16
Na een poosje zag Ayla dat de moeder begon te reageren op het angstige gesnik van haar kind. Relona duwde zich weg van het graf en nam zonder eerst de aarde van zich af te vegen haar dochtertje in haar armen. Het oudere kind ging zitten en sloeg zijn armen om zijn moeders hals. Ze sloeg een arm om hem heen en met z’n drieën bleven ze zo zitten huilen.
Maar het geluid van het gesnik klonk anders, dacht Ayla. Minder wanhopig, meer als een uiting van gedeeld verdriet en wederzijdse troost. Op een teken van de Eerste hielpen de zelandonia en enkele anderen, onder wie Ranokol, Shevonars broer, hen overeind om hen weg te voeren van het graf.
Ranokols verdriet om het verlies van zijn broer was even diep als dat van Relona, maar hij uitte het anders. Hij bleef zich maar afvragen waarom Shevonar het slachtoffer had moeten worden en niet hijzelf. Zijn broer had een gezin en hij had niet eens een gezellin. Ranokol kon dit maar niet van zich afzetten, maar hij wilde er niet over praten. Hij zou zo mogelijk het liefst zijn weggebleven bij de begrafenisceremonie, en zich op het graf werpen was wel het laatste wat hij wilde doen. Het enige wat hij wilde was zo snel mogelijk vertrekken.
‘We hebben Shevonar van de Negende Grot van de Zelandoniërs naar Jouw boezem teruggebracht, Grote Aardmoeder,’ intoneerde Zelandoni.
Alle mensen die zich hadden verzameld voor de begrafenis van Shevonar stonden om het graf en Ayla bespeurde iets van verwachting. Er stond iets te gebeuren en iedereen lette op de zwaarlijvige doniër. De trommen en fluiten hadden niet-aflatend geklonken, maar het geluid was deel gaan uitmaken van de omgeving en Ayla had er niet meer op gelet, totdat de klank van de muziek opeens veranderde en Zelandoni weer begon te zingen:
‘Uit de chaos van tijd, vóór het eerste ochtendgloren,
Werd uit de wervelwind de verheven Moeder geboren.
Zij besefte terstond: het leven had grote waarde.
Maar de donkere leegte griefde de Grote Moeder der Aarde.’
De menigte antwoordde in koor, waarbij sommigen zongen en anderen de woorden gewoon opzegden:
‘De Moeder was alleen. Verder was er geen een.’
Toen zong de Ene Die Eerste Was weer alleen:
‘Uit het stof van Haar geboorte schiep toen de Moeder,
Een bleek stralende vriend, een metgezel, een broeder.
Tezamen groeiden zij op, leerden liefde en kommernis,
En toen Zij daarvoor rijp was, volgde een Verbintenis.’
En de anderen antwoordden met:
‘Hij koesterde Haar. Haar bleek stralende minnaar.’
Ayla begreep dat dit een verhalend lied was dat iedereen kende en waarop ze hadden gewacht. Ze ging er al helemaal in op en wilde meer horen. Ze luisterde terwijl Zelandoni de coupletten zong, aangevuld door de anderen met de laatste regel:
‘Even was Ze gelukkig met één om te beminnen,
Maar de Moeder werd onrustig, onzeker vanbinnen.
Ze beminde Haar vriend, Haar gezel in het leven,
Maar toch miste Zij iets, had meer liefde te geven.’
‘De Moeder was Zij. Ze wilde er een wezen bij.’
‘Ze tartte de grote leegte, de chaos, alle duistere hoeken,
Om de kille bron van de vonk van het leven te zoeken.
De wervelwind was afschrikwekkend, het duister volkomen,
Chaos was ijskoud, en liet zich met Haar warmte doorstromen.’
‘De Moeder was onwankelbaar. Ze schrok niet terug voor het gevaar.’
‘Aan ijzige chaos onttrok Zij de vonk waaruit leven ontsproot,
En Ze vluchtte met de levenskracht ingebed in haar schoot.
Met het leven dat Zij droeg dijde Zij uit,
En vol liefde en trots gaf Zij van Zichzelfaan haar spruit.’
‘De Moeder was geslaagd in Haar streven. Zij deelde Haar leven.’
‘De duistere leegte en de uitgestrekte, barre Aarde,
Keken verwachtingsvol uit naar het kind dat Zij baarde.
Leven haalde adem uit Haar botten en dronk van Haar bloed,
Deed Haar huid opensplijten en verscheurde Haar gemoed.’
‘De Moeder had gegeven. Een ander kwam tot leven.’
‘Haar gutsende geboortewater deed rivieren en zeeën volstromen,
Overspoelde het land, en daaruit groeiden de bomen.
Elke kostbare druppel bracht blad en gras uit de grond,
Tot uit al het welige groen de nieuwe Aarde ontstond.’
‘Haar wateren vloeiden. Nieuw groen en bomen groeiden.’
‘Met de komst van nieuw leven braakte Zij water en vuur,
Leverde een pijnlijke strijd in haar barensuur.
Haar droog, gestold bloed werd tot okerrood aard’,
Maar het prachtige kind was de inspanning waard.’
‘De Moeder was blij. Een stralende jongen erbij.’
Ayla’s adem stokte bij het horen van de woorden die het verhaal van haar en haar zoon Durc leken te vertellen. Ze dacht terug aan de pijnlijke inspanning om hem ter wereld te brengen en hoezeer later alles de moeite waard was gebleken. Durc was een bron van vreugde voor haar geweest.
De vrouw vervolgde met haar welluidende stem:
‘Bergen verrezen, spuwden vlammen de hemel tegemoet,
Zij voedde Haar zoon uit haar bergachtig gemoed.
Hij zoog o zo hard, de vonken namen ‘n hoge vlucht,
Hete melk van de Moeder vormde een pad door de lucht.’
‘Zijn leven was begonnen. Ze voedde de jongen.’
Wat komt dit verhaal me bekend voor, dacht Ayla. Ze schudde haar hoofd, alsof ze probeerde iets op zijn plek te laten vallen. Jondalar heeft me tijdens onze Tocht hierheen stukjes hiervan verteld.
‘Hij lachte en speelde, werd stralend en groot,
Hij verlichtte het donker, het kind uit Haar schoot.
Hij werd schrander en sterk, door Haar teder bemind,
Maar al snel werd hij volwassen, niet langer meer kind.’
‘Hij werd groot, zo snel dat het Haar griefde.
Wist zelfalras wat hem beliefde.’
‘Een kiem van nieuw leven had Zij aan de bron onttrokken,
Maar de grote, kille leegte begon Haar zoon nu te verlokken.
De Moeder gaf hem Haar liefde, maar de jongen voelde zich gevangen,
Hij wilde reizen en spanning, koesterde vele verlangens.’
‘Chaos was Haar slecht gezind. Hij wilde weg, Haar dierbaar kind.’
