Hoofdstuk 1 ................................................................................................................................................................................ 3 Villa Vilijn ................................................................................................................................................................................. 3 Hoofdstuk 2 ............................................................................................................................................................................... 7 Het Litteken ............................................................................................................................................................................ 7 Hoofdstuk 3 ............................................................................................................................................................................. 10 De Uitnodiging ..................................................................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 4 ............................................................................................................................................................................. 14 Terug Naar Het Nest ........................................................................................................................................................... 14 Hoofdstuk 5 ............................................................................................................................................................................. 18 Tovertweelings Topfopshop ............................................................................................................................................... 18 Hoofdstuk 6 ............................................................................................................................................................................. 22 De Viavia ............................................................................................................................................................................... 22 Hoofdstuk 7 ............................................................................................................................................................................. 25 Bazuyn En Krenck ............................................................................................................................................................... 25 Hoofdstuk 8 ............................................................................................................................................................................. 31 Het Wk Zwerkbal .................................................................................................................................................................. 31 Hoofdstuk 9 ............................................................................................................................................................................. 37 Het Duistere Teken .............................................................................................................................................................. 37 Hoofdstuk 10.......................................................................................................................................................................... 45 Mot Op Het Ministerie ........................................................................................................................................................ 45 Hoofdstuk 11 ........................................................................................................................................................................... 49 In De Zweinsteinexpres ..................................................................................................................................................... 49 Hoofdstuk 12 ........................................................................................................................................................................... 53 Het Toverschool Toernooi ................................................................................................................................................... 53 Hoofdstuk 13 ........................................................................................................................................................................... 59 Dwaaloog Dolleman ........................................................................................................................................................... 59 Hoofdstuk 14 ............................................................................................................................................................................ 64 De Onvergeeflijke Vloeken ................................................................................................................................................. 64 Hoofdstuk 15 .......................................................................................................................................................................... 70 Beauxbatons En Klammfels ................................................................................................................................................ 70 Hoofdstuk 16.......................................................................................................................................................................... 76 De Vuurbeker ....................................................................................................................................................................... 76 Hoofdstuk 17 .......................................................................................................................................................................... 83 De Vier Kampioenen ........................................................................................................................................................... 83
Hoofdstuk 1
Villa Vilijn
In het dorpje Havermouth noemden ze het nog steeds 'Villa Vilijn', ook al was het vele jaren geleden dat de familie Vilijn er gewoond had. Het huis stond op een heuvel die uitkeek over het dorp. Een deel van de ramen was dichtgespijkerd, er ontbraken een hoop dakpannen en de gevel was overwoekerd door klimop. Ooit was het een statig landhuis geweest, het grootste en voornaamste huis in de wijde omgeving, maar nu was Villa Vilijn vochtig, vervallen en verlaten.
Alle mensen in Havermouth waren het erover eens dat het huis 'griezelig' was. Een halve eeuw geleden was er iets mysterieus en verschrikkelijks gebeurd, iets waar oudere dorpsbewoners nog graag over mochten praten als er verder niets te roddelen viel. Het verhaal was zo vaak nagekauwd en op zoveel plaatsen aangedikt dat niemand nog wist wat er werkelijk gebeurd was, maar alle versies begonnen op hetzelfde moment: vijftig jaar geleden, heel vroeg op een mooie zomerdag, toen Villa Vilijn nog fraai en goed onderhouden was geweest en een kamermeisje dat de salon binnenging alledrie de Vilijnen daar dood had aangetroffen.
De meid was gillend de heuvel afgerend naar het dorp en had zoveel mogelijk mensen uit hun bed gebeld.
'Ze lagen daar met grote, starende ogen! Steenkoud! Met de kleren nog aan die ze bij het avondeten hadden gedragen!'
De politie werd erbij gehaald en Havermouth had gekookt van geschokte nieuwsgierigheid en slecht verborgen opwinding. Niemand was zo huichelachtig geweest om te doen alsof ze het vreselijk vonden voor de Vilijnen, want die waren allesbehalve populair geweest. De oude meneer Vilijn en zijn vrouw waren rijk, arrogant en onbeschoft geweest en hun volwassen zoon Marten al helemaal. Het enige dat de dorpelingen echt wilden weten was wie die moorden had gepleegd ‐ want het was duidelijk dat drie ogenschijnlijk gezonde mensen niet allemaal in één nacht een natuurlijke dood konden sterven. Het Mes op de Keel, de dorpskroeg, puilde die avond uit van de mensen; het hele dorp zat binnen om de moorden te bespreken Ze werden beloond voor het feit dat ze hun veilige huis en haard verlaten hadden toen de kokkin van de familie Vilijn onverwachts de kroeg binnenstapte en tegen de plotseling zwijgende aanwezigen verkondigde dat de politie zojuist een zekere Frank Braam gearresteerd had.
'Frank?' riepen verscheidene mensen uit. 'Dat kan niet!'
Frank Braam was de tuinman van de familie Vilijn die in een vervallen huisje op het terrein van de villa woonde. Frank had aan de oorlog een stijf been en een grote afkeer van mensenmassa's en lawaai overgehouden en had sindsdien altijd voor de Vilijnen gewerkt. Iedereen haastte zich om de kokkin iets te drinken aan te bieden en verder uit te horen.
'Ik heb hem altijd al raar gevonden.' zei de kokkin tegen de gretig luisterende dorpelingen na haar vierde sherry. 'Nooit echt vriendelijk. Ik heb wel honderd keer gevraagd of hij trek had in een kopje thee, maar hij hield zich altijd afzijdig'
'Ja, maar Frank heeft het zwaar gehad tijdens de oorlog.' zei een vrouw aan de bar. 'Hij houdt van rust en eenzaamheid Dat is nog geen reden om ‐'
'Wie anders had er een sleutel van de achterdeur?' beet de kokkin haar toe. 'Zo lang ik me kan herinneren, heeft er altijd een reservesleutel in het huisje van de tuinman gehangen! Niemand heeft gisteren de deur geforceerd! En er was geen ruitje ingeslagen of zo! Frank hoefde alleen maar naar de villa te sluipen terwijl wij lagen te slapen....'
De dorpsbewoners wisselden duistere blikken uit.
'Ik vond altijd al dat ie iets onguurs had,' gromde een man aan de
bar.
'Door de oorlog zat er een steekje bij hem los. als je 't mij vraagt,' zei de waard.
'Ik heb zo vaak gezegd dat ik niet graag ruzie met Frank zou willen hebben, hè Dora?' zei een opgewonden vrouw in de hoek.
'Ontzettend opvliegend,' zei Dora, driftig knikkend. 'Ik weet nog, toen ie klein was...'
De volgende ochtend was vrijwel de hele bevolking van Havermouth ervan overtuigd dat Frank Braam de familie Vilijn had uitgemoord. Maar in het donkere en ongezellige politiebureau van Musley. de
dichtstbijzijnde stad, hield Frank koppig vol dat hij onschuldig was en dat de enige die hij op de dag van de moorden in de buurt van de villa had gezien, een onbekende jongen van een jaar of zestien was geweest, met donker haar en een bleek gezicht. Verder had niemand in het dorp die jongen gezien en de politie was ervan overtuigd dat Frank hem verzonnen had.
Net toen het er voor Frank heel ernstig uit begon te zien, kwam het sectierapport en nam de zaak een onverwachte wending. De politie had nog nooit zo'n ongewoon rapport gelezen. Een heel team van doktoren had de lichamen onderzocht en was tot de conclusie gekomen dat de Vilijnen niet waren vergiftigd, neergestoken, doodgeschoten, gewurgd, gesmoord of, voor zover ze dat konden zeggen, op een andere manier aan hun eind waren geholpen. De conclusie van het rapport, waaruit onverholen verbijstering bleek, was dat de drie Vilijnen eigenlijk kerngezond waren geweest ‐
afgezien van het feit dat ze morsdood waren. Het enige dat de artsen was opgevallen (alsof ze vastbesloten waren iets vreemds op te merken) was dat de gelaatsuitdrukking van de Vilijnen er een van doodsangst was ‐ maar zoals de gefrustreerde politie zo treffend zei, je kon je toch moeilijk voorstellen dat drie gezonde mensen zich letterlijk doodschrokken?
Bij gebrek aan bewijs dat de familie Vilijn hoe dan ook vermoord was. was de politie gedwongen geweest om Frank Braam te laten gaan. De Vilijnen werden begraven op het kerkhof van Havermouth, waar hun graven een tijdlang veel nieuwsgierigen trokken. Tot ieders verbazing, en onder afkeurend gemompel van de dorpsbewoners, keerde Frank terug naar zijn huisje op het terrein van de villa.
'Ik blijf erbij dat hij ze vermoord heeft en 't kan me niks schelen wat de politie zegt,' verkondigde Dora. 'En als ie een greintje fatsoen in z'n donder had zou ie opkrassen, nu hij weet dat wij weten dat ie 't gedaan heeft.'
Maar Frank kraste niet op. Hij bleef aan als tuinman van de familie die Villa Vilijn daarna kocht, en de familie daarna ‐ want geen van beide families hield het lang uit. Misschien kwam het gedeeltelijk door Frank dat de nieuwe eigenaars steeds vonden dat er zo'n akelige sfeer hing in en om het huis, dat. toen het niet meer bewoond werd. langzaam maar zeker in verval raakte.
De rijke man die nu eigenaar was van Villa Vilijn woonde niet in het huis en deed er ook niets mee; in het dorp ging het gerucht dat hij het gekocht had wegens belastingtechnische redenen', hoewel niemand precies wist wat die redenen waren. De welgestelde eigenaar betaalde Frank echter nog steeds om voor de tuin te zorgen. Frank was nu bijna zevenenzeventig. Hij was aan één oor doof en zijn gewonde been was stijver dan ooit. maar op mooie dagen kon je hem nog steeds zien rommelen in de bloembedden, hoewel het onkruid alsmaar verder oprukte.
Onkruid was niet het enige waar Frank mee te kampen had. Kinderen uit het dorp gooiden vaak ruiten in bij Villa Vilijn. Ze reden met hun fietsen over de gazons die Frank met zo veel moeite kort en glad trachtte te houden. Een paar keer. nadat ze elkaar hadden uitgedaagd, hadden ze zelfs ingebroken in het huis. Ze wisten dat ouwe Frank verknocht was aan het huis en ze vonden het leuk als ze hem door de tuin zagen hinken, met zijn stok zwaaiend en schorre verwensingen schreeuwend. Frank geloofde op zijn beurt dat die kinderen hem pestten omdat ze. net als hun ouders en grootouders, dachten dat hij een moordenaar was. Dus toen Frank in augustus 's nachts wakker werd en iets vreemds zag in het oude huis. dacht hij gewoon dat de kinderen nog een stapje verder waren gegaan bij hun pogingen om hem te straffen.
