26

‘Ik moet erover nadenken,’ zei Mardena. ‘Mijn zoon is niet als andere jongens. Hij kan niet alles wat zij kunnen.’

Ayla keek de vrouw aan. ‘Ik begrijp niet precies wat je bedoelt.’

‘Je kunt toch zeker wel zien dat hij door zijn arm in zijn doen en laten wordt beperkt?’ zei de vrouw.

‘In zekere mate, maar veel mensen leren zulke beperkingen te ondervangen,’ zei Ayla.

‘Hoeveel kan hij ondervangen? Je weet beslist ook dat hij nooit een jager zal worden, en met zijn handen iets maken is ook onmogelijk. Dan blijft er niet veel over,’ zei Mardena.

‘Waarom kan hij geen jager worden of leren om dingen te maken?’ zei Ayla. ‘Hij is intelligent. Aan zijn gezichtsvermogen mankeert niets. Hij heeft één gezonde arm en de andere is niet geheel onbruikbaar. Hij kan lopen, zelfs rennen. Ik ken wel mensen die ergere problemen hebben ondervangen. Het enige wat hij nodig heeft is iemand om hem dingen te leren.’

‘Wie zou dat willen doen?’ zei Mardena. ‘Zelfs de man van zijn vuurplaats wilde dat niet.’

Ayla dacht dat ze het begon te begrijpen. ‘Ik zou graag die rol op me nemen, en ik denk dat Jondalar best bereid zou zijn om daarbij te helpen. Lanidars linkerarm is sterk. Hij zal misschien moeten leren om zijn rechterarm te compenseren, voornamelijk qua evenwicht, voor precisie, maar ik weet zeker dat hij zou kunnen leren een speer te werpen, vooral met een speerwerper.’

‘Waarom zou je die moeite doen? We wonen niet bij jullie Grot. Je kent hem niet eens,’ zei de vrouw.

Ayla dacht niet dat de vrouw zou geloven dat ze ertoe bereid was omdat ze de jongen graag mocht, aangezien ze hem nog maar net had leren kennen. ‘Ik ben van mening dat iedereen de plicht heeft om kinderen te leren wat we ze kunnen leren,’ zei ze, ‘en ik ben nog maar pas Zelandonische geworden. Ik moet een bijdrage leveren aan mijn nieuwe volk om te laten zien dat ik hun waard ben. Bovendien, als hij me helpt met de paarden, sta ik bij hem in de schuld, en dan wil ik hem daarvoor belonen met iets van waarde. Dat is mij als kind geleerd.’

‘Maar stel dat je hem probeert te leren jagen en hij dat niet kan leren? Ik wil hem geen valse hoop geven,’ zei de moeder van de jongen. ‘Hij zal toch enige vaardigheden moeten leren, Mardena. Wat moet hij dan als hij opgroeit en jij te oud wordt om hem te beschermen? Je wilt vast niet dat hij de Zelandoniërs tot last zal zijn. Ik evenmin, waar hij ook woont.’

‘Hij weet hoe hij met de vrouwen voedsel moet verzamelen,’ zei Mardena.

‘Ja, en dat is een waardevolle bijdrage, maar hij zou ook enkele andere vaardigheden moeten leren. Dat moet hij op z’n minst proberen,’ zei Ayla.

‘Je hebt eigenlijk wel gelijk, maar wat zou hij kunnen? Ik ben er helemaal niet zeker van dat hij zal kunnen leren jagen,’ zei Lanidars moeder. ‘Je hebt hem toch een speer zien werpen? Zelfs als hij geen uitmuntende jager zou worden – al denk ik dat dit niet onmogelijk is – als hij leert jagen, zou dat tot andere dingen kunnen leiden.’ ‘Zoals wat?’

Ayla probeerde snel iets te verzinnen. ‘Hij kan heel goed fluiten, Mardena. Dat heb ik zelf gehoord,’ zei ze. ‘Iemand die kan fluiten, kan leren om dierengeluiden na te bootsen. Als hij dat kan, dan zou hij lokker kunnen worden en de dieren naar de plek lokken waar de jagers wachten. Daarvoor heb je geen armen nodig, maar hij zou daarheen moeten gaan waar dieren zijn om te kunnen luisteren naar de geluiden die ze maken, om die vervolgens te imiteren.’ ‘Dat is waar, hij kan heel goed fluiten,’ zei Mardena. Daar had ze eerder nooit bij stilgestaan. ‘Denk je echt dat hij daarmee iets zou kunnen doen?’

Lanidar had met gespitste oren naar het gesprek staan luisteren. ‘Zij fluit ook, moeder. Ze kan vogelfluitjes nadoen,’ merkte hij op. ‘En ze heeft ook een fluitje waarmee ze haar paarden roept, en ze kan een paard nadoen en als ze dat doet klinkt het net als een echt paard.’ ‘Is dat waar? Kun je het geluid van een paard nadoen?’ vroeg de moeder.

‘Waarom kom je morgenochtend niet met Lanidar naar het kamp van de Negende Grot, Mardena?’ zei Ayla. Ze was bang dat de vrouw haar om een demonstratie zou vragen en ze had weinig zin om te gaan hinniken als een paard met zoveel mensen in de buurt, die zich allemaal zouden omdraaien om haar aan te staren.

‘Mag ik mijn moeder meebrengen? Die zal beslist mee willen komen.’ ‘Natuurlijk. Ik nodig jullie alle drie uit om een maaltijd met ons te delen.’

‘Goed, dan komen we morgenochtend,’ zei Mardena. Ayla keek de jongen en zijn moeder na terwijl ze samen wegliepen. Voordat ze zich weer had omgedraaid om door te lopen naar de vrouwen en Wolf, zag ze hoe Lanidar haar over zijn schouder nog een blik toewierp met een dankbare glimlach op zijn gezicht. ‘Hier is je vogel,’ zei Folara toen Ayla naderbij kwam, het sneeuwhoen, waar de kleine speer nog uit stak, omhooghoudend. ‘Wat ga je ermee doen?’

‘Nou, aangezien ik net een paar mensen heb uitgenodigd om morgenochtend een maaltijd met ons te delen, denk ik dat ik hem maar voor hen zal klaarmaken,’ zei Ayla. ‘Wie heb je uitgenodigd?’ vroeg Marthona. ‘Die vrouw met wie ik stond te praten,’ zei Ayla. ‘Mardena?’ zei Folara verwonderd. ‘En haar zoon en haar moeder.’

‘Niemand nodigt hen ooit uit, behalve voor festiviteiten waaraan de hele gemeenschap deelneemt natuurlijk,’ zei Folara. ‘Waarom niet?’ vroeg Ayla.

‘Nu ik erover nadenk, moet ik bekennen dat ik dat eigenlijk niet weet,’ zei Folara. ‘Mardena houdt zich meestal wat afzijdig. Volgens mij geeft ze zichzelf de schuld, of denkt ze dat anderen haar de schuld geven van het feit dat haar zoon gehandicapt is.’ ‘Sommigen doen dat inderdaad,’ zei Marthona, ‘en de jongen zal er moeite mee hebben een gezellin te vinden. Moeders zullen bang zijn dat hij verminkende geesten meebrengt in een verbintenis.’ ‘Ze sleept die jongen overal mee naartoe,’ zei Folara. ‘Ik vermoed dat ze bang is dat de andere jongens hem gaan pesten als ze hem ergens alleen naartoe laat gaan. Waarschijnlijk zouden ze dat ook doen. Ik geloof niet dat hij vriendjes heeft. Ze geeft hem nooit de gelegenheid met iemand vriendschap te sluiten.’

‘Ik vermoedde al zoiets,’ zei Ayla. ‘Ze kwam wel erg beschermend op me over. Een beetje te, volgens mij. Zij gelooft dat zijn mismaakte arm hem beperkt, maar ik denk dat zijn moeder en niet zijn arm zijn grootste beperking vormt. Ze is bang om hem iets te laten proberen, maar eens zal ze hem toch moeten laten gaan.’

