8

‘Hoe ver staat operatie Ray?’ informeert de kolonel en hij zet twee biertjes klaar. We gaan er op ons gemak bij zitten en ik zeg dat het voor morgenavond is op de parking van de Scandic Crown.

‘Twee keren naeen op dezelfde plek, is dat niet riskant, Max?’ vraagt hij.

‘Negatief,’ zeg ik, ‘ten eerste is die parking police-design en ten tweede hebben we te maken met gasten van een circuit dat nog maar pas in België opereert.’

‘Denkt ge da ze met ne staart zulle kome?’

‘Mogelijk, maar z'hebben er alle belang bij dat de deal soft verloopt.’

‘Soft, haha,’ zegt hij.

‘Het zijn echte profs, Willy,’ zeg ik, ‘en profs proberen nooit buitenwippers mee te brengen zoals mister Pavelic vorige keer.’

‘Over hoeveel gaat het?’ vraagt hij.

Ik drink van m'n bier en zeg zo effen mogelijk: ‘Tien kilo.’

‘Da's de moeite.’

Ik knik van ja.

‘En de flash roll*?’

‘American dollars, we zijn achtentwintig punt drie per kilo overeengekomen.’

‘Kan 't niet wat minder?’ zegt hij terwijl hij iets op zijn blocnote schrijft, maar dat zegt hij altijd. Het is raar dat hij geen opmerking maakt over de vijf percent surplus van de overeengekomen prijs.

‘Het was hard bargain, ik ben tot het uiterste gegaan.’

‘Gevaarlijke gasten?’

‘Willy, zo'n gasten zijn altijd gevaarlijk, maar het zijn gelukkig geen wapenmaniakken zoals die Joegoslaven.’

Ik wil iets zeggen over de wisselkoers van de dollar, maar eigenlijk heeft dat geen zin en dus hou ik m'n mond. Met de kolonel valt er op te passen, hij pakt iemand soms veel later op z'n eigen woorden.

‘Voor de flash roll wordt dus gezorgd,’ zegt hij, ‘in greenbacks van honderd, oké?’

‘Oké.’

‘Iets anders. Hoe zit het met die bende parkeerwachters in d'ouwe stad?’ vraagt hij ineens.

Het is of hij m'n gedachten geraden heeft.

‘We hebben ze vastgepind, maar voorlopig heb ik geen effectief genoeg om z'allemaal tegelijk te pakken.’

‘De vàrkens,’ zegt hij tussen z'n tanden, ‘a propos, wat hebt ge vanmorgen uitgestoken?’

‘Getraind met Kono.’

‘Is hij goed?’

Ik steek m'n duim omhoog.

‘Wat gaat ge straks doen?’

‘Op den bureau zitte. Ik verwacht 'n seintje.’

‘Nieuwe zaak?’

‘Negatief, de dealer van gisteren. Hij heeft al 's gebeld.’

‘Voldoet de secretaresse?’

Ik steek weer m'n duim omhoog.

‘Toffe bie,’ zegt hij en hij moet lachen.

Hij is knap als hij lacht. Ik weet dat hij z'n hand niet omdraait voor een schoon wijfke.

We drinken ons glas leeg en geven elkaar de vijf.

‘Vanavond gaan we 's loeke in d'ouwe stad,’ zeg ik, ‘met de mannen van de 01.’

‘Legt die kakkerlakken het vuur maar 's aan hun klote.’

‘Wilco, ko'nel,’ zeg ik en ga in de geef-achthouding staan. Op de parking van de kazerne stap ik in m'n Golf en ik rijd naar de Ankerrui, waar ik me tot 's avonds bezighoud met lezen in een instructieboek van het FBI.

Dan doe ik een training aan plus joggers en loop te voet naar de oude stad, waar de mannen van POSA 01 op me wachten in twee auto's, een Audi en een Saab.

De Saab is voor mij.