Ayla kon het niet uit haar hoofd zetten. Het is niet alleen Durc, dacht ze. Ik heb het gevoel dat ik dit verhaal ken, de essentie althans. Maar wanneer heb ik het dan gehoord? Toen ging haar een licht op. Losaduna! Ik heb allerlei dingen die hij me heeft verteld uit het hoofd geleerd! Daarbij was ook een verhaal over de Moeder. Jondalar heeft er zelfs delen van gereciteerd tijdens die ceremonie. Het was niet precies hetzelfde, en het was in hun taal, maar het Losadunisch heeft veel overeenkomsten met het Zelandonisch. Daardoor verstond ik al zo snel wat ze zeiden! Terwijl ze luisterde, concentreerde ze zich op wat ze zich herinnerde van het verhaal van de Moeder, en toen kreeg ze ook een idee van de overeenkomsten en de verschillen.
‘Terwijl de Grote Moeder sliep, sloop hij weg van Haar zij,
En uit de donkere, wielende leegte kwam chaos nabij.
De donkerte lokte en misleid door de wind,
Nam chaos bezit van Haar dierbare kind.’
‘De duisternis greep Haar zoon. Die jongen, zo schrander en schoon.’
‘Moeders stralende kind, eerst nog zo verrukt,
Voelde zich in de sombere, kille leegte alras bedrukt.
Maar Haar onbezonnen telg, door wroeging gekweld,
Kon niet meer ontsnappen aan het duistere geweld.’
‘Chaos gaf hem niet prijs. Haar argeloze rijs.’
‘De Moeder ontwaakte toen hij de duisternis in werd gesleurd,
Ze kon hem nog net grijpen in het besef van wat er was gebeurd.
Ze smeekte de hulp af van hem met de blekere gloed,
Bij het terughalen van het teerbeminde kind van Haar bloed.’
‘De Moeder weigerde los te laten. Ze hield hem voortdurend in de gaten.’
Ayla glimlachte toen ze besefte wat het volgende couplet zou inhouden, althans de essentie ervan. Nu vertelt Moeder Aarde Haar oude vriend, de Maan, wat Haar zoon is overkomen, dacht Ayla.
‘Ze is blij met zijn komst, Haar minnaar, eens zo geliefd,
Ze doet haar relaas, gekweld en gegriefd.
Hij stemt ermee in Haar te helpen in de strijd,
Om Haar kind te redden uit zijn narigheid.’
En nu zeggen de toehoorders het op hun manier, zei Ayla bij zichzelf. Op die manier wordt het verhaal altijd verteld. Eerst vertelt de losaduna of de zelandoni het, waarna de toehoorders antwoorden of het in andere woorden herhalen.
‘Ze vertelde van Haar verdriet. En van de duistere, wielende bandiet.’
Toen was Zelandoni weer aan de beurt:
‘De Moeder moest rusten, Zij was stervensmoe,
Ze reikte wat Ze vasthield haar lichtgevende minnaar toe.
Terwijl Zij lag te slapen, bestreed hij de kille kracht,
Een tijdlang hield hij stand, worstelend uit alle macht.’
‘Zijn geest was krachtig. Maar het gevecht werd hem te machtig.’
‘Haar zacht schijnende vriend, groot was zijn verzet,
Maar de strijd was te zwaar, besefte hij ontzet.
Zijn waakzaamheid verslapte, hij sloot zijn ogen met een zucht,
En de duisternis besloop hem, stal zijn licht uit de lucht.’
‘Haar vriend boog moe het hoofd. Zijn licht werd gedoofd.’
‘Toen de duisternis viel, ontwaakte Zij met een kreet van smart,
De sombere leegte verborg het licht, alles was zwart.
Ze mengde zich in de strijd, sprong voor Haar vriend in de bres,
En de donkere schaduw verjoeg Zij met succes.’
‘Maar het bleke, nachtelijke licht. Verloor Haar zoon uit het zicht.’
‘Kille chaos had gewonnen en Haar heldere, vurige zoon,
Schonk de aarde geen warmte, was in de greep van de cycloon.
Het welige, groene leven werd nu tot sneeuw en tot ijs,
En de gure wind geselde het vroegere paradijs.’
‘Het was om te wenen. Al het groen was verdwenen.’
‘De Moeder was moe, Haar zielenpijn groot,
Maar ze stak weer Haar hand uit naar het kind van Haar schoot.
Ze kon het niet laten, Ze was nog niet verslagen,
Het licht wilde Ze redden, de duisternis verjagen.’
‘Ze ging door met de strijd. Tot Ze het licht had bevrijd.’
‘Haar lichtgevende vriend mengde zich weer in de twist,
Met de rover die het kind van Haar borst had gegrist.
Weer vochten zij samen voor de zoon die Zij vereerde,
Hun moeite wierp vrucht aftoen het licht wederkeerde.
‘De strijd was achter de rug. Zijn schittering was terug.’
De Grote Aardmoeder en de Maan hadden de Zon teruggehaald, maar niet helemaal; ook nu wist Ayla wat er ging komen:
‘Maar het sombere, kille donker smachtte naar zijn heldere, warme gloed,
De Moeder vocht verbeten, verloor nog immer niet de moed.
De wervelwind rukte, maar Zij gaf zich niet gewonnen,
In de strijd die Ze met Haar donkere, wielende vijand was begonnen.’
‘Ze had de duisternis bezworen. Maar Haar zoon had Zij verloren.’
Was de Zelandonische versie langer dan het verhaal van de Losaduniërs? Of leek dat alleen maar zo? Misschien komt dat doordat het verhaal nu gezongen wordt, maar ik vind het zingen wel mooi. Ik wilde dat ik er meer van begreep. Ik geloof dat het lied soms verandert; sommige coupletten klinken anders.
‘Terwijl Ze streed met de wervelwind en chaos werd verdreven,
Gloeide het licht van Haar zoon krachtig en vol leven.
Toen de Moeders kracht verzwakte, kreeg de leegte de overhand,
En aan het eind van de dag werd het weer donker in het land.’
‘Ze voelde de warmte van Haar kind. Maar niemand had gewonnen, noch Zij, noch de wind.’
‘De Grote Moeder leefde met pijn in Haar hart,
De scheiding van Haar zoon dompelde Haar in diepe smart.
Ze verlangde naar het kind dat Zij prijs had moeten geven,
En zocht in Haar kern nog een kiem van nieuw leven.’
‘Zich erbij neerleggen kon Zij niet. Het verlies was een te groot verdriet.’
‘Toen het tijdstip dan aanbrak en Zij opnieuw leven baarde,
Bracht haar water het leven weer terug op de Aarde.
In het verdriet van haar verlies vergoot Zij menige traan,
Ze vormden zich tot dauwdruppels en deden regenbogen ontstaan.’
‘Haar vruchtwater bracht groen. Maar Ze huilde ook toen.’
