kleine wezen begon te giechelen; het kakelende geluid eindigde in gekras.
Met vleierij bereik je niets, merkte het tamelijk bits op. Fee of kobold, dat is voor mij lood om oud ijzer. Als je me iets wilt vragen, zal ik antwoord geven. Ik sta bij je in het krijt. Je hebt me een gunst bewezen. Dat verbaasde me. Waarom besloot je om mij te redden? Dat hoorde toch zeker niet bij een of ander plan?
Ik wilde je misschien vrijlaten, omdat dat me het beste leek wat ik kon doen. Dat kan toch? vroeg ik, een beetje beledigd. Gewoon een vriendelijk gebaar?
Daar sta je anders niet om bekend, toch? Vriendelijke gebaren? Jij bent een meisje dat een schat weg zou gooien, als ze denkt dat hij haar in de weg staat. Wij hebben de indruk dat het je niets kan schelen of er slachtoffers vallen.
Wat bedoel je, slachtoffers? Wat is dit, een kruisverhoor? Daar ben ik niet voor gekomen.
Je gebruikt je kunst handig; je beheerst de techniek perfect. Maar je gebruikt haar onverstandig. Je telt de kosten niet.
Welke kosten? Maar achter in mijn geest was dat kleine, heldere beeld van een kabeljauw die spartelend op de grond lag, naar adem happend en verdrinkend in de koude, droge lucht. Dat beeld was nooit echt weggegaan. Ik was er alleen beter in geworden het niet te zien. En ik dacht weer aan Riona, die me aanstaarde en met dat vreemde stemmetje dat geen echte stem was tegen me zei: Je kunt beter vasthouden wat je nog hebt. Ik meende heel zwak het klaaglijke geluid van een doedelzak te horen.
Je moet wel voorzichtig zijn, zei het kleine personage met de verencape.
Is dat soms een dreigement? vroeg ik uitdagend.
Weer dat krassende gelach. Je bedreigen? Ik?
Wat is het dan? Wat probeer je tegen me te zeggen?
Er wacht je een zware taak. De zwaarst denkbare taak, vuurkind. Verspil de kunst niet. Besteed haar niet aan onbenulligheden. Het heeft een paar keer maar een haartje gescheeld, toch? Spaar je kracht voor later. Dan zul je alles nodig hebben wat je hebt, en meer.
Ik dacht een paar ogenblikken koortsachtig na. Wat probeer je me te zeggen? Ik begrijp het niet. Dit kleine wezen kon toch niet weten wat ik hier kwam doen. Vermoedelijk was het een truc om me aan het praten te krijgen. Dan dachten ze wel dat ik erg onnozel was.
Vreemd, hè? zei het wezen, terwijl het naast me neerhurkte op de steen. Ik kon met geen mogelijkheid zeggen wat er onder die overdadige verendos zat. De ogen van het wezen veranderden; de donkere pupillen werden rond, de gele rand werd dunner. Zelfs in de verreikende plannen van het Feeënvolk lukt niet altijd alles. Dat meisje Liadan, zij kwam niet in de opzet voor. Ze beseften te laat hoe belangrijk haar rol was. Op dat moment konden ze haar niet meer op andere gedachten brengen; ze koos gewoon haar eigen weg, liet ons in de steek, verliet het woud en is nooit teruggekomen behalve om hier af en toe een bezoek te brengen. Ze nam het kind mee, en stuurde bijna het hele plan in de war. Maar het kind zal terugkomen. Ze komen altijd terug. Het woud roept hen. Dat zie je aan jou. Jij bent teruggekomen. Maar wat ga je doen?
Waarom zou ik dat aan jou vertellen? Ik weet niet wie je bent. Waarom zou ik het aan wie dan ook vertellen?
Ik zou je kunnen helpen, vuurkind.
Ik heb geen hulp nodig. Ik wil geen hulp. Waarom noem je me steeds zo?
Als je boos bent, vliegen de vonken van je af. Betekent dat niets voor je?
Het betekent dat ik mijn beheersing heb verwaarloosd. Het zal niet nog eens gebeuren.
Je bent een koppige tante, hè? Laat me weten als je van gedachten verandert.
Dat zal ik niet doen. Ik werk alleen, net als mijn vader.
Hmm. En je ziet wat er met hém gebeurd is. Hij had hier terug moeten komen, waar een plaats voor hem was, als je het mij vraagt. Hij was een domoor.
Ik vraag het jou niet, en ik wil niet naar je luisteren als je hem beledigt. Hij is een geweldige man, wijs en eerzaam, en een meester in wat hij doet.
Nu doe je het weer. Flikkeren. Je bent een loyale dochter. Als je maar zorgt dat die trouw je niet opbreekt. Als je vragen hebt, kun je die beter nu stellen. Er zit een bui aan te komen.
Zonder mijn ogen open te doen kon ik de hemel boven ons zien, lichtblauw en volkomen wolkeloos.
Heel goed. Ik dacht dat ik misschien maar gebruik moest maken van de gelegenheid, of de antwoorden nu van waarde waren of niet.
Wat ligt er op de Eilanden? Waarom zijn ze zo belangrijk voor deze familie, en voor het Feeënvolk?
Het uilwezen knipperde met zijn ogen. Vraag dat maar aan de druïde.
Ik vraag het aan jou.
Vraag de druïde je het verhaal te vertellen. Daar is hij heel goed in. De Eilanden zijn de Laatste Plek. Jammer dat jij de gave niet hebt. Welke gave?
De gave in de toekomst te zien. Binnenkort zal het allemaal weg zijn. In de tijd van jouw kleindochter, of die van haar kleindochter. De bomen. Het meer. Het enige dat er nog zal zijn, zijn een handvol onvruchtbare velden waar schapen hun kostje bijeen scharrelen en een drooggevallen vijver met een paar ziekelijke palingen erin, die naar adem snakken. Dan kunnen we nergens meer heen. Mijn soort niet, hun soort niet, en zelfs jouw soort niet. Zonder de Eilanden is het voor ons allemaal afgelopen.
Ik dacht dat de Eilanden niet meer waren dan rotsen in de zee. Als... als ze helemaal kaal zullen worden, hoe kunnen ze dan iemand helpen in leven te blijven? Dan is er toch geen leven mogelijk?
Het kleine wezen slaakte een diepe zucht, die sidderend door al zijn veren trok. Dat heb ik toch gezegd. Het is de Laatste Plek. De druïde zal het je uitleggen.
Ik wil het niet aan hem vragen.
Hij wil dat je het aan hem vraagt. Hij wacht erop dat je het vraagt. Hij wacht al sinds het moment dat je vader woedend van Zeven Wateren wegging en de wijzen hun toekomstige leider verloren. Maar dat weet je natuurlijk al, hè ?
Ik antwoordde niet. Het gevederde wezen was akelig dicht bij de waarheid.
Nog meer vragen? Er komt een bui aan. Wil je weten wat je tante Liadan zei toen ze hoorde dat de dochter van Ciarán op Zeven Wateren was verschenen? Wil je weten hoe het met je vader gaat, die daar helemaal alleen in Kerry zit? Wil je een verhaal horen over doedelzakspelers en bruiloften?
Hou op! Hoe kun je dat trouwens allemaal weten? Het zijn misschien niets dan leugens, die je alleen vertelt om mij in de war te brengen en me ongelukkig te maken.
Ongelukkig? Ik wist niet dat je tot zo'n gevoel in staat was. Hoe weet ik dat allemaal? Wat is dat nou voor een vraag, van een halfwas tovenares? Heeft je vader je nooit geleerd in de verte te spieden?
Ik aarzelde.
Nou?
Jawel. Maar ik ben er niet zo goed in.
Het kleine wezen knikte. Er zijn in je familie mensen die er echt talent voor hebben, zei het. Jij hebt een ziener nodig. En toen gebeurde het weer, die kleine verandering van hoe alles was; ik hoorde vleugels slaan, en daarna was het stil.
Ik was zo diep in trance dat ik me niet kon bewegen of mijn ogen open kon doen. Tegen de tijd dat ik de trage serie handelingen had afgewerkt: eerst oppervlakkiger ademen, terugkeren naar het bewuste denken, dan het lichaam weer wakker maken en tot slot weer in de tijd en plaats van nu en hier uitkomen, was er geen vogel meer te zien. Alleen de stille open plek, en de aartsdruïde die zijn armen boven zijn hoofd rekte en elegant overeind kwam met het gemak van een man die half zo oud was als hij. Het was een heldere dag en de zon scheen nog en glinsterde op het water van het meer, dat beneden tussen de wilgen door zichtbaar was.
'Klaar?' vroeg Conor zacht. Ik knikte en we begonnen huiswaarts te lopen.
Het had niet lang hoeven duren. We waren net ver genoeg van huis gegaan om zeker te zijn van afzondering en stilte. Ik was er niet met mijn hoofd bij, want in gedachten herhaalde ik dat vreemde gesprek. Ik probeerde uit te zoeken hoeveel ervan echt had plaatsgevonden en hoeveel toe te schrijven was aan een nogal werkzame meditatie, gecombineerd met mijn eigen onrust. Na een poos begon het me op te vallen dat, hoewel we gewoon op onze schreden terugkeerden over het pad, we nu door een ander soort terrein liepen, waar we beslist niet eerder waren geweest: een steile helling waarop veel grote keien lagen. Ik hoorde ook een beek, heel dichtbij. Het begon te regenen, dikke druppels die neerpletsten, dan een huiverende windstoot, gevolgd door plotselinge vlagen regen die me meteen doornat maakten. Ik had kunnen zweren dat de zon nog scheen. Ik trok mijn sjaal over mijn hoofd in een nutteloze poging droog te blijven.
'Hier naar binnen, Fainne!' riep Conor door de stortregen heen, en hij pakte mijn hand en trok me zijwaarts van het smalle pad af en naar beneden waar de rotsen beschutting boden. Het was een heel eind naar beneden, door een heel lage opening die toegang gaf tot een echte grot, met een brede stenen plaat boven de stenen vloer en een kleine, ronde opening in het plafond waar het licht doorheen viel. Ergens vlakbij stroomde water met veel lawaai.
'De beek,' zei Conor, maar dat had ik al begrepen. 'Een van de zeven. Als het regent, zwelt hij snel aan. Ben je erg nat geworden? We zouden wel een vuurtje kunnen maken, denk ik.'
'Waarmee?' zei ik kribbig, terwijl ik rondkeek in de naargeestige, vochtige ruimte. Buiten klonk het alsof de regen met bakken uit de hemel viel. Druïden hadden iets met regen.
'We zouden kunnen improviseren,' zei hij met een lachje. 'Samen zouden we vast wel iets kunnen verzinnen.'