We hebben in een mosselrestaurant vlakbij de voetgangerstunnel een tafel gereserveerd met goed uitzicht op de Sint-Jansvliet. We zijn met z'n vieren: de Mon, de Piet, den Dirk en ikzelf. Vanwaar we zitten kunnen we de ‘parkeerwachters’ goed in de gaten houden. Hun modus operandi is als volgt: ze staan met 'n man of twee drie op de uitkijk tot er iemand z'n geparkeerde auto komt halen, klampen hem aan en vragen hem driehonderd frank of meer voor de extra-bewaking die hij zogezegd heeft gehad. Als de eigenaar van de auto afdokt, wat meestal het geval is, is hij eraan voor z'n poen, want van extra-bewaking is natuurlijk geen sprake. Als hij nee zegt, beginnen ze hem halvelings te bedreigen door tegen z'n auto te gaan leunen en naar de banden te kijken met een puntig geslepen vijfduimer in hun hand of ze wrijven vol bewondering over de lak van de carrosserie en zeggen dat het een héle schone auto is. Meestal wordt de portefeuille dan bovengehaald. Er liggen al een hoop klachten bij de stadspolitie, maar als er 'n patrouillewagen opduikt, glippen ze weg als ratten en als g'er achteraan gaat, maakt g' u maar belachelijk. Om mannen in burger in te zetten om ze uit te lokken, daar heeft de stadspolitie geen effectief voor en ook geen zin, de burgemeester heeft al last genoeg met de ‘multiculturele samenwerking’ en de ombudsman is nu al overbelast. De situatie blijft dus zoals ze is en die Turken, niet ouder dan een jaar of vijftien, worden met de dag brutaler. In hun milieu verstaan ze enkel en alleen duidelijke taal en we hebben besloten ze aan hun verstand te brengen dat die grappen lang genoeg geduurd hebben. De bendeleider is gesitueerd: de eigenaar van 'n restaurantje in de Grote Pieter Potstraat, een fameus crapuul dat al meer dan eens met de politie in aanraking is geweest en verdacht wordt van drughandel.

We eten op ons gemak mosselen à volonté met frietjes en bestellen een paar keer bij, want de Mon, een vent van een meter negentig en bij d'honderd kilo, heeft met een normale portie niet genoeg. Daarna wordt er koffie gedronken en zo rond halfnegen zien we drie gasten het pleintje opkomen. Ze gaan tegen 'n boom staan en houden de boel in de mot. We rekenen af, maar blijven zitten om erin te vliegen op het moment dat z' in actie komen. Om kwart voor negen loopt er een dikke meneer van een jaar of vijftig samen met z'n opgetutte madam in nertsmantel naar een grote zwarte BMW en onze drie gasten erop af. We staan op en gaan naar buiten. Tussen de meneer en de gasten ontstaat er zo te zien een tamelijk geanimeerd gesprek, de meneer schijnt niet te willen ingaan op hun voorstellen, hij wil z'n portière opendoen, maar één van de gasten gaat er vierkant voor staan en z'n twee kameraden beginnen rond de BMW te lopen en op de koffer te kloppen, zoals in Amerikaanse films. Als we van drie kanten tegelijk de BMW ingesloten hebben volgens een tactiek die we honderden keren getraind hebben, proberen ze weg te komen, maar die vlieger gaat niet op. Vijf seconden later hebben m'n mannen er elk één in 'n houdgreep. Als ze gefouilleerd worden, komen er drie knipmessen plus een CS-spuitbus* boven. De dikke en z'n madam staan daar bleek als een laken, bibberend van de zenuwen en ze snappen er de ballen van, de madam die 'n ferme balkon heeft en van die stekkebenen, wil per se de 101 opbellen, waarop ik haar geruststel en de dikke verzeker dat we van de Rijkswacht zijn. Hij gelooft het precies maar half, omdat w'er nogal sportief uitzien met trainings en zo, maar ik haal m'n dienstkaart boven en dan is hij content. De gasten hadden vijfhonderd frank gevraagd voor extrabewaking van z'n auto. De madam begint ineens te bleiten. De gasten protesteren hard in van dat gebroken Antwerps. Dat het allemaal gelogen is en dat ze gewoon wat stonden te kletsen met deze mensen.