Wat er nu komt vind ik bijzonder mooi, maar ik vraag me af hoe Zelandoni het zal zingen, dacht Ayla.
‘Met een bulderend geraas scheurden Haar rotsen uiteen,
En een diepe spelonk in Haar wezen verscheen.
Toen schonk Ze weer leven uit Haar innerlijk zo groot,
En ontsproten de Aardkinderen aan Haar moederschoot.’
‘De Moeder, in vertwijfeling verzonken, heeft nu een schare kinderen het leven geschonken.’
‘Sommigen zwommen, anderen vlogen, elk kind was uniek,
Sommigen kropen, anderen liepen, vol kracht en energiek.
Elke vorm was compleet, ieder wezen volmaakt,
Elke vorm was er een die kon worden nagemaakt.’
‘Beloond zag de Moeder Haar grote streven. De groene aarde wemelde van het leven.’
‘Geen van de vogels, vissen en dieren die het levenslicht hadden aanschouwd,
Zouden de Moeder verlaten, zij waren Haar trouw.
Elke soort zou nu leven bij de plek waar die was gebaard,
En zo bevolkten zij samen de Grote Moeder Aard’.’
‘Ze bleven allen dicht bij Haar. Zo kwam niemand in gevaar.’
‘Zij waren alle Haar kinderen, en trots was Haar deel,
Maar van haar innerlijke levenskracht restte Haar niet veel.
Ze had een klein beetje over, een laatste restje kracht,
Om een kind te baren dat zou beseffen wat was volbracht.’
‘Een kind dat respect zou leren. En de Moeder vereren.’
‘Eerste Vrouw werd geboren, volgroeid en vol leven,
Gaven om te overleven werden haar meegegeven.
De Eerste Gave was het leven zelf, en net als Grote Moeder Aarde,
Had ze een aangeboren besef des levens grote waarde.’
‘Eerste Vrouw sproot voort. De allereerste van haar soort.’
‘Ze kreeg de Gave van Visie, alles zien in verband,
Een verlangen naar kennis, een helder verstand.
Eerste Vrouw kreeg instinct, kennis werd haar grote kracht,
Om te kunnen overleven en om door te geven aan haar nageslacht.’
‘Eerste Vrouw kon zich weren. Wat ze niet wist, dat kon ze leren.’
‘Haar levenskracht was opgebruikt, maar de Moeder was niet versaagd,
Want in het doorgeven van de Levensgeest was Zij zeker geslaagd.
Al Haar kinderen plantten zich voort om hun soort te handhaven,
En Vrouw was gezegend met dezelfde Gave.’
‘Maar Vrouw was alleen. Verder was er niet één.’
‘De Moeder dacht terug aan Haar eigen eenzaamheid,
De liefde van Haar vriend en zijn zoete tederheid.
Met inzet van al haar krachten schept Zij nog één vonk,
Waarmee Ze als gezel voor Vrouw Eerste Man het leven schonk.’
‘Opnieuw had Zij gegeven. Nog één schonk Zij het leven.’
‘Aan de zijde van Vrouw had zich nu Man geschaard,
En als thuis schonk de Moeder hun toen de Aard’.
Het water, het land, al wat Zij had gesticht,
Daar zorgvuldig mee omgaan, dat werd nu hun plicht.’
‘Ze mochten alles beheren, maar het nimmer onteren.’
‘De Moeder schonk de Aardkinderen Gaven om te overleven,
Maar toen besloot Ze om hun nog iets te geven.
De Gave van Genot en elkaar te beminnen,
Een eerbewijs aan de Moeder in de drift van hun zinnen.’
‘De Gaven zijn welverdiend. Als daarmee de Moeder wordt gediend.’
‘Tevreden met Haar schepping bezag Zij het paar,
Ze leerde hun tederheid en liefde voor elkaar.
Ze schonk hun verlangen om elkaar met liefde te strelen,
En de Gave van de Moeder samen in genot te delen.’
‘En toen was Zij klaar. Haar kinderen hielden van elkaar.
De Aardkinderen hadden het geluk gevonden. De Moeder kon eindelijk rusten in Haar sponde.’
Ayla wachtte of er nog meer zou volgen, maar de stilte hield aan en ze besefte dat het Lied van de Moeder ten einde was.
De mensen liepen in groepjes van twee en drie terug naar hun respectieve Grotten. Sommigen zouden pas in het holst van de nacht thuis zijn; anderen maakten plannen om bij vrienden of verwanten te blijven logeren. Enkele acolieten en Zelandonia bleven op de begraafplaats achter om de esoterische aspecten van de ceremonie af te werken en zouden pas de volgende ochtend terugkeren. Een aantal mensen ging met Relona en haar kinderen mee naar huis en bleef bij haar overnachten, de meesten slapend op de vloer. Het geloof wilde dat ze door veel mensen omringd moest zijn. Het was wel voorgekomen dat de elan van een overleden levensgezel had geprobeerd naar huis terug te keren voordat het tot hem doorgedrongen was dat hij niet langer in deze wereld thuishoorde. De treurende gezellinnen waren ontvankelijk voor de dolende geesten en hadden de bescherming van veel mensen nodig om boosaardige machten af te weren. Met name oudere mensen kwamen soms in de verleiding om de elan van hun levensgezel kort na zijn of haar dood naar de volgende wereld te volgen. Relona was gelukkig nog jong en had jonge kinderen die haar nodig hadden.
Ayla was een van degenen die bij de kersverse weduwe bleven overnachten, en Relona leek dat bijzonder op prijs te stellen. Jondalar was ook van plan geweest om te blijven, maar tegen de tijd dat hij de laatste van zijn ceremoniële taken had volbracht, was het erg laat en toen hij in het onderkomen naar binnen keek, hadden zich daar zoveel mensen neergevlijd dat hij geen ruimte zag om zijn grote lichaam daartussen te persen. Ayla wuifde naar hem vanaf de andere kant van het vertrek. Wolf lag naast haar, en waarschijnlijk door hem had zij wat meer ruimte om zich heen, maar toen hij probeerde om de slapers heen te lopen, werden er een paar wakker. Marthona, die dichter bij de ingang lag, zei dat hij beter naar huis kon gaan. Hij voelde zich een tikkeltje schuldig, maar tegelijk opgelucht. Nachtelijke waken om dolende geesten te weren waren niet bepaald iets waarvan hij genoot. Bovendien had hij die dag al genoeg met de geestenwereld van doen gehad en was hij doodmoe. Hij miste Ayla’s aanwezigheid toen hij in zijn slaaprol kroop, maar viel al snel in slaap.
Bij haar terugkeer naar de Negende Grot begaf de Ene Die Eerste Was zich onmiddellijk naar haar onderkomen. Ze zou weldra een Tocht naar de volgende wereld maken en wilde mediteren om zich daarop voor te bereiden. Ze legde haar borstsieraad af en draaide het om met de onversierde kant naar boven. Ze wilde niet gestoord worden. Ze zou niet alleen proberen Shevonars geest naar de wereld na deze wereld te leiden, maar ze was tevens van plan op zoek te gaan naar Thonolans elan, en daarvoor had ze zowel Jondalar als Ayla nodig.
