18
Toen Peter Marlowe voor de bungalow van overste Smedly-Taylor was aangekomen, stond Grey daar al. 'Ik zal de overste zeggen dat je er bent,' zei Grey. 'Heel vriendelijk.' Peter Marlowe voelde zich niet op zijn gemak. De RAF -pet die hij had geleend, kriebelde. Het versleten maar gewassen overhemd dat hij droeg, kriebelde ook. Een sarong zit veel prettiger, dacht hij bij zich zelf, het is een veel praktischer dracht. Van sarongs gingen zijn gedachten naar wat er de volgende dag zou gebeuren. Morgen zou het geld worden gebracht. Voor de diamant. Morgen zou Shagata het geld bij zich hebben en over drie dagen zouden ze weer naar het dorp gaan. Misschien zou Sulina ... Je bent gek om nu aan haar te denken. Concentreer je liever op dit onderhoud; zorg dat je op je qui-vive bent. 'Zo, Marlowe. Geef acht,' beval Grey. Peter Marlowe sprong in de houding en marcheerde de hut van de overste binnen. Toen hij Grey passeerde, fluisterde hij: 'Barst toch,' wat hem weer een beetje moed gaf en toen stond hij voor de overste. Hij salueerde correct en keek dwars door de overste heen. Smedly-Taylor, die achter een primitief schrijfbureau zat, met zijn pet op, zijn stokje voor zich, beantwoordde de groet in onberispelijke stijl, waarbij hij Peter Marlowe stuurs opnam. Hij was trots op de manier waarop hij de discipline in het kamp handhaafde. Alles volgens de voorschriften. Hij hield zich aan het boekje. Op de houding van de jongeman voor hem viel niets te zeggen. Mooi, dacht hij bij zich zelf, dat is in ieder geval iets. Hij zweeg een poosje, zoals zijn gewoonte was. Je moest iemand die op het matje kwam altijd uit zijn evenwicht brengen. Ten slotte nam hij het woord. 'Zo, luitenant Marlowe? Wat hebt u tot uw verdediging aan te voeren?' 'Niets, overste. Ik weet niet waarvan ik word beschuldigd.' Overste Smedly-Taylor wierp een verbaasde blik op Grey en keek toen weer fronsend naar Peter Marlowe. 'Misschien begaat u zoveel overtredingen dat u ze niet allemaal kunt onthouden. U bent gisteren in de gevangenis geweest. Dat is tegen de voorschriften. U draagt geen armband. Dat is tegen de voorschriften.' Peter Marlowe voelde zich opgelucht. Het ging dus alleen om dat bezoek aan de gevangenis. Maar wacht even - zou hij ook weten van die maaltijd? 'En,' zei de overste bars, 'geeft u dat toe?" 'Ja, overste.' 'U wist dus dat u twee voorschriften overtrad?' 'Ja, overste.' 'Waarom bent u naar de gevangenis gegaan?' 'Ik wilde er alleen een paar mensen bezoeken.' 'Zo?' De overste wachtte even en zei toen, sarcastisch: 'Alleen maar een paar mensen bezoeken?' Peter Marlowe zei niets; hij wachtte af. Toen kwam het. 'De Amerikaan is ook in de gevangenis geweest. Was u in zijn gezelschap?' 'Gedurende een deel van de tijd. Maar dat is toch niet tegen de voorschriften, overste? Ik geef toe dat ik - twee voorschriften heb overtreden.' 'Wat hebben jullie samen bekonkeld?' 'Niets, overste.' 'Maar je geeft toe dat je wel eens iets met hem bekonkelt?' Peter Marlowe was woedend op zich zelf omdat hij niet had nagedacht voor hij antwoord gaf, terwijl hij toch wist dat deze man, een prachtkerel, veel intelligenter was dan hij zelf. 'Nee, overste.' Hij hield zijn ogen strak op de overste gericht. Maar hij zei niets. Zo hoorde het. Als je bij een superieur moest verschijnen, dan zei je alleen ja en nee en je sprak de waarheid. Officieren waren aan hun eer verplicht altijd de waarheid te spreken, maar nu zondigde hij tegen alles wat hem altijd was in geprent, tegen iedere traditie die hij hoog hield door een superieur af te schepen met leugens en halve waarheden. Dat was helemaal mis. Of niet? Overste Smedly-Taylor volgde de tactiek die hij al zo vaak had gebruikt. Het was zo gemakkelijk voor hem eerst wat met iemand te spelen en hem dan een enorme duw te geven, als hij daarvoor in de stemming verkeerde. 'Kijk eens, Marlowe,' zei hij op vaderlijke toon, 'het is me ter ore gekomen dat jij je tegenwoordig afgeeft met ongewenste elementen. Je moest er eens over nadenken wat jij aan je positie als officier en gentleman verplicht bent. Neem nu die vriendschap van je met die - die Amerikaan. Hij zit in de zwarte handel, dat is zeker. We hebben hem nog niet betrapt, maar we weten het en jij moet het dus ook weten. Ik zou je aanraden een eind te maken aan die omgang. Ik kan het je niet bevelen, maar ik raad het je wel sterk aan.' Peter Marlowe zei niets, maar hij vond het een ellendige situatie. Wat de overste zei was waar, maar de Koning was zijn vriend en zijn vriend hielp hem en zijn groep met eten en andere dingen. En hij was een aardige kerel, een bijzonder aardige kerel. Peter Marlowe wilde zeggen: 'U ziet het verkeerd en wat u zegt laat me koud. Ik mag hem graag, hij is een gezellige vent, we hebben veel plezier samen,' maar tegelijkertijd voelde hij de neiging alles te bekennen, toe te geven dat hij hem had geholpen bij clandestiene verkopen, dat ze samen naar het dorp waren geweest en dat ze diezelfde dag zouden onderhandelen over de diamant. Maar Peter Marlowe zag de Koning al achter de tralies zitten - beroofd van al zijn waardigheid. En daarom bedwong hij zijn neiging om alles toe te geven. Smedly-Taylor begreep heel goed in welke tweestrijd de jongeman voor hem verkeerde. Het zou zo gemakkelijk zijn nu te zeggen: 'Grey, ga even naar buiten,' en dan: 'Luister eens, jongen, ik begrijp je moeilijkheid. God, ik ben nu al bijna zolang als ik me herinner de vader van een heel regiment. Ik weet waarmee jij zit - je wilt je vriend niet verraden. Dat is heel loffelijk. Maar je bent beroepsofficier, je komt uit een oude officiersfamilie - denk aan je vader en aan al die generaties officieren die hun land trouw hebben gediend. Die hebben ook hun moeilijkheden gehad. Je moet de waarheid zeggen, dat ben je aan je eer verplicht.' En dan de lichte zucht, behorend bij de komedie die hij nu al bijna een generatie lang telkens had opgevoerd en: 'Laten we een streep halen door die disciplinaire vergrijpen van je. Goed, je bent in de gevangenis geweest en dat mag niet, maar ik heb het zelf ook wel eens gedaan, meer dan eens. Maar als je bereid bent mij alles te vertellen ...' en dan zou hij zijn zin niet afmaken maar ernstig en vriendelijk afwachten en dan zou die jongen alle geheimen van de Koning vertellen en de Koning zou in de kampgevangenis komen - maar wat zou dat voor zin hebben? Voorlopig had de overste ernstiger zorgen - de gewichten. Dat dreigde een eersterangs catastrofe te worden. Overste Smedly-Taylor wist dat hij, wanneer hij maar wilde, deze jongen tot een bekentenis zou kunnen overhalen - hij had immers zoveel mensenkennis. Hij wist dat hij een bekwame commandant was - God, dat . mocht dan ook wel na al die tijd - en zijn eerste regel was altijd geweest: zorg dat je officieren je respecteren, behandel hen toegeeflijk tot er iets gebeurt dat werkelijk ernstig is en straf de schuldige dan meedogenloos om een voorbeeld te stellen voor de anderen. Maar daarvoor moest je het juiste moment kiezen, het juiste geval en de juiste officier. 'Goed, Marlowe,' zei hij resoluut. 'Ik houd je een maand salaris in. Je houdt een blanco strafregister en we praten er niet verder over. Maar zondig niet weer tegen de voorschriften.' 'Dank u, overste.' Peter Marlowe groette en verliet het vertrek, blij omdat hij het onderhoud achter de rug had. Hij had op het punt gestaan alles te vertellen. De overste was een goede, vriendelijke man, in het hele kamp bekend om zijn rechtvaardigheid. 'Last van je geweten?' vroeg Grey, die opmerkte hoe hij zweette, toen ze buiten de bungalow stonden. Peter Marlowe antwoordde niet. Hij was nog overstuur en dolblij dat het onderhoud zo goed was afgelopen. De overste riep: 'Grey! Mag ik je nog even spreken?' 'Ja, overste.' Grey wierp nog een laatste blik op Peter Marlowe. Eén maand salaris! Niet veel, als je bedacht dat de overste zich nu had kunnen wreken. Grey was verwonderd en een beetje geïrriteerd omdat Marlowe er zo gemakkelijk af was gekomen. Maar hij kende Smedly-Taylors tactiek. Hij wist dat de overste zo vasthoudend was als een buldog en dat hij ervan hield om met mensen te spelen. Als hij Marlowe zo'n lichte straf gaf, dan had hij daar waarschijnlijk zijn bedoelingen mee. Grey liep om Peter Marlowe heen en ging weer naar binnen. 'Eh... doe die deur eens dicht, Grey.' 'Ja, overste.' Toen ze alleen waren zei overste Smedly-Taylor: 'Ik heb met luitenant-kolonel Jones en sergeant-foerier Blakely gesproken.' 'Ja, overste?' Grey was benieuwd. 'Ik heb hen met ingang van heden van hun functies ontheven,' zei de overste, met het gewicht spelend. Grey glimlachte breed. Wanneer zouden ze voor de krijgsraad moeten verschijnen, zou de zitting in camera worden gehouden en zouden ze allebei tot gewoon soldaat worden gedegradeerd? Binnenkort zou iedereen in het kamp weten dat hij, Grey, hen op die lage misdaad had betrapt, dat hij, Grey, een beschermengel was en bij God, dat zou een heerlijke tijd worden. 'En er wordt verder niet over de zaak gesproken,' zei de overste. Grey's gezicht verstrakte. 'Wat?' 'Ja. Ik heb besloten te doen alsof er niets aan de hand is. Dat moet jij ook doen. Ik herhaal mijn bevel: spreek er met niemand over en laat de zaak verder rusten.' Grey was zo verbijsterd dat hij neerplofte op het bed en de overste aanstaarde. 'Maar dat kunnen we niet doen, overste!' barstte hij uit. 'We hebben hen op heterdaad betrapt. Ze hebben de rantsoenen van het kamp gestolen. Uw eten en mijn eten. En ze hebben geprobeerd mij om te kopen. Me om te kopen!' Zijn stem kreeg een hysterische klank. 'Godallemachtig, ik heb hen betrapt, het zijn dieven, ze verdienen dat we hen vierendelen en ophangen!' 'Zeker.' Overste Smedly-Taylor knikte ernstig. 'Maar dit lijkt me, gezien de omstandigheden, de beste tactiek.' Grey sprong overeind. 'Dat kunt u niet doen!' tierde hij. 'U mag hen niet laten lopen! U moet 'Je hoeft mij niet te vertellen wat ik wel en niet moet doen.' 'Pardon, overste,' zei Grey, die zich slechts met de grootste moeite beheerste. 'Maar die kerels zijn dieven, overste. Ik heb hen betrapt. U hebt het gewicht.' 'Ik heb besloten dat er geen werk wordt gemaakt van de zaak.' Zijn stem klonk rustig. 'Daar blijf ik bij.' Grey hield het niet uit. 'Bij God, daar blijft het niet bij! Ik leg me er niet bij neer! Die schoften hebben gevreten terwijl wij honger leden! Ze verdienen de strop! En ik eis -' Smedly-Taylors stem sneed zijn hysterische woorden af. 'Zwijg, Grey! Jij hebt hier geen eisen te stellen. Er wordt geen werk van gemaakt.' Smedly-Taylor zuchtte diep en nam een vel papier in zijn hand. 'Dit is je officiële rapport. Ik heb er enkele regels aan toegevoegd. Die zal ik je voorlezen: "Ik heb de grootste lof voor luitenant Grey voor de wijze waarop hij zijn taak als hoofd van de kamppolitie heeft vervuld. Hij heeft in deze functie uitstekend voldaan. Ik stel dan ook voor hem te bevorderen tot tijdelijk kapitein." ' Hij keek op. 'Ik wil dit vandaag insturen aan de kampcommandant en hem adviseren je bevordering vandaag te laten ingaan.' Hij glimlachte. 'Het is je natuurlijk bekend dat hij bevoegd is mensen hier promotie te laten maken. Gefeliciteerd, kapitein Grey. Je hebt het verdiend.' Hij stak Grey de hand toe. Maar Grey ging er niet op in. Hij keek naar de hand en naar het rapport en toen wist hij het al. 'Smeerlap die je bent! Jij wilt me ook omkopen! Je bent even gemeen als - misschien heb je ook wel meegevreten van de rijst. Stuk vuil dat je bent, smerig stuk vuil -' 'Houd je mond, brutale vlegel! Ga in de houding staan! Ik zeg je: Ga in de houding staan!' 'Jullie knoeien allemaal samen en ik ben niet van plan jullie te dekken!' riep Grey. Hij greep het gewicht van het bureau en week achteruit. 'Tegen u kan ik nog niets bewijzen maar tegen hen wel. Dit gewicht -' 'Wat is er met dat gewicht, Grey?' Het scheen Grey een eeuwigheid toe voor hij het gewicht had bekeken. De onderkant was niet beschadigd. 'Ik zei: wat is er met dat gewicht?' Wat een ezel, dacht Smedly-Taylor vol ergernis. Hij keek minachtend toe terwijl Grey naar het gaatje zocht. Wat een idioot! Zo'n vent kan ik maken en breken zonder dat het me enige inspanning kost. 'Dit is niet het gewicht dat ik u heb gegeven,' zei Grey met gesmoorde stem. 'Het is niet hetzelfde. Niet hetzelfde.' 'Je vergist je. Het is precies hetzelfde gewicht,' zei de overste, heel rustig. Zijn stem had een goedig bezorgde klank toen hij verder sprak: 'Kijk eens, Grey, jij bent nog een jonge man. Ik heb gehoord dat je van plan bent militair te blijven als de oorlog voorbij is. Dat is mooi. We kunnen intelligente, ijverige officieren altijd gebruiken. Bij het leger ga je een prachtcarrière tegemoet. Zeker. En ik heb van kolonel Samson ge' oord dat hij een hoge dunk van je heeft. Zoals je weet is hij een vriend van me. Ik zal hem vragen mijn verzoek je als officier in het beroepsleger op te nemen te ondersteunen. Je bent op het ogenblik in de war en dat is heel begrijpelijk. We leven in een vreselijke tijd. Zoals gezegd lijkt het me het verstandigste die zaak te laten rusten. Met een schandaal in het kamp is niemand gebaat. Niemand. Dat moet je zelf inzien.' Hij wachtte en voelde slechts minachting voor Grey. Precies op het juiste moment - hij was expert - zei hij: 'Zal ik de kampcommandant verzoeken je tot kapitein te bevorderen?' Greys ogen gingen langzaam naar het rapport, dat hij met afgrijzen bezag. Hij wist dat de overste hem kon steunen of afvallen en in dat geval hem onmogelijk kon maken. Grey besefte dat hij verslagen was. Verslagen. Hij probeerde iets te zeggen maar zijn ontreddering was zo groot dat hij geen woord kon uitbrengen. Hij knikte en hoorde Smedly-Taylor zeggen: 'Goed, je kunt er dus op rekenen dat je kapitein wordt. En ik ben er vast van overtuigd dat je met een aanbeveling van kolonel Samson en van mij na de oorlog stellig als beroepsofficier zult worden aangenomen.' Hij voelde dat hij de hut verliet en naar de bungalow van de kamppolitie liep en de dienstdoende korporaal wegzond. Dat de man hem vreemd aankeek, kon hem niet schelen. Hij was nu alleen in de hut van de kamppolitie. Hij sloot de deur, ging op de brits in de cel zitten en barstte in snikken uit. Ze maakten hem kapot. Ze speelden met hem. Tranen bevochtigden zijn handen en zijn gezicht. Zijn geest wankelde in dodelijke angst op de rand van de eeuwigheid en stortte zich toen in het onbekende. Toen Grey bijkwam, lag hij op een brancard die door twee soldaten van de kamppolitie werd gedragen. Dr. Kennedy sjokte voor hem uit. Grey wist dat hij stervende was, maar het kon hem niet meer schelen. Toen zag hij de Koning, die terzijde van het pad stond en op hem neerkeek. Grey merkte de keurig gepoetste schoenen op, de vouw in de broek, de Kooa sigaret, het doorvoede gezicht. En hij bedacht dat hij nog een taak had. Hij mocht nog niet doodgaan. Nog niet. Niet zolang de Koning glimmend gepoetst, zorgvuldig geperst en weldoorvoed was. Niet zolang er werd gesjacherd om een diamant. Bij God, dat mocht niet!
'Laten we afspreken dat dit het laatste spelletje is,' zei overste Smedly-Taylor. 'We mogen de voorstelling niet missen.' 'Ik verheug me nu al op Sean,' zei Jones, zijn kaarten sorterend. 'Twee ruiten.' Zijn stem klonk zelfvoldaan. 'Verdomme, wat bof jij,' zei Sellars geërgerd. 'Twee schoppen.' 'Pas.' 'Hij boft niet altijd, partner,' zei Smedly-Taylor met een stuurse glimlach. Hij wierp een ijskoude blik op Jones. 'Je hebt vandaag een heel stomme streek uitgehaald.' 'Ik heb pech gehad.' 'Voor pech bestaat geen excuus,' zei Smedly-Taylor, zijn kaarten bestuderend. 'Je had moeten uitkijken. Dat je niet hebt uitgekeken is een aanwijzing dat je niet voor je taak berekend bent.' 'Ik heb al gezegd dat het me spijt. Dacht je dat ik niet inzie hoe stom het was? Het zal nooit weer gebeuren. Nooit. Ik heb nog nooit zo in de rats gezeten.' 'Twee sans.' Smedly-Taylor glimlachte tegen Sellars. 'Daarmee krijgen we de robber, partner.' Hij wendde zich weer tot Jones. 'Ik heb voorgesteld je door Samson te laten aflossen - jij hebt "rust" nodig. Daarmee houden we Grey zoet - en, o ja, sergeant Donovan wordt Samsons foerier.' Hij lachte kort. 'Jammer dat we een ander systeem moeten invoeren, maar dat komt wel in orde. We zullen de valse gewichten gebruiken op dagen dat Grey wat anders te doen heeft.' Hij keek weer naar Sellars. 'Dat moet jij uitzoeken.' 'Best.' 'O, tussen haakjes, ik heb Marlowe gezegd dat ik zijn salaris een maand zal inhouden. Is hij niet bij jouw hutten ingedeeld?' 'Ja,' zei Sellars. 'Ik heb hem te zacht aangepakt, maar hij is een beste jongen, komt uit een goeie familie - niet zo'n opgekomen kleinburger als die Grey. God, wat een vent - hij denkt notabene dat ik hem zal aanbevelen als beroepsofficier. Alsof het leger behoefte heeft aan zo'n proleet! Het zou te gek zijn. Ik zal me tot het uiterste verzetten als ze hem willen aannemen.' 'Je hebt volkomen gelijk,' zei Sellars met weerzin. 'Maar je had Marlowe beter drie maanden salaris kunnen inhouden. Hij kan het zich permitteren. Die vervloekte Amerikaan koopt wat hij wil.' 'Nu ja, zolang het duurt,' bromde Smedly-Taylor, zijn kaarten opnieuw bestuderend. Hij voelde spijt omdat hij dit had losgelaten. 'Kun je hem iets bewijzen?' vroeg Jones onzeker. En hij vervolgde: 'Drie ruiten.' 'Barst toch,' zei Sellars. 'Vier klaveren.' 'Pas.' 'Zes klaveren,' zei Smedly-Taylor. 'Kun je die Amerikaan werkelijk iets bewijzen?' vroeg Jones weer. Overste Smedly-Taylors gezicht verried niets. Hij wist iets van de ring met de diamant; hij had gehoord dat de prijs overeengekomen was en dat de ring binnenkort van eigenaar zou verwisselen. En als dat geld eenmaal in het kamp was, nu, dan wist hij een handig, ongevaarlijk plannetje - om het geld in handen te krijgen. Daarom glimlachte hij alleen stuurs en zei onverschillig: 'Als ik iets weet zal ik er in ieder geval niet met jou over praten. Jij bent niet te vertrouwen.' Toen Smedly-Taylor glimlachte, lachten ze allemaal opgelucht mee.