‘Waarover hadde 't eigenlijk, over 't goe weer, zeker?’ vraagt de Piet en hij wijst naar de lucht.

Ze beginnen van alles uit hun nek te slaan, maar dan laat ik ze de knipmessen en de spuitbus zien. ‘Waarvoor moet dà soms diene?’ vraag ik en ik begin te lachen.

Eén antwoordt: ‘Voor zelfverdediging.’

De Piet trekt z'n schouder bijna uit het gelid als hij dat hoort.

Zelfverdediging, wat is da voor iet, ik ken da woord nie,’ zeg ik en ik ga heel dicht bij hem staan met m'n neus tegen z'n voorhoofd, ‘expliceer me 's wa da juist wilt zegge?’ en ik geef hem een korte kniestoot in z'n sjokkedeize, niet te hard maar juist hard genoeg dat hij niet van z'n sus gaat. Hij begint te kelen als een varken en er blijft volk staan om te zien wat er gaande is.

‘Die Noordafrikane moeste ze godverdoeme allemaal één voor één hun klote afsnije,’ zegt een jonge snotneus met een dik meisje in minirokske aan z'n hand.

‘Zijde gijle soms van 't Vlaams Blok, dan hebt g'al m'n sympathie,’ zegt een boom van een vent die eruit ziet als een bouwvakker. Hij vraagt of we misschien geen assistentie nodig hebben.

‘Heren, mag ik u iets aanbieden?’ vraagt de dikke van de BMW, die weer z'n normale kleur heeft. Z'n madam dept haar neus met een papieren zakdoekje en zegt: ‘Ochgottekes toch, wa ne weireld.’

We doen de gasten de handboeien om. De bouwvakker verschiet, zegt: ‘Nondedju, hebt ge van ze leve,’ en maakt dat hij weg is.

We lopen met de drie gasten naar onze wagens, die op de Plantinkaai staan. Ze geven geen kik want we hebben hun papieren in beslag genomen. Voor één keer heb ik niet zoveel zin in derdegraadsbehandeling, want ik ben in een schitterend humeur: vanmorgen heb ik in poste restante 'n brief van Nancy gekregen met haar mond in lipstick erop afgedrukt plus een tekst die me zo heet heeft gemaakt dat ik me moest inhouden om Carine niet in haar kont te knijpen. Ze zou daar niks op tegen hebben, daar ben ik van overtuigd. En daarna een telefoontje van ‘Amigo’, dat alles in the pocket is voor morgenavond op de parking van de Scandic Crown.

‘Wat doen we met die kemels?’ informeer ik.

‘'s Goe bijwerke,’ zegt den Dirk, ‘en dan ieveranst afzette in de vrije natuur, da z'een beetje te voet kunne lope.’

‘Nie overdrijve,’ zeg ik, ‘geen breuken en vooral geen karate, oké? Ik wacht hier in de Saab om samen naar onze vriend in de Grote Pieter Potstraat te gaan.’

‘Hebt ge soms schrik van de stadspolitie, Max?’ zegt de Mon. ‘We kunne z'ook ieveranst begrave,’ zegt de Piet met een serieus gezicht.

Ze liggen bijna tegen de grond van 't lachen.

Ze laden de gasten in de Audi en rijden door. Na drie kwartier zijn ze terug. De Piet heeft een zakdoek rond z'n hand, waar bloed op zit.