'Misschien.' Mijn stem klonk niet bepaald inschikkelijk. Ik hield er niet van beetgenomen te worden. Ik hield er niet van het koud te hebben en nat te zijn, en in een kleine grot opgesloten te zitten met een aartsdruïde, ook al was hij dan familie. 'Maar het is niet nodig. Dit gaat vast snel voorbij. Het leek een mooie dag.'
'Ja, dat leek het wel, hè?' merkte Conor op. 'Maar toch zou ik liever hebben dat je geen kou vatte.' Hij deed de mantel af die hij over zijn lange gewaad droeg en legde hem om mijn schouders. De mantel sloot zacht en warm om me heen, en was niet eens een beetje vochtig. 'Zo is het beter.'
Ik kon me niet langer inhouden. 'Als u expres probeert mij te ergeren,' snauwde ik, 'dan lukt dat u aardig.'
Hij glimlachte. 'En als jij expres probeert je niet uit deze situatie te bevrijden, omdat je niet wilt dat ik zie hoeveel je al weet, dan verspil je zowel mijn tijd als je eigen tijd.'
Ik trok een lelijk gezicht naar hem. 'Wat bedoelt u nou weer?'
'Zou je geen toverformule kunnen gebruiken waarmee je jezelf verplaatst, zodat je veilig voor je haardvuur in het fort komt te zitten? Veilig achter een dichte deur?'
'Als u het weten wilt, nee,' zei ik boos. 'Vader zei dat ik er nog niet aan toe was dat te leren.'
Conor knikte. 'Heel verstandig van hem. Het is maar al te gemakkelijk om als je eenmaal weet hoe het moet, gauw naar huis te vluchten zodra het je een beetje te veel wordt. Goed, die toverkunst beheers je dus nog niet. Maar er zijn er nog meer.'
'U bedoelt dat ik u in een kikker zou kunnen veranderen, omdat u zo dol lijkt te zijn op nattigheid?'
'Om maar iets te noemen. Je zou het kunnen proberen. Maar ik ben iets ouder dan jij, en hoewel ik er geen gewoonte van maak tovenaarskunsten toe te passen, betekent dat niet dat ik er niet van op de hoogte ben. Ik denk dat je zou merken dat het je moeilijk zou vallen. Je zou buitengewoon snel moeten werken.'
Ik keek woedend neer op de stenen plaat waar we op zaten. Het geluid van de stortbui was aan alle kanten om ons heen; het stroomde langs de ronde opening boven ons en bulderde buiten de smalle ingang waardoor we waren binnengekomen. Onder ons, op de vloer van de grot, liep water over de steen en vormde een plas in het midden. Van de wanden droop water af.
'Ik wilde dat hij bij ons bleef,' zei Conor zacht. Ondanks het gedruis hoorde ik hem duidelijk. 'Ik vroeg hem te blijven, maar hij wilde niet. Hij was erg jong en diep gekwetst. Hij had niet van ons weg moeten gaan. Er is nooit een ander gekomen met zoveel aanleg; iemand die zoveel dingen beheerste en zo diep kon denken. Ik heb er moeite mee gehad het mezelf te vergeven. Het hoort bij de overeenkomst, bij het rentmeesterschap, dat elke generatie een zoon of een dochter aan de wijzen afstaat.'
'Er zullen toch wel anderen gekomen zijn,' zei ik; ik vroeg me af hoe hij glashard kon liegen en toch zo overtuigend kon klinken. Hij moest toch weten welke beperkingen ons geslacht waren opgelegd. Hij moest toch begrijpen wat Ciarán was, en hoezeer dat hem inperkte. Toch sprak hij als een vader die een geliefde zoon had verloren. 'Bijvoorbeeld mijn neven en nichten: Seans dochters, en de zonen van tante Liadan. Een van hen zou toch...?'
'Zij die aanleg hebben, zijn niet gemakkelijk te vinden. Het is niet een roeping die je zelf kiest. Ze kiest jou. Ik heb ooit gedacht dat Liadan deze weg zou volgen, Liadan of haar zoon. Maar zij heeft het patroon doorbroken. Wat Johnny betreft, hij had alles kunnen worden wat hij wilde worden. Maar zij haalde hem weg. Johnny is een krijger, een aanvoerder van krijgers, zo jong als hij is. Liadan heeft haar eigen weg gezocht. Zowel de vreemde bewoners van Inis Eala als de brave mensen van het landgoed van haar echtgenoot in Brittannië zien haar als het hart van hun gemeenschap. En ze is een geoefend genezeres. Muirrin vervult die rol op Zeven Wateren. Maar er is geen druïde.'
Ik zei niets en keek naar het water in de kuil op de vloer, die volliep en overstroomde, zodat het water in donkere kronkels naar de hoeken van de grot stroomde. Ik wilde niet laten merken dat ik bang was.
'Wist je,' zei Conor op conversatietoon, 'dat ik zelf al bijna twintig was voor ik de nemetons inging? Ik had natuurlijk gestudeerd en was begonnen me de leer en de discipline eigen te maken. Maar ik had het erg lang uitgesteld. Op die leeftijd had Ciarán zijn leerlingschap al bijna voltooid. Ik zou me prettiger voelen als ik kon geloven dat het niet voor niets was geweest. Het lijkt erop dat het water stijgt.'
Ik knikte.
'Wie waren de eerste mensen in het land van Erin?' vroeg hij zacht.
'De Ouden. De Fomhóire. Mensen van de diepe oceaan, van bronnen en meren. Mensen van de zee en van de donkere krochten van de aarde.'
'En na hen?'
'De Fir Bolg. De zakmensen.'
'Zou je verder kunnen gaan?'
'Zo lang als u maar wilt. Dat zou volgens mij wel een mooie manier zijn om te sterven: het verhaal te reciteren terwijl je langzaam verdrinkt.'
Hij keek naar de vloer van de grot. Het water droop nu niet alleen van de muren af, maar het stroomde ook naar binnen door de lage ingang, als een nieuwe beek. Daar konden we niet meer doorheen naar buiten. Het water steeg en kwam steeds dichter bij de plaat waarop wij zaten. Het gebulder buiten ging onverminderd door.
'Het water lijkt inderdaad te stijgen,' merkte Conor op.
Ik zette mijn kiezen op elkaar en probeerde eruit te zien alsof ik nergens mee zat. Ik pijnigde mijn hersens af om een geschikte toverformule te bedenken, maar er kwam niets. Mijn vader, die was goed met het weer.
'Je bent toch niet bang, hoop ik?' vroeg Conor, terwijl hij een eindje naar achteren schoof op de richel. Het water golfde al vlak onder onze tenen. 'Hij heeft je toch grootgebracht in Kerry, op een plaats waar de golven zo hoog zijn als eiken? Volgens mij heb ik die jonge Maeve dat weleens horen zeggen.'
'Ja, goed, ik ben er misschien aan gewend water te zien, water te ruiken en het te horen, maar dat betekent niet dat ik erin wil zitten,' zei ik stroef.
'Nee. Ik zou zo zeggen dat jouw element vuur is,' zei de druïde kalm. 'Ik geloof dat ik natte voeten krijg. Zullen we een poging wagen om te ontsnappen?' Hij stond op en keek naar het kleine, ronde gat in het plafond van de grot boven ons. Het zou, dacht ik, mogelijk zijn om je daardoorheen te wurmen. Net. Als je er eerst bij kon komen. Het water spoelde om mijn enkels en steeg snel.
'Wat denk je ervan?' vroeg Conor, en op dat moment kwam er opeens een stortvloed van water door de opening boven zijn hoofd, een plotselinge waterval die onafgebroken doorging zodat ik niets meer hoorde en bijna niets meer zag. Het water steeg met angstwekkende snelheid tot aan mijn middel; ik voelde dat mijn jurk zwaar aan me trok. Mijn hart bonsde, en zelfs als ik mezelf in een vis of kikker had willen veranderen, zou dat onmogelijk zijn geweest door mijn pure doodsangst.
Conor schreeuwde in mijn oor. 'Kom! Ik zal je helpen. Adem diep in en ga naar boven!'
'Wat?' Daardoorheen naar boven, door die beukende, alles doordringende stroom, met water in mijn neus, ogen en oren, zonder te weten wat er aan de andere kant was? De gedachte alleen al verlamde me.
'Vlug!' riep Conor, en hij pakte mijn arm toen mijn voet onder water uitgleed op de richel en ik bijna kopje-onder ging. 'Vlug, zolang we nog kunnen zien waar het gat zit.'
'Ik... ik...'
'Ben je Ciaráns dochter of niet?' zei hij; hij deed zijn armen om mijn middel en tilde me op naar de ronde plek licht, waardoor onverminderd water naar binnen stroomde. Ik ademde diep in en liet mijn borstkas langzaam van onder tot boven vollopen met lucht. Toen stak ik mijn armen uit en trok mezelf zo krachtig mogelijk op tegen het gewicht van het neerstromende water in. Ik klemde mijn handen vast aan de glibberige rotsen, graaide naar een wortel of tak of wat dan ook dat houvast gaf, hield mijn adem in tot mijn borstkas bijna uit elkaar leek te barsten, vervloekte het feit dat meisjes een lange jurk moesten dragen, trapte met mijn geschoeide voeten naar voren en vond een klein richeltje in de rots, zette af naar boven... en vond eindelijk lucht. Ik greep me vast aan de blootliggende wortels van een wilg, hijgend en proestend, en krabbelde uit het gat, over rotsen waarover nog steeds water stroomde, dat door de nauwe opening neerkolkte in de grot.
'Conor!' gilde ik, en ik boog me over het gat en tuurde in de donkerte onder de stroom. 'Conor!' Er kwam geen antwoord. Ik keek wild om me heen, met de gedachte dat een touw handig zou zijn, of een kleine ladder, of zelfs maar een lantaarntje, als ik dat aan zou kunnen krijgen. Licht. Vuur. Dan kon hij tenminste zien waar de uitgang was. Ik knipte met mijn vingers en mompelde iets. Een plofgeluid, een sissend geluid en een wolkje stoom, dat was alles.
'Hè, toe nou,' zei ik, en ik deed het nog eens. Een bol vuur verscheen en hing in de lucht boven het donkere gat tussen de rotsen. Schiet op, Fainne, dacht ik grimmig. De man is oud genoeg om je grootvader te zijn, en hij heeft jou eerst gered. Ik keek nog eens om me heen en kon net op tijd een dikke essentak grijpen die door de stroom werd meegevoerd. Ik hield me met mijn ene hand vast aan de boomwortels, terwijl het water om me heen spoelde, en stak de stok omlaag. De grot zou intussen toch wel zijn volgelopen. Hoe lang kon een oude man zijn adem inhouden? Ik bewoog de stok rond, terwijl ik mijn vingers stijf vastklemde om de zuigkracht van het water te weerstaan. Zoveel regen was er nog nooit gevallen. Vervloekt woud. Ik hoorde woorden in mijn hoofd. We hebben de indruk dat het je niets kan schelen of er slachtoffers vallen. Het Feeënvolk en hun uilachtige vriendjes konden de pokken krijgen. Wat wisten zij ervan? Ik porde weer in het rond met de stok, op zoek naar iets, het deed er niet toe wat. Waar was hij ? De regen stroomde over mijn gezicht, spoelde het schoon, spoelde alles weg. Voelde het zo als je huilde?