Peter Marlowe en Larkin mengden zich in de stroom krijgsgevangenen die zich naar de openluchtschouwburg begaven. Het toneel was al verlicht en de maan scheen erop neer. De schouwburg bood plaats aan tweeduizend man. De toeschouwers zaten op banken, gemaakt van planken die over stronken van kokospalmen waren gelegd. Iedere uitvoering werd vijf maal gegeven, zodat alle mannen de voorstelling minstens eenmaal konden zien. De plaatsen werden door het lot aangewezen en naar goede was altijd veel vraag. De meeste rijen waren al vol. Behalve de voorste, waarop de officieren zaten. De officieren zaten altijd vóór de minderen en kwamen wat later. Alleen de Amerikanen hielden zich niet aan deze regel. 'Hé,' riep de Koning tegen Marlowe en Larkin. 'Komen jullie bij ons zitten?' Hij had een van de beste plaatsen, aan het gangpad. 'Ik zou het graag doen, maar je weet -' Peter Marlowe voelde zich niet op zijn gemak. 'Ja, ja. Nu tot straks dan.' Peter Marlowe keek eens naar Larkin en wist dat die het met hem eens was: je moest bij je vrienden kunnen zitten als je dat wilde, maar tegelijkertijd konden ze het niet doen. 'Overste, wilt u ... eh ... hier zitten?' vroeg hij, en hij vond het gemeen van hem zelf dat hij de moeilijke beslissing aan Larkin overliet. 'Waarom niet?' zei Larkin. Ze namen plaats, pijnlijk verlegen, ze wisten dat het niet correct was en ze waren zich bewust van de verbaasde blikken die op hen werden geworpen. 'Hé, overste!' riep Brough, zich met een glimlachend gezicht naar hen toe buigend. 'Daar krijgt u last mee. Slecht voor de discipline en al dat gezeur.' 'Als ik hier wil zitten, dan ga ik hier zitten,' zei Larkin, maar het speet hem dat hij erin had toegestemd. 'Hoe gaat het, Peter?' vroeg de Koning. 'Prima, dank je.' Peter Marlowe probeerde het onbehaaglijke gevoel van zich af te zetten. Hij verbeeldde zich dat iedereen naar hem keek. Doordat hij bij Smedly-Taylor op het matje had moeten komen en door zijn ruzie met Grey, was hij er nog niet toe gekomen de Koning te vertellen dat de pen verkocht was ... 'Goeienavond, Marlowe.' Hij keek op en kromp ineen toen hij Smedly-Taylor zag passeren. Een ijzige blik. 'Avond, overste,' antwoordde hij zacht. O God, dacht hij, nu is de boot helemaal aan. Er ging een beweging door de mannen toen de kampcommandant over het gangpad liep en op de voorste rij plaats nam. De lichten werden gedoofd. Het gordijn ging opzij. Op het toneel had zich het uit vijf man bestaande orkest opgesteld. Phil, de dirigent, stond in het midden. Applaus. 'Goedenavond allemaal,' begon Phil. 'Wij voeren vanavond een nieuw stuk van Frank Parrish op, dat Triangle heet en in het Londen van voor de oorlog speelt. In de hoofdrollen treden op Frank Parrish, Brod Rodrick en onze grote ster Sean Jennison ...' Stormachtig gejuich. Geloei. Gefluit. Kreten als 'Waar blijft Sean?' en 'Welke oorlog?' en 'Leve Engeland' en 'Schiet op dan!' en 'Geef ons Sean!' Phil tikte met een indrukwekkend gebaar af en de ouverture werd ingezet. Nu de voorstelling was begonnen, voelde Peter Marlowe zich wat meer op zijn gemak. Maar toen gebeurde het. Dino dook plotseling naast de Koning op en fluisterde hem blijkbaar iets gewichtigs in het oor. 'Waar?' hoorde Peter Marlowe de Koning zeggen. En toen: 'O.K., Dino. Ga jij maar naar de hut.' De Koning boog zich naar hem toe. 'We moeten weg, Peter.' Zijn gezicht stond strak, hij fluisterde nauwelijks hoorbaar. 'Een kennis van ons moet ons spreken.' Goeie genade! Shagata! Wat nu? 'We kunnen nu toch niet weglopen,' zei Peter Marlowe aarzelend. 'Waarachtig wel. We hebben allebei een tikje last van dysenterie. Vooruit.' De Koning liep het gangpad al af. Weerloos tegen de verbaasde blikken liep Peter Marlowe achter hem aan. Ze ontdekten Shagata in de schaduw achter het toneel. Hij was ook nerveus. 'U moet vergeven mij slechte manieren, maar ik moet u waarschuwen. Een van de jonken van onze gemeenschappelijke vriend is aangehouden en hij wordt nu door de ellendelingen van de politie ondervraagd, omdat hij van smokkelen wordt verdacht.' Shagata voelde zich zonder geweer hulpeloos en hij wist dat hij drie weken in het cachot zou moeten doorbrengen als hij erop werd betrapt, terwijl hij buiten diensttijd in het kamp rondzwierf. 'Ik heb mij afgevraagd of onze vriend ons in de zaak zal betrekken als hij hardhandig wordt aangepakt.' 'Jezus,' zei de Koning. Met trillende hand accepteerde hij een Kooa en ze trokken zich alle drie nog dieper in de schaduw terug. 'Ik dacht dat u als ervaren man,' vervolgde Shagata, snel sprekend, 'misschien een plan zou weten waardoor wij ons eruit kunnen redden.' 'Wat een optimist!' zei de Koning. Zijn gedachten joegen snel heen en weer, maar vonden slechts één antwoord. Afwachten, kalm blijven. 'Peter. Vraag hem of Cheng San aan boord was toen de jonk werd aangehouden.' 'Hij zegt van nee.' De Koning zuchtte. 'Misschien draait Cheng San zich er dan nog uit.' Hij dacht nog eens na en zei: 'Het enige wat wij verdomme kunnen doen is afwachten. Zeg hem dat hij zich kalm moet houden. Laat hem uitzoeken waar Cheng San zit en of die al heeft doorgeslagen. Als het donderen wordt, moet hij ons waarschuwen.' Peter Marlowe vertaalde. Shagata zoog lucht binnen tussen zijn tanden. 'Ik voel eerbied omdat gij tweeën zo kalm blijft terwijl ik sidder van angst, want als ik word betrapt kan ik van geluk spreken als ik direct de kogel krijg. Ik zal doen wat ge zegt. Als ze u arresteren, dan smeek ik u mij niet te verraden. Ik zal ernaar streven hetzelfde te doen.' Zijn hoofd ging met een ruk opzij toen hij een zacht fluitsignaal hoorde. 'Ik moet nu weg. Als alles goed gaat, houden wij ons aan ons plan.' Hij drukte Peter Marlowe haastig het pakje Kooa's in de hand. 'Ik ken u en uw goden niet, maar ik verzeker u dat ik de mijne lang en dringend in ons aller belang zal toespreken.' Toen was hij verdwenen. 'Wat doen we als Cheng San doorslaat?' vroeg Peter Marlowe en zijn maag kromp ineen tot een pijnlijke bal. 'Wat kunnen we doen?' 'Er vandoor gaan.' De Koning stak nog wat beverig een nieuwe sigaret op en leunde tegen de wand van de schouwburg, die in de schaduw lag. 'Altijd beter dan Utram Road.' Achter hen hoorde men het slot van de ouverture. Daarna applaus, toejuichingen en gelach. Maar zij hoorden geen applaus en geen gelach.
Rodrick stond met een van woede vertrokken gezicht in de coulissen; hij hield toezicht op de mannen die bezig waren met de mise-en-scène van het toneelstuk en dreef hen tot grotere spoed aan. 'Majoor!' Mike kwam aanhollen. 'Sean heeft het op zijn zenuwen! Hij huilt verdomme zijn ogen uit!' 'Goeie God, wat nu weer? Wat is er gebeurd? Zo even mankeerde hij nog niets!' viel Rodrick uit. 'Ik weet niet precies wat hem scheelt,' zei Mike nors. Rodrick vloekte en liep haastig weg. Bezorgd klopte hij aan bij de kleedkamer. 'Sean, ik ben het. Mag ik binnenkomen?' Door de deur klonken gesmoorde snikken. 'Nee. Ga weg. Ik treed niet op. Ik kan het niet meer.' 'Sean. Het gaat allemaal heus goed. Je bent alleen wat oververmoeid. Zeg -' 'Ga weg en laat me met rust!' riep Sean hysterisch door de deur. 'Ik treed niet op!' Rodrick probeerde naar binnen te gaan, maar de deur was op slot. Hij holde terug naar het toneel. 'Frank!' 'Wat is er?' Frank stond badend in zijn zweet op een ladder en draaide aan een lamp, die het plotseling niet deed. 'Kom eens naar beneden! Ik moet met je praten.' 'Goeie God, zie je dan niet dat ik het druk heb? Doe het zelf, wat het dan ook is,' blafte hij. 'Moet ik alles doen? Ik moet me nog verkleden en ik heb me niet eens geschminkt!' Hij keek omhoog naar de plaats van de elektricien. 'Probeer die andere rij schakelaars eens, Duncan. Vooruit, man, opschieten.' Achter het gordijn hoorde Rodrick het gefluit en gejoel van het publiek, dat steeds ongeduldiger werd. Wat moet ik nu doen? vroeg hij zich zelf wanhopig af. Hij liep terug in de richting van de kleedkamer. Bij de zijdeur zag hij Peter Marlowe en de Koning staan. Hij holde het trapje af. 'Marlowe, je moet me helpen!' 'Wat is er?' 'Sean heeft het op zijn zenuwen,' vertelde Rodrick hijgend. 'Hij wil niet optreden. Wil jij met hem praten? Toe, alsjeblieft, ik kan niets met hem beginnen. Praat alsjeblieft met hem. Wil je het doen?' 'Maar -' 'Het hoeft maar een ogenblik te duren,' interrumpeerde Rodrick. 'Jij bent mijn laatste hoop. Ik maak me al wekenlang zorgen over Sean. Zijn rol zou al moeilijk genoeg zijn voor een vrouw en voor hem ...' Hij zweeg even en vervolgde hulpeloos: 'Toe, alsjeblieft, Marlowe, het gaat anders nooit goed. Je zou ons er allemaal een grote dienst mee bewijzen.' Peter Marlowe aarzelde. 'Goed.' 'Ik ben je enorm dankbaar, kerel.' Rodrick veegde zijn voorhoofd droog en ging hen voor door de chaos die achter het toneel heerste. Peter Marlowe liep aarzelend achter hem aan. De Koning volgde automatisch; hij hield zich nog bezig met het probleem hoe en waar en wanneer ze eventueel moesten uitbreken. Ze stonden in de smalle gang. Peter Marlowe klopte onzeker aan. 'Ik ben het, Peter. Mag ik binnenkomen, Sean?' Sean, die aan de toilettafel zat met zijn gezicht in zijn armen, hoorde zijn stem door de nevel van angst en ontreddering waarin hij ronddwaalde. 'Ik ben het, Peter. Mag ik binnenkomen?' Sean stond op, de tranen stroomden nog over zijn geschminkte gezicht, maar hij ontsloot de deur. Peter Marlowe betrad verlegen de kleedkamer. Sean sloot de deur. 'O, Peter, ik kan niet optreden. Het is me te veel geworden. Ik ga eraan kapot,' zei Sean hulpeloos. 'Ik kan geen komedie meer spelen. God zal me bijstaan, maar ik weet niet meer wie ik ben!' Hij verborg zijn gezicht in zijn handen. 'Wat moet ik beginnen? Ik durf me niet meer te vertonen. Ik ben niets! Niets!' 'Sean, jongen, trek het je allemaal niet zo aan,' zei Peter Marlowe, vol deernis. 'Waarom zou je je zorgen maken? Jij doet hier belangrijk werk. Heel belangrijk. In zeker opzicht ben jij de belangrijkste man van het kamp.' 'Ik wou dat ik dood was!' 'Dat is te gemakkelijk.' Sean draaide zich om en keek hem aan. 'Goeie God, Peter, zeg me nu eens wat je ziet. Wat ben ik? Wat ben ik?' Ofschoon het hem tegenstond zag Peter Marlowe slechts een meisje, een meisje dat gruwelijk leed. Het meisje droeg een witte rok, schoentjes met hoge hakken, haar lange benen staken in zijden kousen en onder haar blouse tekende zich de welving van borsten af. 'Je bent een vrouw, Sean,' zei hij, even hulpeloos als de ander. 'God weet hoe -of waarom - maar het is zo.' En op dat ogenblik vielen vrees, zelfverachting en smart van Sean af. 'Dank je, Peter,' zei hij. 'Je weet niet hoe dankbaar ik je ben.' Weer werd er aarzelend geklopt. 'Over twee minuten moet je op,' riep Frank bezorgd door de deur. 'Mag ik binnenkomen?' 'Eén seconde.' Sean liep naar de toilettafel, droogde zijn tranen, herstelde zijn make-up en staarde naar zijn spiegelbeeld. 'Kom maf binnen, Frank.' Zoals steèds gaf het Frank een schok Sean te zien. 'Je ziet er verrukkelijk uit!' riep hij. 'Voel je je weer goed?' 'Ja. Ik heb me aangesteld, geloof ik. Sorry.' 'Een beetje overwerkt,' zei Frank, zijn bezorgdheid verbergend. Hij keek Peter Marlowe van terzijde aan. 'Hé, ik ben blij je te zien.' 'Dank je.' 'Ga je gauw klaar maken, Frank,' zei Sean. 'Met mij is alles weer in orde.' Ontroerd zag Frank die meisjesachtige glimlach en automatisch zette hij de komedie voort die hij en Rodrick drie jaar geleden waren begonnen en die ze nu zo diep betreurden. 'Je zult een enorm succes hebben, Betty,' zei hij, Sean omhelzend. 'Ik ben trots op je.' Maar nu, anders dan bij talloze vroegere gelegenheden, waren ze plotseling man en vrouw; Sean leunde ontspannen, hulpzoekend tegen hem aan, en Frank voelde dat het nu ernst was. 'We zullen - we moeten zo optreden,' zei hij en zijn stem beefde, want zijn eigen begeerte overweldigde hem plotseling. 'Ik - ik moet me klaar maken.' Hij ging weg. 'Ik geloof dat ik nu maar terug zal gaan naar mijn plaats,' zei Peter Marlowe, ernstig verontrust. Hij voelde intuïtief dat er tussen die twee iets was opgelaaid. 'Ja.' Maar Sean merkte Peter Marlowe nauwelijks op. Na nog eenmaal zijn make-up te hebben gecontroleerd, posteerde Sean zich in de coulissen. Tussen vrees en extase, zoals steeds. Toen kwam Sean op en werd Betty. Als een golf sloegen juichkreten, verbazing en bewondering over haar heen — ogen volgden haar terwijl ze ging zitten en haar benen over elkaar sloeg, terwijl ze praatte en acteerde - ogen die haar begeerden, haar streelden, haar verslonden. Zij en de ogen werden een.
'Majoor,' zei Peter Marlowe, terwijl hij en de Koning met Rodrick in de coulissen stonden te kijken, 'waarom noemt u hem Betty?' 'Ach, dat is een van de rotdingen,' antwoordde Rodrick diepongelukkig. 'Dat is het meisje waarvoor Sean deze week speelt. We hebben - Frank en ik - Sean altijd aangesproken met de naam van het meisje dat hij moest voorstellen.' 'Waarom?' vroeg de Koning. 'Om hem te helpen. Zodat hij zich beter zou inleven in zijn rol.' Rodrick keek weer naar het toneel; hij moest straks zelf opkomen. 'Het is als een spelletje begonnen,' zei hij wrang, 'en nu is het een macabere grap. God zal het ons misschien vergeven, maar wij hebben die - die vrouw - geschapen. Wij zijn verantwoordelijk.' 'Waarom?' vroeg Peter Marlowe langzaam. 'Je herinnert je hoe moeilijk alles was op Java,' zei Rodrick met een blik op de Koning. 'Omdat ik voor de oorlog acteur was geweest, kreeg ik opdracht de leiding van het kamptheater te nemen.' Zijn ogen dwaalden weer af naar het toneel, naar Frank en Sean. Wat hebben die twee vanavond toch? dacht hij. Hij keek kritisch naar hun spel en zag dat ze geïnspireerd waren. 'Frank was de enige andere die ook m het vak had gezeten en dus hebben we samengewerkt. De vrouwenrollen waren natuurlijk altijd een probleem. Niemand was bereid ze te spelen en de kampleiding moest een paar jongens ervoor aanwijzen. Een ervan was Sean. Hij wilde absoluut met, maar je weet hoe vasthoudend die hogere officieren kunnen zijn. "Iemand moet voor meisje spelen, dat gaat niet anders," zeiden ze hem. "Jij hoeft je ten slotte maar eens in de week te scheren. En je hoeft niet meer dan een uur in de week in vrouwenkleren rond te lopen. En het is zo goed voor het moreel van het kamp, bedenk dat eens." Sean kon bidden en smeken en vloeken, het hielp hem allemaal niets. 'Sean heeft me toen gevraagd hem eenvoudig niet te accepteren. Nu ja, je kunt niet samenwerken met mensen die niet willen en ik heb dus geprobeerd hem kwijt te raken. "Begrijp me goed," heb ik tegen de kampleiding gezegd, "toneelspelen vergt enorm veel van de zenuwen ..." ' "Onzin," zeiden ze tegen me, "wat kan dat nu voor kwaad?" ' "Het zou psychologisch funest voor hem kunnen zijn, als hij altijd vrouwenrollen speelde. Als hij ook maar enigszins ertoe neigt..." ' "Kletskoek," zeiden ze. "Die kerels van het toneel denken ook altijd aan perversies. Sergeant Jennison? Onmogelijk. Dat is een door en door gezonde vent. Een prima jachtvlieger. Luister nu eens goed, majoor. Het moet uit zijn met die flauwekul. U krijgt opdracht hem aan te nemen en hij krijgt opdracht om te spelen." 'Frank en ik hebben dus ons best gedaan Sean over te halen, maar hij zwoer dat hij de slechtste acteur van de hele wereld zou worden en na de eerste voorstelling die natuurlijk een fiasco zou worden, wel de zak zou krijgen. We zeiden dat het ons geen fluit interesseerde. Goed, die eerste keer was hij ontzettend slecht. Maar hij scheen aan het idee te wennen. Tot zijn verbazing vond hij toneelspelen eigenlijk wel aardig. Toen zijn we aan het werk gegaan. Het was een afleiding - en die konden we gebruiken in dat smerige kamp met dat smerige eten. Wij hebben hem geleerd hoe een vrouw spreekt en loopt en gaat zitten en rookt en drinkt en zich kleedt en zelfs hoe ze denkt. Om hem te helpen zijn we toen die komedie begonnen. Als we in het kamptheater waren, stonden we op als hij binnen kwam, we boden hem een stoel aan, we behandelden hem alsof hij een vrouw was. Eerst vonden we het interessant, we versterkten de illusie van het publiek door niemand toe te laten als Sean zich aan- of uitkleedde, door hem kostuums te geven die genoeg bedekten en toch onthullend schenen. We hebben hem zelfs een eigen kamer bezorgd. Met zijn eigen douche. Toen, plotseling, hoefden we hem niets meer te leren. Hij was een volmaakte vrouw. 'Maar geleidelijk begon de vrouw in hem ook te domineren als hij niet speelde en dat viel ons in het begin niet zo op. Hij liet al een tijdlang zijn haar niet meer knippen - de pruiken die we hadden deugden niet. Toen wende hij zich aan om de hele dag in vrouwenkleren rond te lopen. Op »n avond heeft iemand een poging gedaan om hem te verkrachten. 'Daarna werd Sean een beetje gek. Hij probeerde de vrouw in zich te verdringen, maar dat gelukte hem niet. Toen heeft hij een zelfmoordpoging gedaan. Natuurlijk hebben we dat geheim gehouden. Maar Sean was er niet mee gebaat; alles werd nog erger voor hem en hij vervloekte ons omdat we hem het leven hadden gered. 'Een paar maanden later is er weer een verkrachtingspoging gedaan. Daarna heeft Sean al zijn mannelijke instincten verdrongen. "Ik vecht er niet meer tegen," zei hij. "Jullie wilden dat ik voor vrouw zou spelen, nu gelooft iedereen dat ik een vrouw ben. Goed. Ik voel me nu in mijn hart een vrouw en ik zal zorgen dat ik als een vrouw word behandeld." 'Frank en ik hebben geprobeerd hem tot rede te brengen, maar we hadden geen invloed meer. We hebben onszelf toen wijs gemaakt dat het tijdelijk was, dat Sean later wel tot zich zelf zou komen. Sean was enorm goed voor het moreel en we wisten dat we nooit iemand voor de vrouwenrollen zouden krijgen die ook maar een tiende zo goed speelde als hij. We legden er ons bij neer en de komedie werd voortgezet. 'Arme Sean. Hij is zo'n fijne kerel. Zonder hem zouden Frank en ik allang zijn opgehouden met ons werk hier.' Daverend applaus klonk op, toen Sean van de andere kant weer op het toneel verscheen. 'Je hebt geen idee wat applaus kan betekenen,' zei Rodrick, half in zich zelf sprekend, 'applaus en de adoratie van het publiek. Dat moet je zelf ondervinden. Het is ongelooflijk opwindend, een fascinerend, bedwelmend middel. En Sean krijgt het steeds maar weer toegediend. Steeds maar weer. En we begeren hem allemaal, jullie en ik en iedereen.' Rodrick veegde het zweet van zijn gezicht en zijn handen. 'God vergeve het ons, het is allemaal onze schuld.' Hij hoorde zijn claus en betrad het toneel. 'Zullen we teruggaan naar onze plaatsen?' vroeg Peter Marlowe aan de Koning. 'Nee. Laten we hier blijven staan. Ik ben nooit achter de coulissen geweest. Dat heb ik altijd al eens willen zien.' Zou Cheng San op dit moment doorslaan? vroeg de Koning zich af. Maar de Koning wist dat piekeren zinloos was. Ze hadden het gewaagd en ze moesten nu maar zien hoe het ging. Hij keek weer naar het toneel. Zijn blik volgde Rodrick en Frank en Sean. Zijn ogen zogen zich vast aan Sean. Bij iedere beweging, ieder gebaar. Iedereen staarde naar Sean. Als bedwelmd. En Sean en Frank en de ogen van de anderen werden één; de vonk van de hartstocht die op het toneel werd uitgebeeld, sloeg over op het publiek, zodat de mannen zwelgden in naakte emotie. Toen het doek na het laatste bedrijf zakte, bleef het volkomen stil. Het publiek was als verstard. 'Goeie God,' zei Rodrick, geïmponeerd. 'Dat is pas een compliment. En jullie verdienen het, want jullie hebben allebei geweldig gespeeld. Dat was inspiratie.' Het doek werd weer gehaald en nu verscheurde een daverende ovatie de stilte; er werd gejuicht en geroepen; het doek werd tienmaal gehaald en ten slotte stond Sean alleen op het toneel, met volle teugen genietend van de adoratie die zijn levensdoel was geworden. Omdat het applaus maar niet wilde zwijgen, verschenen Rodrick en Frank nog eenmaal om aandeel te hebben in deze triomf, twee creatieve geesten met hun creatie: een mooi meisje, dat hun trots was en hun nemesis zou worden. Het publiek stroomde weg. Iedere krijgsgevangene dacht aan huis, aan haar, verdiept in zijn particuliere, sprakeloze smart. Wat zou zij nu doen, op dit ogenblik? Larkin was het diepst geschokt. Waarom heette dat meisje in Godsnaam Betty? En mijn eigen Betty - waar is ze - zou ze - ligt ze nu in de armen van een ander? En Mac. Hij werd verteerd door angst voor Mem. Was het schip gezonken? Zou ze nog leven? Zou mijn zoon nog leven? En Mem - zou ze - is ze? Het is al zo lang geleden, mijn God - zo lang. En Peter Marlowe. Waar is N'ai, het onvergelijkelijke meisje? Ach, mijn liefste, mijn liefste. En alle mannen. Zelfs de Koning. Hij vroeg zich af met wie ze getrouwd was - het beeldschone meisje dat hij voor zijn twintigste had gekend, toen hij nog een arme zwerver was -het meisje dat een geparfumeerd zakdoekje tegen haar neus drukkend had gezegd dat arme blanken nog erger stonken dan nikkers. De Koning glimlachte wrang. Wat een mieterse griet was dat geweest, hield hij zich zelf voor en toen gingen zijn gedachten naar ernstiger problemen. De lichten in het kamptheater waren nu gedoofd. Het was leeg, op twee mensen na, in de eenzaamheid van de kleedkamer.