Frank werd wakker door de pijn in zijn been; naarmate hij ouder werd, kreeg hij er steeds meer last van. Hij stond op en hinkte de trap af naar de keuken, om opnieuw heet water in de kruik te doen waarmee hij de stijfheid in zijn knie probeerde te verminderen. Toen hij bij de gootsteen de fluitketel vulde, wierp hij een blik op Villa Vilijn en zag hij licht flikkeren achter de ramen op de bovenverdieping. Frank besefte meteen wat er aan de hand was. Die rotjochies hadden weer ingebroken en aan het flakkerende schijnsel te zien. hadden ze een vuurtje gestookt. Frank had geen telefoon en bovendien koesterde hij een enorm wantrouwen tegen de politie sinds ze hem gearresteerd hadden om hem te verhoren over de dood van de familie Vilijn. Hij zette direct de fluitketel neer, hinkte zo snel als zijn zere been dat toeliet de trap op en was al gauw aangekleed en wel weer terug in de keuken. Hij nam een roestige oude sleutel van een haakje bij de deur, pakte zijn stok die tegen de muur stond en stapte het duister in. De voordeur van Villa Vilijn was zo te zien niet geforceerd en de ramen evenmin. Frank hinkte om het huis heen, tot hij bij een deur aan de achterkant kwam die vrijwel compleet schuilging achter de klimop. Hij pakte de oude sleutel, stak die in het slot en deed geluidloos de deur open. Hij stapte de grote, holle keuken in. Frank was daar al jaren niet meer geweest, maar ondanks het feit dat het er aardedonker was, herinnerde hij zich waar de deur was die uitkwam in de hal. Op de tast baande hij zich een weg door de keuken, aandachtig luisterend of hij boven soms voetstappen of stemmen hoorde en met de geur van stof en verval in zijn neusgaten. In de hal was het ietsje lichter, dankzij de grote ramen met stenen kozijnen aan weerszijden van de voordeur. Hij liep de trap op. blij dat er zo'n dikke laag stof op de stenen treden lag, want dat dempte het geluid van zijn schoenen en zijn stok. Op de overloop ging Frank rechtsaf en zag meteen waar de indringers zich bevonden: helemaal aan het uiteinde van de gang stond een deur op een kier en het flakkerende schijnsel viel door de spleet en wierp een langgerekte, gouden lichtstreep op de donkere vloer. Frank schuifelde dichter en dichter naar de deur, met zijn stok stevig in zijn hand Op zo'n meter van de deur kon hij een smalle strook van de kamer zien. Het vuur bleek gewoon te branden in de haard en dat verbaasde hem. Hij bleef staan en luisterde, want uit de kamer klonk een mannenstem op, angstig en timide.
'Er zit nog wat in de fles, Heer, als u honger mocht hebben.'
'Later,' zei een tweede stem. Die was ook van een man ‐ maar merkwaardig hoog en even kil als een ijzige windvlaag. De weinige haren die Frank nog had, gingen overeind staan toen hij die stem hoorde. 'Schuif me dichter naar het vuur. Wormstaart.'
Frank keerde zijn rechteroor naar de deur om beter te kunnen luisteren. Een fles werd rinkelend op een hard oppervlak gezet, gevolgd door het doffe geschraap van een zware stoel die over de vloer werd gesleept. Frank ving een glimp op van een kleine man, die met zijn rug naar de deur de stoel op zijn plaats zette. Hij droeg een lange zwarte mantel en had een kale plek op zijn achterhoofd. Even later verdween hij weer uit het zicht. Waar is Nagini?' vroeg de kille stem.
'Ik ‐ ik weet niet, Heer,' zei de eerste stem nerveus.
'Ik geloof dat ze bezig is het huis te verkennen...'
'Melk haar voor we gaan slapen, Wormstaart, zei de tweede stem. Ik moet vannacht opnieuw gevoed worden. Die reis heeft me vreselijk vermoeid. Met gefronst voorhoofd bracht Frank zijn goede oor nog dichter naar de deur en luisterde uiterst ingespannen. Er viel even een stilte en toen zei de man die Wormstaart werd genoemd:
'Mag ik vragen hoe lang we hier zullen blijven, Heer?'
'Een week,' zei de kille stem. 'Misschien langer. Dit huis is redelijk comfortabel en het plan kan nog niet verder uitgevoerd worden. Het zou dom zijn iets te ondernemen zolang het Wereldkampioenschap Zwerkbal niet is afgelopen.'
Frank stak een knoestige vinger in zijn oor en draaide die rond. Waarschijnlijk door een teveel aan oorsmeer had hij het woord 'zwerkbal' gehoord, dat niet bestond.
'Het ‐ het Wereldkampioenschap Zwerkbal, Heer?' zei Wormstaart. (Frank stak zijn vinger nog dieper in zijn oor.) 'Vergeef me, maar ‐ ik snap niet ‐ waarom moeten we wachten tot het WK voorbij is?'
'Omdat op dit moment tovenaars van over de hele wereld het land binnenstromen, idioot. Ongetwijfeld zijn alle verloven op het Ministerie van Toverkunst ingetrokken en staan al die bemoeials op de uitkijk om tekenen van ongewone activiteit te registreren en controleren ze de identiteit van iedereen extra grondig. Ze worden geobsedeerd door veiligheidsmaatregelen, voor het geval de Dreuzels iets zouden merken. Daarom moeten we wachten.'
Frank staakte zijn pogingen om zijn oor schoon te maken. Hij had duidelijk de woorden 'Ministerie van Toverkunst', 'tovenaars' en 'Dreuzels' verstaan. Het was zonneklaar dat die uitdrukkingen een geheime bijbetekenis hadden en Frank kon maar twee soorten mensen bedenken die het nodig zouden vinden om in code te spreken ‐spionnen en criminelen. Hij greep zijn stok opnieuw extra stevig vast en luisterde nog aandachtiger.
'Dus u bent nog steeds vastbesloten, Heer?' zei Wormstaart zacht.
'Natuurlijk ben ik vastbesloten, Wormstaart.' Nu klonk er iets van dreiging door in die kille stem. Er volgde een korte stilte ‐ en toen Wormstaart die verbrak, gooide hij de woorden er overhaast uit, alsof hij zich dwong om te zeggen wat hij te zeggen had voor de angst hem de mond zou snoeren.
'Het zou ook zonder Harry Potter kunnen, Heer.'
Nog een stilte, een langere ditmaal, en toen ‐
'Zonder Harry Potter?' fluisterde de tweede stem zacht, 'Juist, ja...'
'Ik zeg dat niet uit bezorgdheid om die jongen, Heer,' zei Wormstaart, wiens stem hoog en pieperig werd. 'Die jongen betekent niets voor me, helemaal niets! Ik dacht alleen dat het allemaal zoveel sneller zou kunnen gaan als we een andere heks of tovenaar zouden gebruiken ‐ welke dan ook! Als u me zou toestaan u korte tijd alleen te laten ‐ u weet hoe effectief ik mezelf kan vermommen ‐ zou ik al over twee dagen terug kunnen zijn met een geschikt persoon ‐'
'Ik zou ook een andere tovenaar kunnen gebruiken,' zei de eerste stem zacht. 'Dat is waar...'
'Dat zou niet meer dan logisch zijn, Heer,' zei Wormstaart, die enorm opgelucht klonk. 'Het zou vreselijk moeilijk zijn om Harry Potter te pakken te krijgen, hij wordt zo goed beschermd ‐'
'En daarom bied jij vrijwillig aan om een plaatsvervanger voor me te halen? Ik vraag me af... begin je er soms genoeg van te krijgen om mij te verzorgen, Wormstaart? Is die suggestie om ons plan te laten varen gewoon een poging om mij in de steek te laten?'
'Nee, Heer! Ik ‐ ik zou u nooit in de steek willen laten, nooit en te nimmer ‐'
'Lieg niet!' siste de tweede stem. 'Ik heb je door, Wormstaart, zoals altijd! Je hebt er spijt van dat je naar me bent teruggekeerd. Je gruwt van me. Ik zie je gezicht vertrekken als je me aankijkt, voel je huiveren als je me aanraakt...'
'Nee, Heer! Mijn toewijding aan u ‐'
'louw toewijding is een ander woord voor lafheid! Je zou hier niet zijn als je ergens anders heen kon vluchten. Hoe moet ik zonder jou overleven, terwijl ik om de paar uur gevoed moet worden? Wie moet Nagini dan melken?'
'Maar u lijkt zoveel sterker, Heer ‐'
'Leugenaar!' fluisterde de tweede stem. 'Ik ben niet sterker en een paar dagen alleen zou me beroven van de weinige kracht die ik onder jouw klungelige zorgen heb opgedaan. Stilte'.'
Wormstaart, die onsamenhangend had staan sputteren, deed er direct het zwijgen toe. Een paar tellen lang hoorde Frank alleen het geknetter van het haardvuur en toen de tweede man weer iets zei, was dat op een toon die veel weghad van gesis.
'Ik heb zo mijn redenen om die jongen te gebruiken, zoals ik al heb uitgelegd en ik neem geen genoegen met een ander. Ik heb dertien jaar gewacht, dus een paar maanden extra maakt niets uit. En wat betreft de bescherming die Potter geniet, denk ik dat mijn plan heel effectief zal zijn. Er is alleen een klein beetje moed van jouw kant voor nodig, Wormstaart ‐ moed die ik maar gauw bijeen zou schrapen, tenzij je graag wilt weten hoe groot de woede van Heer Voldemort kan zijn ‐'
'Ik móet dit zeggen, Heer!' zei Wormstaart, wiens stem nu regelrecht paniekerig klonk. 'Tijdens onze hele reis heb ik over het plan nagedacht ‐ de verdwijning van Berta zal niet lang meer onopgemerkt blijven, Heer, en als we ons plan doorzetten, als ik die vloek ‐'
'Als?' fluisterde de eerste stem. 'Als? Als je het plan gewoon uitvoert, Wormstaart, hoeft het Ministerie er nooit achter te komen dat er nog iemand verdwenen is. En je voert het plan ook uit, onopvallend en zonder verdere klaagzangen. Ik wou dat ik het zelf kon doen, maar in mijn huidige toestand... kom, Wormstaart, als we nog één obstakel opruimen, ligt de weg naar Harry Potter open. Ik vraag je niet om het alleen te doen. Tegen die tijd zullen we gezelschap hebben gekregen van mijn andere, mijn trouwe dienaar‐'
'ik ben ook uw trouwe dienaar,' zei Wormstaart, met een heel klein vleugje opstandigheid in zijn stem.