Toen Jondalar wakker werd, bedacht hij dat hij zin had om wat werktuigen te maken. Zonder het zich echt bewust te zijn was hij het onbehaaglijke gevoel dat de recente esoterische gebeurtenissen in hem hadden opgeroepen nog niet geheel kwijt. Vuursteen kloppen was niet alleen zijn ambacht, maar ook iets wat hij graag deed, en aan de gang gaan met een massief brok steen was een uitstekende manier om de wazige, onstoffelijke en nogal angstaanjagende geestenwereld te vergeten.
Hij haalde het pak vuursteen tevoorschijn dat hij had uitgehakt in de vuursteenmijn van de Lanzadoniërs. Dalanar had het materiaal bekeken dat Jondalar had afgebikt van de steenmassa waaruit het hoogwaardige vuursteen werd gewonnen waarom de Lanzadoniërs bekendstonden, en had hem precies verteld welke stukjes hij het best kon meenemen. Hij had hem ook geholpen met het wegbikken van het overtollige materiaal, zodat hij louter werkbare brokken hoefde mee te slepen. Paarden konden heel wat meer torsen dan mensen, maar vuursteen was zwaar. Hij had maar een beperkte hoeveelheid steen kunnen meenemen, maar toen hij de brokken bekeek die hij had meegebracht, viel hem opnieuw de uitstekende kwaliteit op. Hij koos twee mooie stenen uit en legde de andere terug. Toen haalde hij zijn bundel werktuigen om zijn klopstenen en verscheidene hamers en fijn gereedschap van been en gewei uit te pakken. Hij bekeek elk werktuig zorgvuldig, waarna hij alles weer inpakte, samen met de twee vuursteenbrokken. Halverwege de ochtend was hij klaar om een afgezonderde plek te zoeken waar hij zijn vuursteen kon bewerken. Vuursteensplinters waren bijzonder scherp en vlogen alle kanten op. Serieuze steenbewerkers kozen altijd een plek op enige afstand van de ruimten waar regelmatig mensen liepen, ver van de blote voeten van rondrennende kinderen en hun vaak in dagelijkse beslommeringen opgaande moeders of onachtzame oppassers.
Jondalar schoof de voorhang voor de ingang opzij en liep het onderkomen van zijn moeder uit. Toen hij in de richting van de richel keek, zag hij dat de lucht bewolkt en grauw was. Een miezerige druilregen hield bijna iedereen in de stenen schuilplaats gekluisterd en in de grote open ruimte bij de onderkomens was veel bedrijvigheid. Niemand had vaste tijden om zich bezig te houden met zijn individuele ambachten en interesses, maar dagen als deze werden door velen beschouwd als bijzonder geschikt om zich aan hun diverse projecten te wijden. Windbrekers van panelen of over koorden gehangen huiden werden opgericht als beschutting tegen wind en regen, en een aantal vuren voorzag in extra licht en warmte, al bleven door de koude tochtvlagen warme kleren noodzakelijk.
Hij glimlachte toen hij Ayla naar hem toe zag komen. Ze begroetten elkaar door hun wangen tegen elkaar aan te drukken. Haar vrouwelijke geur deed hem eraan denken dat hij de nacht niet met haar had doorgebracht. Hij werd overspoeld door het verlangen om met haar terug te gaan naar hun slaapvachten om meer te doen dan slapen. ‘Ik was net op weg naar Marthona’s onderkomen om te kijken of jij daar was,’ zei ze.
‘Toen ik wakker werd, had ik opeens zin om het vuursteen te bewerken dat ik heb meegebracht uit Dalanars mijn, en wat nieuwe werktuigen te maken,’ zei hij terwijl hij zijn vertrouwde leren buidel omhooghield. ‘Maar zo te zien had iedereen vanochtend zin om aan iets te werken.’ Hij liet zijn blik over de drukke werkruimte gaan. ‘Ik denk dat ik maar niet hier blijf.’
‘Waar ga je dan zitten werken?’ vroeg Ayla. ‘Ik ga even kijken of alles goed is met de paarden, maar misschien kom ik later bij je langs.’ ‘Ik denk dat ik naar Rivierafwaarts ga. Daar gaan veel werktuigmakers heen om te werken,’ zei hij. Hij dacht even na en voegde er toen aan toe: ‘Wil je dat ik met je meega om je met de paarden te helpen?’ ‘Als je wilt mag je natuurlijk mee, maar nodig is het niet,’ zei Ayla. ‘Ik wil alleen kijken of alles in orde is. Ik denk niet dat ik vandaag ga rijden. Misschien neem ik Folara mee om te zien of ze wil proberen op Whinneys rug te zitten. Ik heb haar beloofd dat ze dat een keer mocht doen en ze zei dat ze het graag wilde proberen.’ ‘Het zou wel leuk zijn om te zien hoe ze het doet, maar eerlijk gezegd heb ik vandaag echt zin om aan een paar werktuigen te werken,’ zei Jondalar.
Ze liepen samen tot aan de werkruimte, waar Jondalar doorliep in de richting van Rivierafwaarts en Ayla en de wolf achterbleven om Folara te zoeken. De motregen was overgegaan in gestage regen en terwijl ze wachtte tot die wat zou afnemen, bleef Ayla bij verschillende mensen staan kijken om te zien waarmee ze bezig waren. Ze was altijd gefascineerd geweest door de verscheidenheid aan ambachten en vaardigheden, en ze keek geïnteresseerd toe. De sfeer was bedrijvig, maar ontspannen. Bepaalde aspecten van elk ambacht vereisten uiterste concentratie, maar routinematige elementen lieten ruimte voor een babbeltje en een bezoek. De meeste mensen waren maar al te graag bereid haar vragen te beantwoorden, haar hun technieken te demonstreren en hun werkwijze uit te leggen.
Toen Ayla Folara ontdekte, was ze net bezig om samen met haar moeder een weefgetouw te bespannen, een werkje dat ze niet zomaar kon neerleggen. Ze vond het heel jammer, want ze was graag meegegaan. Ayla zou graag zijn gebleven om te zien hoe het bespannen in zijn werk ging, maar ze had zich nu eenmaal voorgenomen om naar de paarden te gaan. Ze beloofde Folara dat ze haar een andere keer mee zou nemen. Het was even opgehouden met regenen en ze besloot om te vertrekken voordat het weer begon.
Whinney en Renner waren in uitstekende conditie en blij haar en Wolf te zien toen ze hen eindelijk achter in het Wouddal had gevonden. Ze hadden midden in het beboste dal een klein, groen weiland ontdekt met een heldere bron waaromheen zich een vijver had gevormd, en een plek onder een groepje bomen waar ze konden schuilen voor de regen. De edelherten die er al stonden te schuilen, vluchtten weg bij de aanblik van de vrouw en de wolf, terwijl de paarden hinnikend op hen afrenden.