Boek 4
19
De Koning en Peter Marlowe wachtten met stijgende onrust. Shagata had er allang moeten zijn. 'Wat een rotavond,' zei de Koning geprikkeld. 'Ik zweet als een otter.' Ze zaten in het hoekje van de Koning en Peter Marlowe keek toe, terwijl de Koning patience speelde. De bedekte lucht die het kamp van de maanloze hemel scheidde, was geladen met spanning. Zelfs het eeuwige gekrabbel onder de hut klonk minder luid dan anders. 'Als hij nog komt, hoop ik dat hij opschiet,' zei Peter Marlowe. 'Ik wou maar dat ik wist hoe het met Cheng San is gegaan. Die schoft had ons in ieder geval op de hoogte kunnen houden.' Voor de duizendste maal keek de Koning uit het raam. Hij hoopte op een teken van de guerrillastrijders, dat zou komen - dat moest komen! Maar er bewoog niets. In de jungle was het even heet en stil als in het kamp. Peter Marlowes gezicht vertrok pijnlijk toen hij de vingers van zijn linker hand bewoog en zijn gewonde arm wat meer steun gaf. De Koning keek hem aan. 'Hoe is het er nu mee?' 'Het doet verdomd pijn, kerel.' 'Je moet die arm laten onderzoeken.' 'Ik ga morgen naar de dokter.' 'Je hebt wel pech gehad.' 'Ongelukken komen nu eenmaal voor. Daar doe je niets aan.' Het was twee dagen eerder gebeurd. Bij het hout halen. Het ene moment stond Peter Marlowe nog uit alle macht te rukken aan een boomstam met venijnige punten die ze uit het moeras hadden gehaald en die hij met nog twintig zwetende paren handen op de wagen probeerde te sjorren, en het volgende moment gleden zijn handen weg en bevond zijn arm zich tussen de boomstronk en de laadbak. Hij had gevoeld hoe ijzerharde puntige uitsteeksels van de stam diep in zijn armspier drongen, terwijl zijn botten bijna werden gekraakt door het gewicht van de stam en hij had gegild van pijn. Het had minuten geduurd voor de anderen de stam hadden opgetild zodat zijn verstijfde arm vrij kwam en ze hem op de grond konden leggen, waar zijn bloed in het moerasslijk druppelde. Een zwerm van vliegen en muggen en andere insecten, dol gemaakt door de bloedgeur, gonsde om hem heen. De wond was vijftien centimeter lang, vijf centimeter breed en op sommige plaatsen even diep. Ze hadden de grootste wortelsplinters eruit getrokken en de wond met water afgespoeld en zo goed mogelijk schoongemaakt. Daarna hadden ze een tourniquet aangebracht, de stam weer zwetend op de wagen geladen en die naar huis, naar Changi, geduwd. Hij had ernaast gelopen en zich gevoeld alsof hij moest braken. Dr. Kennedy had de wond onderzocht en met jodium behandeld, terwijl Steven zijn hand vasthield en hij bijna flauw viel van pijn. Daarna had de dokter een beetje zinkzalf op de ergste delen van de wond gedaan en vet op de rest om te voorkomen dat het verband aan de wond zou kleven. En vervolgens had hij de arm verbonden. 'Je hebt geboft, Marlowe,' had hij gezegd. 'Niets gebroken en de spieren zijn onbeschadigd gebleven. Niet veel meer dan een vleeswond. Kom over een paar dagen terug, dan zullen we nog eens kijken.' De Koning keek snel op van zijn kaarten toen Max de hut haastig betrad. 'Er dreigt iets,' zei Max, met zachte, nerveuze stem. 'Grey is zo juist uit het hospitaal vertrokken en op weg hierheen.' 'Laat hem schaduwen, Max. Stuur Dino maar.' 'O.K.' Max ging haastig weg. 'Wat vind jij ervan, Peter?' 'Als Grey weg is uit het hospitaal, dan moet hij weten dat er iets aan de hand is.' 'En of hij het weet.' 'Hoezo?' 'Natuurlijk. Hij heeft hier in de hut een spion zitten ...' 'Goeie God! Weet je dat zeker?' 'Ja. En ik weet ook wie het is.' De Koning legde een zwarte vier op een rode vijf, toen de rode vijf op een zwarte zes, waarop weer een aas bloot kwam. 'Wie dan?' 'Dat vertel ik je niet, Peter.' De Koning glimlachte meedogenloos. 'Het is beter als je het niet weet. Maar Grey heeft hier een mannetje.' 'Wat ga je daar dan aan doen?' 'Niets. Voorlopig. Misschien voer ik hem later aan de ratten.' De Koning glimlachte en veranderde van onderwerp. 'Die rattenfarm was toch een machtig idee, Waar of niet?' Peter Marlowe vroeg zich af wat hij zou doen als hij ontdekte wie het was. Hij wist dat Yoshima ook een spion had in het kamp, de vent die zijn vriend Daven had verraden, een vent die nog altijd niet ontmaskerd was - en die nu zocht naar de radio in de flessen. Hij vond het verstandig van de Koning dat hij niet vertelde wat hij wist, op die manier voorkwam hij dat er iets uitlekte. Hij nam het de Koning niet kwalijk dat hij er zelfs met hem niet over wilde spreken. Toch ging hij de mogelijkheden na. 'Geloof je werkelijk,' vroeg hij, 'dat het - het vlees te eten zal zijn?' 'Verdomme, dat weet ik niet,' zei de Koning. 'Als je je het goed indenkt, word je er kotsmisselijk van. Maar - en dat is heel belangrijk - zaken zijn zaken! Zoals wij het willen aanpakken is het een geniaal idee!' Peter Marlowe glimlachte en vergat zijn pijnlijke arm. 'Denk eraan dat ik het eerste boutje moet hebben.' 'Voor iemand die ik ken?' 'Nee.' De Koning lachte. 'Heb jij geheimen voor je kameraad?' 'Als ik het boutje heb afgeleverd, vertel ik het je.' 'Nuchter bezien is vlees toch altijd vlees. Neem nu die hond.' 'Ik heb Hawkins enkele dagen terug ontmoet.' 'En?' 'Niets. Ik heb er natuurlijk niets over gezegd en hij wilde er liever niet over praten.' 'Een verstandige jongen. Wat voorbij is, is voorbij.' De Koning gooide zijn kaarten op de tafel en zei nerveus: 'Ik wou dat die Shagata er eens aankwam.' Tex gluurde door het raam naar binnen. 'Hé!' 'Ja.' Timsen zegt dat de eigenaar 'm begint te knijpen. Hoelang wou je nog wachten?' 'Ik ga naar hem toe.' De Koning stapte door het raam en fluisterde: 'Pas jij even op de winkel, Peter. Ik blijf in de buurt.' 'Goed,' zei Peter Marlowe. Hij nam de kaarten op en begon ze te schudden, huiverend bij de pijngolven, die door zijn arm gingen. De Koning voelde dat vele ogen op hem gericht waren en bleef in de schaduw. Sommige ogenparen waren van zijn eigen mensen, andere onbekend en vijandig. Toen hij Timsen ontdekte, bleek het dat de Aussie doodsbang was. 'Zeg es, maat. Ik kan hem hier geen eeuwigheid vasthouden.' 'Waar is hij?' 'Als jouw contactman er is, waarschuw ik hem. Zo is het afgesproken. Hij is hier vlakbij.' 'Ik zou hem maar goed in het oog houden. Het zou niet best voor jou zijn als ze hem koud maakten.' 'Zorg jij nu maar voor jouw zaakjes, ik let wel op de mijne. Hij wordt goed bewaakt.' Timsen zoog aan zijn Kooa en gaf die toen door aan de Koning, die een lange trek deed. 'Dank je.' De Koning maakte een hoofdbeweging naar de oostelijke muur van de gevangenis. "Weet je dat die ook op het pad zijn?' 'Allicht.' De Australiër lachte. 'En dan nog iets. Grey is ook op weg hierheen. Het wemelt hier in de buurt van smerissen en lui die een overval willen plegen. Ik weet dat er één Australische bende rondzwerft en er moet er nog een zijn, die ook lucht heeft gekregen van het zaakje. Maar mijn maats staan op hun post. Zodra wij het geld krijgen, geven we jou de diamant.' 'We zullen nog tien minuten wachten. Als de bewaker er dan nog niet is, bedenken we wat anders. Hetzelfde plan, maar anders georganiseerd.' 'Afgesproken, maat. Ik zie je dan morgen na het middageten wel.' 'Laten we hopen dat het vanavond doorgaat.' Maar er gebeurde die avond niets meer. Ze wachtten, maar Shagata verscheen niet en de Koning moest de operatie afgelasten.
De volgende dag sloot Peter Marlowe zich aan bij de grote groep mannen die buiten het hospitaal stond te wachten. Het was na de lunch en de zon martelde de lucht en de aarde en alle levende wezens. Zelfs de vliegen schenen verdoofd. Hij ontdekte een plekje in de schaduw, hurkte moeizaam neer en bereidde zich voor op het wachten. Zijn arm was nog pijnlijker geworden. De schemering was al gevallen toen hij aan de beurt kwam. Dr. Kennedy knikte vluchtig tegen Peter Marlowe en bood hem een stoel aan. 'Hoe gaat het er nu mee?' vroeg hij afwezig. 'Het kon erger, dank u.' Dr. Kennedy boog zich naar voren en raakte het verband aan. Peter gilde. 'Zeg, wat heb jij?' riep dr. Kennedy verontwaardigd. 'Goeie God, man, ik heb je nauwelijks aangeraakt!' 'Ik weet het niet. De minste of geringste aanraking doet ontzettend pijn.' Dr. Kennedy stak een thermometer in Peter Marlowes mond, liet toen de metronoom tikken en voelde zijn pols. Abnormaal, negentig slagen per minuut. Verdacht. En een normale temperatuur, dat was onder de omstandigheden ook verdacht. Hij tilde de arm op en rook eens aan het verband. Het had een muffe geur. Verdacht. 'Goed,' zei hij, 'ik zal het verband eraf halen. Hier.' Hij gaf Peter Marlowe een stukje rubber van een band dat hij met een tang uit een glas met een ontsmettende vloeistof haalde. 'Bijt hier maar op. Het doet natuurlijk pijn.' Hij wachtte tot Peter Marlowe zijn tanden in het stuk rubber had gezet en begon het verband toen zo behoedzaam mogelijk los te maken. Maar het kleefde aan de wond vast; het was een deel van de wond geworden en hij moest dus wel trekken, terwijl hij niet meer zo handig was als hij had kunnen zijn en vroeger was geweest. Peter Marlowe wist wat pijn was. En als je iets als pijn goed kent, dan ken je de beperkingen ervan, de kleur ervan en de grillen ervan. Met veel ervaring - en moed - kun je je aanpassen bij je pijn, zodat die van binnen uit komt en je erboven staat. Soms kan pijn zelfs wellust zijn. Maar deze pijn was erger dan een marteling. 'O God,' kreunde Peter Marlowe met het stuk rubber in zijn mond; de tranen stroomden over zijn gezicht en zijn adem ging stotend. 'Het is al voorbij,' zei dr. Kennedy, ofschoon hij wist dat het niet zo was. Maar hij had geen middelen om de pijn te verzachten. Hier niet. Die man had een morfine-injectie nodig, dat wist iedere idioot, maar hij kon het zich niet permitteren. 'We zullen maar eens kijken.' Hij bestudeerde de open wond zorgvuldig. Het vlees was gezwollen, het vertoonde blaasjes, en het had gele en paarse tinten. Ontstoken. 'Hm,' zei hij nadenkend. Hij leunde achterover, legde zijn vingertoppen tegen elkaar en keek van de wond naar zijn vingertoppen. 'Tja,' zei hij ten slotte, 'er zijn drie mogelijkheden.' Hij stond op en begon in enigszins gebogen houding heen en weer te lopen, terwijl hij op docerende toon sprak: 'Er hebben zich complicaties voorgedaan. Gas-gangreen. Of, eenvoudiger uitgedrukt, een gasvormende infectie. Ik kan de wond openleggen en het geïnfecteerde weefsel wegsnijden, maar daarmee ben je niet gebaat, want de infectie gaat te diep. Ik zou een deel van de spieren van je benedenarm moeten wegsnijden en dan zou je je hand toch niet meer kunnen gebruiken. De beste oplossing is een amputatie -' 'Wat?' 'Ja, zeker.' Dr. Kennedy sprak nog steeds niet tegen een patiënt, hij hield college in het steriele zaaltje van zijn brein. 'Hoog op de benedenarm. Onmiddellijk. Dan kunnen we het ellebooggewricht misschien nog behouden en -' Peter Marlowe riep wanhopig uit: 'Het is maar een vleeswond. Verder mankeert me niets, ik heb alleen een vleeswond.' De angst in zijn stem bracht dr. Kennedy tot de werkelijkheid terug en hij keek even naar het bleke gezicht voor hem. 'Het is inderdaad een vleeswond, maar hij is erg diep. En je hebt bloedvergiftiging. Kijk, jongen, het is heel eenvoudig. Als ik serum had, zou ik je dat kunnen geven, maar dat heb ik hier niet. Als ik sulfonamiden had, behandelde ik de wond daarmee, maar die heb ik ook niet. Het enige wat ik kan doen is amputeren -' 'U bent krankzinnig!' barstte Peter Marlowe uit. 'U praat over het amputeren van mijn arm, terwijl ik alleen maar een gewone vleeswond heb.' De hand van de dokter schoot naar voren en Peter Marlowe gilde van pijn, toen zijn vingers het vlees een heel eind boven de wond aanraakten. 'Zie je nu wel? Het is geen gewone vleeswond. Je hebt bloedvergiftiging en die gaat steeds verder, door je arm en door je hele lichaam. Als jij in leven wilt blijven, moeten we amputeren. Anders ga je eraan!' 'Ik laat mijn arm niet afhakken!' 'Zoals je wilt. Maar dan -' De dokter zweeg en ging vermoeid zitten. 'Als jij liever dood gaat, moet je dat zelf maar weten. Ik kan het je niet kwalijk nemen. Maar goeie God, begrijp je eigenlijk wel wat ik zeg? Je gaat inderdaad dood als ik niet amputeer.' 'U blijft van me af.' Peter Marlowe had zijn tanden ontbloot en hij wist dat hij de dokter zou vermoorden als die hem weer aanraakte. 'U bent krankzinnig!' schreeuwde hij weer. 'Het is maar een vleeswond!' 'Goed. Je hoeft mij niet te geloven. We zullen er een andere dokter bij roepen.' Kennedy haalde een andere arts op, die zijn diagnose bevestigde en nu wist Peter Marlowe dat deze nachtmerrie geen droom was. Hij had gas-gangreen. O, mijn God! Vrees ontmande hem. Hij luisterde, doodsbang. De artsen legden hem uit dat zich diep in de wond bacillen bevonden, die gas vormden en dat hij hieraan onherroepelijk zou sterven. Zijn arm rotte weg. Hij moest eraf. En het moest snel gebeuren, anders zou het noodzakelijk zijn de hele arm te amputeren. Maar hij hoefde zich geen zorgen te maken. Hij zou er niets van voelen. Ze hadden nu genoeg ether - niet zoals in de eerste tijd. En toen stond Peter Marlowe buiten het hospitaal; hij had zijn arm nog - waarin de bacillen zich vermenigvuldigden - en de wond was opnieuw verbonden en hij liep wankelend de heuvel af, want hij had tegen de dokters gezegd, dat hij er eerst over na moest denken ... Waarover nadenken? Wat was er nog te denken? Hij ontdekte dat hij voor de Amerikaanse hut stond en zag de Koning alleen in de hut zitten - alles was weer voorbereid voor de komst van Shagata, als die deze avond mocht komen. 'Jezus, wat scheelt jou, Peter?' De Koning luisterde met stijgende ontzetting, terwijl hem het verhaal werd gedaan. 'Goeie God!' Hij staarde naar de arm, die op de tafel leunde. 'Ik zweer je dat ik liever dood ga dan als invalide te blijven leven. Bij God, ik zweer het je!' Peter Marlowe keek de Koning aan, ontredderd, weerloos en zijn ogen gilden: Help me, help me in Godsnaam, help me toch! En de Koning dacht: Godallemachtig, wat zou ik doen als ik Peter was en ik zo'n arm had en hoe moet het met de diamant - ik heb Peter nodig, hij moet me helpen om - 'Hé,' fluisterde Max dringend, in de deuropening staande. 'Shagata is onderweg.' 'Mooi, Max. Waar zit Grey?' 'Die heeft zich verdekt opgesteld bij de muur. Timsen houdt hem in het oog. Hij laat hem door zijn jongens bewaken.' 'Mooi. Ga dan maar en waarschuw de anderen.' 'O.K.' Max ging snel weg. 'Vooruit, Peter, we moeten opschieten,' zei de Koning. Maar Peter Marlowe verkeerde in shock. Hij staarde voor zich uit. 'Peter!' De Koning schudde hem heftig door elkaar. 'Vooruit, opschieten,' snauwde hij. 'Kom mee. Je moet me helpen. Sta op!' Hij rukte Peter Marlowe overeind. 'Jezus, wat -' 'Shagata is op weg. We moeten dat zaakje opknappen.' 'Jij met je smerige zaakjes!' tierde Peter Marlowe, volkomen buiten zich zelf. 'Wat kan mij die rotdiamant verdommen? Ze willen mijn arm afhakken!' 'Geen sprake van.' 'Juist, dat zeg ik ook. Ik ga veel liever dood -' De Koning greep hem beet en gaf hem een harde klap in zijn gezicht. Peter Marlowe hield plotseling op met tieren en schudde zijn hoofd. 'Wat is er toch?' 'Shagata komt. We gaan naar hem toe.' 'Komt hij vanavond?' vroeg Peter rustig, terwijl zijn gezicht nog gloeide van de klap. 'Ja.' De Koning zag dat Peter Marlowes ogen weer hun gereserveerde uitdrukking hadden en dat de Engelsman weer wist wat er om hem heen gebeurde. 'Jezus,' zei hij, zacht, opgelucht. 'Ik moest het wel doen, Peter, je schreeuwde als een gek.' 'Heus? Wat idioot, het spijt me.' 'Gaat het nu weer? Je moet je hersens erbij houden.' 'Het gaat nu wel weer.' Peter Marlowe stapte achter de Koning aan het raam uit. En hij was blij met de felle pijn die door hem heen schoot toen hij buiten stond. Je was in paniek, idioot, hield hij zich zelf voor. Je gedroeg je als een klein kind, Marlowe. Idioot. Goed, dan raak je je arm kwijt. Je kunt blij zijn dat het geen been is, want dan zou je pas werkelijk invalide zijn. Wat is een arm? Niets. Je krijgt een prothese. Natuurlijk. Zo'n ding met een haak. Helemaal niet erg om een imitatie-arm te hebben. Wat zou het? Het is wel interessant. Natuurlijk. 'Tabee,' begroette Shagata hen, toen hij onder het afhangende stuk canvas was gedoken en voor hen stond. 'Tabee,' zeiden de Koning en Peter Marlowe. Shagata was erg zenuwachtig. Het idee van de koop begon hem steeds minder aan te lokken. Te veel geld, te veel risico. En hij snoof eens als een hond die wild ruikt. 'Ik ruik gevaar,' zei hij. 'Hij zegt dat hij gevaar ruikt.' 'Zeg hem dat hij zich geen zorgen hoeft te maken, Peter. Ik ken het gevaar en ik heb mijn maatregelen getroffen. Maar hoe zit het met Cheng San?' 'Ik kan u zeggen,' fluisterde Shagata gejaagd, 'dat de goden tegen u en mij en onze vriend hebben geglimlacht. Hij is een sluwe vos, die vriend, want de stinkende politie heeft hem vrijgelaten.' Het zweet stroomde van zijn gezicht en doorweekte zijn kleren. 'Ik heb het geld.' De Koning voelde zich wee van opwinding. 'Zeg hem dat we vanavond geen tijd hebben voor kletspraatjes. Ik kom zo terug met het ding.' De Koning ontdekte Timsen, die in de schaduw stond. 'Klaar?' 'Klaar.' Timsen floot als een vogel. Het signaal werd bijna onmiddellijk beantwoord. 'Opschieten, maat. Ik kan niet garanderen dat het hier lang veilig blijft.' 'O.K.' De Koning wachtte en een magere, Australische korporaal dook uit de duisternis op. 'Zo, maat. Ik ben Townsend. Bill Townsend.' 'Kom mee.' De Koning haastte zich terug naar de bank onder het canvas, terwijl Timsen de wacht hield en zijn Australische jongens zich verspreidden om de ontsnappingsroute te bewaken. Bij de hoek van de gevangenis stond Grey ongeduldig te wachten. Dino had hem in het oor gefluisterd dat Shagata was aangekomen, maar Grey wist dat het een tijdje zou duren voor het inleidende gesprek afgelopen zou zijn. Nog een tijdje wachten en dan kon hij ingrijpen. Smedly-Taylors falanx hield zich ook gereed, de mannen wilden wachten tot de diamant van eigenaar was gewisseld. Zodra Grey wegging, zouden zij zich ook opstellen. De Koning stond nu onder het afdak, de nerveuze Townsend naast hem. 'Laat hem de diamant zien,' beval de Koning. Townsend knoopte zijn haveloze overhemd open en haalde er een touw uit; aan het eind van het touw hing de ring met de diamant. Bevend liet Townsend de ring aan Shagata zien, die het licht van zijn zaklantaarn op de steen richtte. De diamant fonkelde als een druppel kristalhelder water aan het uiteinde van een rafelig stuk touw. Hij nam de ring en kraste met de steen over het glas van de zaklantaarn. De diamant kraste en liet een streepje achter ... Shagata knikte, transpirerend. 'Goed.' Hij wendde zich tot Peter Marlowe. 'Het is inderdaad een diamant,' zei hij en nam een krompasser, waarmee hij de afmetingen van de steen zorgvuldig mat. Weer knikte hij. 'En inderdaad een steen van vier karaat.' De Koning keek snel op. 'Goed. Peter, jij wacht buiten met Townsend.' Peter Marlowe stond snel op, wenkte Townsend en samen verlieten ze de ruimte binnen het canvas en wachtten buiten. In het donker voelden zij ogen. Honderden ogen. 'Godverdomme,' zei Townsend, ineenkrimpend. 