Ik voelde een ruk aan de stok in mijn hand. Ik liet de boomwortels los en greep de essentak met beide handen beet, terwijl ik mijn voet vastzette tussen de wortels om niet weggespoeld te worden over de rotsen en langs de steile helling. Boven mijn hoofd bleef de vuurbol een vaste gloed uitstralen, zodat de uitgang verlicht werd. Ik trok zo hard als ik kon en voelde de spanning door mijn rug trekken. Kom nou, kom nou, oude man. Een klein eindje. Een klein eindje maar.
Er verscheen een lange, witte hand die de stok vasthield, en daarna nog een hand, die door de waterval omhoog reikte en de modderige wortels naast me beetpakte. Ik bukte en greep zijn arm vast, en trok weer uit alle macht. Een spattend geluid en zijn hoofd kwam te voorschijn uit het water. De vlechtjes zaten aan zijn wangen geplakt, zijn mond was open en hij hapte naar adem als een vis. Toch wist hij er op de een of andere manier nog waardig uit te zien.
'Manannán bewaar me,' proestte hij, 'dat is een ervaring die ik liever niet nog eens zou willen beleven. Geef me nog even een hand, Fainne. Ik ben niet zo lenig meer als vroeger... ja, zo. Bij alles wat heilig is. En ik ben ook nog mijn staf kwijt.'
'Kom,' zei ik, terwijl ik met enige moeite overeind krabbelde op het verraderlijke oppervlak. 'Laat me u helpen. We kunnen beter van deze rotsen afgaan en droog terrein opzoeken, als dat ergens te vinden is.'
'Heel verstandig, Fainne,' zei hij, en hij hoestte krachtig terwijl hij naar de lichtbol staarde die boven het gat in de grond zweefde. Er stroomde nog steeds water naar binnen. Wat lager op de helling hoorde ik nu het geluid van uitstromend water. Ik murmelde een woord en het vuur doofde.
'Kom,' zei ik weer, en we wankelden arm in arm voor de veiligheid over de rotsen en over het restant van een pad langs de helling dat nu afbrokkelde in vele kleine landverschuivingen, tot we een dennenbosje vonden. Daaronder was een plek bedekt met een tapijt van dennennaalden, met erboven een dik baldakijn van takken. Hier was het gelukkig droog. We gingen naast elkaar op de grond zitten, nog nahijgend.
'Hij komt wel terug,' zei ik na een tijdje.'
'Wat?'
'Uw staf. Daar hoeft u niet over te piekeren. Ze vinden altijd hun weg terug. Dat zei vader.'
'Zei hij dat? Ik ben hem nog nooit eerder kwijtgeraakt. Er zijn verhalen. Misschien zijn ze waar, misschien niet.'
'Waarom hebt u dat gedaan? Waarom zou u zoiets doen? Ze zeggen dat je de kunst niet onverstandig mag gebruiken, en dan... doet u iets wat u bijna het leven kost. En u bent nog wel een aartsdruïde. Waarom?'
'Waarom heb ik wat gedaan, Fainne?'
'Dat. Die regen en... en alles. Op uw leeftijd zou u beter moeten weten.'
'Waarom ga je ervan uit dat het door mijn toedoen was?'
Ik keek hem van opzij aan terwijl ik de sjaal van mijn schouders nam en hem uitwrong. De verf was niet doorgelopen; de sjaal was nog steeds versierd met een dapper patroon van alles wat mooi, schoon en heerlijk was. 'Vader zei altijd dat u goed met het weer kon werken.'
'Uh-huh.' Nu hij weer op adem was gekomen, leek Conor weer helemaal de oude; bijna alsof er niets gebeurd was.
'Vader kan ook goed met weer werken,' zei ik voorzichtig. 'Hij heeft een keer de wind en de golven naar zijn hand gezet, bij de baai. De mensen daar vinden hem een held.'
'Ik ben ervan overtuigd dat dat waar is,' zei Conor heel zacht. 'Een held maakt fouten en wordt sterk. Maar zelf is hij meestal de laatste die dat inziet. Luister. Het houdt op met regenen. Zullen we naar huis gaan?'
We liepen. Mijn schoenen sopten en mijn jurk leek wel van lood, zo zwaar was hij. Ik was Conors mantel ergens in het water kwijtgeraakt en had alleen mijn natte sjaal om de kou te verdrijven. De regen druppelde nog wat na en hield toen helemaal op. De wind ging liggen. Op de oever, waar het pad onder de bomen uitkwam, was een lang, sterk stuk berkenhout aangespoeld. Het gladde oppervlak was ingekerfd met allerlei kleine symbolen.
'Je had gelijk,' zei Conor en hij bukte zich om het op te rapen. Ik had de indruk dat de staf oprees en zich in zijn hand legde, alsof hij thuiskwam. En terwijl we het laatste stuk van het pad afliepen, tussen het woud en de buitenste velden, voelde ik merkwaardig genoeg dat mijn kleren opdroogden, dat mijn haar niet meer zwaar en vochtig was en dat mijn schoenen weer waterdicht waren en lekker zaten. En wat Conor betreft, je zou gedacht hebben dat hij alleen een korte wandeling bij mooi weer had gemaakt.
Ik dacht koortsachtig na. Ik probeerde in elkaar te passen wat er gebeurd was; probeerde verder te kijken dan het fysieke, het onmiddellijk waarneembare, en het minder voor de hand liggende waar te nemen, zoals mijn vader me geleerd had. De donkerte van de grot, onder de aarde. Het opstijgen door water, het naar buiten komen door een nauwe opening, in licht en lucht. Het vuur. Dat stukje had ik zelf bijgedragen. De hand, uitgestoken in vriendschap, in verwantschap. En het vreemde, vredige gevoel dat nu over me was gekomen, tegen alle rede in. Ik bleef staan.
'Wat is er, Fainne?' vroeg Conor zacht, zonder naar me te kijken. Ik wist niet goed hoe ik de vraag moest inkleden.
'Volgens mij kan dat niet zo,' zei ik na een tijdje, terwijl ik een meesmuilend gezicht naar hem trok. 'Een... een inwijdingsritueel, neem ik aan dat het was, uitvoeren zonder iemands instemming. Volgens mij werkt het niet, tenzij je leerling zich naar behoren heeft voorbereid en er uit vrije wil aan deelneemt. Bovendien...' Ik hield me in. Het was niet aan mij hem eraan te herinneren dat iemand die uit een geslacht van tovenaars stamt nooit een druïde kon worden. Dat wist hij natuurlijk.
'Bovendien wat, Fainne?' Hij glimlachte; Dana alleen wist wat hij dacht, die sluwe oude man.
'Niets.' Ik schopte met mijn schoen in de aarde en voelde dat ik boos begon te worden. 'U... u zult vast wel weten hoe zinloos dit is, met mij. U weet wiens dochter ik ben. Ik kan geen... ik kan hier niet bij horen. Het woud, de familie, de... de broederschap. Dat zult u toch wel beseffen.'
Conor begon weer door te lopen, met vaste, kalme tred op zijn oude, leren sandalen.
'Ik heb dit niet zo uitgedacht,' zei hij. 'Je zult dat waarschijnlijk niet geloven, maar het is toch de waarheid. Misschien was het een proef, zoals je zegt; als dat zo was, heb je hem doorstaan, denk ik. Een proef die je niet door mij, maar door anderen is opgelegd. Je zou dit kunnen gebruiken als uitgangspunt voor meditatie en overweging, Fainne. Er valt altijd iets te leren uit een dergelijke ervaring.'
'Wat dan?' beet ik hem toe. Dit was niet eerlijk; zijn stem leek precies op die van mijn vader. 'Dat een aartsdruïde net zo gemakkelijk kan verdrinken als een ander mens, misschien?'
'Je weet wel beter dan aan mij te vragen wat je zou kunnen leren. Jij bent de enige die kan ontdekken welke les hieruit voor jou te leren valt. Misschien heeft het te maken met de vraag wie ben ik, of wat ben ik. Je kunt een heel leven besteden aan het zoeken van antwoorden op dat soort vragen. Je hebt natuurlijk gelijk. Alle symbolen van de toetreding van een druïde tot de broederschap waren aanwezig; precies op die manier geven we de onzen een nieuwe geboorte, laten we hen opnieuw in het licht komen, vanuit het lichaam van onze moeder, de aarde. Stel jezelf de vraag waarom jou zo'n ervaring is toebedeeld.'
'Het was vast een vergissing. Misschien hielden ze - wie ze ook waren - mij voor iemand anders.'
Conor grinnikte. 'Dat betwijfel ik ten zeerste. Je bent de dochter van je vader. Maar nu wil ik jou iets vragen, Fainne. Een gunst. Ik zou graag willen dat je me hielp.'
We waren intussen bij het pad langs de hutten aangekomen.
'Als het iets met water van doen heeft, is het antwoord nee.'
Hij grijnsde. 'Ik zou graag willen dat je me helpt bij de ceremonie om Samhain te vieren. Je hebt het ritueel geleerd, neem ik aan?'
'Ja, maar... u moet begrijpen dat wij geen druïden waren, mijn vader en ik. Wat vandaag is gebeurd, verandert daar niets aan.'
Conor keek me ernstig aan. 'Je twijfelt aan jezelf. Maar dit zou je met gemak kunnen doen. Dit, en nog veel meer, denk ik.'
'Ik... ik weet het niet,' stamelde ik; het was maar al te gemakkelijk om verwarring voor te wenden, want ik voelde een plotseling verlangen om alles aan deze kalme oude man op te biechten; om hem de reden te vertellen waarom ik daar was, en wat mijn grootmoeder had gedaan, en mijn vrees om mijn vader. U hield ook van hem. Help me. Maar ik mocht niets zeggen.
'Denk erover na, Fainne. Je zult keuzes moeten maken terwijl je hier bent. Keuzes die verreikend zullen zijn, misschien verder dan je je kunt voorstellen.'
Als u wist wat ik me voorstel, zou u beven van angst. 'Ik zal erover nadenken,' zei ik.