Op die herten is jacht gemaakt, dacht Ayla. Het was heel normaal geweest als ze Wolf argwanend hadden bekeken, maar volwassen herten vluchtten niet weg voor één enkele wolf. De wind voert mijn geur hun richting uit en ze hebben geleerd dat ze van menselijke jagers meer te vrezen hebben.
De zon was tevoorschijn gekomen en ze ontdekte een paar verdorde kaardebollen van het voorgaande jaar en gebruikte de stekelige top om de paardenvachten te roskammen. Toen ze daarmee klaar was, zag ze dat Wolf een prooi besloop. Ze greep haar slinger, die tussen de veter om haar middel geklemd zat, en pakte een steen tussen het grind aan de rand van de vijver. Toen het dier een tweetal hazen uit hun schuilplaats dreef, trof ze een van de knaagdieren bij haar eerste poging. Ze liet de andere aan Wolf over.
De zon ging opeens schuil achter een wolk. Ze keek omhoog en zag aan de stand van de zon dat ze langer was weggebleven dan haar bedoeling was geweest. Er was de afgelopen paar dagen zoveel gebeurd dat ze genoot van het gevoel dat er nu even niets van haar werd verwacht. Maar toen het weer begon te regenen, besloot ze om op Whinney naar de Negende Grot terug te rijden. Renner en Wolf volgden haar.
Ze was blij dat ze dit had gedaan toen het op het moment dat ze de schuilplaats had bereikt begon te stortregenen. Ze leidde de paarden omhoog naar het stenen voorportaal en liep met hen langs de leefruimte en verder in de richting van de minder vaak gebruikte ruimte. Ze passeerde een groepje mannen, die om een vuur zaten. Hoewel ze het spel waarmee ze bezig waren niet herkende, maakte ze uit hun handelingen op dat het om een gokspel ging. Ze staakten het spel om naar haar te staren toen ze voorbijliep. Ayla vond de manier waarop ze haar aanstaarden bijzonder onbeleefd en ze liet de mannen duidelijk zien dat zij betere manieren had door hen niet direct aan te kijken. Maar met de vaardigheid van een Stamvrouw kon ze met vluchtige blikken een heleboel informatie opvangen. Ze zag dat ze opmerkingen tegen elkaar maakten en ze dacht barma te ruiken. Verderop zag ze een aantal mensen die in verschillende stadia bezig waren met het verduurzamen van huiden, van zowel bizons als herten. Vermoedelijk vonden ze het in de gebruikelijke werkruimte te druk, dacht ze. Ze bracht de paarden tot vlak voor het eind van de richel, naast het stroompje dat de Negende Grot van Rivierafwaarts scheidde, en bedacht dat dit een goede plek zou zijn om een winterschuilplaats voor hen te bouwen. Daar zou ze het nog wel met Jondalar over hebben. Ze toonde de dieren het pad dat naar de oever van de Rivier voerde en liet het aan hen over om te beslissen wat ze zouden doen. Toen de paarden het pad afliepen, besloot Wolf met hen mee te gaan. Regen of niet, ze gingen liever grazen bij de Rivier dan dat ze boven op de kale richel bleven staan alleen om droog te blijven.
Ayla wilde doorlopen om Jondalar op te zoeken, maar veranderde van gedachten en liep terug naar de plek waar aan de huiden werd gewerkt. Iedereen was blij met een excuus om het werk even te laten liggen, en sommigen wilden graag met de vrouw praten die door een wolf werd begeleid en voor wie paarden niet op de vlucht sloegen. Ze zag dat Portula er ook was. De jonge vrouw glimlachte Ayla toe; ze probeerde nog steeds vriendschap met haar te sluiten. Ze leek oprecht spijt te hebben van haar aandeel in Marona’s wrede grap. Ayla wilde kleren maken voor Jondalar, zichzelf en het kind dat ze verwachtte, en dacht aan de jonge hertenbok die ze had gedood. Ze vroeg zich af waar hij zou kunnen zijn, maar bedacht dat ze, nu ze toch hier was, op z’n minst de haas die aan de veter om haar middel hing zou kunnen villen om iets voor de baby te maken. ‘Als er ruimte is, zou ik graag deze haas willen villen,’ zei Ayla in het algemeen.
‘Er is ruimte genoeg,’ zei Portula. ‘En ik stel je graag mijn werktuigen ter beschikking, als je die nodig hebt.’
‘Graag, Portula, bedankt voor het aanbod. Ik heb zelf een heleboel werktuigen. Ik leef ten slotte samen met Jondalar,’ zei Ayla met een scheef lachje. Verscheidene mensen glimlachten veelbetekenend. ‘Maar die heb ik nu niet bij me.’
Ayla genoot ervan om te midden van mensen te zijn die allemaal opgingen in de taken waarin ze vaardigheid hadden. Wat een verschil met de eenzame dagen in haar grot in het dal. Dit leek meer op haar jeugd bij Bruns stam, toen ze allemaal met elkaar aan het werk waren geweest.
Snel vilde en ontweide ze haar haas. Toen vroeg ze: ‘Mag ik alles hier even laten liggen? Ik moet naar Rivierafwaarts. Op de terugweg neem ik het mee.’
‘Ik let er wel op,’ zei Portula. ‘Als je wilt, neem ik alles wel mee als ik wegga voordat jij terug bent.’
‘Dat zou heel prettig zijn,’ zei Ayla. Ze begon de jonge vrouw, die duidelijk haar best deed om vriendelijk te zijn, steeds aardiger te vinden. ‘Tot straks,’ zei Ayla, en ze ging op weg.
Toen ze de plankenbrug over de kreek overstak, zag ze Jondalar met een aantal anderen onder het afdak van de eerste schuilplaats. De plek werd duidelijk al heel lang gebruikt als steenklopperswerkruimte. Op de grond lag een dikke laag scherpe splinters en schilfers die waren achtergebleven na het bewerken van vuursteen. Het zou niet verstandig zijn om daar met blote voeten overheen te lopen. ‘Daar ben je dan eindelijk,’ zei Jondalar. ‘We maakten net aanstalten om terug te gaan. Joharran was hier om ons te vertellen dat Proleva een gezamenlijke maaltijd heeft bereid met vlees van een van de bizons. Dat doet ze zo goed en zo vaak dat ik vrees dat de mensen eraan gewend zullen raken. Maar iedereen is vandaag zo druk bezig geweest dat ze dacht dat het gemakkelijk zou zijn. Je kunt net zo goed met ons mee teruglopen, Ayla.’