'Wormstaart, ik heb iemand nodig met hersens, iemand wiens trouw geen moment gewankeld heeft en helaas voldoe jij aan geen van beide voorwaarden.'
'Ik heb u gevonden,' zei Wormstaart, en nu was de opstandigheid in zijn stem duidelijker. 'Ik ben degene die u heeft gevonden. Ik heb Berta Kriel naar u toegebracht.'
'Dat is waar,' zei de tweede stem, die geamuseerd klonk. 'Een briljante inval die ik nooit van je verwacht had, Wormstaart ‐ hoewel je, als je heel eerlijk bent, geen idee had hoe nuttig ze zou zijn toen je haar gevangennam, nietwaar?'
'Ik ‐ ik dacht dat ze goed van pas zou komen, Heer‐'
'Leugenaar,' zei de eerste stem en de ondertoon van wreed vermaak was sterker dan ooit. 'Maar goed, ik zal niet ontkennen dat haar informatie van onschatbare waarde was. Zonder die informatie had ik ons plan nooit kunnen opstellen en vanwege die dienst zul je beloond worden, Wormstaart. Ik zal je toestaan om een essentiële taak te vervullen, een taak waar veel van mijn volgelingen graag hun rechterhand voor zouden willen geven...'
'W‐werkelijk, Heer? Wat ‐ ?' Wormstaart klonk weer doodsbenauwd.
'Kom, kom, Wormstaart, je houdt toch wel van een kleine verrassing? )ouw aandeel komt pas op het allerlaatst... maar ik beloof je dat je de eer zult hebben om net zo nuttig te zijn als Berta Kriel.'
'Bent... bent...' De stem van Wormstaart klonk plotseling hees, alsof zijn mond ineens kurkdroog was. 'Bent u... van plan... mij ook te vermoorden?'
'Wormstaart, Wormstaart,' zei de kille stem gladjes, 'waarom zou ik jou vermoorden? Berta moest dood omdat dat niet anders kon. Ze was een wrak toen ik klaar was met mijn ondervraging, totaal nutteloos. En bovendien hadden er pijnlijke vragen gesteld kunnen worden als ze was teruggekeerd op het Ministerie met het nieuws dat ze jou op vakantie ontmoet had. Tovenaars die eigenlijk dood horen te zijn, kunnen beter geen heksen van het Ministerie van Toverkunst tegen het lijf lopen in een herberg langs de weg...'
Wormstaart mompelde iets, zo zacht dat Frank het niet kon verstaan, maar de tweede man moest lachen ‐ een volkomen vreugdeloze lach, die even kil was als zijn stem.
'We hadden ook haar geheugen kunnen wissen? Maar Herinneringssloten kunnen verbroken worden door een machtige tovenaar, zoals ik zelf bewezen heb toen ik haar uithoorde. Het zou een belediging zijn voor de herinnering aan Berta als we de informatie die ik uit haar heb losgekregen niet zouden gebruiken, Wormstaart.'
Buiten op de gang besefte Frank opeens dat de hand waarmee hij zijn stok vasthield glibberig was van het zweet. De man met die kille stem had een vrouw vermoord. Hij praatte erover zonder een greintje gewetenswroeging ‐ eerder met een soort genoegen. Hij was levensgevaarlijk ‐ een gevaarlijke gek. En hij was nog meer moorden aan het beramen ‐ die jongen, die Harry Potter, wie dat dan ook was, liep groot gevaar ‐
Frank wist wat hij moest doen. Dit was hét moment om naar de politie te gaan. Hij zou naar buiten sluipen en dan regelrecht naar de telefooncel in het dorp gaan... maar de kille stem was weer aan het woord en Frank bleef staan, aan de grond genageld en ingespannen luisterend.
'Nog één vloek... mijn trouwe dienaar op Zweinstein... Ik heb Harry Potter bijna in mijn macht, Wormstaart. Het besluit is genomen en ik duld geen
tegenspraak meer. Maar stil... ik geloof dat ik Nagini hoor...'
En de stem van de tweede man veranderde. Hij begon geluiden te maken die Frank nog nooit eerder had gehoord; hij siste en spuwde, zonder adem te halen. Frank dacht dat hij een soort toeval of beroerte kreeg.
Plotseling hoorde Frank iets bewegen in de duistere gang. Hij keek om en verstijfde van schrik.
Er gleed iets over de donkere vloer naar hem toe en toen het de schuine streep licht van het haardvuur naderde, zag hij tot zijn verbijstering dat het een reusachtige slang was, van minstens vier meter lang. Vol ontzetting en als verlamd staarde Frank naar het kronkelende lijf, dat een brede, slingerende streep door het stof trok en steeds dichterbij kwam ‐ wat moest hij doen? De enige vluchtroute was de kamer in waar die twee mannen een moord beraamden, maar als hij bleef staan, zou hij vast en zeker gedood worden door die slang‐
Voor hij een besluit kon nemen was de slang al op gelijke hoogte en ongelooflijk, wonderbaarlijk genoeg, gleed hij gewoon langs Frank heen; hij volgde de spuwende, sissende geluiden die de kille stem in de kamer maakte en een paar tellen later verdween ook het puntje van zijn staart door de smalle spleet. Het zweet parelde nu op Franks voorhoofd en de hand waarmee hij zijn stok vasthield, trilde. Binnen bleef de kille stem sissen en plotseling kreeg Frank een krankzinnig idee, een onmogelijk idee... Die man kon met slangen praten.
Frank begreep niet wat dit allemaal te betekenen had. Het allerliefst wilde hij gewoon weer in zijn eigen bed liggen, met een warme kruik. Het probleem was alleen dat zijn benen weigerden te gehoorzamen. Terwijl hij daar bevend stond en zich probeerde te vermannen, schakelde de kille stem abrupt weer over op normale mensentaal.
'Nagini had een interessant nieuwtje, Wormstaart.' 'W‐werkelijk, Heer?' zei Wormstaart.
'Ja, werkelijk,' zei de stem. 'Volgens Nagini staat er een oude Dreuzel op de gang, die ons gesprek afluistert.'
Frank had geen kans om zich te verschuilen. Er klonken voetstappen en de deur van de kamer werd opengesmeten. Een korte, kalende man met grijzend haar, een puntneus en kleine, waterige oogjes staarde Frank aan, met een uitdrukking die het midden hield tussen angst en ongerustheid.
'Vraag of hij binnenkomt, Wormstaart. Waar zijn je manieren?'
De kille stem kwam uit de oude fauteuil bij de haard, maar Frank kon de spreker niet zien. De slang, daarentegen, lag opgerold op het wegrottende haardkleed, als een soort gruwelijke parodie op een hond.
Wormstaart gebaarde dat Frank binnen moest komen. Hoewel hij nog steeds diep geschokt was, pakte Frank zijn wandelstok steviger vast en hinkte over de drempel.
Het vuur was de enige lichtbron; het wierp langgerekte, dunne schaduwen op de muren. Frank staarde naar de rug van de fauteuil; de man die erin zat scheen nog kleiner te zijn dan zijn bediende, want Frank kon zelfs zijn achterhoofd niet zien.
'Dus je hebt alles gehoord, Dreuzel?' zei de kille stem.
'Hoe noemde je me?' zei Frank uitdagend, want nu hij eenmaal binnen was, nu het tijd was om op een of andere manier tot actie over te gaan, voelde hij zich een stuk moediger; zo was het in de oorlog ook altijd geweest.
'Ik noemde je een Dreuzel,' zei de stem koeltjes. 'Dat betekent dat je geen tovenaar bent.'
'Ik weet niet wat je bedoelt met tovenaar,' zei Frank, wiens stem een stuk minder onvast was. 'Ik weet alleen dat ik voldoende heb gehoord om naar de politie te stappen. Jullie hebben iemand vermoord en zaten nog een moord te beramen! En laat ik je nog iets zeggen,' voegde hij eraan toe, na een plotselinge ingeving. 'M'n vrouw weet dat ik hier ben en als ik niet terugkom ‐'
'Je hebt helemaal geen vrouw,' zei de kille stem bedaard. 'Niemand weet dat je hier bent. Je hebt tegen niemand gezegd dat je naar de villa ging. Lieg niet tegen Heer Voldemort, Dreuzel, want hij weet alles... hij weet alles altijd...'
'Je meent 't?' zei Frank ruw. 'Heer, hè? Nou, je manieren bevallen me anders helemaal niet, Heer. Keer je om, als je durft en kijk me aan, als een man!'
'Maar ik ben geen man, Dreuzel,' zei de kille stem, die nu nauwelijks hoorbaar was boven het geknetter van de vlammen. 'Ik ben veel meer dan alleen een man. Maar goed... waarom niet? Ik wil je best aankijken... Wormstaart, draai mijn stoel om.'
De bediende stootte een zacht gejammer uit.
'Je hebt me gehoord, Wormstaart!'
Langzaam, met een vertrokken gezicht, alsof hij alles liever deed dan in de buurt komen van zijn meester en het haardkleedje waar de slang lag, liep de kleine man naar de stoel en begon die om te draaien. De slang hief zijn lelijke, driehoekige kop op en siste zacht toen de poten van de stoel in het kleed bleven haken.
En toen was de stoel naar Frank toegekeerd en zag hij wat erin zat. Zijn stok viel kletterend op de grond. Hij sperde zijn mond open en gilde. Hij gilde zo hard dat hij de woorden niet hoorde die het ding in de stoel zei, terwijl het een staf ophief. Er volgde een groene lichtflits, er klonk een ruisend geluid en Frank Braam zakte in elkaar. Hij was al dood voor hij op de grond plofte.
Meer dan driehonderd kilometer daarvandaan, schrok de jongen die Harry Potter heette plotseling wakker.