Conor knikte, en we liepen zwijgend naar het fort. Toen ik terugkwam in mijn kamer deed ik de sjaal, die helemaal droog was, af en borg hem in de kist. Ik aarzelde voor ik Riona eruit nam en haar weer in de vensterbank zette. Toen stookte ik het vuurtje op tot een rijke, rozige gloed, en ging ervoor zitten. Het was een uiterst vreemde dag geweest. In zekere zin had ik bereikt waar ik voor naar buiten was gegaan. Ik was het woud tegemoet getreden en ik had de ervaring overleefd. Ik had een stem van de Andere Wereld gehoord, misschien niet de stem die ik verwacht had, maar toch een stem. Maar ik was niets te weten gekomen. De boodschap die het uilachtige wezen me had gegeven, was geen boodschap geweest. De woorden waren betekenisloos. Ik had Conor niet de vragen gesteld waarop ik antwoorden wilde hebben. En toch voelde ik vanbinnen een soort warmte, alsof ik eindelijk iets goed had gedaan. Het klopte niet. Alle druïden mochten de pokken krijgen. Ze maakten je alleen maar in de war. Net als sprekende uilen en kleren die in een oogwenk vanzelf droogden, en poppen die je met hun ogen volgden en in je hoofd tegen je spraken. Ik geeuwde, en geeuwde nog eens, en toen rolde ik me op, zo voor het vuur, en viel in slaap.
Stil en onopvallend, op dezelfde manier als een schaduw verschuift onder de winterzon, kwamen de druïden naar Zeven Wateren. Het waren er niet veel: een oude man met een grijze baard en een paar veel jongere mannen en vrouwen met gevlochten haren en bleke, kalme gezichten. Ondoorgrondelijk, net als hun leider. Ze werden ondergebracht in een bijgebouw bij de stallen, want ze gaven er de voorkeur aan buiten de stenen muren van het fort te blijven, dichter bij het woud. Ze wachtten.
Samhain is het donkerste en geheimste van de grote feesten. In Kerry hadden vader en ik ons eigen ritueel uitgevoerd, alleen wij tweeën, en door wat we waren, was de vorm enigszins anders. Niet zoals de mensen misschien zouden denken. We mogen dan tovenaars zijn, maar we zijn geen duivelaanbidders. We zijn geen dodenbezweerders of beoefenaars van de zwarte kunsten. Wij erkennen de oude godheden. We groeten de elementen, vuur, lucht, water en aarde. Het vijfde element, dat de zuivere essentie van geest is, kunnen we niet naderen. We eerbiedigen het verstrijken van het jaar en de keerpunten daarin. Maar we gebruiken onze vermogens voor onze eigen doeleinden; de gewoonten van de druïden zijn niet de onze.
Toch komt datgene wat wij doen er in veel opzichten dichtbij. Ik wist hoe de ceremonie zou verlopen en wat mijn eigen rol erin zou zijn. Conor had blijk gegeven van inzicht, dat moest ik toegeven. Hij had mijn vader goed genoeg gekend om er zeker van te zijn dat ik het oude verhaal geleerd zou hebben, en de betekenis erachter begreep. Hij had gelijk; als je alleen naar opleiding keek, was ik voldoende geschoold om een druïde te worden. Bovendien, wat had ik anders voor toekomst? Het was niet waarschijnlijk dat ik een rijk of invloedrijk man als echtgenoot zou kunnen strikken, ongeacht of de waarheid over mijn afstamming verteld werd. Ik was óf het bastaardkind uit een verboden verbintenis, óf ik was, wellicht nog erger, niet in kaart gebracht terrein, een meisje van wie de vader onbekend was. Misschien deed het verhaal de ronde dat ik de dochter van een druïde was, maar wie kon dat met zekerheid zeggen? Mijn vader had ook een leproos kunnen zijn, of een kruimeldief, of een of ander wezen van de Andere Wereld, een kabouter misschien. Welk clanhoofd zou met het oog op zijn nageslacht ook maar naar me kijken?
Die nacht was het extra moeilijk om te blijven bedenken waarom ik op Zeven Wateren was. Zoals ik heb gezegd is de viering van Samhain geheim. De druïden waren dit jaar alleen uit het woud gekomen omdat iedereen wist dat dit de laatste keer zou zijn voor de definitieve slag. Het feest markeerde het begin van een nieuw jaar, het jaar waarin de Britten van de Eilanden zouden worden verjaagd en het evenwicht eindelijk zou worden hersteld. Misschien, zei Conor, zou onze eerstvolgende Samhain weer gevierd worden zoals heel vroeger, onder de heilige lijsterbessen die op de Naald groeiden, ver in de oostelijke zee. Als hij daarbij zou mogen zijn, zei hij, zou hij tevreden uit dit leven scheiden. Zijn woorden deden een rilling over mijn rug lopen, maar ik zei niets.
Het ritueel zou ook nog worden volvoerd diep in het hart van het woud, waar de druïden hun afgezonderde leven leidden, onder de waakzame ogen van die andere bewoners met hun vreemde stemmen en half waargenomen verschijningen. In de nemetons was een aantal van Conors broeders achtergebleven om daarvoor te zorgen. Degenen die naar Zeven Wateren waren gekomen, zouden een ceremonie uitvoeren waarbij de oudere leden van de familie uitgenodigd zouden worden, en na afloop zouden ze naar buiten komen om het hele huishouden te begroeten en samen met hen het rituele feestmaal van Samhain te gebruiken. Op deze manier zouden allen er deel aan hebben. Maar de heilige woorden zelf, en de wijze waarop ze werden uitgesproken, daarvan mocht alleen een kring van ingewijden getuige zijn, en ik mag ze hier niet volledig onthullen. De kleinste meisjes mochten er niet bij zijn. Met het oog op hun volstrekte onvermogen om langer dan een paar tellen stil te zitten leek me dat een verstandig besluit.
Samhain is een gevaarlijke tijd. Gedurende de drie dagen die het keerpunt van het jaar en zijn afdaling in duisternis markeren, worden hindernissen opzij gezet, en zijn de grenzen tussen werelden minder duidelijk bepaald. Het wordt minder moeilijk om verschijningen uit de Andere Wereld te zien, want hun schaduwen zijn dichtbij in deze chaotische tijd. Alles lijkt anders. In het licht van het grote Samhainvuur zou je bijvoorbeeld naar degene die naast je zit kunnen kijken en plotseling het gezicht kunnen zien van een vriend die allang dood is. Je zou 's morgens wakker kunnen worden en merken dat alles om je heen door elkaar is gegooid. Het vee ontsnapt, ook al staat het binnen stevige hekken. Er zijn vreemde lichtverschijnselen te zien in het duister van de nacht, en flarden van oeroude muziek zijn vaag te horen. Als je zou willen leren beelden van ver op te vangen, zou dit de tijd zijn om dat te proberen. Je zou bijna altijd iets zien. Maar achteraf zou je wellicht wensen dat je het maar niet had gedaan.
Er was in het ritueel een rol weggelegd voor de jongste druïde, en die rol vervulde ik. Het was geen probleem de woorden met betekenis en gevoel uit te spreken. Conors eigen stem had een plechtige kracht die recht op je ziel leek in te werken. Ik had erin toegestemd hem te helpen. Mijn redenering was dat ik om de wil van mijn grootmoeder te kunnen doen, het vertrouwen van deze man moest winnen; ik moest een plaats in dit huishouden verwerven. Ik hield mezelf voor dat ik gewoon een rol speelde, dat het weinig voor me betekende. Maar naarmate de ceremonie zich ontvouwde in de met kaarsen verlichte kamer die voor dit doel was gereserveerd, werd het onmogelijk om me niet bewust te zijn van ongeziene anderen in ons midden, die ergens in de donkere hoeken of in de vlammen van het rituele vuur aanwezig waren. Een onderdeel van het ritueel is het plechtig oplezen van namen: de namen van hen die uit dit leven zijn gescheiden en zijn overgegaan naar een ander leven; degenen die op deze avond wellicht in staat zouden zijn onze woorden te horen, want met Samhain zijn hun zielen niet meer dan een ademtocht van ons af. Dit raakte me op de een of andere manier dieper dan alles wat eraan vooraf was gegaan, en dat gebeurde ondanks mezelf, want een tijdlang vergat ik dat ik hier niet echt thuishoorde, en nooit kon thuishoren. Ik vergat grootmoeder. We stonden bij elkaar als een familie, de levende kern in onze kring, en de anderen bewogen tussen ons door en om ons heen.
Er waren veel namen; heel veel, zelfs in de tijd van degenen die hier aanwezig waren. Heel veel verdriet. Ze bleven in de buurt, de verloren mensen van Zeven Wateren, en ze verbonden en versterkten het weefsel van deze familie.
'Ik spreek tot jullie, mijn broers,' zei Conor zacht. 'Diarmid, altijd moedig en recht door zee. Cormack, mijn tweelingbroer en kameraad, trouw en oprecht. Liam, eens meester van deze zaal. Jouw erfenis leeft in de voortreffelijke man die je neef geworden is, een man zoals je zelf was.'
'Sorcha, dochter van het woud,' zei Sean. 'Genezeres zonder weerga, en groot van ziel. Iubdan, man van de aarde, standvastig en wijs. Mijn hand ligt in jullie handen; jullie leiden mijn schreden.'
'Eilis, mijn moeder,' zei Aisling. 'Bij mijn geboorte gaf jij je leven. Ik heb je nooit gekend, maar ik hou van je en ik eer je.'
En toen keken ze naar mij, en mijn woorden kwamen onvoorbereid.
'Niamh,' fluisterde ik. 'Jij danste met Imbolc en straalde licht uit. Je bent mijn moeder, en een dochter van Zeven Wateren. Wij houden je dicht bij ons, zoals we allen die zijn heengegaan, bij ons houden.'
'En ook de zonen van dit huishouden, mijn broertjes die maar een korte wijle in deze wereld leefden,' voegde Muirrin eraan toe, terwijl ze haar moeders hand vastpakte. 'Kleine Liam en Seamus; kostbaar als stralende sterren aan het firmament; mooi als dauwdruppels op de meidoorn; jullie leven als heldere vlammen in ons hoofd en in ons hart. Vanavond komen we naderbij en raken we jullie aan, lieve kindertjes.'
'Door de schaduwen heen voelen we jullie aanwezigheid naast ons,' zei Conor, en hij hief zijn handen op, 'want in deze nacht is er geen hindernis die ons scheidt. Heb deel aan ons feestmaal; wees welkom en loop temidden van ons.'
Hij ging verder met het ritueel. Achtereenvolgens namen alle aanwezigen zout, brood, wijn en honing tot zich, en het aandeel van de zielen werd in het vuur geworpen. Ik liep om de kring heen en speelde mijn rol, net als de druïden. Ik zag in dat de vreselijke verliezen die deze familie had geleden mijn eigen verliezen waren, en dat hun dierbaren de mijne waren. Ik wist dat de doden nog aanwezig waren, in ons. Hun nalatenschap lag in de daden en keuzes van degenen die nu leefden. Keek mijn moeder door de sluier die deze wereld van de andere scheidde, en glimlachte ze om wat ze zag? Welke weg zou zij willen dat ik ging?