‘Ik had geen idee dat het al bijna middag was,’ zei ze. Toen ze op weg gingen naar de Negende Grot, zag Ayla Joharran voor hen uit lopen. Ze had hem niet deze kant op zien komen. Hij moet voorbij zijn gekomen toen ik met Portula en de anderen stond te praten of toen ik die haas aan het villen was, dacht ze. Ze zag dat hij op de onbeschofte mannen afstevende die om het vuur zaten.
Joharran had gezien dat Laramar en de anderen zaten te gokken toen hij voorbijsnelde om de ambachtslieden bij Rivierafwaarts te vertellen over de maaltijd die Proleva had georganiseerd. Hij had gevonden dat ze wel ongelooflijk lui waren om te gaan zitten gokken terwijl iedereen druk bezig was, en vermoedde dat ze waarschijnlijk hout gebruikten dat een ander had verzameld, maar toen hij ze op de terugweg weer zag, besloot hij om ook hun de boodschap door te geven. Ze hoorden tenslotte ook bij de Negende Grot, al droegen ze daar niet veel aan bij. Toen hij naderbij kwam, waren ze zo in hun gesprek verdiept dat ze hem niet eens zagen. Eenmaal binnen gehoorsafstand hoorde hij een van hen zeggen: ‘... Wat kun je verwachten van iemand die beweert dat ze de geneeskunst heeft geleerd van platkoppen? Wat kunnen die beesten nou over genezen weten?’
‘Die vrouw is helemaal geen genezeres. Shevonar is immers gestorven!’ stemde Laramar met de eerste man in.
‘Jij was er niet eens bij, Laramar!’ zei Joharran, die zijn best deed kalm te blijven. ‘Zoals gewoonlijk was het je te veel moeite om deel te nemen aan de jacht.’
‘Ik was ziek,’ zei de man tot zijn verdediging.
‘Ziek van je eigen brouwsel zeker,’ zei Joharran. ‘Geloof me nou maar als ik zeg dat niemand Shevonar had kunnen redden. Zelandoni niet, zelfs niet de meest bekwame genezer die ooit heeft bestaan. Hij was door een bizon vertrapt. Welke man is bestand tegen het volle gewicht van een bizon? Als Ayla er niet was geweest, betwijfel ik of hij in leven zou zijn gebleven tot Relona’s komst. Zij heeft een manier gevonden om zijn pijn te verlichten. Ayla heeft niet minder gedaan dan ieder ander had kunnen doen. Waarom verspreid je gemene praatjes over haar? Wat heeft zij jou ooit misdaan?’ Ze deden er het zwijgen toe toen Ayla, Jondalar en een paar anderen voorbijliepen.
‘Waarom loop jij stiekem privé-gesprekken af te luisteren?’ luidde Laramars tegenvraag, nog steeds afwerend.
‚Als ik op klaarlichte dag op jou toeloop, is dat niet echt stiekem te noemen, Laramar. Ik ben gekomen om jullie door te geven dat Proleva met nog een paar mensen een maaltijd heeft bereid voor iedereen, zodat jullie daaraan deel kunnen nemen,’ antwoordde Joharran. ‘Wat ik hoorde werd hardop gezegd. Ik kon moeilijk mijn oren sluiten.’ Toen richtte hij zich tot de anderen. ‘Zelandoni lijkt ervan overtuigd te zijn dat Ayla een uitstekende genezeres is, dus waarom geven jullie haar dan geen kans? Jullie zouden iemand die zo kundig is juist met open armen moeten ontvangen; niemand weet tenslotte wanneer je zelf een genezer nodig zou kunnen hebben. Ik stel voor dat jullie nu allemaal meekomen om te eten.’ De leider keek iedere man recht in het gezicht om hun duidelijk te maken dat hij ze stuk voor stuk herkende en niet zou vergeten. Toen liep hij weg.
Het groepje viel uiteen en de mannen volgden Joharran naar het andere uiteinde van de richel. Sommigen waren het met Joharran eens, althans voorzover het erom ging Ayla een kans te geven zich te bewijzen, maar een paar mannen wilden of konden zich niet over hun vooroordeel heen zetten. Laramar, die toch zijn instemming had betuigd met de man die kwaad van haar had gesproken, kon het in wezen allemaal niets schelen. Hij had nu eenmaal de neiging om altijd de gemakkelijkste weg te kiezen.
Terwijl Ayla met de groep vanaf Rivierafwaarts in de richting van de werkruimte liep, waarbij ze ervoor zorgde dat ze onder de beschuttende overhangende rotsplaat bleef toen het weer harder begon te regenen, dacht ze aan de verscheidenheid aan talenten en vaardigheden waarmee zoveel mensen zich bezighielden. Veel mensen vonden het leuk om dingen te maken, hoewel de keus van het materiaal waarmee ze werkten veelsoortig was. Sommigen, zoals Jondalar, werkten graag met vuursteen om werktuigen en jachtwapens te maken; anderen werkten liever met hout, ivoor of been; en weer anderen met vezels of huiden. Toen bedacht ze dat sommigen, zoals Joharran, misschien graag met mensen werkten.
Toen ze hun doel naderden en heerlijke kookgeuren haar tegemoet zweefden, besefte Ayla dat koken, werken met voedsel, ook iets was waarmee bepaalde mensen zich graag bezighielden. Proleva genoot er duidelijk met volle teugen van bijeenkomsten te organiseren en daaraan hadden ze waarschijnlijk dit spontane feestmaal te danken. Ayla dacht over zichzelf na, over wat zij het liefst deed. Ze was in veel dingen geïnteresseerd en vond het leuk om dingen te leren die ze nooit eerder had gedaan, maar het meeste plezier beleefde ze aan medicijnvrouw-zijn, genezeres.
De maaltijd werd opgediend bij de grote open ruimte waar de mensen aan hun projecten werkten, maar toen ze naderbij kwamen, zag Ayla dat in een aangrenzende ruimte de voorbereidingen werden getroffen voor een taak die misschien niet zo leuk was, maar waaraan niet te ontkomen was. Een meter boven de grond had men tussen rechtopstaande palen netten gespannen waarop het vlees van de bij de jacht gedode dieren zou worden gedroogd. Op de rotsbodem van de schuilplaats en het voorportaal lag een laag aarde, op sommige plaatsen dun, maar op andere plekken dik genoeg om er palen stevig in te planten. Sommige palen waren in kieren tussen de rotsen geklemd en andere waren ingegraven in de aarde. Voor extra steun werden er soms stenen om de palen heen opgestapeld.
Van andere, soortgelijke constructies, die duidelijk voor hetzelfde doel waren gemaakt, waren de onderdelen zo aan elkaar vastgemaakt dat ze verplaatsbaar waren. De voedseldroogrekken konden als ze niet werden gebruikt in hun geheel worden opgetild en tegen de achtermuur gezet. Maar als er vlees of groente gedroogd moest worden, konden de draagbare droogramen op elke plek waar ze nodig waren worden neergezet. Soms werd het vlees gedroogd vlak bij de plek waar de dieren waren gedood, of op de grazige overlaat langs de rivier, maar voor regenachtige dagen of als de mensen liever dichter bij huis werkten, hadden ze iets moeten bedenken om de koorden of netten aan te kunnen ophangen.