'Ik wou dat ik die rotsteen nooit had gehad. Ik word gek van de spanning, verdomd as 't niet waar is.' Zijn trillende vingers speelden met het touwtje en het kleinood, zich er voor de miljoenste maal van overtuigend dat het zich nog op zijn plaats bevond. 'Goddank dat dit de laatste avond is.' De Koning keek met stijgende opwinding toe, terwijl Shagata uit zijn patroontas een stapel bankbiljetten ter dikte van acht centimeter haalde en op de tafel neerlegde, toen zijn overhemd open maakte en er een stapel van vijf centimeter uithaalde en daarna nog bundels te voorschijn toverde uit zijn zijzakken, tot er ten slotte twee stapels van vijftien centimeter hoog op de tafel lagen. Haastig begon de Koning te tellen, terwijl Shagata snel en nerveus een buiging maakte en er vandoor ging. Hij schoof de afhangende lap canvas opzij en toen hij eenmaal over het pad liep voelde hij zich veiliger. Hij verschoof de riem van zijn geweer en stapte snel weg, waarbij hij Grey die kwam aanhollen bijna onder de voet liep. Grey vloekte en liep snel verder, zonder acht te slaan op de verwensingen van Shagata. Ditmaal gunde Shagata zich niet de tijd de stinkende krijgsgevangene achterna te gaan om hem een lesje te geven, want hij was al blij dat het onderhoud achter de rug was en hij naar zijn post kon teruggaan. 'De smeris,' fluisterde Max van achter het canvas. Bliksemsnel graaide de Koning de bankbiljetten bijeen, terwijl hij Townsend onder het weghollen toebeet: 'Smeer 'm. Zeg Timsen dat ik het geld heb en dat we later op de avond als het veilig is zullen afrekenen.' Townsend verdween. 'Vooruit, Peter.' Met de Koning voorop verdwenen ze onder de hut, juist toen Grey om de hoek kwam. 'Blijf staan, jullie twee daar!' brulde Grey. 'Ja, kapitein!' riep Max vanuit het donker triomfantelijk en hij ging met Tex voor Grey staan, zodat de Koning en Peter Marlowe de kans kregen om te verdwijnen. 'Jullie tweeën niet,' zei Grey, hen opzij duwend. 'Maar u hebt ons toch aangehouden -' begon Max rustig en hij ging weer voor Grey staan. Grey duwde hem nijdig uit de weg en rende naar de scherfloopgraaf. De Koning en Peter Marlowe waren al in de loopgraaf gesprongen, en er aan de andere kant uitgekomen. Terwijl Grey hen probeerde in te halen, dook een nieuwe groep op om hem dit te beletten. Even later zag Grey hen langs de gevangenismuur hollen en hij blies op zijn fluit om de mannen die hij daar al had geposteerd te waarschuwen. De MP's vertoonden zich; ze hadden zich zo opgesteld dat ze het hele gebied van de ene gevangenismuur naar de andere en tot aan de prikkeldraadversperring konden bewaken. 'Deze kant uit,' zei de Koning en sprong door het raam van Timsens hut. Niemand in de hut probeerde hen tegen te houden, maar verscheidene mannen zagen hoe het overhemd van de Koning uitpuilde. Ze renden de hut door en verdwenen door de deur. Hier stonden weer een paar Australiërs gereed, die hun aftocht dekten terwijl Grey juist hijgend het raam was genaderd en hen even te zien kreeg. Hij holde om de hut heen. Maar de Australiërs waren de enigen die daar nog stonden. Grey snauwde hun toe: 'Welke kant zijn ze uitgegaan? Vooruit, vertel op: welke kant?' Stemmen riepen: 'Wie?' en 'Wie bedoelt u, kapitein?' Grey baande zich een weg door de mannen en haastte zich verder. . 'Iedereen staat op zijn post, kapitein,' rapporteerde een MP, die kwam aanhollen. 'Mooi. Ze kunnen niet weg. En ze durven het geld niet te verbergen. We zullen hen nu opdrijven. Waarschuw de anderen.' De Koning en Peter Marlowe renden naar de noordgrens van de gevangenis en bleven daar staan. 'Wel Godallemachtig!' zei de Koning. Waar zij een groep Australiërs hadden verwacht, die Grey van hen af moesten houden, stonden nu alleen MP's. Vijf nog wel. 'Wat nu?' zei Peter Marlowe. 'Langs dezelfde weg terug. Vooruit!' Haastig voortrennend vroeg de Koning zich af: Wat is er in Jezusnaam mis gegaan? Plotseling kreeg hij het antwoord. Vier mannen doken op om hen tegen te houden. Ze hadden zakdoeken voor hun gezichten en waren met stokken gewapend. 'Geef dat geld maar hier, maat, als je niet wilt dat we je zeer doen.' De Koning maakte een schijnbeweging en viel toen samen met Peter Marlowe aan. De Koning vloerde de ene man en gaf de ander een trap in de lies. Peter Marlowe weerde een slag af, perste zijn lippen op elkaar om niet te gillen toen de stok zijn arm raakte en ontwrong zijn aanvaller het wapen. De vierde van het stel verdween in het donker. 'Goeie God,' zei de Koning, 'laten we zien dat we hier weg komen.' Weer renden ze. Ze voelden dat er ogen op hen gericht waren en verwachtten ieder ogenblik een nieuwe aanval. De Koning bleef in volle draf plotseling staan. 'Kijk uit! Grey!' Ze zwenkten, liepen langs de zijkant van een hut en doken eronder weg. Snakkend naar adem bleven ze even liggen. Voeten holden langs hen heen en ze hoorden woedend gefluister: 'Ze zijn die kant uitgegaan. We moeten hen krijgen vóór die rotpolitie -' 'Het hele kamp zit verdomme achter ons aan,' zei de Koning. 'Laten we het geld hier verstoppen,' zei Peter Marlowe hulpeloos. 'Een gat ervoor graven.' 'Te riskant. Dat vinden ze zo. Godverdomme, alles ging zo prachtig. Maar die rotzak van een Timsen heeft ons in de steek gelaten.' De Koning veegde het zweet van zijn gezicht. 'Klaar?' 'Welke kant uit?' De Koning antwoordde niet. Zwijgend kroop hij onder de hut vandaan en holde met Peter Marlowe vlak achter hem aan van de ene schaduwplek naar de andere. Zonder aarzeling stak hij het pad over en verdween in de diepe greppel naast het prikkeldraad. Over de bodem hiervan kroop hij verder tot ze zich ongeveer ter hoogte van de Amerikaanse hut bevonden. Hier bleef hij snel ademhalend staan. Om hen heen klonken verbeten fluisterende stemmen en boven hen klonken ook verbeten fluisterende stemmen. 'Wat gebeurt er toch?' 'De Koning is er vandoor met Marlowe - ze hebben duizenden dollars bij zich.' 'Is 't waarachtig? Vlug, misschien kunnen we hen te pakken krijgen!' 'Vooruit!' 'We moeten dat geld hebben.' En Grey hoorde rapporten aan, Smedly-Taylor hoorde rapporten aan en Timsen ook en er gingen tegenstrijdige geruchten en Timsen beet zijn mannen vloekend toe dat ze moesten zorgen het geld te krijgen voor de mannen van Grey of die van Smedly-Taylor er de hand op konden leggen. 'We moeten dat geld hebben!' Smedly-Taylors mannen stonden op hun posten; ze hielden de Australiërs in het oog, maar ze wisten ook niet waar de vluchtelingen nu zaten. Welke kant waren ze uitgegaan? Waar moesten ze hen zoeken? En Grey wachtte ook. Hij wist dat beide ontsnappingsroutes geblokkeerd waren, de noordelijke en de zuidelijke. Het was slechts een kwestie van tijd. Het nog te doorzoeken terrein werd steeds kleiner. Grey wist dat ze hem niet konden ontsnappen en dat ze het geld nog bij zich zouden hebben als hij hen aanhield. Ze zouden het niet durven te verbergen. De som was te groot. Maar Grey wist niets van Smedly-Taylors mannen en ook niets van Timsens Australiërs. 'Kijk,' zei Peter Marlowe zacht, terwijl hij zijn hoofd behoedzaam oprichtte en in het donker tuurde. De Koning kneep zijn ogen halfdicht en zocht. Toen zag hij de MP's op nog geen vijftig meter afstand. Hij draaide zich snel om. Er waarden nog veel meer schimmen rond, die allemaal haastig liepen en zochten. 'Het is mis,' zei hij wanhopig. Daarna staarde de Koning in de andere richting, over de prikkeldraadversperring. In de jungle was het donker. Aan de andere kant van het draad liep een wachtpost heen en weer. O.K., zei hij bij zich zelf. Dan het laatste plan maar. Erop of eronder. 'Luister,' zei hij dringend en hij haalde al het geld te voorschijn en propte het in Peter Marlowes zakken. 'Ik zal je dekken. Ga de jungle in. Het is onze enige kans.' 'Jezus, dat lukt me nooit. De schildwacht ziet me vast -' 'Vooruit, het is onze enige kans!' 'Het gaat niet. Beslist niet.' 'Als je er bent, begraaf je het geld en je komt op dezelfde manier terug. Ik zal je dekken. Godverdomme, je moet het doen.' 'Maar kerel, die vent schiet me dood. Hij is geen vijftig meter van ons af,' zei Peter Marlowe. 'We moeten het maar opgeven.' Hij keek om zich heen, wanhopig zoekend naar een andere uitweg en bracht door een onverwachte beweging zijn vergeten arm in onzachte aanraking met de zijkant van de greppel, zodat hem een kreet van pijn ontsnapte. 'Als jij het geld voor me redt, Peter,' zei de Koning wanhopig, 'zal ik je arm voor je redden.' 'Wat zeg je?' 'Je hebt het gehoord! Ga dan!' 'Maar hoe kun je -' 'Donder op,' interrumpeerde de Koning heftig. 'Als je het geld redt.' Een moment staarden Peter Marlowes ogen in die van de Koning, toen verliet hij de greppel, holde naar het prikkeldraad en gleed er onder door, ieder ogenblik een kogel verwachtend. Precies op hetzelfde moment dat hij begon te rennen, was de Koning uit de greppel gesprongen en naar het pad gehold. Hij struikelde opzettelijk en liet zich met een kreet van woede in het zand vallen. De bewaker keek onwillekeurig en lachte luid. Toen hij verder liep, zag hij alleen een schaduw, die van alles had kunnen zijn, maar bepaald geen mens. Peter Marlowe schuifelde als een jungledier op zijn buik door de vochtige plantenwirwar. Nu hield hij zijn adem in en bleef roerloos liggen. De schildwacht naderde en zijn voet werd op een paar centimeter van Peter Marlowes hand neergezet, toen kwam de andere voet een stap verder neer en toen de soldaat vijf stappen verder was, schuifelde Peter Marlowe dieper het kreupelhout in, terwijl de schildwacht verder liep, vijf, tien, twintig, dertig stappen. Toen de man zich op veertig stappen afstand bevond en hij veilig was, was het alsof zijn hart dat schijnbaar had stil gestaan weer begon te kloppen. Hij moest even rusten, om op adem te komen, om het bonzen van zijn hart te laten verminderen en zijn arm te sparen, de arm die weer van hem zou zijn. Als de Koning het zei, dan was het zo. Hij lag op de grond en bad om adem en bad om kracht en hij bad voor de Koning. De Koning slaakte een zucht van verlichting, toen hij zag dat Peter Marlowe de jungle had weten te bereiken. Hij stond op en terwijl hij zijn kleren afklopte, doken Grey en een MP naast hem op. 'Blijf staan.' 'Wie, ik?' De Koning deed alsof hij Grey in het donker niet herkende. 'O, bent u het? Goedenavond, kapitein Grey.' Hij rukte zich los van de MP die hem bij de arm had gegrepen. 'Handen weg!' 'Je bent mijn arrestant,' zei Grey, bezweet en vuil van de jacht. 'Waarom? Kapitein.' 'Fouilleer hem, sergeant.' De Koning verzette zich niet. Nu hij het geld niet meer bij zich had, kon Grey hem niets maken. Niets. 'Hij heeft niets bij zich, kapitein,' zei de MP. 'Zoek in die greppel.' En toen, tegen de Koning: 'Waar is Marlowe?' 'Wie?' vroeg de Koning onaangedaan. 'Marlowe!' snauwde Grey. Deze schoft had het geld niet bij zich en Marlowe was weg! 'Hij loopt waarschijnlijk een eindje om. Kapitein.' De Koning bleef beleefd; hij concentreerde zich nu op Grey, want hij voelde instinctief dat alle gevaar nog niet geweken was en dat er bij de gevangenismuur een groep kwaadwillige schimmen wachtten, die nog even naar hem keken voor ze zich in het niets oplosten. 'Waar heb je het geld gelaten?' zei Grey. 'Wat voor geld?' 'Het geld dat je voor de diamant hebt gekregen.' 'Welke diamant? Kapitein!' Grey wist dat hij voorlopig verslagen was. Hij kon niets beginnen, tenzij hij Marlowe ontdekte met het geld. Goed, schoft die je bent, dacht Grey, buiten zich zelf van woede. Goed, ik laat je gaan, maar ik zal je volgen en jij zult me bij Marlowe brengen. 'Je kunt voorlopig gaan,' zei Grey. 'Ditmaal ben je ons te slim af geweest. Maar mijn kans komt nog wel.' In zich zelf grinnikend liep de Koning terug naar zijn hut. Jij dacht dat ik je wel bij Peter zou brengen, hè Grey? Maar jij bent zo verdomd slim dat je er naïef van wordt. In de hut trof hij Max en Tex aan. Ze waren even bezweet als hij. 'Wat is er gebeurd?' vroeg Max. 'Niets, Max. Waarschuw Timsen. Zeg hem dat hij onder het raam wacht. Ik moet hem spreken. Laat hem de hut niet binnengaan. Grey staat vast nog ergens op de loer.' 'O.K.' De Koning ging koffie zetten. Zijn geest functioneerde weer normaal. Hoe moest de ruil plaatsvinden? Waar? En hoe moest hij Timsen aanpakken? Hoe kon hij Grey's aandacht afleiden van Peter? 'Wou je me spreken, maat?' De Koning ging niet naar het raam. Zijn blik ging door de hut. De Amerikanen begrepen de wenk en lieten hem alleen. Hij keek naar Dino die ook wegging en beantwoordde Dino's scheve glimlach. 'Timsen?' zei hij, druk bezig met de koffie. 'Ja, maat?" 'Ik zou je verdomme je keel moeten afsnijden.' 'Maar kerel, het was mijn schuld niet. Er is iets mis gegaan -' 'Ja. Jij wou het geld en de diamant hebben.' 'Dat mocht ik toch wel proberen, kameraad?' Timsen grinnikte. 'Ik zal het niet meer doen.' 'Daar zal ik verdomme wel voor zorgen.' De Koning mocht Timsen wel. Een linke jongen. Bij zo'n hoge inzet kon je hem niet kwalijk nemen dat hij vals probeerde te spelen. Bovendien had hij Timsen nodig. 'We proberen het de volgende keer als het licht is. Dan zal er niets "mis gaan". Ik waarschuw je wel wanneer.' 'Best, maat. Waar zit die Pommy?' 'Wie bedoel je?' Timsen lachte. 'Tot morgen!' De Koning dronk zijn koffie op en riep Max toe de voordeur te bewaken. Geluidloos sprong hij door het raam, vluchtte de schaduwen in en sloop naar de muur van de gevangenis. Hij deed zijn best niet te worden opgemerkt, maar hij deed niet al te zeer zijn best en hij lachte inwendig, toen hij voelde dat Grey hem volgde. Hij zette de komedie voort, dook telkens weg achter hutten en schoot nu eens naar links en dan weer naar rechts. Grey bleef hem meedogenloos schaduwen en de Koning lokte hem naar de poort van de gevangenis en door het hek naar de cellenblokken. Ten slotte rende de Koning naar een cel op de vierde verdieping en deed alsof hij bijna ten einde raad was toen hij de cel betrad en de deur op een kier liet staan. Om het kwartier liep hij naar de gang en keek in beide richtingen en dit ging zo voort tot Tex eindelijk verscheen. 'Alles in orde,' zei Tex. 'Mooi.' Peter was dus behouden teruggekomen en hij hoefde dus geen komedie meer te spelen. Hij keerde naar zijn hut terug en begroette Peter Marlowe met een knipoogje. 'Waar heb jij gezeten?' 'Ik wou eens kijken hoe het met jou ging.' 'Trek in een kop koffie?' 'Graag.' Grey stond in de deuropening. Hij zei niets, hij keek alleen. Peter Marlowe droeg slechts een sarong. Het was een kledingstuk dat geen zakken had. Hij droeg zijn armband over zijn schouder. Peter Marlowe bracht de kroes aan zijn lippen en nam een slok koffie, terwijl hij Grey fixeerde tot Grey in de duisternis verdween. Peter Marlowe stond uitgeput op. 'Ik geloof dat ik nu maar naar bed ga.' 'Ik ben trots op je, Peter.' 'Je meende toch wat je zei?' 'Ja, zeker.' 'Dank je.' Die nacht had de Koning er een nieuw probleem bij. Hoe kon hij in Godsnaam doen wat hij had beloofd?
20
Larkin voelde zich ernstig verontrust, terwijl hij naar de Australische hut liep. Hij maakte zich zorgen over Peter Marlowe, die veel meer last had van zijn arm dan hij wilde toegeven. Een gewone vleeswond kon nooit zoveel pijn doen, er moest meer achter zitten. Hij maakte zich ook zorgen over zijn vriend Mac. Die had weer in zijn slaap gepraat en gegild. En dan maakte hij zich nog zorgen over zijn vrouw, Betty. De laatste nachten had hij zelf onrustig gedroomd, verwarde dromen over Betty die in bed lag met andere kerels terwijl hij toekeek en zij hem uitlachte. Larkin betrad de hut en liep naar Townsend, die op zijn brits lag. Townsends ogen waren dichtgeslagen, zijn gezicht was gezwollen en opengekrabd; op zijn armen en zijn borst had hij kneuzingen en blauwe plekken. Toen hij zijn mond opende om iets te zeggen zag Larkin een bloederig gat waar hem een paar tanden waren uitgeslagen. 'Wie heeft het gedaan, Townsend?' 'Ik weet het niet,' jammerde Townsend. 'Het was een overval.' 'Waarom?' Tranen vloeiden over zijn gekneusde gezicht en lieten groezelige sporen achter. 'Ik had een - ik had een - niks - niks. Ik weet het niet.' 'We zijn alleen, Townsend. Wie heeft het gedaan?' 'Ik weet het niet.' Uit Townsends mond drong een langgerekt gekreun. 'O Jezus, wat hebben ze me een pijn gedaan, wat een pijn, wat een pijn!' 'Waarom hebben ze je overvallen?' 'Ik - ik -' Townsend had het liefst 'De diamant! Ik had de diamant!' willen roepen en de overste willen vragen hem te helpen tegen de schurken die hem de steen hadden ontstolen. Maar hij kon niet vertellen dat hij de eigenaar van de diamant was geweest, want dan zou de overste hem vragen hoe hij eraan was gekomen en dan zou hij moeten zeggen van Gurble. En dan zouden er nieuwe vragen volgen; hoe was Gurble eraan gekomen? En had Gurble zelfmoord gepleegd? Ze zouden misschien wel zeggen dat het moord was en geen zelfmoord, maar dat was niet waar, tenminste, hij, Townsend, wist van niks, maar misschien had iemand Gurble koud gemaakt om hem de diamant af te jatten. Maar nee, dacht Townsend, die nacht lag Gurble niet in zijn krib en ik voelde de ring door het tijk van de matras heen en ik heb 'm er uitgehaald - en niemand kon me iets maken en Gurble pleegde die nacht toevallig juist zelfmoord, zodat alles goed scheen te gaan. Maar misschien heb ik Gurble vermoord doordat ik die steen heb gestolen, misschien was dat de laatste druppel voor 'm, die de emmer deed overvloeien; hij was al uit z'n groep gezet, omdat ie rantsoenen zou hebben gestolen en toen was ie ook z'n ring nog kwijt. Misschien is die arme bliksem daarvan gek geworden en is ie daarom in de latrine gedoken! Maar waarom zou ie rantsoenen stelen als ie nog 'n diamant had die ie kon verpatsen? Da's toch te gek. Maar misschien heb ik Gurbles dood op m'n geweten omda'k z'n diamant heb gestolen en ik heb me zelf al duizendmaal vervloekt omdat ik die steen heb gejat. Sinds ik een dief ben, heb ik geen rust of duur meer. En eigenlijk ben ik blij dat ie nou weg is, dat ze 'm hebben gestolen. 'Ik weet het niet,' snikte Townsend. Larkin zag dat het zinloos was en liet Townsend maar alleen met zijn ellende. 'O, neem me niet kwalijk, aal,' zei Larkin, toen hij bij de deur bijna tegen aalmoezenier Donovan opbotste. 'Hallo, oude vriend.' Donovan was schimmig, onmogelijk uitgeteerd, maar zijn diepliggende ogen hadden een vredige uitdrukking. 'Hoe gaat het? En met Mac? En die jongen, Peter?' 'Best, dank u.' Larkin maakte een hoofdbeweging in de richting van de hut waarin Townsend lag. 'Weet u iets van dat geval?' Donovan keek eens naar Townsend en antwoordde toen op zachtzinnige toon: 'Ik zie alleen een man die pijn lijdt.' 'Sorry, ik had het u niet moeten vragen.' Larkin dacht even na en glimlachte toen. 'Zullen we weer eens bridgen? Vanavond? Na het eten?' 'Ja. Graag. Dat zou me veel plezier doen.' 'Goed. Na het eten.' De aalmoezenier keek Larkin na en liep toen naar Townsends krib. Townsend was niet katholiek. Maar de aalmoezenier deelde aan iedereen mee van zijn geestkracht, want hij wist dat alle mensen Gods kinderen zijn. Maar is dat wel zo? vroeg hij soms. Zijn Gods kinderen tot zulke dingen in staat?