De kring werd ontbonden en het ritueel was volvoerd. 'Kom,' zei Conor. 'De brave mensen van het huishouden wachten op ons gezelschap. Laten we samen feestvieren en ons voorbereiden op de tijd van duisternis.'
We gingen naar de grote zaal, waar alle mensen van huishouden en nederzetting bijeen waren gekomen. Het was een groot gezelschap. Het aantal mensen dat op Zeven Wateren woonde, was vermeerderd met vele krijgers en anderen die een rol zouden spelen bij de voorbereiding van de oorlog. Smeden, wapensmeden, mannen die met paarden konden werken, en mensen die zorgden voor bevoorrading en het snel en geruisloos verplaatsen van grote aantallen mensen. Ook de oude vrouw was er, de tante van Dan Walker. Ik zag dat ze naar me keek met haar donkere, doordringende ogen.
Er werden houten banken neergezet, waarvan sommige leeg werden gelaten voor de bezoekers van de Andere Wereld die wellicht bij ons zouden willen komen. De deuren stonden open, want deze avond werd niemand die wilde binnenkomen tegengehouden, werd niemand de doorgang versperd. De haardvuren waren gedoofd. Buiten, in de open ruimte tussen het fort en de stallen, brandde een groot vreugdevuur, dat zijn dansende vonken hoog de lucht in stuwde. De maan was vol, en kleine wolkjes schoven over haar bleke, lichtende oppervlak.
'Morrigan kijkt naar me van achter haar sluier,' zei Conor. 'Kom mee, Fainne. Laten we deze vuren opnieuw aansteken en met onze voeten het nieuwe jaar betreden.'
Hij had het grote vuur al veel eerder aangestoken, door zijn handen en een spreuk te gebruiken. Anderen hadden het met meer aardse middelen brandende gehouden, door er geregeld bundels kurkdroog essenhout op te gooien. Nu nam Conor een niet-brandende toorts en hield die in de vlammen tot hij opvlamde en met een gouden gloed brandde in de nacht.
'Dit is het vuur van het nieuwe jaar.' Zijn stem was krachtig en helder, zijn ogen vol kalme hoop. 'Dit is het jaar van de afrekening. We meten de dagen van duisternis en beoordelen de situatie. We bereiden ons voor op de tijd van zonlicht en vreugde, en op de dag van de overwinning. Ik beloof aan de mensen van het woud, aan beide zijden van de sluier, dat we voor de volgende Samhain de Eilanden terug zullen hebben. Het kind van de profetie zal ons leiden, en wij zullen onze heilige opdracht vervullen. Dit beloof ik plechtig.'
Hierop gaf hij mij de toorts aan.
'Je weet wat je moet doen?' vroeg hij zacht.
Ik knikte. Ik kreeg een uiterst vreemd gevoel, alsof ik dit op de een of andere manier al eerder had gedaan, alsof een scène uit het verleden werd herhaald, maar wel met kleine verschillen. Mijn voeten bewogen als vanzelf. Ik droeg de vlammende toorts naar de grote zaal en voor alle aanwezigen stak ik hem naar voren en hield hem bij de houtblokken die waren klaargelegd in de grote open haard. Ze vlamden op en begonnen fel te branden. Vervolgens liep ik door het huis, waarbij ik zorgde afstand te houden tot de wandtapijten, tot ik stuk voor stuk alle haardvuren had ontstoken, ook het kleine vuur in mijn eigen kamer. Vanuit mijn ooghoek meende ik een glimlachje om Riona's geborduurde mond te zien, maar toen ik mijn hoofd draaide om te kijken, staarde ze even ernstig uit het raam als anders.
Toen mijn taak vervuld was, ging ik terug naar de grote zaal. Deze avond was ik opeens niet meer bang voor de massa mensen daar, het gepraat en het licht. Er was wijn en haverbrood, en wat koud vlees, en wat van de lekkere, zachte kaas die ze van ooienmelk maken. Dat was maar een kleine hoeveelheid, want er zou vanaf nu tot in het voorjaar geen verse melk meer zijn, en het grootste deel van onze boter en kaas was in de kelders gelegd. De laatste stuks overtollig vee waren geslacht en de late gewassen waren binnengehaald. De fokdieren, de beste schapen en runderen van de kuddes, stonden in de schuren of op de ommuurde velden bij de nederzetting. Het beetje graan dat nog op de velden lag, zou daar worden achtergelaten, voor de geesten. Dit was de tijd om het licht van de zon in te wisselen voor de warmte van het haardvuur, de activiteiten van boerderij, bos en slagveld voor de kleinere kring van huishouden en familie, en om voor te bereiden wat zou komen.
Het was niet echt een feest. De mensen zaten zacht met elkaar te praten. Zelfs de kleine meisjes waren rustiger dan gewoonlijk. Het was voor hen allang bedtijd geweest, en Eilis zat als een baby met haar duim in haar mond bij tante Aisling op schoot. Maeve, die me met grote ogen van bewondering stap voor stap was gevolgd bij mijn ronde door het huis, ging slaperig tegen haar grote hond geleund bij de haard zitten. Sibeal zat naast de oude vrouw, Janis, die haar een verhaal leek te vertellen. De oudere meisjes liepen bedrijvig rond en zorgden ervoor dat bokalen weer werden volgeschonken en schotels opnieuw werden gevuld.
'Je hebt het vanavond heel goed gedaan, Fainne.' Dat was Muirrin, die met een karaf wijn langskwam om mijn beker weer te vullen. 'Bijna alsof je ertoe geroepen was, vond ik. Het is een hele eer om met de ceremonie te mogen helpen. Het is een nog grotere eer om de vuren aan te steken. Ik heb nog nooit meegemaakt dat Conor dat aan iemand anders dan een druïde toevertrouwde.'
'Werkelijk?' zei ik, en nam een slokje wijn.
'Hij waardeert je echt, Fainne. Dat moet je niet lichtvaardig opvatten. Van alle zwanenbroers is Conor de enige die hier in het woud is gebleven. Hij houdt de nagedachtenis aan de oude tijd levend. Hij laat ons niet vergeten wie we zijn en wat we moeten doen. Hij ziet dat daar voor jou een rol in is weggelegd, dat weet ik zeker.'
'Misschien,' zei ik. 'Muirrin, je hebt gezegd dat jouw ouders dochters hebben gekregen, en tante Liadan zonen. Maar...'
Ze glimlachte even. 'Er waren twee jongetjes, een tweeling. Tussen Maeve en Sibeal. Ze hebben nog geen dag geleefd. Ik was een jaar of zeven toen ze geboren werden. Ik heb ze nog een tijdje vastgehouden. Ze hadden zulke kleine handjes.'
'Wat naar. Ik had er beter niet over kunnen praten. Je zei dat je vader er vrede mee had dat Johnny zijn erfgenaam zou zijn. Maar ik wist niet dat ze zonen hadden gekregen, en die verloren hadden.'
'Ze waren verschrikkelijk verdrietig. Vader heeft het kunnen aanvaarden. Hij houdt van Johnny en respecteert hem. Met moeder is het anders.' Ze aarzelde.
'Is zij er niet gelukkig mee dat een neef de erfgenaam wordt?' vroeg ik.
'Dat zou ze nooit zeggen. Ze is een goede echtgenote; ze aanbidt mijn vader en wijdt zich helemaal aan het naadloos doen verlopen van dit huishouden. Ze zou het nooit openlijk zeggen, maar ze denkt dat ze gefaald heeft doordat ze hem geen gezonde zoon heeft geschonken. En ze maakt... een zeker voorbehoud, meer zou ik het niet noemen. Ze vindt Johnny een aardige jongen. Dat kan ook niet anders. Hij zal een ideale heer van Zeven Wateren zijn. Maar ze heeft ook twijfels.'
'Twijfels?' vroeg ik terwijl we samen op een bank in de hoek gingen zitten. 'Waarom heeft ze twijfels, als Johnny zo volmaakt is als iedereen zegt?'
Ze lachte. 'Hij is echt volmaakt. Ik weet zeker dat je dat ook zult vinden wanneer je hem leert kennen. Moeders gevoelens hebben eerder iets te maken met zijn afkomst. Hij is natuurlijk een neef van ons, maar...'
'Heeft tante Aisling bezwaren tegen Johnny's vader?'
'Geen bezwaren. Zo sterk zou ik het niet willen stellen. Mijn moeder legt zich neer bij de beslissingen van mijn vader. Het is alleen zo dat... er is nog steeds veel kwaad bloed tussen mijn oom Eamonn en de Baas. Niemand zegt ooit waarover dat gaat, of ging. Mijn moeder gelooft volgens mij dat haar broer nooit zal goedkeuren dat Johnny de toekomstige heer van dit gebied wordt. Daarom is ze ongerust over de toekomst. De Baas is hier nooit meer geweest sinds tante Liadan en hij zijn weggegaan. En oom Eamonn doet zijn best om weg te blijven wanneer Liadan hier is. Het is alsof het tussen hen alleen vrede kan blijven als ze elkaar nooit zien.'
'Wat vreemd. Hoelang is dat al zo?'
'Sinds Johnny een baby was. Bijna achttien jaar dus.'
'Ik begrijp het,' zei ik, hoewel ik het eigenlijk niet begreep. Er waren hier werkelijk geheimen, interessante geheimen. 'Ik vind het erg naar allemaal, Muirrin. Vooral dat van je broertjes.' Dit was gewoon de waarheid. Ik had de treurige uitdrukking op het kleine, sproetige gezicht van tante Aisling gezien toen hun namen werden genoemd.
'Dank je, Fainne. Je bent een lief meisje. Ik ben blij dat je bij ons bent gekomen. Zusjes zijn allemaal goed en wel, maar het is heerlijk om een vriendin te hebben met wie ik kan praten. Moeder zal vaders plannen voor Zeven Wateren nog weieens gaan accepteren. Eerst moet de slag worden gewonnen. Daarna gaan we aan de toekomst werken.' Haar gezicht straalde van hoop en vastberadenheid.
'Neem me niet kwalijk,' zei ik. 'Ik voel me plotseling erg moe. Denk je dat oom Sean het erg zou vinden als ik nu naar bed ging?'
'O, Fainne, arm kind! Het spijt me, ik was helemaal vergeten dat je zo hard hebt gewerkt, door Conor te helpen en die grote toorts rond te dragen... ga maar, ga maar gauw. Ik zal je wel excuseren.'