Een paar tongvormige lapjes vlees hingen al aan de droogrekken. Vlakbij brandden rokerige vuren om de insecten weg te houden en tegelijk meer smaak aan het vlees te geven. Ayla besloot dat ze na het eten haar hulp zou aanbieden bij het kleinsnijden van het te drogen vlees. Zij en Jondalar hadden net hun eten uitgekozen en zochten een plekje waar ze konden gaan zitten, toen ze Joharran zag, die met grote passen en een grimmige uitdrukking op zijn gezicht op een groepje afstevende.
‘Jondalar, zou Joharran ergens boos om zijn?’ vroeg ze.
De rijzige man draaide zich om en keek naar zijn broer. ‘Zo te zien wel,’ zei hij. ‘Ik vraag me af wat er gebeurd kan zijn.’ Hij zou het hem later vragen, besloot hij.
Ze keken elkaar aan en slenterden op hun gemak naar de plek waar Joharran zat met Proleva, haar zoon Jaradal, Marthona en Willomar. Ze werden hartelijk begroet en er werd plaats voor hen gemaakt. Het was duidelijk dat de leider iets dwarszat, maar hij leek er niet over te willen praten, althans niet met hen. Met een glimlach verwelkomden ze Zelandoni, die had besloten bij hen te komen zitten. Ze had de ochtend in haar onderkomen doorgebracht, maar was tevoorschijn gekomen toen de mensen zich verzamelden om te eten. ‘Kan ik iets voor je halen?’ vroeg Proleva.
‘Ik heb vandaag gevast en gemediteerd, als voorbereiding op mijn zoektocht, en ik wil niet te veel eten,’ zei Zelandoni. Ze keek Jondalar aan op een manier die hem onrustig maakte. Hij had opeens het gevoel dat opnieuw zijn medewerking zou worden gevraagd bij het contact met andere werelden. ‘Mejera is al voor me bezig. Ik heb Folara gevraagd om haar te helpen. Ze is acoliet van de zelandoni van de Veertiende Grot, maar ze is bij haar niet gelukkig en wil liever hierheen komen om mijn acoliet te worden. Daar moet ik goed over nadenken, en ik moet jou natuurlijk vragen of je bereid zou zijn haar tot de Negende Grot toe te laten, Joharran. Ze is nogal verlegen, maar heeft beslist aanleg. Ik zou haar graag opleiden, maar ik moet heel voorzichtig zijn met de Veertiende,’ zei Zelandoni. Toen keek ze naar Ayla. ‘Zij had verwacht als Eerste te worden gekozen,’ legde de doniër uit, ‘maar de zelandonia hebben mij boven haar verkozen. Ze heeft geprobeerd mij te trotseren en me te dwingen af te treden. Dat was mijn eerste echte uitdaging, en hoewel ze zich uiteindelijk gewonnen heeft gegeven, geloof ik niet dat ze zich ooit helemaal bij hun keus heeft neergelegd of dat ze mij heeft vergeven.’
Toen zei ze in het algemeen: ‘Ik weet dat ze mij ervan zal beschuldigen dat ik haar beste acoliet heb weggelokt als ik Mejera accepteer, maar ik moet rekening houden met wat voor iedereen het beste is. Als Mejera niet de juiste opleiding krijgt om haar gaven te ontwikkelen, mag ik me er niet druk om maken dat deze of gene op zijn teentjes is getrapt. Anderzijds, als een van de andere zelandonia bereid zou zijn haar op te leiden en een band met haar kan opbouwen, kan ik misschien een nieuwe confrontatie met de Veertiende voorkomen. Ik denk dat ik wacht tot na de Zomerbijeenkomst voordat ik een beslissing neem.’
‘Dat lijkt me heel verstandig,’ zei Marthona, en op dat moment kwamen Mejera en Folara net aanlopen. De jonge acoliet droeg twee kommen en Jondalars jongere zus droeg haar kom plus een waterzak. Ze had wat eetgerei in haar draagbuidel gestopt. Mejera gaf een kom heldere bouillon aan de Eerste, wierp een dankbare blik op Folara, schonk Ayla en Jondalar een schuchtere glimlach en keek toen neer op haar eigen kom.
Er viel een ongemakkelijke stilte en toen zei Zelandoni: ‘Ik weet niet of jullie Mejera allemaal kennen.’
‘Ik ken je moeder en de man van je vuurplaats,’ zei Willomar. ‘Je hebt geloof ik ook broers en zusters?’
‘Ja, een zusje en een broertje,’ zei Mejera.
‘Hoe oud zijn ze?’
‘Mijn zusje is iets jonger dan ik en mijn broertje is ongeveer zo oud als hij,’ zei Mejera, wijzend op Proleva’s zoontje.
‘Ik heet Jaradal, ik ben Jaradal van de Negende Grot van de Zelandoniërs. Wie ben jij?’
Hij sprak de woorden uiterst precies uit, zoals hem dat kennelijk was geleerd. Iedereen moest erom lachen, ook de jonge vrouw. ‘Ik ben Mejera van de Veertiende Grot van de Zelandoniërs. Ik groet jou, Jaradal van de Negende Grot van de Zelandoniërs.’ Jaradal glimlachte gewichtig. Ze begrijpt duidelijk hoe jongetjes van zijn leeftijd in elkaar zitten, dacht Ayla.
‘We zijn nalatig. Ik vind dat we ons op gepaste wijze moeten voorstellen,’ zei Willomar. Zo gezegd, zo gedaan, en na de formele kennismaking werd de verlegen jonge vrouw door iedereen warm begroet. ‘Wist jij dat de levensgezel van je moeder handelaar wilde worden voordat hij haar heeft leren kennen, Mejera?’ zei Willomar. ‘Hij heeft me bij een paar handelsreizen vergezeld en heeft toen besloten dat hij niet zo lang bij haar vandaan wilde of bij jou, nadat jij was geboren.’ ‘Nee, dat wist ik niet,’ zei ze, duidelijk vergenoegd met het nieuwtje over haar moeder en haar levensgezel.
Ik begrijp nu waarom hij zo’n uitmuntende handelaar is, dacht Ayla. Hij weet met mensen om te gaan. Hij heeft de gave om een ander direct op zijn of haar gemak te stellen. Mejera leek iets minder gespannen te zijn, zij het ietwat confuus van alle aandacht. Ayla wist precies hoe ze zich voelde.