Hoofdstuk 2
Het Litteken
Harry lag plat op zijn rug en hijgde, alsof hij een stuk gerend had. Hij was wakker geschrokken uit een vre‐selijke, levensechte droom, met zijn handen tegen zijn gezicht gedrukt. Het oude litteken op zijn voor‐
hoofd, dat de vorm had van een bliksemschicht, brandde onder zijn vingers, alsof iemand een roodgloeiende ijzerdraad tegen zijn huid had gehouden. Hij ging overeind zitten, met één hand tegen zijn litteken en tastte met de andere in het donker naar zijn bril, die op het nachtkastje lag. Nadat hij die had opgezet nam zijn slaapkamer vastere vorm aan, verlicht door de straatlantaarn voor het raam, die een wazige oranje gloed door de gordijnen wierp. Harry streek opnieuw met zijn vingers over het litteken. Dat deed nog steeds pijn. Hij deed de lamp op het nachtkastje aan, sprong uit bed, liep naar zijn kleerkast, deed die open en staarde in de spiegel aan de binnenkant van de deur. Een magere jongen van veertien keek hem aan, met verbaasde groene ogen onder zijn warrige zwarte haar. Hij bekeek het bliksemvormige litteken van zijn spiegelbeeld wat beter. Het zag er normaal uit, maar prikte nog steeds.
Harry probeerde zich te herinneren wat hij precies gedroomd had voor hij wakker was geschrokken. Het had zo echt geleken... er waren twee mensen in voorgekomen die hij kende en één vreemde... hij concentreerde zich uit alle macht, met gefronst voorhoofd, en probeerde het zich weer voor de geest te halen...
Het vage beeld van een schemerige kamer kwam bij hem op... er had een slang op een haardkleedje gelegen... een kleine man, een zekere Peter, bijgenaamd Wormstaart... en een kille, hoge stem... de stem van Voldemort! Alleen al bij die gedachte had Harry het gevoel alsof er plotseling een blok ijs in zijn maag was neergeploft...
Hij kneep zijn ogen stijf dicht en probeerde zich te herinneren hoe Voldemort er had uitgezien, maar dat lukte niet... Harry wist alleen dat, toen Voldemorts stoel was omgedraaid en hij had gezien wat daar zat, hij zo'n golf van afschuw had gevoeld dat hij wakker was geschrokken... of was dat door de pijn in zijn litteken gekomen?
En wie was die oude man geweest? Want er was beslist een oude man in voorgekomen; Harry had hem op de grond zien vallen. Het werd allemaal steeds verwarder; Harry deed zijn handen voor zijn gezicht om zijn slaapkamer buiten te sluiten en probeerde het beeld van die schemerige kamer vast te houden, maar het was alsof hij water probeerde vast te houden in het kommetje van zijn handen; de details sijpelden sneller weg dan hij ze kon oproepen... Voldemort en Wormstaart hadden gepraat over iemand die ze vermoord hadden, hoewel Harry zich de naam niet kon herinneren... en ze hadden beraadslaagd hoe ze iemand anders konden vermoorden... hem...
Harry liet zijn handen zakken, deed zijn ogen open en keek door de kamer, alsof hij verwachtte iets ongewoons te zien. Toevallig bevatte zijn slaapkamer inderdaad een grote hoeveelheid ongewone dingen. Aan het voeteneinde van zijn bed stond een zware houten hutkoffer, met het deksel open, zodat je een grote ketel kon zien, een bezemsteel, zwarte gewaden en een heel assortiment spreuken‐boeken. Dat deel van zijn bureau dat niet in beslag werd genomen door de grote, lege kooi waarin meestal zijn sneeuwuil Hedwig zat, was bezaaid met rollen perkament. Naast zijn bed lag een open boek op de grond, waar hij in had gelezen voor hij in slaap viel. De foto's in het boek bewogen allemaal, en mensen op bezemstelen en met knaloranje gewaden aan zoefden in en uit beeld en gooiden elkaar een rode bal toe.
Harry liep naar het boek, raapte het op, keek hoe een van de tovenaars een spectaculaire goal scoorde door de bal door een meer dan vijftien meter hoge hoepel te gooien en sloeg het boek toen dicht. Zelfs Zwerkbal ‐ naar Harry's mening de beste sport ter wereld ‐ kon hem op dat moment niet bekoren. Hij legde De lucht in met de Cannons op zijn nachtkastje, liep naar het raam, deed de gordijnen een stukje open en keek omlaag naar de straat. De Ligusterlaan was precies zoals je zou verwachten van een keurige straat in een buitenwijk, in de kleine uurtjes van zaterdagochtend. Overal waren de gordijnen dicht. Voor zover Harry kon zien in het donker, was er geen levend wezen te bekennen, zelfs geen kat. En toch... en toch... Harry liep rusteloos terug naar zijn bed, ging zitten en streek opnieuw met zijn vinger over zijn litteken. Het was niet de pijn die hem onrustig maakte; Harry was pijn en blessures gewend. Hij was een keer alle botten uit zijn rechterarm kwijtgeraakt, die in één nacht pijnlijk teruggegroeid waren. Diezelfde arm was niet lang daarna doorboord door een dertig centimeter lange giftand. Vorig jaar nog had Harry een smak van meer dan vijftien meter gemaakt, toen hij midden in de lucht van zijn bezem was gevallen. Hij was gewend aan bizarre ongelukken en verwondingen; die waren onvermijdelijk als je les had op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus‐Pocus en je af en toe als een magneet moeilijkheden leek aan te trekken. Nee, Harry was ongerust omdat de laatste keer dat hij last had gehad van zijn litteken, Voldemort in de buurt was geweest... maar dat kon nu onmogelijk het geval zijn... het idee dat Voldemort zich schuilhield in de Ligusterlaan was absurd, ondenkbaar...
Harry luisterde ingespannen naar de stilte om hem heen. Verwachtte hij half en half dat hij het gekraak van een traptrede zou horen, het geruis van een mantel? Hij maakte een sprongetje van schrik toen zijn neef Dirk plotseling een geweldig, grommend gesnurk uitstootte in de kamer naast de zijne. Harry gaf zichzelf een mentale uitbrander; hij deed idioot; er was verder niemand in huis, behalve oom Herman, tante Petunia en Dirk, en het was duidelijk dat zij alledrie sliepen en dat hun dromen ongestoord en pijnloos waren.
Diep in slaap en van de wereld, zo zag Harry de Duffelingen het liefst. Als ze wakker waren, had hij toch niets aan hen. Oom Herman, tante Petunia en Dirk waren Harry's enige levende familieleden. Ze waren Dreuzels (niet‐magische mensen), die tovenarij in welke vorm dan ook haatten en vreesden, zodat Harry in hun huis ongeveer even welkom was als optrekkend vocht. Ze hadden Harry's lange periodes van afwezigheid tijdens de afgelopen drie jaar, als hij op Zweinstein zat, tegenover familie en kennissen verklaard door te zeggen dat ze hem naar St. Walpurga's Gesloten Inrichting voor Onverbeterlijke Jonge Criminelen hadden gestuurd. Ze wisten heel goed dat Harry, als minderjarige tovenaar, buiten Zweinstein geen magie mocht gebruiken, maar toch waren ze er altijd als de kippen bij om hem de schuld te geven als er iets mis ging in huis. Harry had hen nooit in vertrouwen kunnen nemen, of ook maar iets kunnen vertellen over zijn leven in de tovenaarswereld. Alleen al het idee dat hij naar hen toe zou stappen als ze wakker werden en zou zeggen dat zijn litteken pijn deed en dat hij zich zorgen maakte om Voldemort, was lachwekkend.
En toch kwam het door Voldemort dat Harry bij de Duffelingen was komen wonen. Als Voldemort er niet was geweest, zou Harry niet dat litteken in de vorm van een bliksemschicht op zijn voorhoofd hebben gehad. Als Voldemort er niet was geweest, zouden Harry's ouders nog hebben geleefd. Harry was één jaar oud geweest tijdens de nacht dat Voldemort ‐de krachtigste Duistere tovenaar sinds een eeuw, een tovenaar die elf jaar lang gestaag aan macht had gewonnen ‐ hun huis was binnengedrongen en zijn vader en moeder had vermoord. Vervolgens had Voldemort zijn toverstaf op Harry gericht; hij had de vloek uitgesproken waarmee hij al zoveel volwassen heksen en tovenaars uit de weg had geruimd tijdens zijn onafwendbare klim naar de
oppermacht ‐ maar ongelooflijk genoeg had die niet gewerkt. Het jongetje was niet gedood en de vloek was teruggekaatst tegen Voldemort. Harry had er alleen die bliksemvormige wond op zijn voorhoofd aan overgehouden, maar Voldemort was gereduceerd tot een schim, op sterven na dood. Beroofd van zijn macht en met zijn leven vrijwel uitgedoofd was Voldemort gevlucht; de terreur waaronder de geheime gemeenschap van heksen en tovenaars zo lang gezucht had was verdwenen, Voldemorts volgelingen hadden de benen genomen en Harry Potter was beroemd geworden. Het was al een enorme schok geweest voor Harry toen hij op zijn elfde verjaardag had gehoord dat hij een tovenaar was; het was helemaal schokkend geweest toen hij erachter kwam dat iedereen in de toverwereld zijn naam kende. Toen Harry voor het eerst op Zweinstein arriveerde, had hij gemerkt dat men hem nakeek en dat hij overal gevolgd werd door gefluister. Daar was hij inmiddels aan gewend; aan het einde van de zomer zou hij aan zijn vierde jaar op Zweinstein beginnen en hij telde de dagen af totdat hij terug zou gaan naar het kasteel.
Maar het duurde nog twee weken voor het zover was. Hij staarde opnieuw vertwijfeld door de kamer en zijn blik bleef even rusten op de verjaardagskaarten die zijn beste vriend en vriendin hem eind juli hadden gestuurd. Wat zouden ze zeggen als hij hun schreef dat zijn litteken pijn deed? Onmiddellijk klonk de stem van Hermelien Griffel in zijn hoofd, schril en paniekerig.
'Deed je litteken pijn? Dat is echt heel ernstig, Harry... Schrijf aan professor Perkamentus! En dan kijk ik in Veel Voorkomende Magische Kwalen en Kwellingen... Misschien staat daar iets in over littekens die het gevolg zijn van een vloek...'