Om twaalf uur in de middag begon het te regenen en te waaien. Algauw was alles en iedereen doorweekt. Toen hield de regen op, maar de wind ging niet liggen. Stukken atap van de daken zeilden door het kamp, samen met palmbladeren en afgewaaide strohoeden. Wat later hield ook de wind op en was het kamp weer normaal: zon, hitte en vliegen. Het water in de greppels bleef nog een half uur stromen en zakte toen langzaam weg in het zand. Er kwamen nog meer vliegen. Peter Marlowe liep lusteloos de heuvel op. Zijn voeten waren even bemodderd als zijn benen, want hij had tijdens de bui buiten gelopen in de hoop dat regen en wind de knagende pijn zouden verdrijven. Maar dat was niet gebeurd. Hij stond voor het raam van de Koning en keek naar binnen. 'Peter, kerel, hoe voel je je?' vroeg de Koning, opstaand van zijn bed. Hij haalde een pakje Kooa's voor de dag. 'Ontzettend.' Peter Marlowe ging op de bank buiten de hut zitten. 'Ik zou mijn arm er wel willen afhakken.' Hij lachte vreugdeloos. 'Dat was een grapje.' De Koning sprong op en dwong zich tot een glimlach. 'Zet het van je af -' 'Hoe kan ik het in Godsnaam van me afzetten?' Peter Marlowe had onmiddellijk spijt van zijn uitbarsting. 'Sorry. Ik ben een beetje uit mijn evenwicht. De helft van de tijd weet ik nauwelijks wat ik zeg.' 'Neem een sigaret.' De Koning gaf hem vuur. Ja, ja, zei de Koning bij zich zelf, nu zit je ermee. Die Engelsman leert snel, heel snel. Tenminste, dat geloof ik. 'Laten we eens kijken. We wikkelen het zaakje morgen af. Vanavond haal jij het geld. Ik zal je dekken.' Maar Peter Marlowe hoorde hem niet. Zijn arm brandde een woord in zijn brein. Amputeren! En hij hoorde hef gillen van de zaag en voelde die door zijn arm gaan, zodat beenstof opdwarrelde, stof van de botten in zijn arm. Er ging een huivering door zijn lichaam. 'Hoe - hoe zit het eigenlijk?' mompelde hij, opkijkend van zijn arm. 'Kun je iets voor me bereiken?' De Koning knikte en zei bij zich zelf: Zie je wel, je hebt gelijk. Peter is de enige die weet waar het geld is en Peter haalt het geld niet voor jij hem de geneesmiddelen levert. Genees je hem niet, dan ook geen geld. Heb je geen geld, dan ook geen steen. Geen steen, geen winst. Hij zuchtte en zei bij zich zelf: je bent een goocheme jongen en je kent de mensen door en door. Maar goed bezien was dat gisteravond geen slechte ruil. Als Peter het risico niet had genomen, zouden we nu allebei in de bajes zitten, zonder een cent, zonder iets. En Peter had hem geluk gebracht. Hij stond er beter voor dan ooit. En afgezien daarvan was Pete een beste jongen. Een aardige vent En, goeie God, wie raakt er nu graag zijn arm kwijt? Pete heeft het recht me onder druk te zetten. Ik ben blij dat hij wat van me heeft geleerd. 'Laat het maar aan Uncle Sam over!' 'Aan wie?' 'Uncle Sam!' De Koning staarde hem verbaasd aan. 'De Verenigde Staten, dat weet je toch wel. Zo iets,' zei hij geërgerd, 'als John Buil. 'Ach ja, sorry. Ik ben vandaag een beetje -' Peter Marlowe had plotseling het gevoel dat hij moest braken. 'Ga jij nou rustig een poosje op je krib liggen. Ik zorg voor alles.' Peter Marlowe kwam wankelend overeind. Hij wilde glimlachen, de Koning bedanken, hem de hand drukken, maar in zijn brein was slechts plaats voor het woord 'amputeren', en hij voelde alleen de zaag, en daarom knikte hij maar en liep weg. Godallemachtig, dacht de Koning vol wrok. Hij denkt dat ik hem in de steek laat, dat ik niks voor hem zal doen als hij me niet onder druk kan zetten. Jezus, Peter, ik zou je ook zonder dat helpen. Natuurlijk. Ook al hoefde je niks voor me te doen. Verdomme, je bent toch mijn vriend. 'Hé, Max.' 'Ja?' 'Haal Timsen eens vlug hierheen.' 'Best,' zei Max en vertrok. De Koning ontsloot de zwarte kist en haalde er drie eieren uit. Tex. Wil jij een ei voor je zelf maken? En dan deze twee ook?' 'Nou, wat dacht je?' zei Tex, grijnzend en hij nam de eieren aan. 'Zeg, ik heb eens naar Eva gekeken. Ik zweer je dat ze al weer dikker begint te worden.' 'Dat bestaat niet. We hebben haar gisteren laten dekken.' Tex maakte een paar danspassen. 'Over twintig dagen zijn we weer allemaal vader.' Hij nam de olie en liep naar buiten, naar de keuken. De Koning strekte zich uit op zijn krib en krabde peinzend aan een muggenbeet, terwijl hij keek naar de gekko's die insekten najoegen en copuleerden tussen de balken van het dak. Hij sloot zijn ogen en lag tevreden te denken. Het was pas twaalf uur in de middag en hij had al een hele dagtaak achter de rug. Verdomme, vanaf 's morgens zes uur was het hele zaakje wat hem betrof al in kannen en kruiken geweest. Hij grinnikte in zich zelf toen hij eraan terug dacht. Ja, ja, een goeie reputatie en handige reclame brachten hun geld altijd op ... Het was even voor het licht werd gebeurd. Hij had geslapen, maar niet meer zo vast. Een voorzichtige, gedempte stem had een eind gemaakt aan zijn droom. Hij was onmiddellijk wakker geworden en had buiten zijn raam een mannetje zien staan dat hem aan een wezel deed denken. Een mannetje dat hij nooit eerder had gezien. 'Ja?' 'Ik heb iets dat jij wilt kopen.' De stem was kleurloos en schor geweest. 'Wie ben je?' Als enig antwoord had het mannetje zijn groezelige vuist met de afgebrokkelde smerige nagels geopend. De ring met de diamant lag op zijn palm. 'Hij kost tienduizend. Ik wil 'm snel van de hand doen,' had de onbekende er spottend aan toegevoegd. Juist toen de Koning de ring wilde opnemen, sloot de vuist zich weer en werd de hand teruggetrokken. 'Vanavond.' Een grijns met een tandeloze mond. 'Het is de echte, geloof dat maar gerust.' 'Is hij van jou?' 'Ik heb 'm in m'n hand, waar of niet?' 'Akkoord. Hoe laat?' 'Blijf vanavond thuis. Ik kom wel als er geen verraaiers in de buurt zijn.' En de man was even onverwacht verdwenen als hij te voorschijn was gekomen. De Koning strekte zich nog behaaglijker uit. Arme Timsen, zei hij bij zich zelf, die stakker zit er vies tussen! Ik krijg de ring voor de helft van de prijs. 'Morgen, maat,' zei Timsen. 'Wou je me spreken?' De Koning deed zijn ogen open en bedekte een geeuw met zijn hand, toen Timsen de hut betrad. 'Hallo.' De Koning zwaaide zijn benen uit het bed en rekte zich genietend. 'Ik was moe vandaag. Te veel opwinding. Heb je zin in een ei? Ik laat er een paar klaar maken.' 'En of ik zin heb in een ei.' 'Maak het je gemakkelijk.' De Koning kon het zich permitteren om gastvrij te doen. 'Nu, wat de zaken betreft. We zullen vanmiddag oversteken.' 'Nee, nee.' Timsen schudde het hoofd. 'Vandaag niet. Morgen.' Het kostte de Koning moeite om niet breed te grijnzen. 'Dan loeren ze niet meer zo op ons,' zei Timsen. 'Ik hoor dat Grey niet meer in het hospitaal ligt. Hij zal je hut wel in het oog houden.' Timsen scheen ernstig bezorgd. 'We moeten voorzichtig zijn. Jij en ik, allebei. Het mag niet mis gaan. Ik moet ook aan jouw belang denken. Ten slotte zijn we kameraden.' 'Ach, wat, morgen,' zei de Koning, teleurstelling veinzend. 'Laten we de zaak vanmiddag afhandelen.' En hij luisterde, inwendig gierend van de lach, naar Timsens argumenten waarom ze zo voorzichtig moesten zijn: de eigenaar is bang, hij is gisteravond zelfs afgetuigd, ik en m'n jongens konden hem nog maar net op tijd helpen. De Koning wist nu zeker dat Timsen doodongelukkig was, dat de diamant hem was ontfutseld, en dat hij nu tijd probeerde te winnen. Ik wed, zei de Koning genietend bij zich zelf, dat die Aussies ernaar snakken om de rover te ontdekken. Ik zou niet graag in die vent z'n schoenen staan - als ze hem vinden. Hij deed alsof hij zich liet overhalen. Voor het geval Timsen ontdekte wie de ring nu had en de oorspronkelijke afspraak zou doorgaan. 'Nou, vooruit dan maar,' zei de Koning nors. 'Er zit iets in wat je zegt. Morgen dan.' Hij stak nog een sigaret op, nam een trek, gaf de sigaret door aan Timsen en zei allervriendelijkst, maar met bedoeling: 'Mijn jongens slapen 's nachts bijna niet meer nu het zo heet is. Er zijn er altijd minstens vier op. De hele nacht.' Timsen begreep het dreigement. Maar hij had andere zorgen. Wie kon Townsend hebben beroofd? Hij hoopte vurig dat zijn jongens die rotvent snel zouden vinden. Hij wist dat hij de rovers moest opsporen voor ze zich met de diamant tot de Koning wendden, want dan viste hij achter het net. 'Ik weet het. Met mijn jongens gaat het net zo - het was maar gelukkig dat ze m'n arme kameraad Townsend zo gauw hebben ontzet.' Wat een ezel. Hoe was het Gods ter wereld mogelijk dat iemand zich liet overvallen zonder om hulp te brullen voor het te laat was? 'Je kunt tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn.' Tex bracht de eieren binnen en de mannen aten ze met de lunchrijst en dronken daarna sterke koffie. Toen Tex afruimde, had de Koning het onderwerp waarover hij wilde praten juist aangesneden. 'Ik ken een vent die medicamenten nodig heeft.' Timsen schudde het hoofd. 'Die kan ie wel op z'n buik schrijven, de arme bliksem. Geen kans. Absoluut niet.' Aha, dacht hij. Medicamenten! Voor wie zou dat zijn? Niet voor de Koning zelf. Die blaakt van gezondheid. Hij wil ze ook niet verhandelen. De Koning doet nooit zaken in medicamenten, en dat is maar goed ook, want nu ben ik de enige. Het moest wel voor een goeie vriend van de Koning zijn. Anders zou hij zich er niet mee inlaten. Hij wil er niet in handelen. De oude McCoy! Ik hoor dat hij zich de laatste dagen niet goed voelt. Of de kolonel. Die ziet er ook slecht uit. 'Ik heb gehoord dat er een Engelsman moet zijn die nog wat kininetabletten heeft. Maar Jezus, hij vraagt er een kapitaal voor.' 'Ik moet anti-tetanusserum hebben. En sulfonamidepoeder.' Timsen floot. 'Geen aankomen aan!' zei hij. Anti-tetanusserum en sulfonamiden. De Pommy! Jezus, heeft die gangreen? Nu had hij het laatste stukje van de legpuzzel gevonden. Het moest de Pommy zijn! Dat Timsen het monopolie van de handel in medicamenten bezat, was niet alleen aan zijn sluwheid te danken. Hij was apothekersassistent geweest, maar had zijn beroep angstvallig verzwegen toen hij in militaire dienst kwam. Dan zouden de schoften hem bij de Medische Dienst hebben gestopt en dan zou hij geen kans hebben gekregen om te vechten. En iedere Australiër die zich zelf respecteerde, verdomde het om zo'n luizige non-combattant te zijn. 'Geen aankomen aan,' zei hij nogmaals, hoofdschuddend. 'Luister,' zei de Koning. 'Ik zal het je eerlijk zeggen.' Timsen was de enige man die hem de geneesmiddelen kon leveren, en hij had hem dus nodig. 'Het is voor Peter.' 'Beroerd,' zei Timsen. In zijn hart voelde hij medelijden. Arme bliksem. Gangreen. Een aardige vent, met veel lef. Hij voelde nog de dreun die de Pommy hem de vorige avond had gegeven. Toen ze met hun vieren die overval hadden gepleegd op de Koning en de Pommy. Timsen had allerlei bijzonderheden over Peter gehoord toen hij in relatie met de Koning was getreden. Je moest nu eenmaal uitkijken en inlichtingen waren altijd waardevol. Timsen wist van de vier Duitse vliegtuigen en de drie Jappen, hij wist van het dorp en dat de Pommy op Java een ontvluchtingspoging had gedaan. Een vent die wat durfde, niet zo'n doetje als de meesten. Maar toch, als je het goed bekeek, was het vrij onnozel van hem geweest om het te proberen. Het was te ver. Ja. Veel te ver. Maar die Pommy was toch wel een mooi nummer. Timsen vroeg zich af of hij het risico zou nemen: een mannetje naar het huis van de Japanse arts sturen om de medicamenten achterover te drukken. Het was gewaagd, maar eerder gelukt. Arme Marlowe, hij moest 'm wel knijpen. Natuurlijk bezorg ik hem dat spul - en ik doe het gratis, of hoogstens voor wat het mij kost.
Timsen haatte de handel in medicamenten, maar iemand moest het doen en dan beter hij dan een ander; zijn prijzen waren altijd redelijk en hij wist dat hij een fortuin zou kunnen verdienen door aan de Jappen te verkopen, maar dat deed hij nooit, alleen aan het kamp en met een winst die als je aan de risico's dacht eigenlijk bescheiden was. 'Ik kan wel kotsen,' zei Timsen, 'als ik aan al die medische voorraden denk die in de loods aan de Kedah Street liggen.' 'Ach, dat is maar een gerucht.' 'Waarachtig niet. Ik heb ze zelf gezien, maat. Bij een corvee. Het ligt er vol spullen van het Rode Kruis - plasma, kinine, sulfa, alles, van de vloer tot de zoldering en nog in de kisten. Het is een loods die zeker honderd meter lang is en dertig breed. En alles gaat naar die rot-Jappen. Ze nemen alles aan wat er wordt afgezonden. De spullen komen via Tsjoengking binnen, heb ik gehoord. Het Rode Kruis stuurt ze naar de Siamezen - per adres, krijgsgevangenenkamp Changi. Jezus, ik heb zelfs de etiketten gezien, maar de Jappen gebruiken ze gewoon zelf.' 'Zijn er meer lui die hiervan weten?' 'Ik heb het tegen de overste gezegd en die heeft het tegen de kampcommandant gezegd en die heeft het tegen die Jappenschoft - hoe heet ie ook weer? Yoshima -gezegd. De kampcommandant heeft de voorraden opgeëist. Maar de Jappen lachten hem uit en zeiden dat het maar een gerucht was en daarmee was het uit. Er zijn nooit meer corveeërs geweest. De smeerlappen. Het is gemeen, terwijl wij die medicamenten zo hard nodig hebben. Ze zouden ons er toch wat van kunnen geven. Mijn kameraad is een half jaar geleden gestorven aan suikerziekte omdat er geen insuline was. En ik heb kisten vol insuline gezien - kisten vol.' Timsen draaide een sigaret, hoestte, spuwde en was zo verontwaardigd dat hij tegen de muur trapte. Hij wist dat het zinloos was zich erover op te winden. En dat hij geen kans had in die loods door te dringen. Maar hij kon aan anti-tetanusserum en sulfa komen voor de Pommy. Waarachtig wel - en hij zou hem het spul gratis leveren. Maar Timsen was veel te handig om zich te laten doorzien. Het zou kinderachtig zijn om de Koning te laten merken dat hij ergens wel een zacht plekje had, want dan zou de Koning dat vast en zeker later gebruiken om hem in de boot te nemen. Ja en hij had de Koning nodig voor dat zaakje met de diamant. O, verrek! Ik was een ogenblik vergeten dat ze ons de ring hebben afgejat. Timsen noemde dus een schandelijk hoge prijs en liet de ander afdingen. Maar hij vroeg toch een vrij hoog bedrag, want hij wist dat de Koning het zich kon permitteren en argwaan zou krijgen als hij te laag ging. 'Goed,' zei de Koning ten slotte somber. 'Vooruit dan maar.' Niet al te somber. Hij had wel verwacht dat Timsen hem zou afzetten en al was de prijs hoger dan hij eigenlijk wilde betalen, er was niets aan te doen. 'Het duurt drie dagen,' zei Timsen, wetend dat het dan te laat zou zijn. 'Ik moet het spul vanavond hebben.' 'Dan kost het je vijfhonderd meer.' 'Ik ben toch je kameraad!' riep de Koning nu werkelijk gegriefd uit. 'Wij zijn vrienden en jij zet me vijfhonderd dollar extra af.' 'Goed, maat.' Timsen keek hem met een droefgeestige hondeblik aan. 'Maar je weet hoe het gaat. Dan lever ik pas over drie dagen.' 'Godverdomme. Vooruit dan maar weer.' 'En de verpleger komt je pp een extra vijfhonderd dollar.' 'Jezus Christus! Waar heb ik een verpleger voor nodig?' Timsen zag de Koning vol leedvermaak tegenspartelen. 'Kijk eens,' zei hij opgewekt, 'wat wou je met het spul doen als je het eenmaal hebt? Hoe wou je de patiënt behandelen?' 'Weet ik dat, verdomme!' 'Daar zijn die vijfhonderd dollar voor. Jij dacht zeker dat je die Pommy het spul kon geven en dat hij er dan mee naar het hospitaal kon lopen en tegen de eerste de beste pil kon zeggen: "Kijk, hier heb ik anti-tetanusserum en sulfa, behandel die rotarm van me daarmee." Dan zegt die pil toch zeker: "Hoe kom jij aan dat serum?" en als de Pommy het niet wil zeggen, dan gappen ze het hem af en geven de rommel aan zo'n smerige Engelse kolonel met aambeien.' Met een vlot gebaar haalde hij het pakje sigaretten uit de borstzak van de Koning en bediende zich. 'En,' zei hij, maar nu in volle ernst, 'je moet een plaats zoeken waar ie om zo te zeggen heimelijk kan worden behandeld. Waar hij kan liggen. Dat serum pakt sommige lui hard aan. En nog iets: ik ben niet verantwoordelijk als het mis gaat met de behandeling.' 'Wat kan er nog mis gaan als we anti-tetanusserum en sulfa hebben?' 'Sommige lui kunnen er niet tegen. Ze gaan er alleen van braken. Sneu. Bovendien weten we niet hoe ver het vergiftigingsproces al is.' Timsen stond op. 'In de loop van de avond dus. O ja, en de instrumenten kosten ook vijfhonderd.' De Koning werd razend. 'Godallemachtig, wat voor instrumenten?' 'Spuitjes en verband en zeep. Jezus!' Timsen was diep verontwaardigd. 'Dacht je soms dat het serum een pil was, die je maar in z'n reet hoefde te steken?' De Koning keek Timsen verontwaardigd na, zich ergerend aan zijn eigen onnozelheid. Jij dacht dat je alles wist, hè; jij hoopte voor een sigaret te kunnen ontdekken hoe je gangreen moet genezen, hè? en toen vergat je nog te vragen, idioot, wat je met het spul moest doen als je het eenmaal had. Nu ja, dondert niet. Het geld ligt ervoor klaar. En Pete krijgt zijn arm terug. En de prijs valt best mee. Toen herinnerde de Koning zich de sluwe kleine rover en hij begon te stralen. Ja, het was toch wel mooi wat hij die dag had bereikt.
21
Die avond gaf Peter Marlowe zijn eten weg. Hij gaf het niet aan Mac of Larkin, zoals hij had moeten doen, maar aan Ewart. Hij wist dat de mannen van zijn groep hem zouden dwingen te vertellen wat hem scheelde als hij zijn eten voor hen beschikbaar stelde. En het had geen zin het hun te vertellen. Die middag was hij ziek van pijn en angst opnieuw naar dr. Kennedy gegaan. En hij was bijna gek geworden toen het verband van de wond werd gerukt. De dokter had eenvoudig gezegd: 'Het gif is nu al boven de elleboog. Ik kan de arm beneden het gewricht amputeren, maar dat heeft geen zin meer. Je kunt nu beter met één amputatie volstaan. Je houdt een behoorlijke stomp over - minstens een centimeter of dertien vanaf de schouder. Genoeg voor een prothese. Ruimschoots genoeg.' Kennedy had zijn vingers rustig tegen zijn slapen gedrukt. 'Verspil niet nog meer tijd, Marlowe.' Hij had droogjes gelachen en gezegd: 'Domani é troppo tardi' en toen Peter hem niet begrijpend aankeek had hij eraan toegevoegd: 'Morgen is het misschien te laat.' Peter Marlowe had wankelend zijn krib bereikt en zich daarin met zijn angst teruggetrokken. Hij had zijn eten, toen het hem werd gebracht, weggegeven. 'Heb je koorts?' vroeg Ewart, blij met het extrarantsoen. 'Nee.' 'Kan ik iets voor je doen?' 'Laat me in Godsnaam met rust!' Peter Marlowe had zich afgewend van Ewart. Een poos later stond hij op, want hij had tot zijn spijt bedacht dat hij die avond zou bridgen met Mac en Larkin en de aalmoezenier. Je bent een idioot, hield hij zich zelf woedend voor, je had rustig in je bed moeten blijven tot het tijd was om naar de jungle te gaan en het geld te halen. Maar hij wist dat hij niet in staat was om uren achtereen op zijn krib te liggen tot hij veilig kon gaan. Het was beter als hij afleiding zocht. 'Hallo, kameraad!' Larkins rimpelige gezicht glimlachte. Peter Marlowe beantwoordde de glimlach niet. Hij zat met een grimmig gezicht in de deuropening. Mac keek eens naar Larkin die bijna onmerkbaar zijn schouders ophaalde. 'Peter,' zei Mac, zich dwingend tot een opgewekte toon, 'het nieuws wordt met de dag beter, niet? Binnenkort zijn we allemaal vrij.' 'Precies!' zei Larkin. 'Dat maken jullie jezelf wijs. We komen nooit levend uit Changi,' zei Peter. Hij wilde niet onaangenaam zijn, maar hij kon de woorden niet inhouden. Hij wist dat hij Mac en Larkin ermee griefde, maar hij was niet bereid iets te doen om zijn uitspraak te verzachten. Hij werd geobsedeerd door het idee van een stomp. Er liep een huivering over zijn ruggegraat en zijn testikels werden ijskoud. Hoe zou de Koning hem ooit kunnen helpen? Wees toch nuchter! Als de Koning zo'n arm had - wat zou ik dan kunnen doen, al ben ik zijn vriend? Niets. Ik geloof niet dat hij iets voor me kan bereiken - iets dat op tijd komt. Zie de feiten onder ogen, Peter. Een amputatie of doodgaan. Heel eenvoudig. En je kunt nog niet doodgaan. Als je eenmaal geboren bent, dan is het je plicht in leven te blijven zolang je kunt. Tegen iedere prijs. Ja, hield Peter Marlowe zich zelf voor, je kunt maar beter nuchter zijn. De Koning kan niets voor je doen, niets. En je had ook niets van hem moeten eisen. Dit is jouw zaak, niet de zijne. Ga het geld halen, geef het aan hem en ga dan naar het hospitaal, ga op die tafel liggen en laat hen je arm afhakken. En zo zaten ze met hun drieën - hij, Mac en Larkin, bijeen in de duisternis en de stank. Toen de aalmoezenier zich bij hen voegde, dwongen ze hem een beetje rijst met blachang te eten. Ze moesten hem wel dwingen het nu op te eten, omdat hij het anders zou weggeven, zoals hij het grootste deel van zijn rantsoenen ook altijd weggaf. 'Jullie zijn erg goed voor me,' zei Donovan. Zijn ogen lachten ondeugend toen hij eraan toevoegde: 'Als jullie je nu alle drie vanavond nog zouden bekeren zou mijn geluk volkomen zijn.' Mac en Larkin lachten met hem mee. Peter Marlowe lachte niet. 'Wat heb je toch, Peter?' vroeg Larkin, een beetje scherp. 'Je loopt de hele avond al met een zuur gezicht rond.' 'Die jongen voelt zich misschien niet helemaal lekker,' zei Donovan snel, om een pijnlijke stilte te voorkomen. 'Zeg, wat zijn de berichten de laatste dagen gunstig, niet?' Alleen Peter Marlowe stond buiten de vriendschappelijke sfeer in het kleine vertrek. Hij wist dat hij zich hinderlijk gedroeg, maar hij kon er niets aan doen. Niets. Het spel kwam op gang en Donovan opende met twee schoppen. 'Pas,' zei Mac ontevreden. 'Drie ruiten,' zei Peter Marlowe. De woorden waren nauwelijks uit zijn mond of hij had al spijt, want hij had ruiten gezegd terwijl hij harten bedoelde. 'Pas,' zei Larkin kortaf. Hij vond het nu jammer dat hij had voorgesteld die avond te bridgen. Er was zo geen aardigheid aan. 'Drie klaveren,' zei Donovan. 'Pas.' 'Pas,' zei Peter Marlowe en ze keken hem alle drie verwonderd aan. Donovan glimlachte. 'Je bent te kleingelovig -' 'Ik geloof helemaal niet.' Het werd woedend gezegd en de opmerking viel volkomen uit de toon. 'Sorry, Peter. Ik maakte maar -' 'Zeg eens, Peter,' interrumpeerde Larkin streng, 'al ben jij nu in een slecht humeur -' 'Ik heb recht op mijn eigen mening en ik vond dat een ongepaste opmerking,' riep Peter Marlowe woedend. Hij richtte zijn aanval weer op Donovan. 'U denkt zeker dat u alles kunt zeggen wat u wilt, omdat u voor martelaar speelt door uw rantsoenen weg te geven en bij de manschappen in de kazerne te slapen. Maar ik moet niets van uw geloof hebben! Wat schiet je ermee op? Niets! Het geloof en God - dat is goed voor kleine kinderen. Maar wat kan God nu eigenlijk doen? Werkelijk doen? Nou? Nou?' Mac en Larkin staarden Peter Marlowe aan, alsof ze hem niet herkenden. 'Hij kan genezen,' zei de aalmoezenier, die al wist dat Peter gangreen had. Hij wist veel dingen die hij liever niet had geweten. Peter Marlowe smeet zijn kaarten op tafel. 'Waanzin!' schreeuwde hij, door het dolle heen. 'U weet best dat het waanzin is! En dan zou ik nog iets willen zeggen nu we het er toch over hebben. God is volgens mij krankzinnig, een sadistische, kwaadaardige krankzinnige, een bloedzuiger -' 'Peter, ben je stapelgek geworden?' barstte Larkin uit. 'Nee, waarachtig niet. Kijk nu eens wat God doet!' raasde Peter door, zijn gezicht verwrongen van woede. 