Ik vluchtte naar mijn kamer en vergrendelde de deur, en ik schudde het Mom van me af en verwisselde mijn mooie lange jurk voor een simpel, degelijk oud nachthemd. Ik haalde Riona van de vensterbank af en ging bij de haard zitten met haar naast me. Mijn vingers raakten het ingekerfde oppervlak van de amulet die om mijn hals hing aan en voelden de kleine inscripties. Hoewel het vuurtje vrolijk brandde, was het koud in de kamer: kouder dan de vorst bij zonsopgang, kouder dan het opspattende zeewater met midwinter, maar niet zo koud als de kilte die zich meester maakte van mijn ziel en me niet meer losliet. Het was de ijzige greep van de onzekerheid. Ik pakte de pook, want ik wilde het vuur warmer oppoken. Ik stak het ijzer tussen de kooltjes, en ogenblikkelijk schoot er een felle steekvlam omhoog, die de hele kamer in een felle, oranjerode gloed zette en mijn neus en mond vulde met een scherpe, verstikkende rook. Zelfs de lucht om me heen leek te vonken en te sissen, en mijn hart bonsde van angst. De vlam doofde weer uit, het vuur gloeide paars, zo donker als moerbeien, en daar in de diepte ervan zag ik het gerimpelde gezicht van mijn grootmoeder, omkranst met lekkende vlammen. Haar doordringende ogen staarden me aan, en in het geknetter van brandend hout hoorde ik haar spottende stem.
Schaam je, Fainne. Ben je het lijden van je vader vergeten? Heb je je discipline zo snel verloren dat je nu voor druïde speelt en vergeet waarom je daar bent?
Het leek alsof ik geen woord uit kon brengen. Mijn hart sloeg razendsnel, mijn huid was klam van het zweet. Ik had geweten dat ze me zou weten te vinden. Ik had geweten dat ze vroeg of laat zou komen. Maar niet nu. Niet zo. 'Ik... ik...' stamelde ik, terwijl ik mijn best deed me weer een beetje te beheersen.
'Ik ben het niet vergeten, ik zweer dat ik het niet vergeten ben...'
O, Fainne. Zo zwak. Ze gemakkelijk beet te nemen. Waarom heb je de druïde van de overstroming gered? Waarom heb je de man die je vader vernietigd heeft, niet gewoon in het donker laten verdrinken? Jazeker, ik zag het. Je wil is niet zo sterk als je dacht.
'Conor speelt zijn eigen spel.' Ik klappertandde. Als ze me maar niet het beeld van mijn vader liet zien, dat niet. 'Ik heb hem getaxeerd. Ik zal hem overtroeven. Hij is een oude man.'
Hij is een druïde. Je overtuigt me niet, Fainne. Moet ik daar niet alleen in de geest, maar ook lijfelijk heen komen, om je wilskracht een beetje aan te sporen? Ben je vergeten waarom je daar bent, kind?
'N-nee, grootmoeder.'
Waarom verdoe je dan je tijd met dromen voor het vuur?
'Het... het was nodig om het vertrouwen van deze mensen te verdienen,' hakkelde ik. Dit leek nergens op, ik moest mezelf snel in de hand zien te krijgen. Haar ogen leken wel messen, ze leken zich diep in me te boren en te speuren naar het kleinste geheimpje. 'Ik moest hun vriendin lijken; als familielid optreden. Mijn moeder...' Ik kon niet verder. Deze avond had ik bijna gevoeld dat Niamh naar me keek, door de sluier van schaduwen.
Je moeder zou zich voor je schamen. Grootmoeders stem was koud en hard als steen. Ze verafschuwde deze mensen om wat ze haar en Ciarán hebben aangedaan. Je raakt je wil kwijt, Fainne. En je weet waarom.
'Wat bedoelt u?'
Deze mensen zijn geraffineerd. Ze doen alsof ze je welkom heten, alsof ze je accepteren, aan de buitenkant. Conor sust je zover in slaap dat je bijna dezelfde leugen gelooft die hij je vader op de mouw heeft gespeld. Je begint te denken dat het misschien toch kan. Dat je misschien kunt doorbreken naar het licht; dat je de weg van de wijzen kunt volgen, tot je wordt wat hij is. Huh! Kijk dan toch naar jezelf, Fainne. Kijk naar jezelf zonder de uitdossing van het Mom. Je bent anders; je bent niet een van hen. Je draagt mijn erfenis met je mee, het bloed van de uitgestotene, en dat weet Conor. Hij speelt een spelletje met je, meer niet. Zelfs je vader wil je alleen gebruiken voor zijn eigen doeleinden. Zo is het nu eenmaal bij ons soort. Er is geen liefde. Er is geen licht. Er is geen aanvaarding. De weg is een en al verwarring en donkerte. Geef er dan tenminste een doel aan.
'U zegt dat er geen liefde is. Maar ik hou van mijn vader, en hij houdt van mij. Dat telt toch als liefde.'
Dat is sentimentele onzin. Ciarán dacht ook dat hij van je moeder hield. Dat was zijn grootste vergissing. Als hij van jou hield, zou hij je nooit hierheen hebben gestuurd. Je vader weet, en ik weet, dat je nooit iets anders zult zijn dan wat je bent. Let nu goed op. Kijk in het vuur.
'Ik kijk al.'
Kijk nog eens.
Ik gehoorzaamde, en de vlammen veranderden, krulden om en spreidden zich en lieten me, precies in het gloeiende midden van het vuur, een klein, duidelijk beeld zien: mijn vader, voorovergebogen, hoestend alsof zijn borstkas ervan open zou springen, en tussen zijn vingers door, die hij voor zijn mond hield, sijpelde felrood bloed. Ik knipperde met mijn ogen en het beeld was weg. Mijn hart werd koud.
Dat heb je wel goed kunnen zien, hè? Dat is door jouw toedoen. Je ziet het zoals het nu is. Een man kan moeilijk slikken, als hij zo hoest. Geen wonder dat hij zo mager is. Soms krijgt hij haast geen adem. En het is koud in Kerry in de winter. Haar ogen boorden zich in me.
'Alstublieft!' Mijn stem klonk schor van ellende. Ik kon mezelf er niet van weerhouden haar te smeken: 'Doe dit toch niet, alstublieft, het is niet de schuld van mijn vader. Doe hem toch alstublieft niet zo'n pijn! Ik doe toch wat u wilt, echt waar, ik heb plannen gemaakt. U straft hem voor niets.'
Plannen zijn nog geen daden. Wat heb je gedaan sinds je hier bent? Heb je de kunst gebruikt? Heb je een man gevonden die als werktuig kan dienen? Wat heb je gedaan?
'Ik... ik ben het woud ingegaan en heb het Feeënvolk gezocht. Ik heb met een van hen gesproken.'
En wat nog meer?
'Ik... ik heb de belangstelling van een man gewekt,' stamelde ik. In mijn wanhoop klampte ik me vast aan strohalmen. 'Een invloedrijk man. Hij komt voor in mijn plan.'
Als je zijn belangstelling hebt gewekt, waar is hij dan vanavond?
'Hij is voorlopig naar huis gegaan. Maar hij zei dat hij zich erop verheugde me weer te zien.' Het was niet genoeg, ik wist dat het niet genoeg was. Het gesmoorde hoesten van mijn vader weerklonk in mijn hoofd als doodsgebeier.
Niet goed genoeg, Fainne. Bedroevend halfzachte maatregelen. Herinner je je die kabeljauw? Dat ging je toch heel gemakkelijk af. De volgende fase, dat is de echte uitdaging. Je bent zo dom geweest toe te laten dat deze mensen zich in je hart dringen. Je kunt het beste snel handelen, voor je vergeet hoe het moet. Anders zul je je wil kwijtraken. Je zult domweg een van hen worden. Misschien vind je het fijn je vader te zien lijden.
'Hou op! Het ging me trouwens helemaal niet gemakkelijk af. Ik zie die vis voor me, elke avond voor ik in slaap val. Het was slecht. Het was misbruik maken van de kunst.'
Ze kon gemist worden, Fainne. Dat geldt voor hen allemaal. Heb je geen ruggengraat, meisje? Laat me zien dat je niets om deze mensen geeft. Het zijn de mensen die je moeder uit haar huis hebben verdreven, haar in de armen van een man hebben gedreven die zo wreed was dat ze er nooit van hersteld is. Het zijn de mensen die je vader hoop hebben gegeven, alleen om hem die later weer te ontnemen. Zij geven niets om jou. Niets. Het enige dat voor hen telt, is dat kostbare woud van hen, en hun Eilanden, en de wil van het Feeënvolk. Je moeder is gestorven. Ze heeft haar eigen dood gezocht om wat deze mensen hebben gedaan. Ben je dat vergeten? Laat je je in plaats daarvan meetrekken in hun vreemde opvatting van de wereld, zodat je aan een of andere zogenaamde profetie, een verhaspeld stukje bardenfantasie, meer waarde hecht dan aan het bestaan van een vrouw? Neem daar afstand van, Fainne. Waar is je woede? Laat me je kracht zien.
Op dat moment voelde ik haar in me opwellen, de kunst in al haar kracht, die uitstroomde tot in elk deel van mijn lichaam. Ik kon doen wat ze wilde, ik wist dat ik het kon; ik hoefde alleen maar te gebruiken wat vader me zelf had geleerd. Maar toch had hij gezegd... 'Soms,' fluisterde ik, 'getuigt het van meer wilskracht niet te handelen...'
Wat is dat? Weer zo'n loos druïdenpraatje? Wees trouw aan jezelf. Erken je afstamming. Laat zien dat je het nog kunt. Hoelang is het al geleden dat je voor het laatst gebruik hebt gemaakt van de kunst? Laat het me zien, Fainne. Een brandje, misschien. Gewoon een klein brandje. Maar goed heet. Laat ze schrikken. Breng ze van hun stuk. Je kunt het zeker niet? Je bent de boosheid kwijtgeraakt. De wil kwijtgeraakt. De liefde die je beweerde voor je vader te voelen, stelt dus niets voor. Die betekent niets.
'Ik kan het wel! Zelfs nu voelen mijn vingers het vuur dat in me zit! Maar... maar dit lijkt helemaal nergens toe te dienen... het is alleen gegoochel...'
Je vraagt waar het toe dient? Uitgerekend op deze avond? Heeft je moeder soms niet jaar na jaar tussen de werelden gewacht tot je zou komen, tot ze je eindelijk door de sluier zou kunnen zien op Samhainavond? Tot ze zou kunnen toekijken terwijl je eindelijk aan haar broer, en aan haar oom, en aan al deze mensen laat zien dat ze niet zomaar voort kunnen gaan op een weg die besproeid is met het bloed van onschuldigen? In deze nacht ziet je moeder je, Fainne. Doe het voor haar. Ze hebben haar haar kracht ontnomen; ze hebben haar verdreven naar duisternis en wanhoop. Haal haar kracht terug voor haar. Laat haar zien wat haar dochter vermag te doen.
De kunst was nu sterk in me, een vlam die me voort leek te drijven, maar om de een of andere reden verzette ik me er nog steeds tegen. Dit was de familie van mijn moeder, wat ze ook gedaan hadden.
'Ik... ik weet niet of...'