Ja. dat zou het advies van Hermelien zijn naar het schoolhoofd van Zweinstein stappen en tegelijkertijd een boek raadplegen Harry staarde uit het raam, naar de aardedonkere, blauwzwarte hemel. Hij betwijfelde sterk of er een boek was dat hem kon helpen. Voor zover hij wist, was hij de enige die een vloek zoals die van Voldemort overleefd had; het was dus uiterst onwaarschijnlijk dat de symptomen vermeld zouden staan in Veel Voorkomende Magische Kwalen en Kwellingen En wat naar het schoolhoofd stappen betrof: Harry had geen idee waar Perkamentus tijdens de zomervakantie heenging. Hij vermaakte zich eventjes met een beeld van Perkamentus die met zijn lange zilvergrijze baard, een tovenaarsgewaad tot op zijn enkels en een punthoed languit op het strand lag en zonnebrandolie op zijn lange, kromme neus wreef. Harry wist zeker dat. waar Perkamentus ook was, Hedwig hem zou weten te vinden; Harry's uil was er tot nog toe altijd in geslaagd om elke brief te bezorgen, zelfs als hij iemands adres niet wist. Maar wat moest hij schrijven? Beste professor Perkamentus, sorry dat ik u stoor, maar ik had vanochtend last van mijn litteken. Vriendelijke groeten. Harry Potter. Zelfs in gedachten klonken die woorden al idioot.
Daarom probeerde hij zich de reactie voor te stellen van Ron Wemel. zijn beste vriend, en een fractie van een seconde later leek Rons gezicht, met zijn lange neus en sproeten, voor dat van Harry te zweven en hem verbouwereerd aan te staren.
'Deed je litteken pijn? Maar... maar Jeweetwel kan nu toch niet in de buurt zijn? Ik bedoel dat zou je toch welen? Dan zou hij weer proberen om je om zeep te helpen, ja toch? Ik weet niet, Harry. Misschien doen littekens die ontstaan zijn door een vloek wel vaker pijn ik zal 't aan pa vragen...'
Meneer Wemel was een volledig bevoegde tovenaar die op het Ministerie van Toverkunst werkte, op de Afdeling Misbruikpreventie van Dreuzelvoorwerpen, maar voor zover Harry wist, was hij geen expert op het gebied van vervloekingen. Bovendien voelde Harry er niets voor om de hele familie Wemel te laten weten dat hij in de piepzak zat omdat zijn voorhoofd een paar tellen pijn had gedaan. Mevrouw Wemel zou nog ongeruster zijn dan Hermelien, en Fred en George, de zestienjarige tweelingbroers van Ron. zouden Harry misschien een watje vinden. De Wemels waren Harry's meest favoriete familie; hij hoopte dat hij binnenkort een uitnodiging zou krijgen om bij hen te komen logeren (Ron had iets gezegd over het WK Zwerkbal) en om de een of andere reden wilde hij niet dat zijn bezoek geheel overschaduwd zou worden door bezorgde vragen naar zijn litteken. Harry kneedde zijn voorhoofd met zijn knokkels. Waar hij in feite behoefte aan had (en het was haast gênant om dat tegenover zichzelf toe te geven I was iemand zoals ‐ iemand zoals een vader of moeder: een volwassen tovenaar die hij om raad kon vragen zonder zich gelijk stom te voelen, iemand die om hem gaf en die ervaring had met Duistere Magie...
Opeens schoot hem de oplossing te binnen, zo simpel en voor de hand liggend dat hij niet kon geloven dat hij er niet eerder aan gedacht had ‐ Sinus. Harry sprong uit bed, liep haastig naar zijn bureau en ging zitten; hij trok een stuk perkament naar zich toe, stak zijn adelaarsveer in de inktpot, schreef Beste Sirius, en stopte toen even, terwijl hij zich afvroeg hoe hij zijn probleem het beste onder woorden kon brengen en zich nog steeds verbaasde over het feit dat hij niet direct aan Sirius had gedacht. Maar misschien was dat ook niet zó vreemd ‐ tenslotte was hij er pas twee maanden geleden achter gekomen dat Sirius Zwarts zijn peetvader was.
Er was een heel eenvoudige verklaring voor het feit dat Sirius tot dan toe geen enkele rol had gespeeld in Harry's leven ‐ Sirius had in Azkaban gezeten, de angstaanjagende tovenaarsgevangenis, die bewaakt werd door schepsels die Dementors werden genoemd: oogloze, zielenverslindende, gruwelijke schepsels die Sirius waren komen zoeken op Zweinstein toen hij ontsnapt was. En toch was Sirius onschuldig geweest ‐ de moorden waarvoor hij was veroordeeld waren in werkelijkheid gepleegd door Wormstaart, de dienaar van Volde‐mort, van wie vrijwel iedereen nu geloofde dat hij dood was. Harry. Ron en Hermelien wisten echter wel beter; ze hadden het afgelopen schooljaar oog in oog gestaan met Wormstaart, hoewel alleen professor Perkamentus hun verhaal had geloofd.
Eén glorieus uur lang had Harry geloofd dat hij de Duffelingen eindelijk kon verlaten, omdat Sirius hem had uitgenodigd om bij hem te komen wonen zodra zijn naam eenmaal gezuiverd was. Maar die kans was hem abrupt ontnomen ‐ Wormstaart was ontsnapt voor ze hem naar het Ministerie van Toverkunst hadden kunnen brengen en Sirius had moeten vluchten voor zijn leven. Harry had hem helpen ontsnappen, op de rug van een hippogrief genaamd Scheurbek, en sindsdien was Sirius voortvluchtig geweest Harry was de hele zomer gekweld door de gedachte aan het tehuis dat hij had kunnen hebben als Wormstaart er niet vandoor gegaan was. Het was dubbel zo zwaar geweest om terug te keren naar de Duffelingen in de wetenschap dat hij op een haar na voorgoed aan hen ontsnapt was.
Desondanks had Harry toch veel aan Sirius gehad, ook al kon hij niet bij hem zijn. Dankzij Sirius mocht Harry nu zijn schoolspullen gewoon op zijn slaapkamer hebben. Dat hadden de Duffelingen nooit eerder goed gevonden; in hun verlangen Harry het leven zo zuur mogelijk te maken, plus hun angst voor zijn toverkracht, hadden ze tijdens voorafgaande zomervakanties zijn hutkoffer met schoolspullen steevast achter slot en grendel opgeborgen in de bezemkast onder de trap Maar hun houding was veranderd sinds ze gehoord hadden dat Harry een peetvader had die een gevaarlijke moordenaar was ‐
Harry was wel zo verstandig geweest om niet te zeggen dat Sirius onschuldig was.
Sinds zijn terugkeer naar de Ligusterlaan had Harry twee brieven gehad van Sirius, die niet bezorgd waren door uilen (wat gebruikelijk was onder tovenaars) maar door grote, felgekleurde tropische vogels. Hedwig had die bonte, opzichtige indringers maar niets gevonden; ze had ze slechts heel schoorvoetend laten drinken uit haar waterbak voor ze weer aan hun terugreis begonnen. Harry had ze juist mooi gevonden; ze deden hem aan wit zand en palmbomen denken en hij hoopte dat, waar Sirius ook was (dat schreef Sirius nooit, voor het geval zijn brieven in verkeerde handen vielen), hij in elk geval een fijne tijd had. Harry kon zich om de een of andere reden niet voorstellen dat Dementors lang konden overleven in de felle tropen‐zon; misschien was dat de reden waarom Sirius naar het zuiden was gegaan. In zijn brieven, die nu verborgen waren onder die uiterst nuttige losse plank onder Harry's bed, klonk hij heel opgewekt en hij had Harry beide keren op het hart gedrukt hem toch vooral te schrijven als hij daar behoefte aan had. Nou, dat had hij nu zeker.
Het schijnsel van Harry's lamp vervaagde toen het kille, grauwe licht dat voorafgaat aan de dageraad langzaam door de kamer kroop. Uiteindelijk, toen de zon op was, de muren van zijn slaapkamer goud kleurden en hij gestommel hoorde bij oom Herman en tante Petunia, veegde Harry alle verfrommelde stukken perkament van zijn bureau en herlas zijn voltooide brief.
Beste Sirius,
Bedankt voor je laatste brief. De vogel die hem bracht was zo groot dat hij nauwelijks door het raam naar binnen kon. Hier gaal alles zijn gangetje. Dirk heeft nogal moeite met zijn dieet. Gisteren betrapte mijn tante hem toen hij donuts naar zijn kamer smokkelde. Ze zeiden dat ze hem zouden korten op zijn zakgeld als hij daarmee doorging en toen werd hij zo kwaad dat hij zijn PlayStation uit het raam smeet Dat is een soort com‐putergeval waar je spelletjes op kunt spelen. Een beetje stom van hem, want nu heelt hij niet eens Monsters aan Mootjes Deel Drie om zijn gedachten af te leiden. Met mij gaat het goed. vooral omdat de Duffelingen doodsbang zijn dat jij misschien langskomt en ze in vleermuizen verandert als ik dat vraag. Vanochtend gebeurde er wel iets vreemds. M'n litteken deed weer pijn. De laatste keer dat dat gebeurde, was toen Voldemort op Zweinstein was. Maar nu kan hij toch moeilijk in de buurt zijn? Weet jij of littekens die het gevolg zijn van een vloek jaren later nog pijn kunner doen? Ik stuur dit met Hedwig mee zodra ze terugkomt, ze is op het moment op jacht Doe Scheurbek de groeten. Harry
Ja, dat zag er goed uit, dacht Harry Het had geen zin om over die droom te vertellen, want hij wilde niet de indruk wekken dat hij zich al te veel zorgen maakte. Hij vouwde het perkament op en legde het op zijn bureau, klaar voor als Hedwig terugkwam. Vervolgens stond hij op, rekte zich uit en deed zijn kleerkast opnieuw open. Zonder naar zijn spiegelbeeld te kijken, kleedde hij zich aan en ging naar beneden om te ontbijten.
Hoofdstuk 3
De Uitnodiging
De drie Duffelingen zaten al aan tafel toen Harry de keuken binnenkwam en ging zitten, maar ze keken geen van drieën op. Het grote rode hoofd van oom Herman ging schuil achter Het Algemeen Volksblad en tante Petunia sneed een grapefruit in vieren, met haar paardengebit verborgen achter haar afkeurend getuite lippen.
Dirk zag er woedend en chagrijnig uit en scheen om de een of andere reden nog meer ruimte in beslag te nemen dan normaal. Dat wilde heel wat zeggen, want hij hield altijd al één hele kant van de vierkante keukentafel bezet. Tante Petunia legde een kwart grapefruit zonder suiker op zijn bord met een nogal nerveus: 'Alsjeblieft. Dirkje lief.' maar Dirk keek haar alleen maar nijdig aan. Zijn leven had een hoogst onaangename wending genomen nadat hij die zomer was thuisgekomen met zijn eindrapport.