'God - dat is het kwade, als er tenminste een god bestaat. Denk maar aan al het bloed dat er ter ere Gods is vergoten.' Hij bracht zijn gezicht vlakbij dat van Donovan. 'De inquisitie. Weet u wel? De duizenden die gemarteld en verbrand zijn in Zijn Naam? Door katholieke sadisten! En dan praat ik nog niet eens over de Azteken en de Inca's en de miljoenen arme Indianen. En de protestanten hebben de katholieken verbrand en gedood en de katholieken de joden en de mohammedanen, en weer de joden en nog eens de joden - en later de mormonen en de Quakers en zo is de rotzooi maar doorgegaan. Doodslaan, martelen, verbranden! Als het maar ter ere Gods wordt gedaan, mag alles! Wat een schijnheilig gedoe! Praat me niet over het geloof! Het is waardeloos!' 'En toch geloof jij in de Koning,' zei Donovan zacht. 'U bedoelt zeker dat die een werktuig in Gods hand is?' 'Misschien wel. Ik weet het niet.' 'Dat zal ik hem eens vertellen.' Peter Marlowe lachte hysterisch. 'Hij zal zich bescheuren!' 'Luister eens, Marlowe.' Larkin stond trillend van woede op. 'Je maakt je excuses of je gaat hier weg!' 'Maakt u geen zorgen, overste,' snauwde Peter Marlowe terug, 'ik ga al.' Hij stond op en keek hen woedend aan; hij haatte hen en hij haatte zich zelf. 'Luister goed, priester. Je bent een schertsfiguur. Jij en je God zijn allebei belachelijk. Je dient God niet, je dient de duivel. Jij bent de dienaar van de duivel.' Hij greep een handvol kaarten van de tafel en gooide ze de aalmoezenier in het gezicht. Toen rende hij naar buiten, de duisternis in. 'Wat scheelt Peter in Godsnaam?' vroeg Mac, het ontzette stilzwijgen verbrekend. 'In Godsnaam,' zei Donovan vol deernis. 'Peter heeft gangreen. Hij moet zijn arm laten amputeren, anders gaat hij dood. Je kon de rode strepen boven zijn elleboog al duidelijk zien.' 'Wat?' Larkin staarde Mac verbijsterd aan. Toen schoten ze allebei overeind en renden naar de deur. Maar de aalmoezenier riep hen terug. 'Wacht maar af, jullie kunnen niets doen.' 'Verdomme, er moet toch iets zijn.' Larkin stond in de deuropening. 'Die arme jongen - en ik dacht nog wel - die arme jongen -' 'We kunnen alleen afwachten. En vertrouwen op God en bidden. Misschien kan de Koning hem helpen.' En de aalmoezenier vervolgde met matte stem: 'Want de Koning is inderdaad de enige die nog iets kan doen.' Peter Marlowe wankelde de Amerikaanse hut binnen. 'Ik ga het geld nu halen,' zei hij zacht tegen de Koning. 'Ben je gek? Er zijn nog te veel lui buiten.' 'Ze kunnen allemaal barsten,' zei Peter Marlowe woedend. 'Wil je dat geld hebben of niet?' 'Ga zitten. Ga zitten!' De Koning dwong Peter Marlowe plaats te nemen, hij gaf hem een sigaret en een beker koffie en dacht: Jezus, wat moet ik me toch afbeulen voor een beetje geld. Geduldig legde hij Peter Marlowe uit dat hij niet onbekookt te werk mocht gaan, dat alles in orde zou komen, dat de medicamenten al besteld waren. Een uur later was Peter Marlowe wat gekalmeerd; hij wist nu tenminste wat hij zei. Maar de Koning besefte dat zijn woorden geen indruk op hem maakten. Hij zag hem af en toe knikken, maar hij wist dat Peter Marlowe niet hoorde wat hij zei, dat hij heel ver af was van hem, de Koning, en van alle anderen. 'Is het nog geen tijd?' vroeg Peter Marlowe, geheel verteerd door pijn; hij wist, dat als hij nu niet ging, hij nooit meer zou gaan. De Koning wist dat het nog te vroeg was, maar hij wist ook dat hij hem niet langer in de hut kon houden. En dus zond hij naar alle kanten wachten uit. Het gehele gebied werd bewaakt. Max hield de wacht bij Grey, die op zijn bed lag. Byron Jones III hield de wacht bij Timsen. En Timsen bevond zich in het noorden, bij de poort en wachtte op de aankomst van de medicamenten en Timsens jongens, een andere bron van gevaar, zochten nog steeds wanhopig naar de overvaller. De Koning en Tex keken toe terwijl Peter Marlowe als in trance liep, de hut uit, het pad over en naar de sloot bij het prikkeldraad. Hij wankelde toen hij op de rand stond, stapte er toen overheen en waggelde naar het prikkeldraad toe. 'Verdomme,' zei Tex, 'ik kan het niet aanzien!' 'Ik ook niet,' zei de Koning. Peter Marlowe trachtte zijn blik te concentreren op de versperring ondanks de pijn die hem nu in een toestand van delirium had gebracht. Hij bad om een kogel. Hij kon de verpletterende pijn niet meer verdragen. Maar er kwam geen kogel en dus liep hij verder, grimmig recht op, toen wankelde hij tegen de versperring aan. Hij greep het prikkeldraad beet om steun te hebben. Toen boog hij zich om door het prikkeldraad heen te stappen, kreunde even en viel, terwijl de helse pijnen hem het bewustzijn ontnamen. De Koning en Tex renden naar de prikkeldraadversperring, namen hem op en droegen hem weg. 'Wat is er met hem?' vroeg een stem uit de duisternis. 'Ik geloof dat hij een tikje mesjokke is geworden,' antwoordde de Koning, 'vooruit Tex, laten we hem naar de hut brengen.' Ze droegen hem de hut in en legden hem op het bed van de Koning. Toen rende Tex weg om de uitgezette wachten te waarschuwen en de toestand in de hut werd weer normaal. Er stond buiten één man op wacht. Peter Marlowe lag op het bed, hij kreunde en ijlde. Een ogenblik later kwam hij weer bij bewustzijn. 'O, mijn God,' zei hij hijgend en trachtte het bed te verlaten, maar zijn lichaam liet het niet toe. 'Hier,' zei de Koning angstig en gaf hem vier aspirines. 'Doe maar kalm aan, alles komt in orde.' Zijn hand beefde toen hij hem hielp wat water te drinken. Verdomme, dacht hij, stel je voor dat Timsen vannacht de medicamenten niet brengt, dan haalt Peter het niet en hoe moet ik dan verdomme mijn centen krijgen? Verdomme nogantoe! Toen Timsen eindelijk verscheen, was de Koning een wrak. 'Hallo, maat,' zei Timsen die ook zenuwachtig was. Hij had zijn beste vriend moeten dekken bij de grote poort, terwijl die door het prikkeldraad naar de bungalow van de Japanse dokter was gegaan, die op vijftig meter afstand stond en niet zo heel ver van Yoshima's huis en voor een man met zenuwen veel te dicht bij het wachthuis. Maar de Aussie was naar binnen geslopen en weer naar buiten en hoewel hij wist dat er geen bekwamere dief bestond in de gehele wereld, had hij toch staan zweten en was hij op geweest van zenuwen toen zijn mannetje eindelijk veilig terugkeerde. 'Waar behandelen we hem?' vroeg hij. 'Hier.' 'O.K. Maar dan mag je wel wat wachten uitzetten.' 'Waar is de verpleger?' 'Ik ben de eerste,' zei Timsen allesbehalve op zijn gemak. 'Steven kan hier nu nog niet komen. Hij neemt het later van mij over.' 'Weet je echt wat je doen moet?' 'Steek verdomme liever licht aan,' zei Timsen. 'Natuurlijk weet ik dat. Heb je kokend water klaar?' 'Nee.' 'Jezus, schiet dan een beetje op! Weten jullie Yanks dan helemaal niets?' 'Nou, doe maar rustig aan!' De Koning knikte tegen Tex en Tex zette het water op. Timsen opende de zak met chirurgische gereedschappen en legde een kleine handdoek klaar. 'Mag ik barsten,' zei Tex, 'als ik ooit iets heb gezien wat zó schoon was.' Timsen spuwde op de grond en waste zijn handen met een nieuw stuk zeep en begon toen het spuitje en het pincet uit te koken. Daarna boog hij zich over Peter Marlowe heen en sloeg hem voorzichtig in het gezicht. 'Hallo, maat.' 'Ja,' zei Peter Marlowe zwakjes. 'Ik ga de wond schoonmaken, snap je?' Peter Marlowe deed zijn best om al zijn gedachten op die woorden te concentreren. 'Wat?' 'Ik ga je nou het serum inspuiten ...' 'Ik moet naar het hospitaal,' zei hij en het klonk alsof hij dronken was. 'Het is nu tijd ... ik heb ... ik zeg je ...' Maar toen vervaagden zijn gedachten totaal. 'Dat is misschien maar beter ook,' zei Timsen. Toen het spuitje gesteriliseerd was, gaf Timsen hem een injectie met morfine. 'Jij moet me helpen,' zei hij kortaf tegen de Koning. 'Veeg dat verrekte zweet uit mijn ogen.' De Koning greep gehoorzaam een handdoek. Timsen wachtte tot hij zag dat de injectie begon uit te werken, toen rukte hij het oude verband eraf en legde de wond bloot. 'Verdomme!' Het hele gebied om de wond was opgezwollen en paars en groen van kleur. 'Ik ben bang dat het te laat is.' 'Mijn God,' zei de Koning, 'geen wonder dat de arme bliksem gek werd van de pijn.' Timsen beet zijn tanden op elkaar en begon voorzichtig het slechtste deel van de verrotte, stinkende huid weg te snijden, daarna onderzocht hij de wond zorgvuldig en waste die zo schoon als maar mogelijk was. Daarna strooide hij er sulfapoeder op en legde een nieuw, keurig verband aan. Toen hij hiermee klaar was, ging hij overeind staan en zuchtte. 'Jezus, mijn rug!' Hij keek naar het blinkend witte verband. Toen wendde hij zich tot de Koning. 'Heb je een stuk hemd?' De Koning greep een hemd van de muur en gaf hem dat. Timsen scheurde er de arm uit, maakte daar een ruw verband van en bond dat om het schone verband heen. 'Waar is dat nou voor?' vroeg de Koning. 'Camouflage,' zei Timsen. 'Dacht je soms dat hij door het kamp kon lopen met zo'n stralend wit verband zonder te worden tegengehouden door nieuwsgierige dokters en MP's die hem vragen waar hij dat vandaan heeft?' 'O, juist ja.' 'Valt me mee, dat je het snapt.' De Koning ging daar niet op in. Hij voelde zich nog te misselijk door de aanblik van Peter Marlowes arm en de stank ervan en het bloed en het onbeschrijflijk smerige verband dat op de grond lag. 'Hé, Tex, smijt dat vieze ding eens weg.' 'Wat? Ikke?' 'Weg d'r mee!' Tex pakte met veel tegenzin het vieze verband op en liep ermee naar buiten. Hij schopte de zachte aarde weg en begroef het en toen gaf hij over. Toen hij terugkwam, zei hij: 'Goddank dat ik dat niet iedere dag hoef te doen.' Bevend vulde Timsen opnieuw het spuitje en boog zich over Peter Marlowe heen. 'Let goed op. Verdorie nou, let op,' zei hij toen hij bemerkte dat de Koning zich afwendde. 'Als Steven niet; komt, zul jij dit misschien moeten doen. De injectie moet intraveneus zijn, snap je? Eerst zoek je de ader. Dan steek je de naald er voorzichtig in en dan trek je de zuiger iets terug totdat je ziet dat er wat bloed inkomt, zie je? Dan weet je zeker dat de naald in de ader zit. Zodra je daar zeker van bent, hoef je het serum er alleen nog maar in te spuiten. Maar niet te vlug. Gebruik ongeveer drie minuten voor één cc.' De Koning keek toe, vol afschuw, tot de naald werd teruggetrokken en Timsen een wattenplukje op de plek legde. 'Verdomme,' zei de Koning, 'dat speel ik nooit klaar.' 'Als je hem liever dood laat gaan, O.K.' Timsen zweette en hij voelde zich ook misselijk. 'En mijn ouwe heer wou nog wel dat ik dokter werd!' Hij duwde de Koning opzij, stak zijn hoofd uit het raam en gaf over. 'Verdomme, zet wat koffie voor me.' Peter Marlowe bewoog zich en kwam half bij. 'Alles komt weer in orde, maat. Versta je me?' Timsen boog zich zorgzaam over hem heen. Peter Marlowe knikte, met een wazige blik, en beurde zijn arm op. Een ogenblik staarde hij er vol intense verbazing naar, toen mompelde hij: 'Wat is er gebeurd? Hij... zit... er nog aan.' 'Natuurlijk zit hij eraan,' zei de Koning trots. 'We hebben je juist prima geholpen. Met serum en alles! Ik en Timsen!' Peter Marlowe keek hem alleen maar aan, zijn mond bewoog, maar er kwamen geen woorden uit. Ten slotte zei hij, na een hele tijd: 'Hij... zit... er nog aan!' Hij gebruikte zijn rechterhand om te voelen naar de arm die er niet meer moest zijn, maar er toch nog aan zat. Toen hij zeker wist dat hij niet droomde, liet hij zich weer achterovervallen in een poel van zweet en begon te huilen. Een paar minuten later sliep hij. 'Arme bliksem,' zei Timsen. 'Hij dacht zeker dat hij op de operatietafel lag.' 'Hoe lang blijft hij buiten westen?' 'Een paar uur, denk ik. En luister nou eens goed. Hij moet om de zes uur een injectie hebben, tot het vergif eruit is. Gedurende laten we zeggen achtenveertig uur. En elke dag een schoon verband. En telkens weer sulfapoeder. Maar één ding mag je niet vergeten, de injecties moet hij in ieder geval hebben! En kijk niet vreemd op als hij de hele boel onderkotst. Er komt nu eenmaal altijd een reactie. En een beroerde. Ik heb de eerste dosis nogal zwaar gemaakt.' 'Dacht je dat hij een kans heeft?' 'Dat kan ik je pas over tien dagen zeggen.' Timsen bond de zak weer dicht en maakte een keurig pakje van de zeep, de handdoek, het spuitje, het serum en het sulfapoeder. 'En laten we nou eens afrekenen, goed?' De Koning haalde het pakje te voorschijn dat Shagata hem had gegeven. 'Sigaret?' 'Graag.' Toen de sigaretten opgestoken waren, zei de Koning op zakelijke toon: 'We kunnen afrekenen zodra de zaak met die diamant doorgaat' 'O, nee, maat. Ik heb mijn werk gedaan, en ik krijg mijn centen. En dit hier heeft daar niks mee te maken,' zei Timsen op scherpe toon. 'Het kan geen kwaad om een dag of twee te wachten.' 'Jij hebt genoeg geld en dan heb je nog verdiend aan...' Hij zweeg plotseling toen hij de hele zaak doorhad. 'Aha,' zei hij met een brede lach op zijn gezicht en wees met zijn duim op Peter Marlowe. 'Geen geld voordat je maat het gaat halen, is dat het?' De Koning deed zijn polshorloge af. 'Wil je dit zo lang als onderpand hebben?' 'O, nee, maat, ik vertrouw je.' Hij keek naar Peter Marlowe. 'Het lijkt me dat er heel wat van jou afhangt, mannetje.' Toen hij zich weer tot de Koning wendde, lagen er lachrimpeltjes om zijn ogen. 'Dat geeft mij ook nog even tijd, hè?' 'Huh?' vroeg de Koning onschuldig. 'Kom maat, schei d'r mee uit. Je weet net zo goed als ik dat de ring gestolen is. D'r is er maar één hier in het kamp die de diamant kan verpatsen. Als ik er zelf kans toe had gezien, dacht je dan soms dat ik jou erbij zou hebben gehaald?' Timsen lachte vrolijk. 'Dat geeft mij dus tijd om de overvaller op te sporen, is het niet? Als hij nu bij je komt, heb je het geld niet om hem te betalen. En geen geld, geen diamant.' Timsen zweeg even en zei toen op uiterst vriendelijke toon: 'Jij kunt me natuurlijk waarschuwen als de schoft hem komt aanbieden, nietwaar? Het ding is ten slotte mijn eigendom, waar of niet?' 'Inderdaad,' zei de Koning vriendelijk. 'Maar je zult me niet waarschuwen,' zei Timsen en zuchtte: 'Wat een smerig stel dieven.' Hij boog zich over Peter Marlowe heen en nam diens pols op. 'Hm,' zei hij peinzend, 'de pols is beter.' 'Hartelijk dank voor je hulp, Tim.' 'Vergeet het maar, maat. Ik heb nu ook geld belegd in die kerel. En ik zal hem bewaken als een havik, wat?' Hij lachte weer en liep naar buiten. De Koning was uitgeput. Nadat hij voor zich zelf koffie had gezet, knapte hij een beetje op, ging achterover liggen in een stoel en viel in slaap. Hij werd met schrik wakker en keek naar het bed. Peter Marlowe lag naar hem te staren. 'Hallo,' zei Peter Marlowe zachtjes. 'Hoe voel je je?' vroeg de Koning die opstond en zich uitrekte. 'Afgrijselijk. En ik moet overgeven. Ik weet niet hoe ik je moet bedanken... ik... ik.' De Koning stak de laatste Kooa aan en plaatste die tussen Peter Marlowes lippen. 'Je hebt het verdiend, kameraad.' Terwijl Peter Marlowe krachten verzamelde, vertelde de Koning hem van de behandeling. 'De enige plaats die ik kan bedenken,' zei Peter Marlowe, 'is de hut van de overste. Mac kan me wakker maken en me de hut uithelpen ... En ik kan het grootste deel van de tijd op mijn eigen bed liggen.' De Koning hield voorzichtig een van zijn etensblikken vast, terwijl Peter Marlowe overgaf. 'Ik zou dat ding maar in de buurt houden. Mijn God,' zei Peter Marlowe toen hem iets te binnen schoot, 'heb ik het geld gehaald?' 'Nee, je bent flauw gevallen aan deze kant van het prikkeldraad.' 'O, mijn God, ik geloof nooit dat ik het vanavond klaarspeel.' 'Maak je geen zorgen, Peter. Je doet het maar zodra je beter bent. Het heeft geen zin om onnodige risico's te lopen.' 'Maar zal dat de transactie niet in de war sturen?' 'Nee, hoor. Maak je daarover maar geen zorgen.' Peter Marlowe gaf opnieuw over en daarna zag hij er verschrikkelijk uit. 'Gek,' zei hij en bedwong de volgende aanvechting om over te geven met geweld, 'ik heb heel vreemd gedroomd. Ik droomde dat ik reuze ruzie had met Mac en met Donovan. Mijn God, ik ben blij dat dat maar een droom is geweest.' Hij drukte zich met behulp van zijn goede arm omhoog, zwaaide heen en weer en liet zich terugvallen. 'Help me overeind, wil je?' 'Doe maar kalm aan, het is nog maar even na "lichten-uit".' 'Maat!' De Koning sprong naar het raam toe en tuurde in de duisternis. Hij zag de vage omtrek van de kleine wezelachtige man, die zich tegen de muur aandrukte. 'Vlug,' fluisterde de man, 'ik heb de diamant hier.' 'Je moet nog even wachten,' zei de Koning. 'Ik kan je het geld pas over twee dagen geven.' 'Jij vuile rothond!' 'Verdomme, smeerlap,' zei de Koning, 'als je twee dagen wilt wachten is het goed en anders kun je naar de bliksem lopen.' 'O.K., twee dagen dan.' De man gooide er een paar obscene vloeken uit en verdween. De Koning hoorde hoe zijn snelle voetstappen zich verwijderden en een ogenblik later weerklonken de snelle stappen van de achtervolgers. En even later werd de stilte alleen nog verbroken door het gesjirp van de krekels. 'Wat was dat allemaal?' vroeg Peter Marlowe.
22
Twee dagen lang vocht Peter Marlowe met de dood. Maar hij wilde leven. En hij overwon. 'Peter!' Mac schudde hem behoedzaam wakker. 'Ja, Mac?' 'Het is tijd.' Mac hielp Peter Marlowe opstaan, en samen daalden ze het trapje af, de jongeman steunend op de oudere, en zo gingen ze in het donker terug naar hun eigen hut. Steven stond al te wachten. Peter Marlowe ging op Larkins brits liggen en kreeg de injectie. Hij moest zijn tanden op elkaar zetten om niet te gillen; Steven was voorzichtig, maar de naald was stomp. 'Zo,' zei Steven. 'Laten we je nu even temperaturen.' Hij stak de thermometer in Peters mond, haalde toen het verband van de arm en bekeek de wond. Het vlees was niet meer gezwollen, de groene en paarse vlekken waren weg en er begonnen zich harde, stevige korsten te vormen. Steven strooide nog wat sulfapoeder op de plek. 'Heel goed,' zei Steven, tevreden over het succes van zijn behandeling, maar lang niet tevreden over het vooruitzicht van die dag. Die akelige sergeant Flaherty ook, dacht hij, een misselijke man. Hij weet dat ik het een afschuwelijk karwei vind en daarom wijst hij me er juist telkens voor aan. 'Ellendig,' zei hij hardop. 'Wat?' Mac en Larkin en Peter Marlowe keken hem geschrokken aan. 'Is mijn arm niet in orde?' vroeg Peter Marlowe. 'O jawel, kereltje. Ik had het over iets anders. Laten we eens naar je temperatuur kijken.' Steven nam de thermometer en lachte Peter Marlowe toe terwijl hij de stand van het kwik controleerde. 'Normaal. Dat wil zeggen, een streepje boven normaal, maar dat hindert niet. Jij hebt enorm geluk gehad.' Hij hield het lege flesje van het serum omhoog. 'Ik heb je juist de laatste dosis gegeven.' Steven nam zijn pols. 'Heel goed.' Hij keek naar Mac. 'Heb je een handdoek?' Mac reikte hem er een aan en Steven goot er koud water op en gaf Peter Marlowe een kompres. 'Die heb ik nog gevonden,' zei hij, hem twee aspirines toedienend. 'Dat helpt altijd wat, kereltje. Rust nu maar een poosje.' Hij wendde zich tot Mac, stond op en streek zijn sarong om zijn heupen glad. 'Er is hier niets meer voor me te doen. Hij is nog erg zwak. Je moet hem wat soep geven. En zoveel eieren als je maar kunt krijgen. En goed voor hem zorgen.' Hij keek nog eens naar de sterk vermagerde Peter. 'Hij is in de laatste twee dagen zeker zes kilo afgevallen, de arme jongen, en dat is gevaarlijk voor iemand die toch al zo mager is als hij. Hij weegt hoogstens vijftig kilo en dat is te gek voor iemand die zo lang is.' 'Eh ... we moeten je nog hartelijk bedanken, Steven,' zei Larkin bars. 'We stellen het op hoge prijs dat je zoveel voor hem hebt gedaan. Je begrijpt me wel.' 'Niks,' antwoordde de Koning terwijl hij zich afvroeg of de man ontsnapt was. Maar hij wist dat wat er ook gebeurde, hij in ieder geval de diamant zou krijgen. Als hij tenminste de hand kon leggen op het geld om ervoor te betalen. 'Ik ben altijd blij als ik kan helpen,' zei Steven opgewekt en hij draaide aan een krulletje dat op zijn voorhoofd viel. Mac keek eens naar Larkin. 'Als er iets is dat wij voor jou kunnen doen, Steven - dan hoef je het maar te zeggen.' 'Dat is heel vriendelijk. Jullie zijn allebei zo - lief voor me,' zei hij meisjesachtig, bewonderende blikken werpend op de overste, wat de verlegenheid van de twee oudere mannen nog vergrootte. Hij speelde met de Christoffelmedaille die hij aan een kettinkje om zijn hals droeg. 'Als jullie morgen het latrinecorvee voor me willen overnemen, doe ik alles voor jullie wat jullie maar willen. Alles. Ik kan niet tegen die ellendige kakkerlakkenlucht. Walgelijk,' zei hij kwijnend. 'Willen jullie dat voor me doen?' 'Best, Steven,' zei Larkin zuur. 'We zien je dan wel als het licht wordt,' bromde Mac en hij deed een stap achteruit om aan een liefkozing van Steven te ontsnappen. Larkin was niet snel genoeg en Steven legde zijn hand om het middel van de overste en beklopte het teder. 'Welterusten, lieve kerels. Ach, wat zijn jullie toch aardig voor Steven.' Toen hij weg was, keek Larkin Mac woedend aan. 'Als je ook maar één woord zegt, krijg je een dreun van me.' Mac grinnikte. 'Ach man, wind je niet op. Maar ik kreeg wel de indruk dat je het heerlijk vond.' Hij boog zich over Peter Marlowe, die had liggen toekijken. 'Vond je niet, Peter?' 'Ik geloof dat jullie allebei wel zin hebben,' zei Peter Marlowe met een flauwe glimlach. 'Hij heeft zijn geld al gehad en dan gaan jullie nog aanbieden karweitjes voor hem op te knappen, alleen om hem in de verleiding te brengen. Wat hij ziet in twee vieze ouwe kerels begrijp ik trouwens niet.' Mac grijnsde naar Larkin. 'Ach, wat knapt dat jochie aardig op. Nu kan hij al weer echt meedoen. En niet - hoe noemt de Koning het ook weer? - "de moord steken".' 'Is de eerste injectie nu twee of drie dagen geleden?' vroeg Peter Marlowe. 'Twee dagen.' Twee dagen? Het lijkt me wel twee jaar, dacht Peter Marlowe. Maar morgen ben ik sterk genoeg om het geld te gaan halen. Die nacht kwam de aalmoezenier na het avondappèl weer bij hen bridgen. Toen Peter Marlowe hem vertelde van een ruzie die hij in een nachtmerrie met hen had gehad, lachten ze allemaal hartelijk. 'Ja, jongen,' zei Mac, 'als je hard koorts hebt, kun je de gekste ideeën krijgen.' 'Ja,' zei de aalmoezenier. Toen glimlachte hij tegen Peter. 'Ik ben blij dat je arm genezen is.' Peter Marlowe glimlachte terug. 'Er gebeurt hier niet veel waarvan u niet op de hoogte bent, hè?' 'Er gebeurt hier niet veel waarvan Hij niet op de hoogte is.' Donovan zei het heel rustig en volkomen sereen. 'We zijn in goede handen.' Hij grinnikte en voegde eraan toe: 'Zelfs jullie drieën hier!' 'Nu, dat is een troost,' zei Mac, 'al geloof ik dat de overste hier een hopeloos geval is!' Na het bridgen, toen Donovan weg was, knikte Mac tegen Larkin. 'Ga jij op de uitkijk staan. Dan luisteren we nog even naar het nieuws en gaan naar bed.' Larkin hield de weg in het oog en Peter Marlowe ging op de veranda zitten en deed zijn best scherp uit te kijken. Twee dagen. Er waren naalden in zijn arm gestoken en nu was hij genezen en had zijn arm terug. Vreemde dagen, als in een droom verlopen dagen, maar nu was alles in orde. Het nieuws was bijzonder goed en ze gingen allemaal weer naar bed. Ze sliepen tevreden in en droomden niet.