‘Waarom koos je hem uit om een speer te werpen, Ayla? Het leek wel of je hem kende,’ zei Marthona.

‘Iemand had hem verteld dat er paarden stonden bij ons kamp – de Bovenwei noemde hij de plek – en toen is hij ze gaan zoeken. Ik was toevallig bij de paarden toen hij verscheen. Ik denk dat hij even de drukte wilde ontvluchten, of misschien zijn moeder, maar degene die hem over de paarden had verteld, had niet gezegd dat wij ons kamp daar hadden ingericht. Ik weet dat Jondalar en Joharran zo veel mogelijk mensen hebben verzocht om bij de paarden uit de buurt te blijven. Misschien dacht degene die Lanidar over hen heeft verteld dat hij er last mee zou krijgen als hij naar ze op zoek ging. Ik vind het helemaal niet erg als mensen naar ze willen kijken; ik wil alleen niet dat iemand het in zijn hoofd haalt om jacht op ze te maken. Ze zijn zo aan mensen gewend dat ze niet zouden proberen te ontkomen,’ legde Ayla uit.

‘Dus heb jij natuurlijk Lanidar de paarden laten aanraken en daardoor is hij helemaal in hun ban geraakt, net als iedereen,’ zei Folara met een grijns.

Ayla beantwoordde haar glimlach. ‘Nou, misschien niet iedereen, maar ik geloof dat als de mensen de kans hebben om ze te leren kennen, ze zullen beseffen dat ze bijzonder zijn en niet meer in de verleiding zullen komen om jacht op ze te maken.’ ‘Waarschijnlijk heb je gelijk,’ zei Marthona.

‘De paarden leken Lanidar meteen aardig te vinden en hij kon precies het fluitje nadoen waarmee ik ze roep, dus heb ik hem gevraagd of hij een oogje op ze wil houden als ik er niet ben. Ik heb er niet bij stilgestaan dat zijn moeder daar misschien bezwaar tegen zou hebben,’ zei Ayla.

‘Er zijn maar weinig moeders die er bezwaar tegen zouden hebben om een zoon die weldra twaalf jaren telt meer te laten leren over paarden, of welk dier dan ook,’ zei Marthona.

‘Zo oud? Ik schatte hem op negen of misschien tien jaar. Hij had het over Jondalars demonstratie met de speerwerper, maar hij zei dat hij er niet heen wilde omdat hij toch geen speer kon werpen. Hij scheen te denken dat dat te moeilijk voor hem was, maar aan zijn linkerarm mankeert niets en ik had mijn speerwerper bij me, dus heb ik hem laten zien hoe die werkt. Nu ik met Mardena gesproken heb, begrijp ik waarom hij zo denkt, maar op zijn leeftijd zou hij ook andere dingen moeten leren dan bessen plukken met zijn moeder.’ Ayla keek de beide vrouwen aan. ‘Er zijn hier zoveel mensen dat jullie onmogelijk iedereen kunnen kennen. Hoe kennen jullie Lanidar en zijn moeder?’ ‘Als er een baby wordt geboren waaraan iets mankeert, zoals bij hem, komt iedereen dat te weten,’ zei Marthona, ‘en dan wordt erover gepraat. Niet altijd in slechte zin. Iedereen vraagt zich af waarom het is gebeurd en hoopt dat hij zoiets nooit met zijn eigen kinderen zal meemaken. Dus wist iedereen het natuurlijk ook toen de man van zijn vuurplaats vertrok. De meeste mensen geloven dat hij is weggegaan omdat hij zich schaamde om Lanidar de zoon van zijn vuurplaats te noemen, maar volgens mij is Mardena voor een deel schuldig aan zijn vertrek. Van haar mocht niemand de baby zien, zelfs haar levensgezel niet. Ze probeerde hem te verbergen en zorgde ervoor dat zijn arm altijd bedekt was. Ze is overbeschermend jegens hem geworden.’ ‘Dat is nou net zijn probleem: ze is nog steeds overbeschermend. Toen ik Mardena vertelde dat ik hem had gevraagd om een oogje op de paarden te houden als ik er niet ben, wilde ze niet dat hij dat zou doen. Ik heb hem echt niets gevraagd waartoe hij niet in staat is. Het enige wat ik wil is dat er af en toe iemand gaat kijken of alles goed met ze is en mij komt waarschuwen als er zich een probleem voordoet,’ zei Ayla. ‘Ik heb haar uitgenodigd morgen te komen om te proberen haar ervan te overtuigen dat de paarden hem niets zullen doen. Ook heb ik beloofd om hem te leren jagen, of minstens een speer te werpen. Ik weet niet precies hoe het kwam, maar hoe meer bezwaren zij opwierp, des te vastbeslotener ik werd om hem het een en ander te leren.’ Beide vrouwen knikten en glimlachten vol begrip. ‘Wil jij tegen Proleva zeggen dat we morgenochtend bezoek krijgen?’ vroeg Ayla. ‘En dat ik dit sneeuwhoen zal bereiden?’ ‘Vergeet je haas niet,’ zei Marthona. ‘Salova heeft me verteld dat je er vanochtend een hebt gevangen. Heb je hulp nodig bij het koken?’ ‘Alleen als jij denkt dat er meer mensen op het idee zullen komen om bij ons te komen eten,’ zei Ayla. ‘Ik denk dat ik maar een ovenkuil ga graven. Daar leg ik dan wat hete stenen in en dan kook ik het sneeuwhoen en de haas tegelijkertijd; ze kunnen de hele nacht garen. Misschien voeg ik er ook wat kruiden en groenten aan toe.’ ‘Een ochtendfeestmaal uit een ovenkuil – het voedsel is altijd heerlijk zacht als het op die manier wordt bereid,’ zei Folara. ‘Ik verheug me er nu al op.’

‘Folara, ik denk dat we maar beter kunnen helpen,’ zei Marthona. ‘Als Ayla gaat koken, zal iedereen nieuwsgierig zijn en willen proeven. O, dat was ik bijna vergeten. Ayla, mij is gevraagd om aan jou door te geven dat er morgenmiddag in de hut van de zelandonia een bijeenkomst zal zijn voor alle vrouwen die een Verbintenis zullen aangaan en hun moeders.’

‘Ik heb geen moeder om mee te nemen,’ zei Ayla fronsend. Ze wilde niet als enige zonder moeder aankomen.

‘Doorgaans is het niet de plaats van de moeder van de man om naar zo’n bijeenkomst te gaan, maar aangezien de vrouw die jou het leven heeft geschonken hier niet kan zijn, ben ik best bereid, als je dat wilt, om in haar plaats mee te gaan,’ zei Jondalars moeder. ‘Zou je dat echt willen doen?’ zei Ayla, ontroerd door het aanbod. ‘Dat zou ik erg op prijs stellen.’

Een bijeenkomst van de vrouwen die weldra een Verbintenis zullen aangaan, dacht Ayla. Binnenkort zal ik Jondalars gezellin zijn. Wat zou het fijn zijn als Iza erbij kon zijn. Zij is de moeder die met me mee zou moeten gaan, niet de vrouw die mij het leven heeft geschonken. Aangezien zij beiden in de wereld na deze wereld lopen, ben ik Marthona dankbaar dat zij bereid is met me mee te gaan, maar wat zou Iza blij zijn geweest. Ze was bang dat ik nooit een levensgezel zou vinden, en dat zou ook misschien nooit zijn gebeurd als ik bij de Stam was gebleven. Ze had gelijk toen ze me zei dat ik moest weggaan om mijn eigen volk te zoeken, mijn eigen levensgezel, maar ik mis haar, evenals Creb en Durc. Ik moet ophouden met aan hen te denken. ‘Als jullie teruggaan naar het kamp, willen jullie dan het sneeuwhoen voor me meenemen?’ vroeg Ayla. ‘Dan ga ik nu op zoek naar nog iets voor bij het ochtendmaal.’