Oom Herman en tante Petunia hadden zoals gewoonlijk wel excuses weten te vinden voor zijn slechte cijfers; tante Petunia hield stug vol dat Dirk een hoogbegaafde jongen was die niet werd begrepen door zijn leraren, en oom Herman riep dat hij 'sowieso geen watje dat dag en nacht met zn neus in de boeken zat' als zoon wilde Ook de beschuldigingen van pesterij werden haastig met de mantel der liefde bedekt ‐ 'Het is een actieve, levenslustige jongen, maar hij zou geen vlieg kwaad doen!' zei tante Petunia huilerig.
Helemaal onder aan het rapport stonden echter enkele rake opmerkingen van de schoolverpleegster, die zelfs oom Herman en tante Petunia niet konden wegwuiven. Al jammerde tante Petunia nog zo vaak dat Dirk zware botten had. dat al dat overgewicht gewoon ba‐byvet was en dat hij een jongen in de groei was die goed moest eten. het feit bleef dat bij geen enkele leverancier van schooluniformen nog kniebroeken in zijn maat te koop waren. De schoolverpleegster had gezien wat de ogen van tante Petunia ‐ die anders zo haarscherp zagen als het ging om het signaleren van vingerafdrukken op haar glanzende muren of het bespioneren van de buren ‐ simpelweg weigerden te zien: dat extra calorieën wel het laatste was wat Dirk nodig had, omdat hij inmiddels ongeveer even groot en zwaar was als een jonge orka.
En dus was ‐ na een hoop knetterende ruzies, na stampende woedeaanvallen waarbij de vloer van Harry's slaapkamer had mee‐gedeind en na vele tranen van tante Petunia ‐ het nieuwe regime van kracht geworden. De verpleegster van Ballings had een dieetlijst opgestuurd die op de ijskast was geplakt, een ijskast waaruit al Dirks lievelingssnacks waren verwijderd ‐ cola en taart, chocoladerepen en hamburgers ‐ en die nu gevuld was met groenten en fruit en andere dingen die oom Herman afdeed als 'konijnenvoer'. Om het Dirk ietsje gemakkelijker te maken, had tante Petunia erop gestaan dat de rest van het gezin hetzelfde dieet volgde en ze gaf nu ook een kwart grapefruit aan Harry, al was het zijne een stuk kleiner dan dat van Dirk. Blijkbaar dacht tante Petunia dat ze Dirks moraal het best hoog kon houden door ervoor te zorgen dat hij in elk geval meer te eten kreeg dan Harry. Wat tante Petunia niet wist, was dat Harry het nodige verborgen had onder die losse plank in zijn slaapkamer en het dieet helemaal niet volgde. Zodra hij er lucht van had gekregen dat hij geacht werd de hele zomer alleen maar geraspte worteltjes te eten, had hij Hedwig naar zijn vrienden gestuurd met een smeekbede om hulp en die hadden hem niet in de steek gelaten. Hedwig was van Hermeliens adres teruggekeerd met een grote doos suikervrije snacks (Hermeliens ouders waren allebei tandarts). Hagrid, de jachtopziener van Zweinstein, had een grote zak zelfgebakken pindarotsjes bijgedragen (daar had Harry nog niets van gegeten, want hij had al genoeg ervaring met Hagrids kookkunst) en mevrouw Wemel had Egidius, de familie‐uil. langsgestuurd met een enorme vruchtencake en een heel assortiment pasteitjes. De arme Egidius, die oud en zwak was. had vijf volle dagen nodig gehad om van die reis te bekomen. En op Harry s verjaardag (die de Duffelingen straal genegeerd hadden), had hij vier heerlijke verjaardagstaarten gekregen, van Ron, Hermelien, Hagrid en Sirius. Harry had er nog twee over en omdat hij zich op een echt ontbijt kon verheugen als hij weer boven was, begon hij zonder klagen aan zijn armzalige grapefruit.
Oom Herman legde zijn krant met een diep gesnuif van afkeuring neer en keek naar zijn eigen kwart grapefruit.
'Is dat alles?' vroeg hij nors aan tante Petunia.
Die keek hem streng aan en knikte nadrukkelijk in de richting van Dirk, die zijn eigen portie al op had en met een zure blik in zijn kleine varkensoogjes naar het stuk van Harry zat te staren.
Oom Herman slaakte een diepe zucht, zodat zijn grote, borstelige snor heen en weer wapperde, en pakte zijn lepel. De bel ging. Oom Herman hees zichzelf uit zijn stoel en liep naar de hal. Bliksemsnel, terwijl zijn moeder bezig was water op te zetten voor thee. gapte Dirk de rest van zijn vaders grapefruit.
Harry hoorde gepraat bij de deur. Er lachte iemand en oom Herman gaf kortaf antwoord. Toen ging de voordeur weer dicht en klonk in de hal het geluid van scheurend papier.
Tante Petunia zette de theepot op tafel en keek nieuwsgierig waar oom Herman was gebleven. Daar kwam ze al gauw achter; nog geen minuut later stormde hij de keuken weer binnen. Hij zag bleek van woede.
'Jij daar,' blafte hij tegen Harry 'Mee naar de woonkamer. Nu!'
Terwijl hij zich verbijsterd afvroeg wat hij nu weer misdaan had, stond Harry op en volgde oom Herman naar de andere kamer. Oom Herman deed de deur met een klap dicht.
'Dacht ik het niet?' zei hij. terwijl hij met nijdige passen naar de haard liep, zich omdraaide en Harry aankeek alsof hij op het punt stond hem te arresteren. Dacht ik het niet?'
Harry had dolgraag: 'Waarschijnlijk niet, nee,' willen zeggen, maar het leek hem niet verstandig oom Hermans humeur zo vroeg op de ochtend al op de proef te stellen, vooral nu dat toch al zo te lijden had onder het strenge dieet. Hij koos daarom voor een uitdrukking van beleefde verbazing.
'Dit is net gekomen,' zei oom Herman. Hij zwaaide met een vel paars briefpapier onder Harry's neus. 'Een brief Over jou.'
Nu begreep Harry er helemaal niets meer van. Wie zou oom Herman in vredesnaam schrijven over hem? Kende hij iemand die brieven verstuurde over de post?
Oom Herman staarde Harry woedend aan. keek toen naar de brief en las hardop voor:
'Beste meneer en mevrouw Duffeling.
We hebben elkaar nog nooit ontmoet, maar Harry heelt u vast veel verteld over mijn zoon Ron.
Zoals Harry misschien gezegd heeft, vindt aanstaande maandag de finale van het Wereldkampioenschap Zwerkbal plaats en mijn man Arthur is erin ge‐
slaagd goede kaartjes te bemachtigen, via zijn connecties op het Departement van Magische Sport en Recreatie. Ik hoop echt dat u ons de gelegenheid wilt geven om met Harry naar de wedstrijd te gaan, want dit is een kans die zich maar zelden voordoet, het is voor het eerst sinds dertig jaar dat het WK in dit land wordt gehouden en het is een hels karwei om aan kaartjes te komen. We zouden het uiteraard ook fijn vinden als Harru de rest van de zomervakantie bij ons bleef logeren en wij zouden hem dan veilig en wel op de trein naar school zetten. Het zou het beste zijn als Harry ons uw antwoord op de normale manier toestuurt en liefst zo snel mogelijk, want de Dreuzelpostbode heeft nog nooit een brief bij ons bezorgd en volgens mij weet hij niet eens waar hel is.
Ik hoop dat we Harry binnenkort kunnen begroeten.
Met vriendelijke groeten.
Molly Wemel
P.S. Ik hoop dat ik voldoende postzegels op de brief heb gedaan.'
Oom Herman hield op met lezen, stak zijn hand in zijn borstzak en haalde iets anders tevoorschijn. 'Moet je dit zien,' gromde hij. Hij hield de envelop waarin de brief van mevrouw Wemel had ge‐zeten omhoog en Harry moest zijn best doen om niet in lachen uit te barsten. De hele envelop was volgeplakt met postzegels, behalve een stukje van zo'n twee vierkante centimeter op de voorkant, waarin mevrouw Wemel nog net het adres van de Duffelingen had kunnen persen, in een heel priegelig handschrift.
'Nou, ze heeft er inderdaad voldoende zegels op gedaan,' zei Harry, die probeerde te doen alsof mevrouw Wemel een doodnormale vergissing had gemaakt. De ogen van zijn oom schoten vuur.
'Dat was de postbode ook al opgevallen,' zei hij tandenknarsend. 'Hij wilde heel graag weten wie die brief had gestuurd. Daarom belde hij aan. Blijkbaar vond hij het grappig.'
Harry deed er het zwijgen toe. Iemand anders zou misschien niet begrijpen waarom oom Herman zich zo druk maakte over een paar extra zegeltjes, maar Harry woonde al zo lang bij de Duffelingen dat hij maar al te goed wist hoe panisch ze werden als ze werden geconfronteerd met iets wat ook maar enigszins ongewoon was. Hun grootste angst was dat iemand te weten zou komen dat ze mensen kenden (al was dat nog zo op afstand) als mevrouw Wemel.
Oom Herman staarde Harry nog steeds woedend aan en die deed zijn best om zijn gelaatsuitdrukking neutraal te houden. Als hij geen stomme dingen deed of zei, stond hem heel misschien een van de mooiste ervaringen van zijn leven te wachten. Hij keek of oom Herman iets zou zeggen, maar die bleef hem alleen maar woest aankijken. Harry besloot de stilte te verbreken. 'Nou ‐ mag ik er naar toe?' vroeg hij. Oom Hermans grote, paarse gezicht vertrok een beetje en zijn snor werd nóg borsteliger. Harry wist wat zich achter die snor afspeelde: een heftig conflict tussen twee van oom Hermans meest fundamentele gevoelens. Als hij toestemming gaf, zou hij Harry blij maken, iets wat oom Herman al dertien jaar lang uit alle macht had proberen te voorkomen. Daar stond tegenover dat, als Harry voor de rest van de vakantie opkraste naar de Wemels, hij twee weken eerder van hem af zou zijn dan hij had durven hopen en als er iets was wat oom Herman vreselijk vond, was het om Harry in huis te hebben. Blijkbaar om zichzelf wat bedenktijd te gunnen, keek hij opnieuw naar de brief van mevrouw Wemel.
'Wie is dat mens?' vroeg hij en hij staarde vol afkeer naar haar handtekening.
'U hebt haar wel eens ontmoet,' zei Harry. 'De moeder van m'n vriend Ron. Ze haalde hem dit jaar af van de Zwein... van de school‐trein.'