Toen het licht werd ging Mac naar de kippenren en vond drie eieren. Hij nam ze mee, maakte er een omelet van en vulde die met een beetje rijst dat hij van de vorige dag had bewaard en voegde er wat knoflook aan toe voor de smaak. Hij ging ermee naar Peter Marlowes krib, maakte hem wakker en keek toe terwijl Peter alles opat. Plotseling kwam Spence de hut binnenrennen. 'Hé, lui!' riep hij. 'Er is wat post aangekomen in het kamp!' Macs maag kwam in opstand. O God, laat er een brief voor me zijn! Maar er was geen brief voor Mac. In totaal waren er drieënveertig brieven voor de tienduizend man. De Japanners hadden in de loop van drie jaar tweemaal post uitgereikt. Een handje vol brieven. En bij drie gelegenheden hadden de mannen toestemming gekregen een kaart van vijfentwintig woorden te schrijven. Of de kaarten ooit waren verzonden, wist niemand. Larkin was een van degenen die een brief ontving. De eerste die hij in al die tijd had ontvangen. Zijn brief was gedateerd 21 april 1945. Vier maanden oud. De ouderdom van de andere brieven varieerde van drie weken tot meer dan twee jaar. Larkin las en herlas de brief. Daarna las hij hem voor ain Mac, Peter Marlowe en de Koning, terwijl ze om hem heen zaten op de veranda van de bungalow.
Lieveling, dit is brief no. 205, las hij. Ik maak het goed en Jeannie ook; Moedei logeert bij ons en we wonen nog in hetzelfde huis als altijd. We hebben geen berichten meer van je gehad sinds je brief gedateerd 1 februari 1942, postmerk Singapore. Maar we weten toch dat alles goed met je is en we bidden voor je behouden thuiskomst. Ik ben iedere brief op die manier begonnen; als je deze aanhef dus eerder hebt gelezen, vergeef het me dan. Maar het is moeilijk omdat ik niet weet of deze brief je zal bereiken, of je ooit brieven van me hebt ontvangen. Ik houd van je. Ik heb je nodig. En ik mis je zo erg dat het soms ondraaglijk is. Vandaag voel ik me verdrietig. Ik weet niet waarom, maar het is zo. Ik wil niet somber zijn en ik was juist van plan je allerlei prettige dingen te schrijven. Misschien voel ik me verdrietig omdat ik mevrouw Gurble heb gesproken. Zij heeft gisteren een kaart ontvangen en ik niet. Ik ben gewoon jaloers, geloof ik. Maar zo ben ik nu eenmaal. Zeg Vic Gurble in ieder geval dat zijn vrouw, Sarah, een kaart heeft ontvangen, gedateerd 6 januari 1943. Ze maakt het goed en haar zoontje is een schat. Sarah is dolblij dat ze weer contact met haar man heeft. O ja, en de meisjes van het regiment maken het allemaal goed. Timsens moeder houdt zich schitterend. En vergeet niet Tom Masters de groeten van me te doen. Ik heb zijn vrouw gisteravond nog gesproken. Ze maakt het ook goed en verdient veel geld voor hem. Ze heeft een nieuwe zaak. O ja, en ik heb Elizabeth Ford gesproken, Mary Vickers ...
Larkin keek op van de brief. 'Ze noemt zeker een dozijn vrouwen op. Maar hun mannen zijn allemaal dood. Allemaal. De enige die nog leeft is Timsen.' 'Lees door, kerel,' zei Mac snel, zich pijnlijk bewust van de gemartelde blik in Larkins ogen. Larkin vervolgde:
Vandaag is het heet en ik zit op de veranda. Jeannie speelt in de tuin en ik geloof dat ik met het weekend maar eens naar ons huisje in de Blue Mountains ga. Ik zou je graag wat over het nieuws willen schrijven, maar dat mag niet. O God, hoe moet je schrijven naar een vacuüm? Hoe kan ik dat weten? Waar ben je, mijn lieveling, in Godsnaam, waar ben je? Ik schrijf niet meer, ik houd hier op met mijn brief en stuur hem niet af... o, mijn liefste, ik bid voor je - bid jij ook voor mij. Bid alsjeblieft voor me, bid voor me -
Na even te hebben gezwegen zei Larkin: 'Er staat geen handtekening onder en - en het adres is door mijn moeder geschreven. Wat vinden jullie daar nu van?' 'Je weet hoe het gaat met die meisjes,' zei Mac. 'Ze heeft hem waarschijnlijk in een la gegooid en toen heeft je moeder hem gevonden en met de luchtpost weggestuurd, zonder hem te lezen, zonder er met haar over te praten. Je weet hoe moeders zijn. Hoogstwaarschijnlijk heeft Betty die hele brief vergeten en de volgende dag een andere geschreven toen ze zich wat opgewekter voelde.' 'Maar wat bedoelt ze met dat "Bid voor mij"?' vroeg Larkin. 'Ze weet dat ik dat iedere dag doe. Wat gebeurt er daarginds? Godallemachtig, zou ze ziek zijn?' 'Maak u toch geen zorgen, overste,' zei Peter Marlowe. 'Verdomme, wat weet jij van dat soort dingen?' viel Larkin uit. 'Hoe kan ik me geen zorgen maken?' 'Jij weet in ieder geval dat ze het goed maakt en je dochter ook,' snauwde Mac terug, die zelf bijna stierf van verlangen. 'Wees dankbaar met wat je hebt! Wij hebben helemaal geen brief ontvangen! Geen van ons! Jij boft.' En hij liep woedend naar buiten. 'Neem me niet kwalijk, Mac.' Larkin was hem snel nagelopen en nam hem mee terug. 'Neem me niet kwalijk, maar zie je, het is zo lang geleden -' 'Ach jongen, ik viel niet uit om wat jij zei. Ik dacht aan mijn eigen narigheid. Eigenlijk moet ik mijn excuses aanbieden. Ik was jaloers. Die post is een ellende.' 'Zeg dat wel,' zei de Koning. 'Daar word je gek van. De lui die een brief krijgen worden gek en de lui die er geen krijgen worden gek. Een grote ellende.'
De schemering viel. Het was na het avondeten. Alle Amerikanen zaten bijeen. Kurt spuwde op de vloer en zette het blad neer. 'Hier zijn er negen. Ik heb er eentje gehouden. Mijn tien procent.' Hij spuwde nog eens en liep weg. Ze keken allemaal naar het blad. 'Ik geloof dat ik weer moet overgeven,' zei Peter Marlowe. 'Ik kan het je niet kwalijk nemen,' gaf de Koning toe. 'Ik weet het nog niet.' Max schraapte zijn keel. 'Ze zien er precies uit als konijnenboutjes. Klein natuurlijk, maar net konijnenboutjes.' 'Wil je er een proberen?' vroeg de Koning. 'Waarachtig niet. Ik zei alleen dat ze erop leken. Ik mag toch wel een mening hebben, of niet soms?' 'Ik zal barsten,' zei Timsen. 'Ik had nooit gedacht dat je zo iets zou kunnen verkopen.' 'Als ik het niet wist -' Tex zweeg. 'Ik heb zo'n honger. En ik heb niet zoveel vlees bij elkaar gezien sinds we die hond hadden.' 'Wat voor hond?' vroeg Max argwanend. 'Ach, dat was jaren geleden,' zei Tex. 'In - eh - '43.' 'O.' 'Verdomme!' zei de Koning, nog gefascineerd door het blad. 'Het ziet er prima uit.' Hij boog naar voren en snoof eens, maar niet van al te dichtbij. 'Het ruikt goed...' 'Maar dat is het niet,' interrumpeerde Byron Jones III zuur. 'Het is rattenvlees.' De Koning trok zijn hoofd haastig terug. 'Verdomme, waarom zeg je dat, schoft?' riep hij terwijl de anderen schaterden. 'Maar Jezus, man, het is rattenvlees. Zoals jij praatte zou iemand er trek in krijgen!' Peter Marlowe nam er behoedzaam een boutje af en legde dat op een bananenblad.
'Dit moet ik hebben,' zei hij en keerde naar zijn hut terug. Hij ging naar zijn brits en fluisterde tegen Ewart: 'Misschien eten we vanavond iets lekkers.' 'Wat dan?' 'Dat zeg ik je niet. Iets speciaals.' Peter Marlowe wist dat Drinkwater hun gesprek afluisterde; hij legde het bananenblad op zijn plank en zei tegen Ewart: 'Ik kom zo terug.' Toen hij een half uur later terug kwam, was het bananenblad verdwenen en Drinkwater ook. 'Ben jij weg geweest?' vroeg Peter Marlowe aan Ewart. 'Even maar. Drinkwater vroeg me wat water voor hem te halen omdat hij zich zo beroerd voelde.' En toen kreeg Peter Marlowe een hysterische lachbui, zodat iedereen in de hut dacht dat hij zijn verstand had verloren. Pas toen Mike hem door elkaar schudde, hield hij op met lachen. 'Sorry, een mop die ik je niet kan vertellen.' Toen Drinkwater terug was, deed Peter Marlowe alsof hij zich diep ongelukkig voelde omdat hij iets eetbaars was kwijt geraakt. Drinkwater deed heel bezorgd en zei, zijn lippen aflikkend: 'Wat een smerige streek!' en Peter Marlowe kreeg weer een hysterische aanval. Ten slotte begaf Peter Marlowe zich wankelend naar zijn brits en ging nog slap van het lachen wat rusten. Zijn vermoeidheid in combinatie met zijn uitputting van de laatste dagen deden hem al gauw inslapen en in zijn dromen zag hij Drinkwater hele bergen kleine boutjes opeten, terwijl hij zelf, Peter Marlowe, toekeek en Drinkwater telkens zei: 'Wat heb je toch? Wat heb je toch? Ze zijn verrukkelijk, verrukkelijk ...' Ewart schudde hem wakker. 'Er staat een Amerikaan buiten, Peter. Hij moet je spreken.' Peter Marlowe voelde zich nog slap en misselijk, maar hij stond op. 'Waar is Drinkwater?' 'Ik weet het niet. Hij is weggegaan nadat jij die aanval kreeg.' 'O.' Peter Marlowe lachte weer. 'Ik was bang dat het maar een droom was.' 'Wat?' Ewart nam hem scherp op. 'Niets.' 'Ik weet niet wat jij toch hebt, Peter. Je doet erg vreemd de laatste tijd.' Tex stond aan de lijkant van de hut op Peter te wachten. 'Pete,' fluisterde hij. 'De Koning vraagt waar je blijft. Je bent erg laat.' 'Ach, verdomme! Sorry, ik was ingedommeld!' 'Ja, dat dacht hij al. Hij vroeg me of ik je wou zeggen dat je maar eens moest opschieten.' Tex fronste de wenkbrauwen. 'Voel je je weer goed?' 'Ja. Nog een beetje slap. Maar het gaat best.' Tex knikte en haastte zich weg. Peter Marlowe wreef zich over zijn gezicht en liep de geasfalteerde weg af naar de douches, waar zijn lichaam nieuwe kracht ontleende aan het koude stromende water. Hij vulde zijn fles en begaf zich naar de latrines. Hij koos een gat onderaan de helling, zo dicht mogelijk bij het prikkeldraad. Er stond maar een draaddunne maansikkel. Hij wachtte tot er even niemand in de buurt van de latrines was, sloop toen heimelijk over het kale terrein, gleed onder het draad door en kroop in de richting van de jungle. In gebukte houding liep hij een eind parallel met de omheining, voortdurend uitkijkend naar de wachtpost die hier patrouilleerde. Het duurde een uur voor hij de plek in de jungle vond waar hij het geld had verborgen. Hij ging zitten, nam de dikke pakken bankbiljetten en bond ze om zijn dijen, waarna hij zijn sarong dubbel sloeg, zodat die niet tot zijn enkels maar tot zijn knieën reikte. De dubbele stof maskeerde de verdachte dikte van zijn benen tenminste enigszins. Hij moest nog zeker een uur ter hoogte van de latrines wachten voor hij een goede kans kreeg om onder het prikkeldraad door te kruipen. Daarna hurkte hij in het donker boven een van de gaten om op adem te komen en te wachten tot zijn hart wat minder bonsde. Ten slotte nam hij zijn waterfles en slenterde weg. 'Hallo, maat,' zei Timsen, die grijnzend uit het donker opdook. 'Mooie avond, wat?' 'Ja,' zei Peter Marlowe. 'Schitterende avond voor een wandelingetje, wat?' 'Zo?' 'Is het goed als ik meeloop?' 'Best. Loop gerust mee, Tim, ik ben blij je te zien. Dan riskeer ik niet dat ik word overvallen. Wat zeg jij?' 'Precies, maat. Je bent een heer.' 'Jij bent zelf ook niet slecht, oude schurk.' Peter Marlowe gaf hem een klap op zijn schouder. 'Ik heb je nog nooit bedankt.' 'Tot je dienst, maat. Waarachtig als God,' zei Timsen grinnikend, 'je had me er bijna ingeluisd. Ik dacht één ogenblik dat jij alleen kwam kakken.' De Koning keek grimmig toen hij Timsen zag, maar toch niet al te grimmig want ten slotte had hij het geld nu weer. Hij telde het en borg het op in zijn kist. 'Nu hoeven we alleen de steen nog te hebben.' 'Ja, kameraad.' Timsen schraapte zijn keel. 'Als wij die rover te pakken krijgen voor hij hier komt of nadat hij hier komt krijg ik de overeengekomen prijs, is het niet? Als jij de ring koopt en wij de dief niet te pakken krijgen, is de extra winst voor jou. Afgesproken?' 'Best,' zei de Koning. 'Zo doen we het.' 'Mooi. God zal hem bijstaan als we hem krijgen.' Timsen knikte tegen Peter Marlowe en liep de hut uit. 'Peter, neem jij het bed,' zei de Koning, die op de zwarte kist zat. 'Je ziet eruit als een vaatdoek.' 'Ik wou gaan slapen.' 'Blijf nog een poosje. Misschien heb ik straks iemand nodig die ik kan vertrouwen.' De Koning zweette; het was alsof de kist met het vele geld hitte uitstraalde. Peter Marlowe lag op het bed, zijn hart deed nog pijn van het uitputtende avontuur. Hij sliep, maar zijn geest bleef gespannen. 'Maat!' De Koning was met één sprong bij het raam. 'Ja?' 'Vlug.' Het mannetje was doodsbang; het wit van zijn angstig heen en weer schietende ogen glansde in het licht. 'Vooruit, vlug.' De Koning ontsloot haastig de zwarte kist, sloeg het deksel naar achteren, haalde de stapel van tienduizend dollar die hij al had afgeteld, eruit en rende naar het raam. 'Hier. Tien mille. Ik heb ze geteld. Waar is de diamant?' 'Als ik het geld krijg.' 'Als ik de diamant heb,' zei de Koning die de biljetten niet losliet. Het mannetje staarde hem agressief aan en opende toen zijn vuist. De Koning staarde naar de ring met de diamant, maar maakte geen aanstalten hem te grijpen. Je moet zeker zijn, hield hij zich zelf nerveus voor. Je moet het zeker weten. Ja, hij is het. Ik geloof dat het dezelfde ring is. 'Vooruit, maat,' beet het mannetje hem met zijn schorre stem toe. 'Pak aan.' De Koning liet de biljetten pas los toen hij de ring stevig beet had en het mannetje schoot snel weg. De Koning hield zijn adem in; hij boog zich naar het licht en bekeek de ring nauwkeurig. 'Het is gelukt, Peter, kameraad,' fluisterde hij triomfantelijk. 'Het is gelukt. We hebben de steen. En we hebben het geld.' Uitgeput na de zenuwslopende dagen die achter hem lagen, maakte de Koning een zakje koffiebonen open en deed alsof hij de ring erin liet glijden. In plaats daarvan hield hij het kleinood bij zich. Zelfs Peter Marlowe, die vlak bij hem stond, liep erin. Zodra hij de kist had afgesloten, kreeg hij een hoestbui. Niemand zag hoe hij de ring overbracht naar zijn mond. Hij nam op de tast de beker koud geworden koffie die voor hem stond en dronk die leeg. Hij had de ring ingeslikt. De diamant was veilig. Volkomen veilig. Hij zat in zijn stoel en probeerde zich te ontspannen. O ja, hield hij zich zelf triomfantelijk voor. Het is je weer gelukt. Het fluitje, dat gevaar aankondigde, snerpte door de duisternis. Max kwam geluidloos binnen. 'Smerissen,' zei hij en sloot zich snel aan bij de mannen die zaten te pokeren. 'Verdomme!' De Koning moest zich dwingen om in beweging te komen en greep de stapel bankbiljetten. Hij gooide Peter Marlowe een bundel van een paar centimeter dikte toe, propte wat in zijn eigen zakken en verdeelde de rest over de anderen. Hij legde een stapel op tafel, greep een stoel en deed alsof hij meespeelde. 'Vooruit, geef dan toch, sukkel,' zei de Koning. 'Goed, goed,' zei Max. 'Vijf kaarten.' Hij haalde een biljet van honderd te voorschijn. 'We zetten honderd in.' 'Maak er tweehonderd van,' zei Tex, stralend. 'Ik ga mee!' Ze deden allemaal mee, triomfantelijk, uitgelaten en Max gaf de eerste twee kaarten, waarbij hij zelf een aas kreeg. 'Ik zet er vierhonderd op.' 'Dubbel,' zei Tex, die een tweetje had. 'Ik doe mee,' zei de Koning en toen hij opkeek stond Grey in de deuropening. Tussen Brough en Yoshima in. En achter Yoshima stond Shagata met nog een bewaker.