Als je hiertoe de wilskracht niet kunt opbrengen, ben je wel een heel slechte leerlinge. Je zou geen ogenblik moeten aarzelen. Ciarán heeft zijn schat verloren, Fainne; zijn liefste en zijn hoop. Hij heeft zijn hele identiteit verloren. En jij hebt hem verloochend, door ermee in te stemmen dat je geen vader zou hebben, hier op Zeven Wateren. Je weet dat ik hem zal laten lijden als je mijn bevel niet opvolgt. Doe het nu. Laat je vader zien dat je hem niet vergeten bent. Zoek de woede in jezelf op. Maak de brand.
Heel even sloot ik mijn ogen, omdat ik de kracht van haar blik niet langer kon verdragen, en toen ik ze weer opendeed, was het vuur gedoofd tot gloeiende houtskool, en was ze weg.
'Vader,' fluisterde ik. 'Vader, hou vol, waar je ook bent. Wees sterk.'
Ik pakte Riona en borg haar weg in de kist, helemaal onderin, onder Darraghs sjaal. Helemaal onderin, in het donker, waar ze niets kon zien. Ik sloot het deksel. Toen liep ik naar het raam. Het was heel laat. Ik had lange tijd in mijn eentje gezeten. Er leek niemand meer te zijn, maar er zouden wel wachten zijn; die waren er altijd. De familie, de druïden, de mensen van huishouden en nederzetting zouden nu wel naar bed zijn gegaan. Alles was in diepe rust. Ik blies de kaars uit en sloot mijn ogen. Ik ademde langzaam en diep in en uit; ik riep het oog van de geest op; langzaam en diep liet ik het geleidelijk aanzwellen, als de vloedgolven van de grote oceaan. In mijn geest keek ik naar het vreugdevuur dat Conor had gemaakt, en dat nog brandde, beneden onder de muren van het fort. Ik zag het klein en helder. Er waren mannen die de wacht hielden bij het vuur, waakzaam in het donker; ze kwamen dichterbij om zich te warmen. Het was windstil, en zo koud dat een man zou kunnen bevriezen, ondanks zijn jas van schapenvacht en zijn wollen mantel. Ik dacht aan dat vuur en zag het zo duidelijk alsof het vlak voor me was. Grote stammen in het midden van het vuur, die goudkleurig en oranje gloeiden, en verkruimelden tot donkere as. Vlokken as die opstegen in de opwaartse trek en in de lucht dansten als gloeiende insecten. Een paar vonken. Krinkelende rook. Morgenochtend zou er niet veel over zijn. Ik kon vuur maken. Ik hoefde enkel met mijn vinger te wijzen. Maar dit zou anders zijn. Een ongeluk. Het zou niets met mij te maken hebben. Ik had immers in mijn kamer liggen slapen, aan de andere kant van het fort? Vanuit mijn raam kon ik de binnenplaats niet eens zien waar het vuur ongelukkigerwijs uit de hand was gelopen, zich had uitgebreid naar plaatsen waar het niet had mogen komen. Met mijn ogen stijf dichtgeknepen hield ik het vuur in mijn geest vast. De verandering ging snel. Dat moest, voor de wachten met stokken en zakken konden toesnellen om de vlammen uit te slaan. Een plotseling opvlammen, vuur dat over de grond liep en voedsel vond in al wat maar zou kunnen branden. Mannen die schreeuwden, mannen die renden. De vlammen hadden een mooie kleur, rood en goud, als de herfstzon op donkere klaverhoning. Ziet u het, grootmoeder? Ziet u wat ik kan doen? De vlammen maakten zich meester van het vlechtwerk van de bijgebouwen en rekten zich hongerig naar de hemel. Ze zongen. Ze krijsten. Ze brulden. En ik hoorde ook andere geluiden, nu niet in mijn hoofd, maar volkomen echt buiten in de nacht, geluiden van mensen die schreeuwden, en rammelende emmers, en de stem van mijn oom Sean, die luidkeels bevelen gaf. Paarden die hinnikten, een dreun toen iets groots omviel of uit de weg werd gesleept, een plotseling, vreselijk geluid van pijn, een man die gilde, gilde, die maar doorging met gillen. Ik wilde dit niet horen. Ik stopte mijn vingers in mijn oren, maar het maakte niets uit. Ik hoorde nog meer klappen, en het geluid van hoeven op de stenen van het pad. Ik deed mijn ogen open en nu kon ik onder mijn raam mannen zien die doodsbange paarden wegleidden naar de veiligheid van de velden, en weer terug renden naar de herrie. In de gloed van de brand waren hun schaduwen lang en donker op het stuk groen tussen het fort en het bos. Ik bleef doodstil staan. Het was niet nodig de betovering op te heffen. Ze zouden de brand blussen. De dieren waren gered. Daar was ik blij om. Het huishouden zou in rep en roer zijn. Zo'n gebeurtenis, in de nacht van Samhain, zou wellicht de gedachte oproepen dat de hoop van de aartsdruïde voor het komende jaar ongegrond was. Het zaad van onzekerheid zou erdoor worden gezaaid. Het was allemaal heel goed gelukt. Waarom beefden mijn handen dan als berkenbladeren in een herfststorm? Ik hield de kleine amulet om mijn hals stevig vast om het beven te laten ophouden.
Er werd heftig op mijn deur gebonsd.
'Fainne! Ben je wakker?'
Het was Muirrin. Ik had geen andere keus dan de deur open te doen en haar binnen te laten.
'Wat is er? Wat gebeurt er?' Ik deed mijn best om mijn stem slaperig en verward te laten klinken.
'O, Fainne! Heb je dat lawaai dan niet gehoord? Er is een vreselijke brand uitgebroken. Een van de druïden is dood, anderen zijn ernstig gewond. En we kunnen Maeve nergens vinden. Ik hoopte... ik dacht dat ze misschien bij jou was. Maar ik zie dat ze niet hier is. O, Fainne, wat moeten we doen als...' Op dit punt sloeg de beheerste, kundige genezeres van Zeven Wateren haar handen voor haar gezicht en barstte in tranen uit. Ik voelde een vreselijke rilling door mijn lichaam trekken, die niets te maken had met het late uur of met de winterse kou.
'Ik help je wel haar te zoeken,' zei ik, en het beverige van mijn stem was niet te danken aan toneelspel. 'Ik ga mijn mantel pakken. Er is vast niets met haar gebeurd, Muirrin. Tegen de tijd dat wij weer beneden zijn, zullen ze haar zeker gevonden hebben, geloof me.' Brighid sta me bij, waarom had ik het niet bijtijds doen ophouden? Waarom had ik het niet laten ophouden zodra de vlammen aan de muren begonnen te lekken? Waarom had ik er niet aan gedacht dat de druïden daar sliepen?
Als er een antwoord op deze vragen bestond, ontging het mij. In plaats daarvan begon, terwijl we de trappen af en naar buiten renden, een klein stemmetje binnen in me te spreken. Het is weer precies hetzelfde. Hetzelfde als toen met die vis. Je kunt het ook niet helpen; het zit in je bloed...
Ik had die nacht bijna het gevoel alsof ik uit twee personen bestond. De ene was de Fainne die Muirrin ging helpen, die overal naar Maeve zocht, in het hele huis, buiten in de tuin met een lantaarn in de hand, beneden in de nederzetting waar oude mensen en kleine kinderen nu wakker en angstig wachtten, terwijl de jonge mensen allemaal naar boven waren gegaan om water te pompen, emmers door te geven en vlammen uit te slaan. Het vee stond op elkaar gedrongen in de buitenste velden terwijl jongens en honden hun best deden om de chaotische kudde doodsbange dieren enigszins tot bedaren te brengen. We vroegen het aan iedereen, maar niemand had Maeve gezien. En toen we waren teruggekomen bij de smeulende resten van de verbrande bijgebouwen, waren we net op tijd om te zien hoe Sean haar naar buiten bracht; zijn gezicht leek op dat van een oude man in het licht van de toortsen. Muirrin slaakte een woordeloze kreet van ontzetting voordat ze naar haar vader en de slappe, popachtige figuur die hij in zijn armen hield, toerende.
En al die tijd keek de andere Fainne van binnen in mij toe. Niemand kon haar zien. Niemand behalve ik kon haar stemmetje horen; het stemmetje dat de stem van mijn grootmoeder was. Dit heb jij gedaan. Zie je hoe sterk je kunt zijn? Morgen zal je vader gemakkelijker adem kunnen halen.
Ik drukte mijn handen tegen mijn oren en ik ademde diep in en uit, een, twee, drie keer. Toen dwong ik mezelf om naar voren te lopen en deed ik mijn mond open om een vraag te stellen waarop ik het antwoord vreesde. Maar ik hoefde het niet te vragen.
'Goed,' zei Muirrin kordaat, hoewel haar gezicht betraand en bleek was. 'Breng haar naar de kamer naast de mijne, en jullie kunnen de gewonde mannen er het beste naast leggen. Draag haar voorzichtig. We zullen veel schoon linnen nodig hebben, en mensen die ons kunnen helpen. Vlug nu.'
Maeve leefde dus nog. Ik schraapte mijn keel.
'W-waar is de hond?' probeerde ik. 'Ze wil misschien haar hond bij zich hebben, wanneer ze...'
'De hond is dood,' zei Sean moeilijk. 'Hij mag niet binnen bij haar slapen; hij is naar beneden gegaan om een warm plekje te zoeken, en de druïden hebben hem binnengelaten.'
'Ze zocht haar hond?' fluisterde ik terwijl we in een sombere stoet terug liepen naar het fort. Ergens in de verte hoorde ik nog steeds een man schreeuwen van pijn. 'In de brand?'
Sean knikte. 'We hebben haar op de een of andere manier over het hoofd gezien. Ze is waarschijnlijk naar binnen geglipt om te proberen hem eruit te halen.'
'Wat is er gebeurd? Is ze erg gewond?' dwong ik mezelf te vragen. 'Ze is blijkbaar gestruikeld, en in een poging haar val te breken is ze met haar handen op een ijzeren staaf terechtgekomen waarmee de deur vergrendeld was; ze wist niet dat hij de hitte zo vasthield. Haar handen zijn... ze zijn beschadigd.' De stem van mijn oom beefde. 'Haar haar brandde. We hebben de vlammen geblust. Haar gezicht en handen zullen blijvend getekend zijn, als ze het overleeft. Ik kan het mezelf niet vergeven. Hoe heb ik zoiets kunnen laten gebeuren?'