 

Achter en iets rechts van het basiskamp van de Zomerbijeenkomst hadden de kalkstenen heuvels de vorm van een grote, uitgeholde, ondiepe kom met gebogen zijkanten, die aan de voorkant open was. De voet van de hellingen ging over in een klein, betrekkelijk egaal veld, dat in de loop van de vele jaren dat de locatie voor bijeenkomsten was gebruikt met stenen en samengepakte aarde was afgevlakt. De met gras begroeide hellingen in de komvormige holte waren grillig, vol kuilen en verhevenheden, en minder steile plekken die vlakker waren gemaakt, zodat er plaatsen waren ontstaan waar familiegroepen of soms zelfs hele Grotten bijeen konden zitten uitkijken over de open ruimte daaronder. Het gebied was groot genoeg om het kamp van de Zomerbijeenkomst met meer dan tweeduizend mensen te bergen. Tussen de bomen en vlak bij de top van de rotsige helling borrelde bronwater op uit de grond, waaromheen zich een kleine poel had gevormd. Het over de rand van de poel stromende water vloeide in het midden van de komvormige helling naar beneden, door het afgevlakte terrein aan de voet, om uiteindelijk in de grotere stroom van het kamp te vloeien. De door de bron gevoede kreek was zo smal dat ze er gemakkelijk overheen konden stappen, maar de heldere, frisse poel bij de top voorzag in een constante voorraad schoon drinkwater. Ayla liep langs de helling naar boven in de richting van de bomen over een pad naast de ondiepe kreek, die niet meer was dan een glanzend laagje water op een bedding van stenen. Ze stopte om te drinken bij de bron, en toen draaide ze zich om. Haar blik werd getrokken door de glinsterende kreek die de helling af stroomde. Ze zag hoe het water samenvloeide met de stroom die door het grote, drukke kamp liep en verder naar de Rivier en het dal daarachter. Het was een landschap met een diep reliëf van hoge bergen, steile rotswanden van kalksteen en door rivieren uitgeholde dalen.

Haar aandacht werd getrokken door het geluid dat vanuit het kamp opsteeg door de als een trechter werkende komvormige helling. Het was een geluid dat met niets wat ze ooit had gehoord te vergelijken was: een mengelmoes van stemmen van een groot kamp vol pratende mensen, samengevoegd tot één geluid. De samensmelting van al die babbelende stemmen was als een gedempt gebrul, doorspekt met geschreeuw, geroep en gekrijs. Het deed haar denken aan een grote bijenkorf of een kudde loeiende ossen in de verte, en ze was blij dat ze even de eenzaamheid had opgezocht.

Nou ja, helemaal alleen was ze niet. Ze keek glimlachend naar Wolf, die zijn neus in elk hoekje en gaatje stak. Ayla was blij dat hij bij haar was. Hoewel ze niet gewend was aan zoveel mensen op één plek bij elkaar, wilde ze liever niet alleen zijn. Ze had haar portie eenzaamheid wel gehad in het dal dat ze had gevonden na haar vertrek bij de Stam, en ze wist niet of ze het daar wel zou hebben uitgehouden als ze Whinney niet had gehad, en later Kleintje. Maar zelfs met de dieren was het eenzaam geweest, hoewel ze had geweten hoe ze aan eten moest komen en hoe ze de dingen moest maken die ze nodig had. Ze had de vreugde leren kennen van absolute vrijheid – en de consequenties daarvan. Voor het eerst had ze kunnen doen wat ze wilde; ze had zelfs een veulen en een leeuw kunnen adopteren. Zo in haar eentje, volledig op zichzelf aangewezen, had ze geleerd dat het voor iemand die jong, gezond en sterk was mogelijk was om een tijdlang in betrekkelijk gerieflijke omstandigheden te overleven. Pas toen ze ernstig ziek was geworden, had ze beseft hoe kwetsbaar ze was. Toen pas had Ayla begrepen dat ze niet meer zou hebben geleefd als de Stam niet had toegestaan dat een gewonde, zwakke kleine meid, die haar ouders had verloren tijdens een aardbeving, en die bovendien behoorde tot degenen die zij kenden als de Anderen, bij hen was komen wonen. Later, toen zij en Jondalar bij de Mamutiërs woonden, was ze gaan beseffen dat leven in een groep, welke groep ook, zelfs een groep die vond dat de wensen en verlangens van individuen belangrijk waren, een beperking van individuele vrijheid inhield omdat de behoeften van de gemeenschap even belangrijk waren. Overleven was afhankelijk van een eenheid, een Stam, een Kamp of een Grot, een groep mensen die samenwerkte en elkaar steunde. Er was altijd een strijd tussen het individu en de groep, en het was een voortdurende uitdaging een werkbaar evenwicht te vinden, maar dat was niet zonder voordelen.

Samenwerking van de groepsleden leverde individuen meer op dan het hoogstnodige. Het zorgde bovendien voor vrije tijd, die kon worden besteed aan leukere bezigheden, zodat bij de Anderen de ruimte ontstond voor het opbloeien van kunstzinnigheid. De kunst die zij schiepen was niet zozeer op zichzelf staande kunst als wel een integraal onderdeel van het leven en maakte deel uit van hun dagelijks bestaan. Bijna ieder lid van een Zelandonische Grot kon bogen op de een of andere vorm van vakmanschap, en de meesten konden waardering opbrengen voor de resultaten van andermans vaardigheden. Op jonge leeftijd mochten kinderen experimenteren om erachter te komen waarin ze uitblonken, en praktische ambachten werden niet als belangrijker beschouwd dan artistieke gaven.

Ayla herinnerde zich dat Shevonar, de man die tijdens de bizonjacht de dood had gevonden, speermaker was geweest. Hij was niet de enige bij de Negende Grot die een speer kon maken, maar specialisatie in een ambacht had nog grotere vaardigheid tot gevolg, waaraan het individu dat iets maakte status ontleende, vaak economische status. Bij de Zelandoniërs, net als bij de meeste andere volken die ze had ontmoet of bij wie ze had gewoond, werd het voedsel verdeeld, maar de jager of verzamelaar verwierf status vanwege het feit dat hij dat voedsel afstond. Een man of vrouw kon overleven zonder ooit naar voedsel te hoeven zoeken, maar zonder een gespecialiseerd ambacht of talent dat iemand prestige verschafte, was het een karig bestaan. Hoewel Ayla de gedachte nog steeds moeilijk kon bevatten, begon ze allengs te leren hoe goederen en diensten bij de Zelandoniërs onderling werden verhandeld. Bijna alles wat werd gemaakt of gedaan had waarde, al was de praktische waarde niet altijd meteen duidelijk. De waarde werd meestal onderling afgesproken of door individueel onderhandelen bepaald. Het resultaat was dat uitzonderlijk vakmanschap veel beter werd beloond dan middelmatig werk, ten dele omdat mensen daaraan de voorkeur gaven, waardoor vraag ontstond, en ten dele omdat het meestal langer duurde om iets goeds te maken. Zowel talent als vakkundigheid werd hogelijk gewaardeerd, en de meeste leden van een Grot beschikten over een goed ontwikkeld gevoel voor esthetiek binnen hun eigen normen.