Het is tien uur en we lopen langs de Suikerrui de Grote Pieter Potstraat in. Het restaurantje is leeg. Er zit iemand aan een tafeltje een sigaret te roken met een koffie voor hem. Het is de gast die we moeten hebben. We gaan recht op hem af. Ik steek m'n dienstkaart onder z'n neus, laat hem één voor één de identiteitsbewijzen van de drie jongens zien en informeer of hij die personen kent.

Hij bekijkt de papieren en antwoordt: ‘Ken 'k nie.’

‘Oké,’ zeg ik, ‘als die personen morgen of zo hier binnenkomen om hun papieren op te halen, wilt u dan zo goed zijn ze te verzoeken op te houden met Belgische burgers lastig te vallen en geld af te persen?’

‘Ik weet niet waar u het over hebt,’ zegt hij een beetje uit de hoogte.

Ik laat hem de knipmessen plus de spuitbus zien, hij wordt bleek en z'n ogen gaan heen en weer van de zenuwen.

‘Weet u nù waar het over gaat?’ vraag ik.

De sigaret valt bijna uit z'n hand.

‘Oké,’ zeg ik, ‘en als het nóg 's gebeurt, dan zullen we ù 's meenemen naar de plek waar we die vriendjes van u naar hebben meegenomen. Kent u het Vlaams woord bijwerken?’

‘Ik weet echt niet waar het over gaat, m'neer,’ zegt hij en hij kan geen woord meer over z'n tong krijgen.

‘Dan zult u het mórgen wel weten,’ zeg ik, ‘als u uw vriendjes terugziet.’

Ik deponeer de identiteitsbewijzen als drie speelkaarten op het tafeltje en we verlaten het restaurant.

‘Mannen, ASAP* verspreiden,’ zeg ik. Dat is de gewone procedure na zo'n illegale operatie. Eén politiepatrouille die ons signaleert en we zitten tot over onze nek in trouble.

Twee seconden later zijn ze in alle richtingen verdwenen en ik loop op m'n gemak naar de Saab, die ze voor mij hebben meegebracht.

Ik steek het contactsleuteltje in het slot en kijk hoe laat het is. Ineens moet ik me inhouden om niet uit te stappen en de amusementsbuurt in te trekken, maar dat zou in de gegeven omstandigheden de grootste stommiteit zijn die ik kan begaan, hoewel het niet de eerste keer zou zijn. En dan springt onverwacht als een wilde kat iets in m'n nek wat ze tijdens assisenprocessen de onweerstaanbare drang noemen. Ik noem dat het Beest in mij. Ik zit achter het stuur te wachten op wat er onmiddellijk volgt, iets waar maar één remedie tegen bestaat: erin vliegen. Of nog iets anders, maar dat is nóg riskanter. Ik kies het laatste. Uit m'n portefeuille haal ik een opgevouwen papiertje, plooi het open en schud ermee tot het witte poeder dat eruit ziet als sneeuwkristallen, schoon in de vouw ligt, een lijntje, ik rol het op tot een dun pijpje, breng het naar m'n neus en haal krachtig op. Ik sluit m'n ogen en hou m'n adem in. Na een seconde of tien worden de slijmvliezen in m'n neus ijskoud, ze trekken samen en m'n kop begint te zwellen en te kloppen. Het is of het vel strak over m'n jukbeenderen wordt aangetrokken. Ik voel me helemaal ijl worden en vederlicht, m'n gezichtsveld breidt zich uit, ik zie tegelijk alles veel scherper en ik voel me letterlijk tot alles in staat.

Ik start de motor, die begint te gieren als 'n Formule I-bolide, klik de veiligheidsgordel vast, duw de koppeling in, schakel in eerste, vlieg de renbaan van Silverstone op en ga er als een gek vandoor, ik ben Nigel Mansell, ik geef gas, recht op de lichtjes in de verte af, vlak boven de huizen.

___________________

*   Zie bijvoegsel p. 159.

*   Zie bijvoegsel p. 159.

*   Zie bijvoegsel p. 159.