‘Proleva, ik zag dat er een begin is gemaakt met het drogen van het vlees van de jacht,’ zei ze. ‘Ik weet niet hoe het vlees wordt verdeeld en van wie hulp wordt verwacht bij het conserveren, maar als niemand er bezwaar tegen heeft, zou ik graag willen helpen.’ De vrouw glimlachte. ‘Natuurlijk mag je helpen als je dat wilt. We zijn blij met alle hulp die we kunnen krijgen.’ ‘Daar ben ik het helemaal mee eens,’ zei Folara. ‘Soms is het een langdurig, saai karwei, maar als veel mensen het samen doen, kan het best gezellig zijn.’
‘Het vlees zelf en de helft van het vet zijn bestemd voor algemeen gebruik,’ vervolgde Proleva, ‘maar de huid, de hoorns, het gewei en de rest van het dier behoort degene toe die het heeft gedood. Ik geloof dat jij en Jondalar ieder een reuzenhert en een bizon hebben, Ayla. Jondalar heeft de bizon gedood die Shevonar heeft vertrapt, maar die is aan de Moeder teruggegeven. We hebben hem vlak bij zijn graf begraven. De leiders hebben besloten om zowel Jondalar als jou een andere te geven. De dieren worden gemerkt als ze worden geslacht, meestal met houtskool. Overigens, niemand kende jouw abelan en jij was druk bezig met Shevonar, dus heeft iemand de zelandoni van de Derde om hulp gevraagd. Hij heeft een tijdelijke abelan voor jou gemaakt om je huiden en andere delen te kunnen merken.’ Jondalar glimlachte. ‘Hoe ziet die eruit?’ Hij was zich altijd bewust van zijn eigen raadselachtige abelan en was nieuwsgierig naar de naammerktekens van anderen.
‘Hij zag in jou duidelijk iets beschermends, iets beschuttends, Ayla,’ zei Proleva. ‘Ik zal je laten zien wat ik bedoel.’ Ze pakte een stokje, streek de aarde glad en trok een rechte verticale lijn. Toen trok ze een lijn die bijna boven aan de eerste lijn begon en schuin naar beneden liep, en een derde in spiegelbeeld aan de andere kant. ‘Het merkteken doet me denken aan een soort tent of afdakje, een schuilplaats als het regent.’
‘Ik begrijp wat je bedoelt,’ zei Jondalar. ‘Het is geen slechte abelan voor jou, Ayla. Je bent inderdaad beschermend en behulpzaam, vooral als er iemand ziek of gewond is.’
‘Ik kan ook mijn abelan tekenen,’ zei Jaradal. Iedereen glimlachte toegeeflijk. Hij kreeg het stokje en mocht de tekening maken. ‘Heb jij er ook een?’ vroeg hij Mejera.
‘Vast wel, Jaradal, en ze zal je die ook best willen laten zien. Maar niet nu,’ zei Proleva, haar zoontje rustig terechtwijzend. Een beetje aandacht was niet erg, maar ze wilde voorkomen dat hij de gewoonte aannam om voortdurend de aandacht van volwassenen op te eisen. ‘Wat vind jij van je abelan, Ayla?’ vroeg Jondalar. Hij was nieuwsgierig hoe ze zou reageren op het feit dat haar een Zelandonisch symbool was toegekend.
‘Ik heb bij mijn geboorte geen elandon gemerkt met een abelan gekregen, tenminste niet dat ik weet,’ zei Ayla, ‘en dan is dit teken net zo goed als welk ander. Ik wil het best als mijn abelan gebruiken.’ ‘Heb je bij de Mamutiërs dan geen merkteken gekregen?’ vroeg Proleva, die zich afvroeg of Ayla misschien toch een abelan had. Het was altijd interessant om te horen hoe andere volken dingen deden. ‘Toen ik door de Mamutiërs werd geadopteerd, heeft Talut een merkteken in mijn arm gekerfd om met mijn bloed een merkteken te kunnen aanbrengen op het borstsieraad dat hij bij ceremonies droeg,’ zei Ayla.
‘Was dat dan geen speciaal merkteken?’ zei Joharran. ‘Voor mij wel. Ik heb er een litteken aan overgehouden,’ zei ze, terwijl ze het merkteken op haar arm liet zien. Toen bedacht ze iets. ‘Het is interessant hoe volken allemaal een andere manier hebben om te laten zien wie ze zijn en bij wie ze horen. Toen ik door de Stam werd geadopteerd, kreeg ik mijn amuletbuideltje met daarin een stukje rode oker, en als ze iemand een naam geven, trekt de mog-ur een rode lijn van het voorhoofd naar het puntje van de neus. Dan maakt hij aan iedereen, vooral aan de moeder, de totem van de zuigeling bekend door met zalf het totemsymbool op het kind aan te brengen.’ ‘Bedoel je dat de mensen van de Stam merktekens hebben waaraan te zien is wie ze zijn?’ zei Zelandoni. ‘Zoals abelans?’ ‘Het is inderdaad een soort abelan. Als een jongen man wordt, kerft de mog-ur het totemsymbool in zijn huid. Daarna wordt er een speciale as in gewreven, waardoor het een tatoeage wordt. Meisjes krijgen gewoonlijk geen inkerving in de huid omdat zij als ze ouder worden van binnen uit bloeden, maar ik ben door de holenleeuw gemerkt toen hij mij heeft uitverkozen. Ik heb vier littekens van zijn klauwen op mijn been. Dat is het Stamsymbool voor een holenleeuw en daardoor wist Mog-ur dat hij mijn totem was, hoewel het eigenlijk geen totem voor een vrouw is. Het is een mannelijke totem, die aan een jongen wordt gegeven die is voorbestemd een sterke jager te worden. Toen ik werd geaccepteerd als de Vrouw Die Jaagt, heeft Mog-ur hier een sneetje gemaakt’ – ze legde haar vinger op haar keel, vlak boven het borstbeen – ‘en met het bloed heeft hij de littekens op mijn been gemerkt.’ Ze liet hun de littekens op haar linkerdij zien. ‘Dan heb je dus al een abelan. Dat is jouw merkteken: die vier lijnen,’ zei Willomar.
‘Eigenlijk wel,’ zei Ayla. ‘Het andere teken heeft geen speciale betekenis voor me, misschien omdat het niet meer dan een hulpmiddeltje is om te weten aan wie bijvoorbeeld huiden toebehoren. Hoewel mijn totemteken van de Stam geen Zelandonisch merkteken is, heeft het voor mij speciale betekenis. Het was een teken dat ik geadopteerd was, dat ik erbij hoorde. Ik zou het graag als mijn abelan gebruiken.’
Jondalar dacht na over wat Ayla had gezegd over erbij horen. Ze had alles verloren; ze wist niets over haar afkomst of bij welk volk ze geboren was. Toen was ze het volk dat haar had grootgebracht ook kwijtgeraakt. Toen ze de Mamutiërs had ontmoet, had ze over zichzelf gesproken als ‘Ayla Zonder Volk’. Hij besefte opeens hoe belangrijk het voor haar was om ergens bij te horen.