Een vakkundig gemaakte speer met fraaie versierselen had meer waarde dan een even vakkundig gemaakte speer die alleen maar functioneel was, terwijl de laatste veel meer waarde had dan een slecht gemaakte speer. Een slordig geweven mand was misschien even bruikbaar als een mand die met zorg was gemaakt, met subtiele weefselstructuren en patronen of in verschillende kleurnuances, maar een dergelijke mand was lang niet zo begerenswaardig. De minder fraaie mand zou misschien worden gebruikt voor wortels die net waren uitgegraven, maar zodra de wortels waren schoongemaakt of gedroogd, zou de voorkeur waarschijnlijk uitgaan naar een fraaiere mand om ze in te bewaren. Werktuigen en voorwerpen waaraan onmiddellijk behoefte was werden vaak snel en slordig gemaakt en weer weggegooid, terwijl iets wat fraai was en vakkundig gemaakt gewoonlijk werd bewaard. Niet alleen handvaardigheid werd gewaardeerd. Verstrooiing werd eveneens als onontbeerlijk beschouwd. Tijdens lange, koude winters waren de mensen vaak voor langere tijd aan hun onderkomen in de schuilplaats gekluisterd en dan hadden ze behoefte om de druk te verlichten die ontstond doordat ze in zo’n kleine ruimte opgesloten zaten. Aan dansen en zingen werd zowel in gemeenschapsverband als wanneer het een individuele uiting betrof veel genoegen beleefd, en iemand die op een fluit kon spelen stond in even hoog aanzien als iemand die speren of manden maakte. Ayla had al geweten dat verhalenvertellers bijzonder werden gewaardeerd. Zelfs de Stam had verhalenvertellers gehad, herinnerde ze zich. Ze hadden er vooral van genoten verhalen die ze al kenden steeds weer te vertellen. Ook de Anderen luisterden graag naar vertrouwde verhalen, maar evenzeer naar nieuwe dingen. Raadsels en woordspelletjes werden door jong en oud met veel enthousiasme gespeeld. Bezoekers werden altijd warm ontvangen, al was het maar omdat die meestal nieuwe verhalen meebrachten. Ze werden aangemoedigd om over hun leven en avonturen te vertellen. Het deed er bij het vertellen van een verhaal niet toe of je wel of niet beschikte over gevoel voor drama. De verhalen gaven de mensen iets om over te praten tijdens de lange winteruren die bij het haardvuur werden doorgebracht. Bijna iedereen was wel in staat om een interessant verhaal te vertellen, maar degenen die daarbij van echt talent blijk gaven, werden aangespoord om naburige Grotten te bezoeken, hetgeen leidde tot het fenomeen van de reizende verhalenvertellers. Sommigen brachten er hun leven mee door, of op z’n minst een aantal jaren van hun leven, door van Grot naar Grot te trekken, waarbij ze nieuwtjes en boodschappen overbrachten en verhalen vertelden. Niemand werd warmer onthaald.

De meesten van deze mensen konden gemakkelijk herkend worden aan de patronen op hun kleding en de halssnoeren en andere sieraden die ze droegen, maar in de loop der tijd hadden de verhalenvertellers een eigen stijl ontwikkeld qua kleding en opsmuk, waardoor ze herkenbaar waren. Zelfs jonge kinderen wisten het als ze aankwamen, en bijna alle andere activiteiten werden stilgelegd als een of meer reizende kunstenaars hun opwachting maakten. Zelfs geplande jachtpartijen werden vaak afgelast. Het was de tijd voor spontane feestdissen, en geen enkele verhalenverteller hoefde ooit op jacht te gaan of voedsel te verzamelen om te overleven, al hadden velen dat best gekund. Ze werden altijd overladen met geschenken als aanmoediging om terug te komen, en als ze te oud en het reizen moe werden, konden ze hun intrek nemen bij elke Grot die ze maar wilden. Soms reisden een aantal verhalenvertellers als groep, vaak met hun familieleden. Sommige groepen beschikten over zangers, dansers en muzikanten. Ze hadden verscheidene soorten slaginstrumenten, ratels, raspen, fluiten, en nu en dan gespannen snaren waarover werd gestreken of aan werd geplukt. De muzikanten, zangers en dansers van een plaatselijke Grot en degenen die verhalen te vertellen hadden en dat graag deden, zetten vaak ook hun beste beentje voor. Verhalen werden vaak niet alleen verteld maar ook gedramatiseerd, maar ongeacht de verteltrant, het verhaal en de verteller waren altijd de spil waarom alles draaide.

Verhalen konden van alles zijn: mythen, legenden, geschiedverhalen, persoonlijke avonturen, of beschrijvingen van ver weg gelegen of denkbeeldige plaatsen, volken of dieren. Een deel van het repertoire van iedere verhalenverteller bestond uit de lotgevallen van naburige Grotten en allerhande roddelpraat, of die nu grappig, ernstig, droevig, waar gebeurd of verzonnen was. Alles was geoorloofd, zolang het maar goed werd verteld. De reizende verhalenvertellers brachten ook persoonlijke boodschappen over tussen vrienden of verwanten, van de ene leider naar de andere, van de ene zelandoni naar de andere, waarbij sommige van die persoonlijke boodschappen soms erg gevoelig lagen. Alleen aan de verhalenvertellers die hadden bewezen uiterst betrouwbaar te zijn – en dat kon beslist niet van allen gezegd worden – werden de vertrouwelijke of esoterische boodschappen tussen leiders of de zelandonia toevertrouwd.

 

Na de top, het hoogste punt in de omgeving, liep de helling omlaag naar vlak terrein. Ayla klom over de top en langs de helling schuin naar beneden over een flauw zichtbaar pad dat recentelijk was vrijgemaakt tussen de dichte braamstruiken en een paar grillige pijnbomen door. Aan de voet van de heuvel, waar de glooiende met bessenstruiken begroeide helling overging in grasland, verliet ze het pad. Bij een oude, droge stroombedding, waarin de stenen zo dicht op elkaar lagen dat er weinig ruimte overbleef voor begroeiing, draaide ze om en volgde ze het stroombed heuvelopwaarts.

Wolf was erg nieuwsgierig. Ook voor hem was het onbekend terrein, en zijn aandacht werd getrokken door elke oneffenheid en elk hol in de grond waar zijn neus een nieuwe geur opving. Ze klommen omhoog langs het rotsige rivierbed dat in de tijd dat er water doorheen was gestroomd in het kalksteen was uitgesleten. Opeens rende Wolf weg en verdween hij achter een berg ruwe steenbrokken. Ayla verwachtte elk moment dat hij weer zou verschijnen, maar na wat haar voorkwam als een heel lange tijd begon ze ongerust te worden. Ze liep naar de berg rotsen, keek om zich heen en liet de schelle fluittonen horen waarmee ze de wolf altijd riep. Toen wachtte ze af. Het duurde nog even voordat ze de wild groeiende braamstruiken achter de steenberg zag bewegen en hoorde hoe hij zich onder de doornige struiken vandaan werkte.

‘Waar was je nou, Wolf?’ zei ze, terwijl ze zich bukte om hem in de ogen te kijken. ‘Wat ligt er onder die bessenstruiken dat zo interessant was dat je zo lang bent weggebleven?’

Ze besloot om zelf een kijkje te nemen en deed haar bepakking af om het bijltje te pakken dat Jondalar voor haar had gemaakt. Ze vond het onder in de zak. Het was niet het meest geschikte werktuig om de lange houten en doornige stengels weg te hakken, maar ze slaagde erin een opening te maken. Ze zag echter niet de grond, zoals ze had verwacht, maar een donkere, lege ruimte. Nu werd ze pas echt nieuwsgierig.

Ze hakte nog wat takken weg om de opening groot genoeg te maken om erdoorheen te dringen zonder haar huid al te veel aan de doornen open te halen. De grond liep schuin af naar een grot met een gerieflijk grote ingang. In het daglicht dat naar binnen viel door het gat dat ze had gemaakt, vervolgde ze haar weg naar beneden, waarbij ze de telwoorden gebruikte om haar passen te benoemen. Toen ze bij eenendertig was aangekomen, merkte ze dat de helling afvlakte en dat de doorgang breder werd. Flauw daglicht viel nog steeds door de ingang de grot binnen, en nu haar ogen zich hadden aangepast aan de duisternis zag ze dat ze een veel grotere ruimte had betreden. Ze keek om zich heen en besloot om weer naar buiten te gaan. ‘Ik vraag me af hoeveel mensen van het bestaan van deze grot af weten, Wolf.’