Hij had bijna 'Zweinsteinexpres' gezegd, maar dat was dé manier om zijn oom kwaad te maken. In huize Duffeling waagde niemand het om de naam van Harry's school hardop uit te spreken.
Er verscheen een diepe frons op het lage voorhoofd van oom Herman, alsof hij zich iets buitengewoon onaangenaams probeerde te herinneren.
'Een klein, dik vrouwtje?' gromde hij uiteindelijk. 'En een hele rits kinderen met rood haar?'
Harry keek hem boos aan. Dat oom Herman het lef had om iemand dik te noemen, terwijl zijn eigen zoon erin was geslaagd iets te doen wat vanaf zijn derde onvermijdelijk had geleken, namelijk breder worden dan hij lang was.
Oom Herman keek weer naar de brief.
'Zwerkbal,' mompelde hij. ' Zwerkbal ‐ wat is dat voor flauwekul?'
Harry voelde opnieuw een vlaag van ergernis.
'Dat is een sport.' zei hij kortaf. 'Gespeeld op bezem ‐'
"Ja. oké. oké!' zei oom Herman luid. Harry zag tot zijn tevredenheid dat zijn oom lichtelijk paniekerig begon te worden. Blijkbaar konden zijn zenuwen het niet verdragen dat in zijn eigen woonkamer het woord 'bezemsteel' werd uitgesproken. Hij zocht gauw zijn toevlucht tot de brief, die hij opnieuw doorlas. Harry zag zijn lippen de woorden 'op de normale manier toestuurt' vormen. Hij fronste nijdig zijn voorhoofd.
'Hoe bedoelt ze, op de normale manier?' beet hij Harry toe.
'Normaal voor ons,' zei Harry, en voor zijn oom hem de mond kon snoeren voegde hij eraan toe: 'U weet wel, per uilenpost. Dat is normaal voor tovenaars.'
Oom Herman keek hem furieus aan, alsof Harry de smerigste taal had uitgeslagen. Sputterend van woede wierp hij een zenuwachtige blik op het raam, blijkbaar uit vrees dat de buren met hun oren tegen het glas gedrukt zouden staan.
'Hoe vaak heb ik je niet gezegd dat er in mijn huis niet over dat onnatuurlijke gedoe wordt gesproken?' siste hij, met een gezicht dat nu zo paars was als een overrijpe pruim. 'Over stank voor dank gesproken! je draagt notabene de kleren die Petunia en ik je gegeven hebben ‐'
'Pas nadat Dirk ze had afgedragen,' zei Harry koeltjes, en hij droeg inderdaad een sweatshirt dat zo groot was dat hij de mouwen vijf keer moest omslaan voor hij zijn handen kon gebruiken en dat tot over de knieën van zijn uiterst slobberige spijkerbroek hing.
'Ik wens niet zo toegesproken te worden!' zei oom Herman, trillend van nijd.
Maar Harry liet zich niet meer alles welgevallen. De tijd dat hij gedwongen was geweest elk stom regeltje van de Duffelingen voor zoete koek te slikken was voorbij. Hij verdomde het om Dirks dieet te volgen en als het even kon, zou hij zich er ook niet door oom Herman van laten weerhouden om naar het WK
Zwerkbal te gaan.
Harry haalde diep adem, om een beetje te kalmeren en zei toen: 'Oké, dus ik mag niet naar het WK. Kan ik dan nu weer naar boven? Ik was bezig met een brief aan Sirius en die wil ik graag afmaken. U weet wel ‐ m'n peetvader.'
Bingo! Hij had de magische woorden gezegd. De paarse kleur trok vlekkerig weg uit oom Hermans gezicht, dat plotseling op een portie slecht gemengd bosbessenijs leek.
'Was je ‐ was je hem een brief aan het schrijven?' zei oom Herman quasi‐nonchalant ‐ maar Harry had gezien hoe de pupillen van zijn kleine oogjes plotseling samentrokken, in een vlaag van doodsangst.
'Ja, klopt,' zei Harry terloops. 'Hij heeft al een tijdje niets van me gehoord. En dadelijk denkt hij nog dat er iets mis is.'
Hij zweeg even, om van de uitwerking van zijn woorden te genieten. Hij kon als het ware de radertjes zien draaien onder oom Hermans dikke, donkere, keurig gekamde haar. Als hij verhinderde dat Harry aan Sirius schreef, zou die denken dat Harry slecht behandeld werd. Als hij Harry verbood om naar het WK Zwerkbal te gaan, zou hij dat vast aan Sirius schrijven en zou die weten dat hij slecht behandeld werd. Er was maar één uitweg. Harry kon gewoon zien hoe oom Herman tot die conclusie kwam, alsof zijn bolle, besnorde hoofd doorzichtig was. Harry probeerde niet te glimlachen en zijn eigen gezicht zo uitdrukkingsloos mogelijk te houden en toen ‐
'Nou, vooruit. Ga dan maar naar dat stomme... dat achterlijke... dat WK‐gedoe. Schrijf maar aan die ‐ aan die Wemels dat ze je moeten komen ophalen. Ik heb geen tijd om je ergens in een uithoek van het land af te zetten. En blijf dan gelijk maar voor de rest van de vakantie. En schrijf aan je ‐ aan je peetvader... schrijf maar dat je... dat je mag gaan.'
'Nou, bedankt,' zei Harry opgewekt.
Hij draaide zich om en liep naar de deur van de woonkamer, terwijl hij de aandrang onderdrukte om te juichen en een luchtspron‐getje te maken. Hij mocht weg... hij mocht naar de Wemels, hij mocht naar het WK Zwerkbal!
Op de gang botste hij bijna tegen Dirk, die met zijn oor tegen de deur had gestaan in de hoop dat hij zou horen hoe Harry de wind van voren kreeg. Hij was geschokt bij het zien van Harry's brede grijns.
'Dat was een uitstekend ontbijt, vond je ook niet?' zei Harry. 'Ik zit echt vol, en jij?'
Lachend om Dirks verbijsterde gezicht holde Harry met drie treden tegelijk de trap op en stormde zijn slaapkamer binnen. Het eerste dat hij zag was dat Hedwig terug was. Ze zat in haar kooi, staarde Harry aan met haar enorme, amberkleurige ogen en klikte met haar snavel, op een manier die betekende dat ze ergens kwaad om was. Vrijwel meteen werd duidelijk wat haar irriteerde.
'Au!' riep Harry.
Iets wat op het eerste gezicht een kleine, grijze, gevederde tennisbal leek, was tegen Harry's slaap gebotst. Hij wreef nijdig over de zijkant van zijn hoofd, keek omhoog om te zien wat hem geraakt had en zag een piepklein uiltje, zo klein dat het gemakkelijk in zijn handpalm zou passen, opgewonden rondzoeven door de kamer, als een levend stukje vuurwerk. Pas toen besefte Harry dat het uiltje een brief aan zijn voeten had laten vallen. Harry bukte zich, herkende
Rons handschrift en scheurde de envelop open, die een haastig neergekrabbeld briefje bevatte.
Harry ‐ PA HEEFT KAARTJES ‐ Ierland tegen Bulgarije, op maandagavond. Ma gaat je Dreuzels schrijven om te vragen of je mag komen logeren Misschien hebben ze de brief al gehad. Ik heb geen idee hoe snel Dreuzelposl gaat, maar ik dacht, laat ik toch maar een briefje sturen met Koe. Harry staarde naar het woordje 'Koe' en toen naar het piepkleine uiltje dat nu rond de lamp aan het plafond zoefde. Hij had nog nooit een dier gezien dat minder op een koe leek. Misschien kon hij Rons handschrift gewoon niet goed lezen. Hij richtte zijn aandacht weer op de brief. We komen je gewoon halen, of die Dreuzels het nou goedvinden of niet'. Tenslotte mag ie het WK niet missen. Pa en ma vinden het alleen beter als we nel doen of we eerst hun toestemming vragen. Als ze ja zeggen, stuur Koe dan meteen terug met je antwoord en dan komen we je zondagmiddag om vijf uur ophalen. Als ze nee zeggen, stuur Koe dan ook meteen terug en dan komen we je zondagmiddag om vijf uur ophalen. Hermelien komt vanmiddag al. Percy heeft een baantje ‐ op het Departement voor internationale Magische Samenwerking. Zeg alsjeblieft niks over het Buitenland als je bij ons logeert, tenzij je je graag te pletter verveelt.
Tot gauw ‐ Ron
'Kalmeer een beetje!' zei Harry toen het uiltje opgewonden kwetterend vlak langs zijn hoofd scheerde, volgens Harry uit pure trots omdat het zijn brief op het juiste adres had bezorgd. 'Kom hier, ik wil dat ie m'n antwoord meeneemt!'
Het uiltje landde fladderend op de kooi van Hedwig. Die keek hem kil aan, alsof ze hem waarschuwde om vooral geen stap dichterbij te komen. Harry pakte opnieuw zijn adelaarsveer, greep een vers stuk perkament en schreef:
Ron, alles is oké. Ik mag van de Dreuzels. Tot morgen om vijf uur. Ik popel. Harry
Hij vouwde het briefje heel klein op en wist het met ontzettend veel moeite aan de poot van het uiltje te binden, dat constant op en neer hipte van opwinding. Zodra het briefje stevig vastzat vloog het uiltje weg; het scheerde door het raam naar buiten en verdween uit het zicht. Harry wendde zich tot Hedwig.
'En, ben je klaar voor een lange reis?' vroeg hij.
Hedwig kraste waardig.
Zou je dit naar Sirius willen brengen?' zei hij en hij pakte zijn brief 'Wacht even... ik wil er nog iets aan toevoegen '
Hij vouwde het perkament weer open en zette nog gauw een P.S. onder aan de brief.
Als je me wilt schrijven, logeer ik voor de rest van de vakantie bij mijn vriend Ron Wemel. Zijn vader heeft kaartjes weten te bemachtigen voor het WK
Zwerkbal'.
Toen hij de brief afhad, bond hij hem aan Hedwigs poot; ze bleef extra stil zitten, alsof ze hem wilde laten zien hoe een echte postuil zich hoort te gedragen.
'Ik ben bij Ron als je terugkomt, oké?' zei Harry.