Met een krijtwit gezicht zorgde Muirrin snel en doeltreffend dat alles er kwam. Linnen, water, kruiden. Een vrijgemaakte ruimte waar rijen stromatrassen moesten worden neergelegd. Mensen om spullen te halen en te dragen. Er was een jonge druïde met vreselijke brandwonden aan zijn benen en voeten. Ondanks zijn discipline kon hij zijn kreten van pijn niet inhouden, en het geluid ervan ging me door merg en been. Wat de oudste druïde betreft, de matras waarop hij lag was van onder tot boven met wit afgedekt. Deze wijze zou niet terugkeren om midwinter te zien onder de kale eiken. Iemand had een taxustwijg op het sneeuwwitte linnen gelegd dat hem bedekte. Er waren vijf mannen gewond; sommigen hadden brandwonden, anderen waren duizelig en benauwd door de rook. In de kamer waar ze waren neergelegd, liep Conor van de een naar de ander en boog zich over hen heen om zachte woorden te murmelen, een hand vast te houden of zijn hand op een voorhoofd te leggen. Ze brachten Maeve naar de kamer ernaast en ik bleef aarzelend, hulpeloos, in de deuropening staan terwijl ze haar neerlegden. Tante Aisling leek nu eens helemaal niet te weten wat ze moest doen. Ze knielde bij haar dochter neer en staarde met lege ogen naar het verschroeide haar en de blaren op haar gezicht en handen, terwijl het raspende geluid van de zwoegende ademhaling van het kind door de met kaarsen verlichte kamer klonk.
Muirrin stak nog meer lampen aan. Ik zag dat haar handen trilden. 'Vader,' zei ze.
Sean keek haar aan.
'Er zijn hier meer gewonden dan ik alleen kan verzorgen,' zei ze zacht. 'En ik heb hiervoor misschien ook niet de kennis in huis. We hebben Liadan nodig.'
Mijn oom knikte. 'Het is een gelukkig toeval dat ze op Inis Eala is, en niet in Brittannië. Ze hoeft nu tenminste niet over zee te reizen om bij ons te komen, en zal daarom eerder hier zijn. Wat kun jij voor Maeve doen?'
Muirrin aarzelde. 'Ik zal mijn best doen, vader,' fluisterde ze. 'Nu moet u maar gaan. Ik hoor mannen die om u roepen. En u ook, moeder.'
'Ik moet eigenlijk bij haar blijven.' De stem van tante Aisling was onherkenbaar; dun, beverig en helemaal niet bij haar passend. Ik vond het beangstigend dat alles zo snel kon veranderen. 'Stel dat ze wakker wordt en...'
'Dan zal ik u onmiddellijk roepen,' zei Muirrin met prijzenswaardige fermheid. 'Dat beloof ik. U hebt gelijk; ze zal willen dat u bij haar bent. Maar ik ga haar een drankje tegen de pijn geven; ze zal voorlopig niet wakker worden. De mensen zullen u beneden nodig hebben; u moet hun zeggen wat ze moeten doen, en hen geruststellen dat alles weer goed zal komen. Iedereen zal erg in de war zijn.'
'Je hebt natuurlijk gelijk.' Aisling stond op, een kleine, tengere gestalte in haar keurige gewaad. Zonder de sluier was haar haar kleurig als goudsbloemen in het licht van de kaarsen. 'Ik moet naar beneden gaan.' Ik zag dat ze haar schouders rechtte en haar tranen wegslikte, en toen riep iemand haar vanuit de aangrenzende kamer, en ze was weg.
'Kan ik... is er iets wat ik kan doen?'
Muirrin wierp me een blik toe. 'Eigenlijk niet, Fainne. Dit is werk voor ervaren handen, en er zijn meer dan genoeg helpers om water te halen en kruiden voor me te snijden. Maar...' Ze keek nu naar iets achter me, door de deuropening naar de gang. Ik draaide me om.
Ze stonden er roerloos en verstard als een rij kleine standbeelden. Deirdre, Clodagh, Sibeal en de kleine Eilis, in hun nachtpon, met hun blote voetjes op de stenen vloer. Acht grote, angstige ogen waren op me gericht, wachtend op geruststelling. Op mij gericht. Achter me hoorde ik Muirrin met vaste stem spreken.
'Het is goed hoor, meisjes.' Ze was dichterbij gekomen, zodat de kinderen niet in de kamer konden kijken. 'Er is brand geweest, en Maeve heeft zich bezeerd. Ik zorg voor haar. Nu zal Fainne jullie weer naar bed brengen en jullie een verhaaltje vertellen, en morgenochtend horen jullie alles.' Ze dempte haar stem. 'Fainne, alsjeblieft?' In de klank van haar stem was de verschrikkelijke angst achter de kalme, rustige woorden hoorbaar.
'Ik wil naar moeder toe,' jammerde Eilis, terwijl ze in haar oogjes wreef.
'Mogen we Maeve zien?' vroeg Deirdre en ze ging op haar tenen staan om te proberen iets te zien. 'Wat heeft ze?'
Er zat niets anders op dan te doen wat me gezegd werd. 'Kom mee,' zei ik in een poging Muirrins optreden na te doen. 'Jullie moeder is bezig, en Muirrin ook. Ik weet een heel leuk verhaal over een man die een kabouter ving, en ook nog een over een witte pony. En jij,' met een blik op de uitgeputte, huilerige Eilis, 'mag vannacht met Riona in bed slapen. Als je lief bent.'
Achter ons ging de deur zachtjes dicht. In de andere kamer hoorde ik nog steeds een man snikken van pijn. Ik hoorde de zachte stem van Conor, gematigd en kalm.
'Fainne,' zei Clodagh zacht terwijl we wegliepen. 'Wie huilt daar?'
'Een man heeft zich bezeerd,' zei ik, met de gedachte dat leugens geen zin hadden. 'Een van de druïden. Ze verzorgen hem. Hij is erg verbrand.'
Toen werd het stil, wat een zeldzaamheid was voor hen. Geen van de meisjes zei een woord tot we alle vijf in mijn kamer waren, en ik dekens uitdeelde en plekjes zocht waar ze op de bedden konden zitten, en het vuurtje weer opstookte. Het deed me goed mijn geest te vullen met praktische dingen, dingen die grijpbaar waren.
Ik vertelde hun het verhaal van de kabouter, en daarna het andere verhaal, en ik stopte Riona naast Eilis in bed. Weldra sliepen ze allemaal, behalve Clodagh, die nog voor het vuur zat. Ze hield mijn zijden sjaal in haar handen en voelde met verrassend voorzichtige vingers aan de kleine wezens.
'Wat is dit mooi,' zei ze, zacht om de anderen niet wakker te maken. 'Heb je die van je liefje gekregen?'
'Ik ben niet het soort meisje dat een liefje heeft,' zei ik. 'Ik heb hem van een vriend gekregen.' En het was maar goed dat hij daarna van me weg was gegaan. Zo kon hij tenminste niet zien wat ik vannacht had gedaan.
'Fainne?'
'Mmm?'
'Gaat Maeve dood?'
Ik huiverde. Het was alsof ik het kind kon zien zoals ze daar in de vensterbank had gezeten, en Riona's haar vlocht terwijl haar grote hond voor het vuur lag te snurken.
'Ik weet het niet,' zei ik. 'Muirrin is een goede genezeres, dat zeggen ze allemaal. En je vader zei dat Liadan zal komen, al kan het lang duren om bericht daarheen te sturen om haar terug te laten komen naar Zeven Wateren.'
Clodagh keek me verbaasd aan. 'Nee hoor,' zei ze. 'Vader praat met haar. Ze is waarschijnlijk al onderweg.'
'Praat met haar?'
'Net als Deirdre en ik samen. Kun jij dat niet? Praten zonder te spreken, bedoel ik. Vader kan Liadan direct dingen vertellen, ook als ze op Harrowfield is, wat ver weg ligt in Northumbrië. Ze zal zo snel mogelijk hiernaartoe komen. Tante Liadan kan iedereen genezen.'
'Nou,' zei ik grimmig, 'dat betekent dan denk ik dat Maeve een goede kans heeft om te herstellen. Maar nu moeten we slapen. Jij moet hier bij mij in bed komen liggen. Ik hoop dat je geen koude voeten krijgt.'
Maar terwijl zij eindelijk sliep, lag ik met open ogen en zag het vroege licht van de dageraad in het raam verschijnen, en het huis begon weer te leven om ons heen. Ik lag naar de stenen muren te staren en ik dacht aan mijn moeder. Ik vroeg me af of haar ongelukkige geest hier nog ergens rondzwierf en naar mij keek, naar alles wat ik deed. Wat had vader ook weer gezegd? Er waren momenten van tevredenheid; jouw geboorte... ze geloofde dat ze eindelijk iets goed had gedaan. Maar uiteindelijk had ze dat toch niet kunnen geloven. Misschien was haar laatste antwoord het enige dat ze nog over had. Dat zou een uitweg zijn. Je polsen doorsnijden, of van het dak afspringen, of je in de koude omhelzing van het meer storten. Maar ik kon niet doen wat zij had gedaan. Dat zou mijn vaders einde betekenen. Ik moest doen wat mijn grootmoeder me opdroeg. Ik was hem alles verschuldigd, en ik mocht niet toelaten dat ze hem martelde. Maar hoe kon ik dat verzoenen met wat ik deze nacht had gedaan? Ik had nu al twee keer een mens gedood. En dan was er nog het vreselijke wat ik Maeve had aangedaan, en die jonge druïde. Hoe hoog was de prijs die ik moest betalen voor mijn vaders veiligheid? Het boosaardige werk van deze nacht had toch zeker niets te maken met de strijd en het Feeënvolk? Waarom had ze me dit laten doen?
Ze heeft het je niet laten doen, fluisterde het ongewenste stemmetje in me. Je hebt het helemaal zelfstandig gedaan. Het zit in je bloed. Je kunt het niet helpen. Trouwens, dit is niet meer dan een passende straf voor wat zij gedaan hebben.
Het is niet passend dat een kind pijn moet lijden, zei ik tegen mezelf.
Je vergist je. Het was wel passend. Je hebt je oom van streek gemaakt, en twijfel gezaaid in de harten van de mensen. Je hebt de druïde verzwakt. Dat zijn drie stappen in de richting van het grote doel. Het is dus juist heel passend.
Ik... ik geloof dat ik niet wil zijn wie ik ben.
Wat wil je dan wel zijn? De vrouw van een ketellapper met een kind in je buik en drie aan je voeten, en altijd onderweg? Je denkt dat je een keus hebt? Dat dacht je vader ook. En je ziet wat er met hem gebeurd is. En jij voelt medeleven met deze mensen?
Ik probeerde deze stem mijn wil op te leggen zodat hij ermee ophield me te kwellen, maar hij hield niet op. Het was mijn eigen stem, die niet tot zwijgen kon worden gebracht. De kinderen lagen rustig te slapen om me heen, en terwijl het licht van de ochtendstond de
kamer vulde met een gouden glans, leek het mij dat er schaduwen in mijn geest en hart kropen, en dat de zon niet eens bij machte was ze te verjagen.