Met het bijltje maakte ze de opening nog iets groter, waarna ze naar buiten ging en haar blik over de omgeving liet gaan. Een stukje verderop tussen de doornige struiken stond een pijnboom met bruine naalden. De boom leek dood te zijn. Met het stenen bijltje hakte ze zich een weg door de taaie takken van de struiken. Ze wrikte aan een lage tak van de boom om te zien of die dor genoeg was om gemakkelijk af te breken. Door er met haar hele gewicht aan te gaan hangen slaagde ze er ten slotte in om een stuk van de tak af te breken. Ze voelde iets kleverigs op haar hand en ze glimlachte toen ze naar de tak keek en een paar donkere klodders hars zag. De met hars besmeurde tak zou uitstekend als fakkel kunnen dienen.

Ze verzamelde wat dorre twijgjes en schors van de dode pijnboom en liep daarmee naar het midden van het rotsige, droge stroombed. Ze pakte haar tondeldoos uit haar rugbepakking en met de fijngemaakte schors en twijgjes als tondel en haar vuurmaaksteen en een slagsteen had ze al snel een vuurtje aangemaakt, waarin ze de fakkel aanstak. Wolf keek nauwlettend toe en toen hij zag dat ze weer terugliep naar de grot, rende hij voor haar uit, over de berg stenen, om zich door het gat dat Ayla in de braamstruiken had uitgehakt naar binnen te wurmen. Lang tevoren, toen de droge bedding de rivier was geweest die de grot had uitgesleten, had het dak zich verder naar buiten uitgestrekt, maar dat was ingestort en lag nu als een berg rotsblokken voor de huidige opening in de helling.

Ze klom over de berg rotsen en kroop voorzichtig door de opening die ze had uitgehakt. Bij het flakkerende licht van de fakkel liep ze langs de gladde helling van vochtige zanderige klei naar beneden, waarbij ze opnieuw haar stappen benoemde met de telwoorden. Ditmaal had ze na achtentwintig passen al de plek bereikt waar de grond vlakker werd. Met een fakkel om haar de weg te wijzen kon ze grotere stappen nemen. De brede ingang gaf toegang tot een grote, afgeronde U-vormige ruimte. Ze stak de fakkel omhoog, keek op en hield de adem in.

De wanden, die glinsterden onder een laag gekristalliseerd calciet, waren bijna wit; een zuiver, schoon, schitterend oppervlak. Terwijl ze langzaam verder de grot in liep, danste het licht van de flakkerende fakkel over de muren. De schaduwen van het natuurlijke reliëf leken tot leven te komen en te ademen. Ze liep dichter naar de witte wanden toe, die iets onder haar kin begonnen – ongeveer anderhalve meter vanaf de grond – met een ronde richel van bruinachtig steen, en in een boog omhoogliepen naar het plafond. Het zou niet in haar opgekomen zijn voor haar bezoek aan de Diepe Grot van Fonteinrots, maar nu stelde ze zich voor wat een kunstenaar als Jonokol zou kunnen doen in een grot als deze.

Ayla liep uiterst voorzichtig langs de wand de ruimte door. De grond was modderig, ongelijk en glad. Aan de onderkant van de U, bij de ronding, ontdekte ze een nauwe ingang naar een andere gang. Ze hield de fakkel omhoog en keek naar binnen. De bovenkant van de wanden was wit en gewelfd, maar daaronder lag een smalle, bochtige gang en ze besloot die niet binnen te gaan. Ze vervolgde haar weg langs de muur en vond achter in de ruimte, rechts van de ingang van de gang, een andere doorgang, waar ze alleen maar vluchtig naar binnen keek. Ze had al besloten om Jondalar en een paar anderen over de grot te vertellen en met hen terug te komen.

Ayla had heel wat grotten gezien. In de meeste hingen prachtige stenen ijspegels van het plafond of draperieën van druipsteen langs de muren, en verrezen kalkkegels vanaf de grond, maar een grot als deze had ze nog nooit gezien. Het was dan wel een kalkstenen grot, maar een laag ondoordringbare mergel hield de met calciumcarbonaat verzadigde waterdruppels tegen en voorkwam dat zich stalactieten en stalagmieten vormden. In plaats daarvan waren de wanden bedekt met langzaam groeiende calcietkristallen – grote witte panelen die de oneffenheden en holten van het natuurlijke steenreliëf overdekten. Het was een zeldzaam prachtige plek, de mooiste grot die ze ooit had gezien. Ze merkte dat het licht van haar fakkel zwakker werd. Aan het uiteinde had zich een ophoping van houtskool gevormd, waardoor de vlam werd verstikt. In de meeste grotten zou ze simpelweg met de fakkel tegen de wand hebben geslagen om het verbrande hout eraf te stoten en de vlam nieuw leven in te blazen, maar dat liet meestal een zwarte vlek na. Dat wilde ze op deze plek niet doen. Ze kon toch niet zomaar het houtskool eraf slaan en de smetteloos witte muren ontsieren? Ze koos een plek in het lagere gebied, waar het steen donkerder was. Toen een deel van de houtskool op de grond viel nadat ze met de fakkel tegen het steen had getikt, had ze de neiging om het op te ruimen. De plek had iets heiligs, iets spiritueels en bovenaards, en ze wilde die op geen enkele manier schenden.

Hoofdschuddend bedacht ze toen dat het maar een grot was, al was hij nog zo bijzonder. Een beetje houtskool op de grond zou daar geen afbreuk aan doen. Bovendien had ze gezien dat de wolf de plek uitgebreid markeerde. Hij had om de paar meter zijn poot opgetild om met zijn geur aan te geven dat hij dit als zijn territorium opeiste. Zijn geursporen bereikten evenwel niet de witte wanden.

Ayla liep zo snel als ze kon terug naar het kamp van de Negende Grot. Ze kon niet wachten om de anderen hierover te vertellen. Pas toen ze in het kamp terug was en zag hoe een paar mensen aarde wegdroegen bij een zojuist gegraven ovenkuil en anderen bezig waren met het voedsel dat daarin zou worden bereid, dacht ze eraan dat ze voor de volgende dag mensen had uitgenodigd voor het ochtendmaal. Ze was van plan geweest om voedsel te verzamelen, eventueel een dier te verschalken en eetbare planten te zoeken, maar in haar opwinding over de grot was ze dat helemaal vergeten. Ze zag dat Marthona, Folara en Proleva een complete bizonlende uit de koele voorraadkuil hadden gehaald. Op de dag van aankomst had bijna iedereen van de Negende Grot meegewerkt aan het graven van de grote kuil, helemaal tot op de permafrost, waarin een deel van het vlees dat ze voor hun vertrek hadden buitgemaakt en dat niet gedroogd was kon worden bewaard. Het land van de Zelandoniërs lag zo dicht bij de noordelijke gletsjer dat daar permafrostcondities heersten, maar dat betekende niet dat de grond het hele jaar door bevroren was. ‘s Winters werd hij zo hard als ijs en was hij helemaal tot aan het oppervlak diepbevroren, maar ‘s zomers ontdooide de bovenste laag, op sommige plekken niet meer dan een paar centimeter, op andere tot wel een meter, afhankelijk van het oppervlak en de hoeveelheid zon of schaduw die erop viel. Door het vlees op te slaan in een kuil die was uitgegraven tot aan de vorst bleef het langer vers, al vonden de meeste mensen het niet erg als vlees wat ouder was, en gaven sommigen zelfs de voorkeur aan de smaak van adellijk vlees.

‘Marthona, neem me niet kwalijk,’ zei Ayla, toen ze de gemeenschappelijk vuurplaats had bereikt. ‘Ik ben op weg gegaan om meer voedsel te verzamelen voor het ochtendmaal van morgen, maar toen heb ik vlak bij een grot ontdekt en heb ik niet meer aan het eten gedacht. Het is de mooiste grot die ik ooit heb gezien en ik wilde hem aan jou en alle anderen laten zien.’