Ze beet hem zacht en liefdevol in zijn vinger, spreidde met een zacht geruis haar enorme vleugels en wiekte door het open raam naar buiten. Harry keek haar na tot ze uit het zicht was, kroop toen onder zijn bed, trok de losse plank omhoog en pakte een grote homp verjaardagstaart. Hij bleef op de grond zitten terwijl hij die opat en genoot van het gelukkige gevoel dat door hem heenstroomde Hij had taart, en Dirk alleen maar grapefruit; het was een mooie zomerdag; morgen verliet hij de Ligusterlaan; zijn litteken voelde weer normaal aan en hij mocht naar de finale van het WK Zwerkbal. Op zo'n moment was het moeilijk om je ook maar ergens zorgen over te maken ‐ zelfs over Heer Voldemort.
Hoofdstuk 4
Terug Naar Het Nest
De volgende dag had Harry zijn schoolspullen om twaalf uur al in zijn hutkoffer gepakt, net als zijn meest waardevolle bezittingen ‐ de Onzichtbaarheidsmantel die hij van zijn vader had geërfd, de bezemsteel die hij
van Sirius had gekregen en de Sluipwegwijzer van Zweinstein die hij vorig jaar van Fred en George Wemel had gekregen. Hij had het eten uit de bergplaats onder de losse plank verwijderd, alle hoeken en gaten van zijn slaapkamer twee keer gecontroleerd op eventueel vergeten spreukenboeken of ganzenveren, en de kaart van de muur gehaald waarop hij de dagen afstreepte tot hij op één september terug mocht naar Zweinstein. Aan de Ligusterlaan nummer vier hing een uiterst gespannen sfeer. Het feit dat dadelijk een heel gezelschap tovenaars bij hen zou aankloppen, maakte de Duffelingen gespannen en kortaangebonden. Oom Herman was totaal van slag geweest toen Harry had gezegd dat de Wemels al de volgende dag om vijf uur op de stoep zouden staan.
'Je hebt toch wel tegen die lui gezegd dat ze zich een beetje normaal moeten kleden, hè?' snauwde hij. 'Ik heb gezien in wat voor idiote vodden jouw slag mensen rondloopt. Nou, als ze hier komen, hoop ik dat ze zo fatsoenlijk zijn om gewone kleren te dragen.'
Harry begon bange voorgevoelens te krijgen. Hij had meneer en mevrouw Wemel zelden kleren zien dragen die de Duffelingen 'normaal' zouden vinden. Hun kinderen trokken tijdens de schoolvakanties vaak Dreuzelkleren aan, maar hun ouders gingen meestal gehuld in lange gewaden, die varieerden van sjofel tot regelrecht versleten. Het kon Harry geen lor schelen wat de buren zouden denken, maar hij vroeg zich wel angstig af hoe onbeschoft de Duffelingen tegen de Wemels zouden zijn, als die bleken te beantwoorden aan hun ergste schrikbeeld van tovenaars. Oom Herman had zijn beste pak aangetrokken. Sommige mensen zouden dat misschien als een welkomstgebaar hebben opgevat, maar Harry wist dat hij dat alleen deed omdat hij er indrukwekkend en intimiderend uit wilde zien. Dirk, daarentegen, leek juist te zijn geslonken, niet omdat het dieet eindelijk begon te werken, maar uit pure angst. De laatste keer dat Dirk een volwassen tovenaar kwaad had gemaakt, had hij dat moeten bekopen met een krullerige varkensstaart die plotseling uit zijn broek stak en die oom Herman en tante Petunia operatief hadden moeten laten verwijderen in een privékliniek in Londen. Het was daarom niet vreemd dat Dirk steeds nerveus met zijn hand over zijn achterwerk streek en met zijdelingse stappen van de ene kamer naar de andere schuifelde, zodat hij de vijand niet voor de tweede keer hetzelfde doelwit zou tonen. Tijdens het middageten werd er vrijwel geen woord gezegd. Dirk protesteerde niet eens toen hij zag wat hij kreeg voorgezet (magere kwark met geraspte bleekselderij) en tante Petunia at helemaal niets. Met over elkaar geslagen armen en getuite lippen scheen ze op haar tong te kauwen, alsof ze moeite moest doen om de woedende tirade binnen te houden die ze graag tegen Harry zou hebben afgestoken.
'Ik neem aan dat ze met de auto komen?' blafte oom Herman plotseling over tafel.
'Eh...' zei Harry.
Daar had hij nog niet aan gedacht. Hoe wilden de Wemels hem eigenlijk komen ophalen? Ze hadden geen auto meer; de oude Ford Anglia die ze ooit hadden gebruikt reed nu in het wild rond in het Verboden Bos bij Zweinstein. Vorig jaar had meneer Wemel een auto van het Ministerie van Toverkunst geleend; zou hij dat dit jaar weer doen?
'Dat denk ik wel,' zei Harry.
Oom Herman snoof schamper in zijn snor. Normaal gesproken zou hij gevraagd hebben wat voor auto meneer Wemel had; hij beoordeelde mensen voornamelijk aan de hand van hun auto's en hoe groot en duur die waren. Maar zelfs als meneer Wemel in een Ferrari had gereden, betwijfelde Harry nog of oom Herman hem sympathiek zou hebben gevonden.
Harry bracht het grootste gedeelte van de middag op zijn kamer door; hij werd gek van tante Petunia, die om de paar seconden door de vitrage gluurde, alsof ze gewaarschuwd was dat er buiten een losgebroken neushoorn rondliep. Uiteindelijk, om kwart voor vijf, ging Harry weer naar de woonkamer. Tante Petunia was dwangmatig bezig rechte kussens nog rechter te leggen. Oom Herman deed alsof hij de krant las, maar zijn kleine oogjes bewogen niet en Harry wist zeker dat hij in werkelijkheid ingespannen luisterde of hij een auto hoorde aankomen. Dirk zat in een fauteuil geklemd, met zijn dikke handen stevig tegen zijn dikke achterwerk gedrukt. Harry kon niet tegen al die opgekropte spanning; hij ging op de trap in de hal zitten, met zijn ogen op zijn horloge gericht en een hart dat bonkte van opwinding.
Maar het werd vijf uur en er gebeurde niets. Oom Herman, die een beetje zweette in zijn krappe pak, deed de voordeur open, keek links en rechts de straat in en trok zijn hoofd toen snel weer terug.
'Ze zijn te laat!' snauwde hij tegen Harry.
'Weet ik,' zei Harry. 'Misschien ‐ eh ‐ misschien zitten ze in de file of zo.'
Tien over vijf... kwart over vijf... Harry begon zelf ook nerveus te worden. Om halfzes hoorde hij oom Herman en tante Petunia kortaf en mompelend met elkaar praten in de woonkamer.
'Geen greintje consideratie.'
'We hadden wel andere afspraken kunnen hebben.'
'Misschien denken ze dat we vragen of ze blijven eten als ze zo laat komen.'
'Mooi niet,' zei oom Herman en Harry hoorde hoe hij opstond en door de woonkamer begon te ijsberen. 'Ze nemen dat joch mee en krassen dan direct weer op. Als ze tenminste nog komen opdagen. Waarschijnlijk hebben ze zich in de dag vergist. Ik denk dat dat slag mensen weinig waarde hecht aan stiptheid. Of ze komen met een of andere oude roestbak en staan nu langs de kant van de ‐AAAAAAAARRRRGH!'
Harry sprong overeind. Vanuit de woonkamer klonk het geluid van drie Duffelingen die in paniek wegvluchtten. Een tel later sprintte een doodsbange Dirk naar buiten.
'Wat gebeurt er?' vroeg Harry. 'Wat is er aan de hand?'
Maar het was alsof Dirk geen woord kon uitbrengen. Met zijn handen nog steeds tegen zijn billen gedrukt, waggelde hij op topsnelheid naar de keuken.
Harry ging haastig de woonkamer in.
Er klonk luid gebonk en geschraap uit de dichtgetimmerde schoorsteen van de Duffelingen, waar nu een elektrisch haardje met een namaak‐kolenvuur stond.
'Wat gebeurt er?' bracht tante Petunia moeizaam uit. Ze was achteruitgedeinsd tot ze met haar rug tegen de muur stond en staarde met grote angstogen naar de haard. 'Wat gebeurt er, Herman?'
Nog geen tel later werd dat duidelijk, want ze hoorden stemmen opklinken uit de dichtgetimmerde haard.
'Au! Nee, Fred ‐ ga terug, ga terug, er is iets misgegaan ‐ zeg tegen George dat hij niet ‐ AU! Nee, George, er is geen plaats, ga direct terug en zeg tegen Ron
‐'
'Misschien kan Harry ons horen, pa ‐ misschien kan hij ons eruit laten ‐'
Vuisten bonkten op de planken achter de elektrische haard. 'Harry? Harry, kun je ons horen?'
De Duffelingen keken Harry venijnig aan, als twee woedende ratelslangen.
'Wat heeft dat te betekenen?' grauwde oom Herman. 'Wat moet dat?'
'Ze ‐ ze hebben geprobeerd om hier te komen met behulp van Brandstof,' zei Harry, die probeerde niet in lachen uit te barsten. 'Ze kunnen via het haardvuur reizen ‐ alleen hebben jullie de schoorsteen dichtgemaakt ‐ wacht even ‐'
Hij liep naar de haard en riep door de planken heen:
'Meneer Wemel? Kunt u me horen?'
Het gebonk hield op. Iemand in de schoorsteen zei: 'Ssst!'
'Meneer Wemel, ik ben het, Harry... de schoorsteen is dichtgetimmerd. Daarom kunt u er niet uit.'
'Hè, verdorie!' zei de stem van meneer Wemel. 'Waarom hebben ze in 's hemelsnaam de schoorsteen dichtgemaakt?'
'Er staat nu een elektrische kachel,' legde Harry uit.
'Echt waar?' zei meneer Wemel opgewonden. 'Eklektrisch, zei je? Met een stekker? Lieve hemel, dat moet ik zien... even nadenken... au, Ron!'
Rons stem klonk boven die van de anderen uit: 'Wat doen we hier? Is er iets misgegaan?'
'Nee, natuurlijk niet, Ron,' zei Fred heel sarcastisch. 'Nee, we wilden juist graag klem komen zitten.'
'Ja, we amuseren ons hier kostelijk,' zei George, wiens stem nogal gedempt klonk, alsof hij helemaal achteraan tegen de muur gedrukt stond.
'Jongens, jongens...' zei meneer Wemel vaag. 'Ik probeer te bedenken wat we het beste kunnen doen... ja.... de enige manier... ga opzij, Harry.'
Harry trok zich terug achter de bank, maar oom Herman liep juist naar de haard.
'Wacht eens even!' brulde hij tegen de kachel. 'Wat wou u precies ‐'