‘Ik heb nooit iets gehoord over grotten in de omgeving,’ zei Folara.

‘En zeker niet over mooie grotten. Hoe ver is het?’

‘Aan de andere kant van de helling achter het basiskamp,’ legde Ayla uit.

‘Daar gaan we in de nazomer altijd bramen plukken,’ zei Proleva. ‘Daar is helemaal geen grot.’ Verscheidene andere mensen hadden Ayla gehoord en kwamen om haar heen staan, onder wie Jondalar en Joharran.

‘Ze heeft gelijk,’ zei Joharran. ‘Ik heb nooit iets gehoord over een grot op die plek.’

‘Hij ligt verborgen achter de braamstruiken en voor de ingang ligt een grote berg steenbrokken,’ zei Ayla. ‘Eigenlijk heeft Wolf de grot ontdekt. Hij liep onder de doornstruiken rond te snuffelen en opeens was hij verdwenen. Toen ik naar hem floot, duurde het nog een hele tijd voordat hij terug was, en ik vroeg me af waar hij was geweest. Ik heb een gat uitgehakt in de struiken en daarachter een grot gevonden.’ ‘Het kan nooit een grote zijn, of wel?’ vroeg Jondalar. ‘Hij ligt in die heuvel en het is wel degelijk een grote grot, Jondalar, een heel bijzondere.’ ‘Kun je ons erheen brengen?’ vroeg hij.

‘Natuurlijk. Dat was ik al van plan, maar nu geloof ik dat ik eerst moet helpen met eten klaarmaken voor het ochtendmaal van morgen,’ zei Ayla.

‘We hebben net het vuur in de ovenkuil aangestoken,’ zei Proleva, ‘en er flink wat hout in gelegd. Het zal wel een poosje duren voordat het is opgebrand en de stenen in de kuil heet zijn. We waren net van plan om het eten op het hoge rek te leggen totdat we het in de oven kunnen doen, dus er is geen enkele reden om niet te gaan.’ ‘Ik nodig mensen uit voor een maaltijd en ik ben de enige die niet heeft meegeholpen. Ik had op z’n minst moeten helpen met het graven van de ovenkuil,’ zei Ayla, die zich duidelijk geneerde. Nu leek het net of ze zich aan het zware werk had onttrokken. ‘Zit daar maar niet over in, Ayla. We waren toch al van plan om een ovenkuil te graven,’ zei Proleva. ‘Een heleboel mensen hebben erbij geholpen. De meesten zijn inmiddels naar het basiskamp gegaan, maar het is altijd gemakkelijker om iets als dit met elkaar te doen. Dit was een goede aanleiding.’

‘Laten we dan nu maar eens je grot gaan bekijken,’ zei Jondalar. ‘Hoor eens, als we met elkaar vertrekken, loopt het hele kamp achter ons aan,’ zei Willomar.

‘We zouden allemaal apart op weg kunnen gaan en afspreken bij de bron,’ zei Rushemar. Hij was een van de mensen die hadden geholpen met het graven van de ovenkuil en had gewacht tot Salova klaar was geweest met het voeden van Marsola om daarna naar het basiskamp te gaan. Salova, die vlakbij stond, glimlachte hem toe. Haar levensgezel zei niet veel, maar wat hij zei gaf blijk van zijn intelligentie, dacht ze. Ze zocht met haar blik Marsola, die vlak bij op de grond zat. Ze zou de draagdoek voor het kind moeten halen als ze een eind gingen lopen, maar spannend vond ze het wel.

‘Dat is een goed idee, Rushemar, maar ik geloof dat ik iets beters weet,’ zei Jondalar. ‘We kunnen de achterkant van die helling ook bereiken door onze kleine kreek te volgen en dan om te lopen. De puinhelling achter de poel is niet ver hiervandaan. Ik ben naar boven geklommen om te zien of er vuursteen in die berg rotsen te vinden was, en daarvandaan had ik een goed overzicht van het terrein.’ ‘Dat is perfect! Laten we gaan,’ zei Folara.

‘Ik wil de grot ook aan Zelandoni en Jonokol laten zien,’ zei Ayla. ‘En aangezien dit het territorium van de Negentiende Grot is, denk ik dat het gepast zou zijn om Tormaden, de leider, ook mee te vragen,’ voegde Marthona eraan toe.

‘Je hebt gelijk, moeder. Zij hebben het volste recht om de grot als eersten te verkennen,’ zei Joharran. ‘Maar aangezien ze in al die tijd dat ze hier wonen de grot niet hebben gevonden, vind ik dat we er best een gezamenlijk avontuur van kunnen maken. Ik ga naar Tormaden om te vragen of hij met ons meegaat.’ De leider glimlachte en voegde eraan toe: ‘Maar ik zeg niet waarom. Ik zal hem alleen maar vertellen dat Ayla iets heeft gevonden en dat ze dat aan ons wil laten zien.’ ‘Ik loop wel met je mee, Joharran. Dan ga ik bij de hut van de zelandonia langs om Zelandoni en Jonokol te vragen zich bij ons aan te sluiten,’ zei Ayla.

‘Hoeveel mensen willen er mee?’ vroeg Joharran. Iedereen die erbij stond gaf te kennen dat hij mee wilde, maar aangezien het merendeel van de tweehonderd leden van de Negende Grot zich in het basiskamp bevond, was de groep minder groot dan hij had kunnen zijn. Met behulp van de telwoorden kwam hij op zo’n vijfentwintig mensen en hij dacht dat het met een groep van die grootte wel te doen was, vooral nu ze voor een andere route hadden gekozen. ‘Goed. Dan ga ik met Ayla naar het basiskamp. Jondalar, jij gaat met de anderen achterom en dan treffen we elkaar op de helling achter de bron.’

‘En neem iets mee om die doornige stengels door te hakken, Jondalar, en een stuk of wat fakkels en je tondeldoos,’ zei Ayla. ‘Ik ben niet verder geweest dan de eerste, grote ruimte, maar ik heb een paar gangen gezien die daarvandaan voerden.’

Zelandoni en een aantal andere zelandonia, onder wie enkele nieuwe acolieten, waren druk bezig met de voorbereidingen voor de bijeenkomst met de vrouwen die op het punt stonden een Verbintenis aan te gaan. Zij Die Eerste Was had het altijd druk tijdens Zomerbijeenkomst. Toen Ayla vroeg of ze haar onder vier ogen kon spreken, maakte ze uit haar manier van doen op dat het weleens om iets belangrijks kon gaan. Ayla vertelde haar over de grot en dat ze met een groep mensen van de Negende Grot had afgesproken om elkaar zodra ze weg konden achter de bron te treffen om naar de grot te gaan kijken. Toen de vrouw aarzelde, drong Ayla erop aan dat, als niemand anders meeging, Jonokol beslist mee moest. Dit prikkelde de nieuwsgierigheid van de Eerste en ze besloot om toch maar mee te gaan. ‘Zelandoni van de Veertiende, wil jij de leiding nemen over deze bijeenkomst?’ zei de Eerste Doniër tegen de vrouw die zo graag Eerste had willen worden. ‘Ik moet me buigen over een kwestie van de Negende Grot.’

‘Natuurlijk,’ zei de oudere vrouw. Ze was nieuwsgierig – dat waren ze allemaal – naar wat er zo belangrijk kon zijn dat de Eerste zich genoodzaakt voelde om tijdens de voorbereidingen voor een belangrijke bijeenkomst weg te gaan, maar tegelijkertijd was ze bijzonder ingenomen met het feit dat zij was gevraagd om het van haar over te nemen. Misschien begon de Eerste haar eindelijk te waarderen. ‘Jonokol, jij moet met mij mee,’ zei de zelandoni van de Negende tegen haar Eerste Acoliet. Dat wekte nog meer nieuwsgierigheid, maar niemand zou het in zijn of haar hoofd halen om iets te vragen, zelfs Jonokol niet, al bedacht hij tevreden dat hij er waarschijnlijk vanzelf achter zou komen.

 

Het kostte Joharran enige moeite om Tormaden op te sporen en nog meer om hem ervan te overtuigen om alles te laten vallen en mee te komen, vooral omdat de leider van de Negende hem niet wilde vertellen waarom.

‘Ayla heeft iets gevonden waarvan we denken dat jij het moet weten, aangezien dit jouw territorium is,’ zei Joharran. ‘Verscheidene mensen van de Negende Grot zijn al op de hoogte – zij waren erbij toen Ayla mij erover vertelde – maar ik vind dat jij het moet weten voordat de hele Zomerbijeenkomst ervan weet. Je weet hoe snel een nieuwtje wordt verspreid.’

‘Denk je echt dat het zo belangrijk is?’ zei Tormaden. ‘Als ik dat niet dacht, zou ik het je niet vragen,’ zei Joharran.

 

De bezichtiging van de grot die Ayla had ontdekt was voor de Negende Grot een avontuur geworden, en sommige mensen wilden behalve fakkels ook eten meenemen of verzamelmanden en er een uitje van maken. De meesten vonden dat ze geluk hadden dat ze nog in het kamp waren geweest toen Ayla met het nieuwtje over de grot was teruggekeerd, zodat ze nu de kans kregen om als eersten een nieuwe grot te bezichtigen, een grot die de interessante vrouw die Jondalar mee naar huis had gebracht zo prachtig vond. Ze gingen uit van de veronderstelling dat de schoonheid in de druipsteenformaties lag, dat het net zo’n grot zou zijn als de grot die Mooie Holte werd genoemd, die vlak bij de Negende Grot lag.

Enige tijd later was iedereen eindelijk verzameld op de afgesproken plek. Joharran en Tormaden waren de laatsten die arriveerden; de groep van de Negende Grot die het eerst de plek had bereikt, was een stukje langs de helling naar beneden gelopen om op de rest te wachten. Een stel mensen boven op de helling zou beslist zijn opgemerkt vanuit het basiskamp en ze wilden niet de aandacht trekken. De geheimzinnigheid maakte het allemaal nog spannender, maar om de haverklap liep er iemand naar boven naar de bron om vanachter de bomen te kijken of Ayla en de twee zelandonia of Joharran en de leider van de Negentiende Grot al in aantocht waren. Na het uitwisselen van vluchtige beleefdheidsbegroetingen – Ayla was kort na hun aankomst formeel voorgesteld aan Tormaden en de Negentiende Grot – ging Ayla, op de voet gevolgd door Wolf, de groep voor langs het pad op de helling, die begroeid was met braamstruiken vol rijpende vruchten. Ze had het dier een teken gegeven om bij haar te blijven, en hij leek daar zelf ook de voorkeur aan te geven. Met zoveel mensen in de buurt stelde Wolf zich jegens Ayla altijd beschermend op, en ze wilde voorkomen dat het grote roofdier iemand schrik aanjoeg, al begonnen de meeste mensen van de Negende Grot al aardig aan hem gewend te raken. Ze genoten van de reactie die hij bij de anderen bij de Bijeenkomst opriep en de onvermijdelijke aandacht die zij dankzij hem kregen.

Aan de voet van de helling sloeg Ayla de richting van het droge stroombed in. Toen ze bij de bewuste plek aankwamen, zagen ze allereerst de resten van haar vuur, maar al snel vonden ze ook het gat dat in de dichte doornstruiken was uitgehakt. Rushemar, Solaban en Tormaden gingen onmiddellijk aan de slag om het te vergroten, terwijl Jondalar snel een vuur aanstak. Iedereen werd hoe langer hoe nieuwsgieriger naar de grot, vooral Jondalar. Zodra er een paar fakkels waren aangestoken, liep de groep naar de donkere opening die in de struiken was uitgehakt.

Tormaden was verbluft. Hij zag dat het een grot was, maar had geen flauw idee gehad dat die daar was. De enige keer dat ze op de helling aan de achterkant kwamen was als de bramen rijp waren. De hele helling was begroeid met wilde braamstruiken, die daar al sinds mensenheugenis stonden. Ze beperkten zich meestal tot plukken vanaf het pad, dat elk jaar werd vrijgemaakt, en langs de randen, en dat leverde meer vruchten op dan ze met hun allen konden plukken, zelfs tijdens een Zomerbijeenkomst. Niemand had ooit de moeite genomen om een weg uit te hakken verder tussen de struiken door of een gat te maken en een grot te ontdekken.

‘Wat heeft je doen besluiten om hier tussen de doornstruiken te gaan hakken, Ayla?’ vroeg Tormaden toen ze het donkere gat in liepen. ‘Dat komt door Wolf,’ zei ze, op hem neerkijkend. ‘Eigenlijk heeft hij de grot ontdekt. Ik was op zoek naar iets voor het ochtendmaal van morgen, voor bij de haas en het sneeuwhoen. Wolf helpt me vaak bij de jacht; hij heeft een goede neus. Hij verdween achter deze berg steenbrokken en onder de braamstruiken, en het duurde heel lang voordat hij terugkwam. Toen vroeg ik me af wat hij daar had gevonden. Ik hakte een gat in de struiken en ontdekte dat het een grot was. Vervolgens ben ik weer naar buiten gegaan om een fakkel aan te steken, waarna ik opnieuw naar binnen ben gegaan.’ ‘Ik vermoedde al dat je daarvoor een reden moest hebben gehad,’ zei Tormaden, zich zowel bewust van haar ongewone manier van praten als van haar persoontje. Ze was een beeldschone vrouw, vooral als ze glimlachte.

Met Ayla en de wolf voorop en Tormaden achter haar, beiden met een fakkel in de hand, liepen ze een voor een de opening binnen die in de struiken was uitgehakt. Zelandoni en Jonokol liepen achter Tormaden, gevolgd door Joharran, Marthona en Jondalar. Het viel Ayla op dat de groep zich automatisch had opgesteld in de volgorde die werd aangehouden bij speciale of formele gelegenheden, zoals een begrafenis, behalve dat zij nu vooropliep, waardoor ze zich wat ongemakkelijk voelde. Ze vond niet dat ze daar het recht toe had. Ze wachtte totdat iedereen in de grot was aangekomen. De laatste was Lanoga, die Lorala droeg, de dochters van Laramars gezellin Tremeda, de familie die altijd achteraan liep. Ze glimlachte de meisjes toe en Lanoga glimlachte verlegen terug. Ayla was blij dat ze was meegekomen. Lorala begon het mollige uiterlijk te krijgen dat normaal was voor een baby van haar leeftijd en haar surrogaatmoeder Lanoga, die inmiddels elf jaar telde, had haar handen vol aan de kleine, maar leek daar erg van te genieten. Ze zocht tegenwoordig vaak het gezelschap van de jonge moeders van de grot, en aangemoedigd door hun gepoch over hun baby‘s, begon ze zelf ook te praten over Lorala‘s prestaties.

‚De grond is glad, dus wees voorzichtig,‘ zei Ayla toen ze de groep dieper de grot in leidde. Bij het licht van de fakkels was nu gemakkelijk te zien dat de gang na de ingang steeds breder werd naarmate ze dieper afdaalden. Ayla werd zich bewust van de kille vochtigheid in de grot, de aardgeur van natte klei, een gedempt geluid van druppelend water en de ademhaling van de mensen achter zich, maar niemand zei iets. De grot leek tot zwijgzaamheid te inspireren, tot een verwachtingsvolle stilte, zelfs bij de baby’s.

Toen ze voelde dat de grond vlakker werd, vertraagde ze haar pas en hield ze haar fakkel wat lager. De anderen deden hetzelfde en keken naar de grond om te kunnen zien waar ze hun voeten neerzetten. Toen iedereen het vlakke stuk had bereikt, bracht Ayla haar fakkel weer omhoog. De anderen volgden haar voorbeeld en overal klonken onwillekeurige uitroepen van verwondering op, en vervolgens was iedereen met stomheid geslagen door de schoonheid van de schitterende witte wanden van gekristalliseerd calciet, dat de vorm van de rots volgde. Het leek wel of de wanden leefden in het flakkerende licht van de fakkels. De schoonheid van de grot had niets te maken met stalactieten; daarvan waren er maar weinig, maar de grot was prachtig en meer dan dat, want hij was vervuld van een krachtige aura, magisch, bovennatuurlijk en spiritueel.

‘O, Grote Aardmoeder!’ zei de zelandoni Die Eerste Was. ‘Dit is Haar heiligdom. Dit is Haar schoot.’ Toen begon ze te zingen met haar prachtige, volle, krachtige stem:

 

‘Uit de chaos van tijd, vóór het eerste ochtendgloren,

Werd uit de wervelwind de verheven Moeder geboren.

Zij besefte terstond: het leven had grote waarde.

Maar de donkere leegte griefde de Grote Moeder der Aarde.’

‘De Moeder was alleen. Verder was er geen een.’

 

De grot weergalmde van haar stem, waardoor de indruk werd gewekt dat haar zang werd begeleid. Toen begon iemand op een fluit te spelen en werd ze werkelijk begeleid. Ayla keek om zich heen om te zien wie het was. Een jonge man die ze niet kende maakte de muziek. Hoewel hij haar vagelijk bekend voorkwam, wist ze dat hij niet van de Negende Grot was. Aan zijn kleding kon ze zien dat hij van de Derde Grot kwam, en toen wist ze waarom hij iets bekends had: hij leek op de leider van de Derde Grot, Manvelar. Ze probeerde zich te herinneren of ze hem had ontmoet, en de naam Morizan kwam in haar op. Hij stond naast Ramila, een mollige, aantrekkelijke, bruinharige jonge vrouw, een van de vriendinnen van Folara. Hij was waarschijnlijk op bezoek in hun kamp en is toen met hen meegekomen. Iedereen zong nu het Lied van de Moeder mee en ze waren bij een van de diepzinnigste passages gekomen:

 

‘Toen het tijdstip dan aanbrak en Zij opnieuw leven baarde,

Bracht Haar water het leven weer terug op de Aarde.

In het verdriet van Haar verlies vergoot Zij menige traan,

Die zich vormden tot dauwdruppels en regenbogen deden ontstaan.’

‘Haar vruchtwater bracht groen. Maar Ze huilde ook toen.’

 

‘Met een bulderend geraas scheurden Haar rotsen uiteen,

En een diepe spelonk in Haar wezen verscheen.

Toen schonk Ze weer leven uit Haar innerlijk zo groot,

En ontsproten de Aardkinderen aan Haar moederschoot.’

‘De Moeder, in vertwijfeling verzonken, heeft nu een schare kinderen het leven geschonken.’

 

‘Sommigen zwommen, anderen vlogen, elk kind was uniek,

Sommigen kropen, anderen liepen, vol kracht en energiek.

Elke vorm was compleet, ieder wezen volmaakt,

Elke vorm was er een die kon worden nagemaakt.’

‘Beloond zag de Moeder Haar grote streven. De groene aarde wemelde van het leven.’

 

Opeens werd Ayla overvallen door een gevoel dat ze eerder had gehad, al was de laatste keer nu erg lang geleden – een akelig voorgevoel. Sinds de Stambijeenkomst, toen Creb op onverklaarbare wijze had beseft dat zij anders was, werd ze soms overvallen door deze eigenaardige angst, een soort desoriëntatie, alsof hij haar veranderd had. Ze voelde een tinteling, een prikkeling, misselijkheid die met kippenvel en zwakte gepaard ging, en ze huiverde toen haar herinnering aan een duisternis dieper dan in enige grot werkelijkheid werd. Achter in haar keel proefde ze het donkere, kille leem en de zwammen die groeiden in aloude wouden.

 

Een woedend gebrul verscheurde de stilte en de mensen die toekeken deinsden angstig achteruit. De reusachtige holenbeer duwde tegen het hek van de kooi, dat met een klap tegen de grond sloeg. De razend geworden beer was los! Broud was op zijn schouders geklommen, twee andere mannen hingen aan zijn vacht. Opeens had het monster een van de mannen in zijn greep, maar zijn wanhoopskreet werd afgebroken toen zijn ruggengraat knapte in de krachtige omhelzing van de beer. De mog-urs pakten het lichaam op en droegen het plechtstatig een grot binnen. Creb, in zijn cape van berenhuid, strompelde voor hen uit. Ayla staarde naar de witte vloeistof in een gebarsten houten kom. Ze voelde zich gespannen en bang; ze had iets verkeerds gedaan. De kom had leeg moeten zijn. Ze bracht de kom naar haar lippen en dronk hem leeg. Haar perspectief veranderde; in haar binnenste was een wit licht en ze leek groter te worden en vanuit de hoogte neer te kijken op sterren die een pad markeerden. De sterren veranderden in flikkerende lichtjes die zich door een oneindig lange grot bewogen. Toen werd een rood licht aan het eind steeds groter, het vulde haar gezichtsveld, en met een wee, misselijkmakendgevoel keek ze naar de mog-urs, die in een kring zaten, half verborgen achter pilaren van druipsteen.

Ze voelde zich dieper wegzinken in een zwarte afgrond, verlamd van angst. Opeens was Creb bij het licht in haar binnenste. Hij hielp haar, steunde haar, stelde haar gerust. Hij nam haar mee op een vreemde tocht, terug naar hun gezamenlijk begin, door zout water en pijnlijke teugen lucht, leemachtige aarde en hoge bomen. Toen waren ze op de grond. Ze liepen rechtop op twee benen; ze liepen een grote afstand, westwaarts naar een grote, zoute zee. Ze kwamen bij een steile rotswand, de voorkant gericht op een rivier en een vlakte, met een diepe holte onder een enorme overhangende steenplaat: het was de grot van een van zijn vroege voorouders. Maar toen ze de grot naderden, begon Creb te vervagen, haar te verlaten.

Het tafereel werd wazig. Creb vervaagde nu sneller en was bijna helemaal weg. Met haar blik zocht ze het landschap af, wanhopig op zoek naar hem. Toen zag ze hem boven op de klip, boven de grot van zijn voorouder, naast een groot rotsblok, een langwerpige, enigszins platte pilaar van steen die schuin over de rand hing, alsof hij was bevroren op het moment dat hij had zullen vallen. Ze riep hem toe, maar hij was in de rots opgegaan. Ayla voelde zich diepbedroefd; Creb was weg en ze was alleen. Toen verscheen Jondalar op de plek waar hij was geweest.

 

Ayla had het gevoel dat ze met een enorme vaart over vreemde werelden raasde, en opnieuw werd ze overvallen door de verschrikking van de zwarte leegte, maar ditmaal was het anders. Ze deelde de ervaring met Mamut en ze werden beiden overmand door de verschrikking. Toen hoorde ze vaag, als van heel ver weg, Jondalars stem, vervuld van kwellende angst en liefde. Hij riep haar en trok haar en ook Mamut terug, met de kracht van zijn liefde en zijn verlangen. Een tel later was ze terug, koud tot op het bot.

‘Ayla, ben je niet lekker?’ zei Zelandoni. ‘Je staat te rillen.’

 

Aardkinderen deel 5 - Vuurplaats in Steen
titlepage.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_000.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_001.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_002.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_003.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_004.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_005.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_006.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_007.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_008.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_009.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_010.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_011.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_012.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_013.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_014.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_015.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_016.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_017.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_018.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_019.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_020.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_021.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_022.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_023.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_024.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_025.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_026.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_027.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_028.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_029.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_030.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_031.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_032.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_033.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_034.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_035.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_036.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_037.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_038.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_039.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_040.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_041.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_042.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_043.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_044.xhtml
Een_vuurplaats_in_steen_split_045.xhtml