23
'Allemaal naast de bedden,' beval Brough, zijn gezicht strak en nerveus. De Koning wierp een moordlustige blik op Max, die op de uitkijk had gestaan. Max had een fout begaan. Hij had 'smerissen' gezegd en de Japanners niet opgemerkt. Als hij 'Jappen' had gezegd, zou er een ander plan zijn gevolgd. Peter Marlowe probeerde overeind te komen. Zodra hij stond nam zijn misselijkheid toe en daarom wankelde hij naar de tafel van de Koning en leunde er tegenaan. Yoshima staarde naar het geld dat op tafel lag. Brough had het al opgemerkt en zijn gezicht drukte weerzin uit. Grey zag het en zijn polsen hamerden. 'Waar komt dat geld vandaan?' vroeg Yoshima. Er viel een allesomvattende stilte. Toen krijste Yoshima: 'Waar komt dat geld vandaan?' De Koning verging van angst. Hij had Shagata gezien en hij wist dat Shagata nerveus was en de Koning besefte dat Utram Road plotseling heel dichtbij was gekomen. 'Dat is ons pokergeld, kapitein.' Yoshima liep door de hut tot hij vlak voor de Koning stond. 'Het is dus niet van de zwarte handel afkomstig?' 'Nee, kapitein,' zei de Koning, zich dwingend tot een glimlach. Peter Marlowe voelde dat hij moest braken. Hij stond te wankelen op zijn benen en was bijna gevallen. Alles draaide om hem heen. 'Mag ik - gaan zitten?' vroeg hij. Yoshima keek in zijn richting en zag de armband. 'Wat doet een Engelse officier hier?' Hij verwonderde zich, want volgens zijn spionnen hadden de Engelsen en de Amerikanen nauwelijks contact met elkaar. 'Ik - was - ik was hier op bezoek om ...' Peter Marlowe kon zijn zin niet afmaken. Hij stamelde 'Excuseer me -' en liep struikelend naar het raam om over te geven. 'Wat scheelt hem?' vroeg Yoshima. 'Ik geloof - dat hij koorts heeft, kapitein.' 'Jij daar,' zei Yoshima tegen Tex. 'Zet hem op die stoel.' 'Ja, kapitein,' zei Tex. Yoshima keek weer naar de Koning. 'Hoe kan hier zoveel geld zijn zonder zwarte handel?' vroeg hij op vriendelijke toon. De Koning was zich bewust van de blikken die op hem rustten, van de angstige stilte en van de diamant die zich in zijn maag bevond en van Shagata in de deuropening. Hij kuchte. 'Gewoon, we - we sparen ons geld op om te kunnen gokken.' Yoshima's hand schoot uit, hij gaf de Koning een klap zodat deze achteruit wankelde. 'Leugenaar!' De klap deed geen pijn, maar de Koning voelde zich toch dodelijk getroffen. Mijn God, dacht hij, het is mis. Het is uit met mijn geluk. 'Kapitein Yoshima.' Brough begon heen en weer te lopen in de hut. Hij wist dat het zinloos was zich met het geval te bemoeien - hij zou alles misschien nog erger maken - maar hij moest het proberen. 'Bek houden!' riep Yoshima. 'Die man liegt. Iedereen weet het. Smerige Yank!' Yoshima wendde zich af van Brough en keek weer naar de Koning. 'Geef me je waterfles!' Als in een droom haalde de Koning de fles van de plank en overhandigde hem aan Yoshima. De Japanner schonk het water eruit, schudde de fles heen en weer en tuurde erin. Daarna gooide hij hem op de grond en wendde zich tot Tex. 'Geef me je waterfles.' Peter Marlowe voelde dat zijn maag weer in opstand kwam. Wat moeten ze met die waterflessen? gilde zijn brein. Hebben ze die van Mac en Larkin ook onderzocht? En wat doe ik als Yoshima mij naar mijn fles vraagt? Hij kokhalsde en wankelde weer naar het raam. Yoshima onderzocht systematisch alle flessen in de hut. Ten slotte stond hij voor Peter Marlowe. 'Je waterfles.' 'Ik -' begon Peter Marlowe, maar weer kreeg hij braakneigingen; zijn knieën knikten en hij kon geen woord uitbrengen. Yoshima wendde zich tot Shagata en gaf hem in het Japans op woedende toon een bevel. Shagata zei:'Hai.' 'Jij!' Yoshima wees op Grey. 'Je gaat met deze man en de bewaker mee om zijn waterfles te halen.' 'Best.' 'Excuseer me, kapitein,' zei de Koning snel. 'Zijn waterfles ligt hier.' De Koning tastte onder zijn bed en haalde er een fles uit, een reservefles die hij voor noodgevallen bewaarde. Yoshima nam de fles aan. Hij was erg zwaar. Zwaar genoeg om een radio of althans onderdelen ervan te bevatten. Hij haalde de kurk eraf en hield de fles ondersteboven. Er kwam een stroom droge rijstkorrels uit. De rijst bleef stromen tot de fles licht en leeg was. Geen radio. Yoshima slingerde de fles van zich af. 'Waar is de radio?' snauwde hij. 'Die is er niet -' begon Brough, vurig hopend dat Yoshima hem niet zou vragen waarom de Engelsman die hier op bezoek was zijn fles onder het bed had gezet. 'Bek houden.' Yoshima en de bewakers zochten de hele hut af, maar er waren niet meer waterflessen en daarna bekeek Yoshima alle flessen nog eens. 'Waar is de waterfles-radio?' schreeuwde hij. 'Ik weet dat hij hier is. Een van jullie heeft hem! Waar is hij?' 'Er is hier geen radio,' herhaalde Brough. 'We kunnen de hele hut voor u leeghalen als u dat wilt.' Yoshima besefte dat er op een of andere manier iets niet klopte met de tip die hij had ontvangen. Ditmaal was hem alleen gezegd dat de radio zich in een fles of een paar flessen bevond en dat vanavond een van de mannen die zo'n fles had zich in de Amerikaanse hut moest bevinden. Zijn ogen gingen van de ene man naar de andere. Wie? Ach, hij kon hen natuurlijk allemaal meenemen naar de wacht, maar daarmee zou hij niet opschieten - niet zolang hij de radio niet had. De generaal hield niet van fiasco's. En zonder radio - Ditmaal had hij dus gefaald. Hij wendde zich tot Grey. 'Zeg tegen de kampcommandant dat alle waterflessen in beslag worden genomen. Ze moeten vanavond op de wacht worden ingeleverd.' 'Ja, kapitein,' zei Grey. In zijn ingevallen gezicht vielen alleen de ogen op. Yoshima wist nu al dat de flessen waarin zich de radio bevond, begraven of verborgen zouden zijn als de andere werden ingeleverd. Maar dat hinderde niet - het zoeken ernaar zou gemakkelijker worden, want het zou noodzakelijk zijn telkens een andere schuilplaats te kiezen en bij het wisselen hiervan zouden ogen toezien. Wie had kunnen denken dat mannen op het idee zouden komen een radio in een waterfles te verbergen? 'Amerikaanse varkens,' gromde hij. 'Jullie verbeelden je dat jullie slim zijn. En sterk. En groot. Maar onthoudt dit goed. Al duurt de oorlog honderd jaar, wij zullen jullie verslaan. Ook al zouden jullie de Duitsers verslaan. Wij kunnen alleen doorvechten. Jullie zullen ons nooit verslaan, nooit. Jullie kunnen velen van ons doden, maar dan doden wij nog veel meer Amerikanen. Jullie zullen ons nooit overwinnen. Want wij hebben geduld en wij zijn niet bang om te sterven. Ook al duurt het tweehonderd jaar - uiteindelijk zullen we jullie vernietigen.' Daarna stormde hij weg. Nu wendde Brough zich tot de Koning. 'Ik dacht dat jij zo'n handige jongen was! En nu laat je die Jappen hier binnenwandelen terwijl al dat geld op tafel ligt! Jij moet je hoofd laten nakijken.' 'Ja, waarachtig, dat is zo.' 'En dan nog iets. Waar is de diamant?' 'Wat voor diamant, kapitein?' Brough ging zitten. 'Overste Smedly-Taylor heeft me bij zich laten komen en gezegd dat kapitein Grey over inlichtingen beschikte waaruit bleek dat jij een diamant had, waarvan je niet de rechtmatige eigenaar was. Jij - en luitenant Marlowe. Je begrijpt natuurlijk wel dat ik erbij moet zijn, als jij wordt gefouilleerd. Ik heb er geen bezwaar tegen dat kapitein Grey hier rondkijkt - als ik er maar bij ben. We wilden juist hierheen gaan, toen Yoshima binnen kwam en tierde dat hij deze hut wou doorzoeken - een van jullie zou een radio in een waterfles hebben - klinkklare onzin natuurlijk. Grey en ik kregen bevel met hem mee te gaan.' Nu het onderzoek had plaats gevonden was hij dolblij dat er geen radio was ontdekt; hij wist nu bovendien dat Peter Marlowe en de Koning samen meer moesten weten van die radio in de waterfles. Waarom zou de Koning anders doen alsof die Amerikaanse waterfles het eigendom van de Engelsman was? 'Goed,' zei Brough tegen de Koning. 'Trek je kleren maar uit. Je wordt gefouilleerd. En we zullen je krib en je zwarte kist ook nakijken.' Hij draaide zich om. 'Jullie houden je kalm en gaan door met je spelletje.' Hij wierp een blik op de Koning. 'Tenzij je bereid bent me de diamant te overhandigen.' 'Wat voor diamant, kapitein?' Terwijl de Koning zich begon te ontkleden, liep Brough naar Peter Marlowe. 'Kan ik iets voor je doen, Pete?' vroeg hij. 'Alleen een slokje water.' 'Tex,' beval Brough, 'haal water voor hem.' En daarna, zich weer tot Peter Marlowe wendend: iJe ziet er heel slecht uit. Wat scheelt je?' 'Alleen - koorts - ik voel me bedonderd.' Peter Marlowe lag achterover op het bed van Tex en dwong zich tot een flauwe glimlach. 'Ik schrok me rot, toen die ellendige Jappen eraan kwamen.' 'Ik ook.' Grey doorzocht de kleren van de Koning en de zwarte kist en de planken en de zak met bonen en de mannen keken verbaasd toen de diamant niet werd ontdekt. 'Marlowe!' Grey stond voor hem. Peter Marlowes ogen waren met bloed belopen. Hij kon nauwelijks zien. 'Ja?' 'Ik sta erop je te fouilleren.' 'Luister eens, Grey,' zei Brough, 'je hebt natuurlijk het recht om hier een onderzoek in te stellen als ik aanwezig ben, maar je hebt beslist niet het recht...' 'Laat maar,' zei Peter Marlowe. 'Het kan me niet schelen. Als ik ... me er tegen verzet... dan denkt hij alleen ... Help me even, wil je?' Peter Marlowe deed zijn sarong af en wierp die met de dikke stapel bankbiljetten op een bed. Grey controleerde de zomen zorgvuldig. Ten slotte wierp hij het kledingstuk woedend terug op het bed. 'Waar heb je dit geld vandaan?' 'Gewonnen bij het spel,' zei Peter Marlowe en pakte zijn sarong op. 'En jij,' blafte Grey tegen de Koning, 'hoe kom jij daar aan?' Hij hield een tweede dikke bundel bankbiljetten omhoog. 'Bij elkaar gegokt,' zei de Koning op onschuldige toon, terwijl hij zich aankleedde, en Brough had moeite om een glimlach te verbergen. 'Waar is de diamant?' 'Wat voor diamant, kapitein?' Brough stond op en liep naar de pokertafel. 'Het lijkt me dat hier geen diamant aanwezig is.' 'Maar waar komt al dat geld dan vandaan?' 'Hij zegt dat hij het bij elkaar heeft gegokt. Gokken is niet verboden. Ik zelf ben natuurlijk geen voorstander van gokken,' voegde hij er met een mager lachje aan toe, zijn ogen strak op de Koning gericht. 'Maar je weet toch heel goed dat het onmogelijk is,' zei Grey. 'Het is niet waarschijnlijk, dat geef ik toe,' zei Brough. Hij had medelijden met Grey - met zijn koortsige ogen, zijn zenuwachtig vertrekkende mond en zijn vochtige handen. 'Jij wilde hier een zorgvuldig onderzoek instellen, dat heb je gedaan en er is hier geen diamant.' Hij zweeg toen Peter Marlowe wankelend naar de deur liep. De Koning ving hem op juist voor hij viel. 'Wacht even,' zei de Koning, 'ik zal je wel helpen. Ik geloof dat ik hem beter naar zijn hut kan brengen.' 'Jij blijft hier,' zei Brough. 'Grey, misschien wil jij hem ondersteunen.' 'Hij kan doodvallen wat mij betreft,' zei Grey en zijn ogen richtten zich op de Koning. 'En jij ook, maar niet voordat ik je gesnapt heb! En die dag komt!' 'Als het zover is, zal ik hem heel hard aanpakken.' Brough keek de Koning aan. 'O.K.?' 'Zeker, kapitein.' Brough keek weer naar Grey. 'Maar zolang dat niet het geval is en hij mijn bevelen gehoorzaamt, kunnen we niets beginnen.' 'Maar beveel hem dan toch om met die zwarte handel op te houden,' zei Grey. Brough hield zich in bedwang. 'Och, er gaat niets boven de lieve vrede,' zei hij en voelde de minachting die zijn mannen voor hem koesterden op dit ogenblik - en hij glimlachte inwendig. Die smeerlappen. 'Ik beveel jou,' zei hij tegen de Koning, 'om je zwarte handel stop te zetten. Onder zwarte handel versta ik de verkoop van etenswaren en goederen, alles, aan je eigen mensen tegen winst. Je mag niets meer met winst verkopen.' 'Handel in verboden goederen, dat is zwarte handel!' 'Kapitein Grey, met winst verkopen aan en stelen van de vijand is geen zwarte handel. Een beetje handel kan geen kwaad.' 'Maar dat is tegen de voorschriften!' 'Dat zijn voorschriften van de Jappen! En ik erken geen vijandelijke bevelen. En zij zijn onze vijanden, kapitein Grey.' Brough wilde een einde maken aan deze onzin. 'Geen zwarte handel! Dat is een bevel.' 'Jullie Amerikanen nemen het wel voor elkaar op, dat moet ik zeggen.' 'En nu is het genoeg geweest. Ik heb voor één avond al genoeg gehad aan Yoshima. Niemand drijft hier zwarte handel en er worden hier geen wetten overtreden die werkelijk wetten zijn - voor zover ik weet. En dat is dan dat. Als ik er iemand op betrap dat hij etenswaren steelt of medicamenten of ze met winst verkoopt, dan zal ik hem persoonlijk zijn poten breken en die in zijn bek stoppen. Ik ben de hoogste Amerikaanse officier en dit zijn mijn mannen en dat is mijn beslissing. Begrepen?' Grey staarde Brough aan en nam zich voor ook hem nauwkeurig in het oog te houden. Corrupte soldaten, corrupte officieren. Hij draaide zich om en stapte de hut uit. 'Help Peter weer op zijn bed, Tex,' zei Brough. 'Natuurlijk, Don.' Tex beurde hem op in zijn armen en lachte tegen Brough. 'Als een baby, kapitein,' zei hij en liep naar buiten. Brough keek naar het geld op de pokertafel. 'Ja,' mompelde hij voor zich uit, 'gokken is verkeerd, absoluut verkeerd.' Hij keek op naar de Koning en zei suikerzoet: 'Ik heb iets tegen gokken, jij ook?' Oppassen, dacht de Koning, Brough heeft die echte vuile officierstrek op zijn smoel. Hoe komt het dat ze allemaal dat vieze trekje op hun gezichten hebben en dat je het gevaar dan op tien meter afstand kunt zien aankomen? 'Och,' zei de Koning, bood Brough een sigaret aan en stak die voor hem aan, 'het hangt er vanaf hoe je het bekijkt.' 'Dank je, er gaat niets boven een fabriekssigaret. En hoe bekijk jij het dan, korporaal?' 'Als ik win, vind ik het prachtig, als ik verlies, vind ik het niet zo mooi.' En in gedachten voegde hij eraan toe, waar wil je nu eigenlijk heen, vuile hond? Brough gromde iets en keek naar de grote stapel bankbiljetten voor de plaats waar de Koning had gezeten. Hij knikte peinzend en telde de biljetten die hij in de hand hield. Hij zag de grote stapels voor elk van de spelers liggen. 'Het lijkt me dat dit een spelletje was waarbij alle spelers wonnen,' zei hij op nadenkende toon zonder tot een van hen in het bijzonder het woord te richten. De Koning antwoordde niet. 'Het lijkt me dat je je wel een bijdrage kunt permitteren.' 'Huh?' 'Ja, verdomme!' Brough stak de bankbiljetten omhoog. 'Een bijdrage als dit, bij voorbeeld. Voor de kas, de kas van het fonds voor officieren en minderen.' De Koning kreunde. Bijna vierhonderd dollar. 'Jezus, Don ...' 'Gokken is een slechte gewoonte, net als vloeken en het misbruiken van Gods naam. Als je pokerde zou je het ook kunnen verliezen, niet? En wat had je dan? Niets. Een bijdrage aan het fonds zou goed zijn voor je zielenheil.' Sjacheren, dacht de Koning, proberen de helft eraf te krijgen. 'Nou, ik zou graag ...' 'Prachtig.' Daarop wendde Brough zich tot Max. 'Jij ook, Max.' 'Maar, kapitein ...' begon de Koning opgewonden. 'Jouw beurt is voorbij.' Max deed zijn uiterste best om niet naar de Koning te kijken en Brough zei: 'Ja, kijk maar gerust naar hem, hij is een beste vent, hij heeft zijn bijdrage al geleverd, waarom dan jij niet?' Brough nam driekwart van elk stapeltje en telde het geld snel. Waar de Koning bij was. Die moest erbij zitten en toekijken. 'Dat betekent tien dollar per man per week gedurende zes weken,' zei Brough. 'Donderdag is betaaldag. O, Max, wil je alle veldflessen verzamelen en naar de wacht brengen? Nu, onmiddellijk.' Hij stopte het geld in zijn zak en liep naar de deur. In het gehele kamp werden de veldflessen nu ingenomen. Mac en Larkin en Peter Marlowe waren in de bungalow. Op het bed, naast Peter Marlowe, lagen hun veldflessen. 'We zouden de radio eruit kunnen halen en de flessen in een van de boorgaten gooien,' zei Mac. 'Vanaf dit ogenblik zijn die veldflessen niet meer te verbergen.' 'We kunnen ze zoals ze zijn in een boorgat gooien,' zei Larkin. 'Dat meent u toch niet werkelijk, overste?' vroeg Peter Marlowe. 'Nee, maat, maar het leek me goed dat het even werd gezegd. En nu moeten we een besluit nemen.' Mac nam een van de flessen op. 'Misschien geven ze de andere over een dag of wat terug. We kunnen wat er in zit op geen enkele manier beter verbergen dan zo.' Hij keek op en zei venijnig: 'Wie is in godsnaam de schoft die hiervan weet?' Ze keken naar de veldflessen. 'Is het niet langzamerhand tijd om naar het nieuws te luisteren?' vroeg Peter Marlowe. 'Zeker, jochie,' zei Mac en keek Larkin aan. 'Ik ben het er mee eens,' zei die. De Koning was nog wakker, toen Timsen door het raam tuurde en zei: 'Maat.' 'Ja?' Timsen hield een bundeltje bankbiljetten omhoog. 'We hebben de tien die jij betaald hebt.' De Koning zuchtte, opende zijn zwarte kist en betaalde wat hij schuldig was. 'Dank je, maat,' zei Timsen en lachte kirrend. 'Ik hoor dat je een meningsverschil hebt gehad met Grey en Yoshima.' 'O, ja?' 'Jammer dat Grey de steen niet heeft gevonden. Ik zou niet graag in jouw schoenen staan - of in die van Pete, o, nee, mannetje, nee. Lijkt me heel gevaarlijk, wat?' 'Loop naar de bliksem, Timsen.' Timsen lachte. 'Het was alleen maar bedoeld als een vriendelijke waarschuwing. O, ja, de eerste aflevering gaas ligt onder de hut, genoeg voor een honderd kooien of zo.' Hij telde honderd twintig dollar af. 'Ik heb de eerste aflevering verkocht voor dertig dollar per pootje. Hier is je aandeel - fifty-fifty.' 'Wie heeft ze gekregen?' Timsen knipoogde. 'Vrindjes van me. Welterusten, maat.' De Koning nam er weer zijn gemak van in bed en controleerde of het muskietennet goed vast zat onder zijn matras. Hij was zich volledig bewust van het gevaar. Hij wist dat hij pas over twee dagen naar het dorp zou kunnen gaan en tussen dat ogenblik en nu zouden vele ogen hem dag en nacht gadeslaan. Hij sliep onrustig en de volgende dag bleef hij in de hut, omringd door wachten. Na de lunch werd er een onverwacht onderzoek ingesteld. Drie keer doorzochten de bewakers de vertrekjes voordat men het opgaf. Toen het donker werd sloop Mac naar het latrinegebied en haalde de drie veldflessen op uit een van de boorgaten. Hij maakte ze schoon en bracht ze terug naar de bungalow waar hij ze aansloot. Hij, Larkin en Peter Marlowe luisterden naar het nieuws en prentten alle details in hun geheugen. Na afloop bracht hij de flessen niet terug naar het boorgat, want hoe voorzichtig hij ook was geweest, hij wist dat men hem had gadegeslagen. Het drietal besloot de veldflessen niet meer te verbergen. De mannen wisten, zonder zich aan wanhoop over te geven, dat zij nu heel spoedig betrapt zouden worden.
24
De Koning liep haastig door de jungle. Toen hij het kamp naderde werd hij wat voorzichtiger, maar hij liep door tot hij zich ongeveer tegenover de Amerikaanse hut bevond. Hij lag op de grond en geeuwde tevreden, het ogenblik afwachtend waarop hij snel het pad zou kunnen oversteken en onder het prikkeldraad doorglippen om de Amerikaanse hut te bereiken. Het restant van het geld deed zijn zakken uitpuilen. Hij was alleen naar het dorp gegaan. Peter Marlowe was nog niet sterk genoeg om hem te begeleiden. Hij had Cheng San ontmoet en had hem de diamant overhandigd. Daarna hadden ze heerlijk gegeten en na afloop was hij naar Kasseh gegaan die hem vriendelijk had ontvangen. Het ochtendgloren tintte de hemel, toen de Koning onder het prikkeldraad doorgleed en de hut bereikte. Pas toen hij in bed wilde gaan liggen, bemerkte hij dat de zwarte kist weg was. 'Wel jullie verdoemde hoerenzonen!' schreeuwde hij. 'Kan ik jullie dan verdomme niks toevertrouwen!' 'Loop naar de bliksem, man,' zei Max, 'Het ding was er een paar uur geleden nog. Toen ben ik even naar de latrine geweest.' 'Maar waar is hij nu dan, verdomme?' Geen van de mannen had iets gezien of wist waar de kist nu was. 'Haal Samson en Brant,' zei de Koning tegen Max. 'Verdomme,' zei Max, 'daar is het nog veel te vroeg...' 'Ik zeg haal ze!' Nog geen half uur later arriveerde kolonel Samson, die transpireerde van angst. 'Wat is er? Ze moeten me hier niet zien, weet je.' 'De een of andere schoft heeft mijn zwarte kist gestolen. Jij kunt me helpen de dader te vinden.' 'Maar hoe kan ik ...' 'Het kan me geen flikker schelen, hoe,' zei de Koning, hem in de rede vallend. 'Je houdt je oren wagenwijd open overal waar officieren met elkaar praten. En je krijgt geen cent meer van me voor ik weet wie het gedaan heeft.' 'Maar korporaal, ik heb er niets mee te maken gehad!' 'Zodra ik het weet beginnen de wekelijkse betalingen weer. En donder nou maar op.' Enkele minuten later arriveerde majoor Brant en onderging dezelfde behandeling. Zodra hij weg was maakte de Koning voor zich zelf een ontbijt klaar, terwijl de andere bewoners van de hut het kamp afzochten. Hij had het eten juist op, toen Peter Marlowe binnenkwam. De Koning vertelde hem dat de zwarte kist gestolen was. 'Dat is een lelijke strop,' zei Peter Marlowe. De Koning knikte en gaf hem daarna een knipoogje. 'Het kan me niet veel schelen. Ik heb de rest van het geld van Cheng San gekregen - en ik heb dus weer volop. Maar ik vond dat ik de jongens nodig weer eens moest laten weten wie hier aan de touwtjes trekt. Ze waren de laatste tijd wat slordig geworden.' Hij stak hem een klein stapeltje bankbiljetten toe. 'Hier is je aandeel in de verkoop van de diamant.' Peter Marlowe had het geld heel graag aangenomen, maar hij schudde afwijzend zijn hoofd. 'Hou het maar. Ik ben je veel meer schuldig dan ik je ooit zal kunnen terugbetalen. En dan praat ik nog niet eens over het geld dat je hebt uitgegeven voor mijn arm.' 'Zoals je wilt, Peter. Maar we blijven partners, niet?' Peter Marlowe glimlachte. 'Natuurlijk.' Het luik werd geopend en Kurt klom de hut binnen. Tot nu toe zeventig,' zei hij. 'Zeventig wat?' vroeg de Koning. 'Jonge ratten, het is weer zover.' 'Verrek,' zei de Koning, 'die was ik helemaal vergeten.' 'Dan is het maar goed dat ik er wel aan heb gedacht, hè? Ik zal er over een paar dagen weer tien slachten. Het heeft geen zin om voer te verknoeien aan de mannetjes. Er zijn er zeker al vijf of zes die groot genoeg zijn.' De Koning werd misselijk van het idee, maar hij zei: 'O.K. Ik zal Timsen waarschuwen.' Toen Kurt weg was, zei Peter Marlowe: 'Ik ben van plan hier een paar dagen weg te blijven.' 'Waarom?' 'Dat lijkt me beter. We kunnen de radio niet meer verbergen. We hebben met z'n drieën besloten voorlopig binnen te blijven.' 'Willen jullie verdomme zelfmoord plegen? Doe dat rotding toch weg als je denkt dat ze je in de gaten hebben. Als ze je dan ondervragen ontken je steenhard alles.' 'Dat hebben we overwogen, maar onze radio is de enige die er nog in het kamp over is en daarom willen we hem zolang mogelijk intact houden. Als we een beetje geluk hebben snappen ze ons niet.' 'Vergeet niet dat je in de eerste plaats aan no. 1 moet denken, kameraad.' Peter Marlowe glimlachte. 'Ja, dat weet ik. En daarom is het beter dat ik hier voorlopig niet meer kom. Ik wil je er niet graag in betrekken.' 'Wat doe je als Yoshima koers zet naar jullie hut?' 'Dan gaan we er vandoor!' 'Waar naartoe, voor de donder?' 'Rennen is altijd beter dan rustig blijven zitten.' Dino, die op dat ogenblik op wacht stond, stak zijn hoofd naar binnen. 'Sorry, maar Timsen komt deze kant uit.' 'O.K.,' zei de Koning, 'ik verwachtte hem.' Hij wendde zich weer tot Peter Marlowe. 'Je moet het zelf weten, Peter, maar ik zou het ding in jouw plaats wegdoen.' 'Ik wou dat we het konden doen, maar het gaat niet.' De Koning wist dat het geen zin had er verder over door te praten. 'Hallo maat,' zei Timsen die de hut betrad. Zijn gezicht stond strak van woede. 'Ik hoor dat je iets kwijt bent geraakt.' 'Ja, ik schijn een nieuw stel waakhonden nodig te hebben.' 'Nou en ik ook,' zei Timsen woedend. 'De dieven hebben jouw zwarte kist onder mijn hut gedeponeerd, verdomme, onder mijn hut!' 'Watte?' 'Hij ligt onder mijn hut, volkomen leeg. Een schoftenstreek. Dat betekent dat hij niet door een van de Aussies is gestolen, die zouden hem beslist niet onder mijn hut hebben geschoven. Nee, het moeten Pommies zijn geweest of Yanks.' 'Noem es namen.' 'Ik weet niet wie het gedaan heeft. Ik weet alleen maar dat het mijn mannen niet zijn geweest, daar verwed ik mijn kop onder.' 'Ik geloof je zo wel. Maar je kunt rond vertellen dat ik duizend dollar uitloof voor bewijzen tegen de dieven.' De Koning stak zijn hand onder zijn kussen en haalde onverschillig de stapel bankbiljetten te voorschijn die Cheng San hem had gegeven bij de overdracht van de diamant. Hij haalde er drie honderd dollar af en bood die aan Timsen aan, die met open mond stond te kijken naar de enorme stapel geld. 'Ik heb wat suiker nodig, koffie en olie - en een paar kokosnoten. Kun je daarvoor zorgen?' Timsen nam het geld aan, maar kon zijn ogen niet afwenden van de grote stapel geld. 'Je hebt de diamant verkocht, hè? Kerel, ik had niet gedacht dat je het voor elkaar zou krijgen. Maar je hebt 't 'm geflikt, niet?' 'Natuurlijk,' zei de Koning nonchalant. 'Ik heb genoeg om het een paar maanden uit te houden.' 'Een jaar, verdomme,' zei Timsen, die er helemaal van ondersteboven was. Hij draaide zich om en liep langzaam naar de deur. Toen keek hij plotseling om en lachte. 'Duizend, hè? Nou, dat zal wel resultaten opleveren, wat?' 'Dat denk ik ook,' zei de Koning. 'Het lijkt me alleen nog een kwestie van tijd.' Binnen een uur wist het hele kamp dat de Koning een beloning van duizend dollar had uitgeloofd. Vele ogen keken met hernieuwde belangstelling om zich heen. Oren werden gespitst om gefluisterde woorden op te vangen. Mannen zochten verwoed in hun herinnering naar aanwijzingen. Het was nog slechts een kwestie van tijd voordat iemand de beloning zou komen opeisen. Toen de Koning die avond door het kamp liep, voelde hij sterker dan ooit tevoren de haat, de afgunst en de felheid waarmee hij werd nagekeken. Het deed hem oneindig goed, want hij wist dat dit betekende dat ze allemaal wisten dat hij veel geld had, meer dan wie ook. Terwijl zij zelf niets hadden. Allemaal wisten ze nu dat hij de grote transactie met succes had volbracht. Samson sprak hem aan en Brant - en vele anderen - en hoewel hij misselijk werd van hun onderdanig gekruip, deed het hem toch enorm genoegen dat ze dit nu voor het eerst in het openbaar deden. Hij kwam voorbij de hut van de MP en zelfs Grey die voor de deur stond, beantwoordde slechts zijn correcte groet en beval hem niet te blijven staan om gefouilleerd te worden. De Koning glimlachte voor zich heen want hij wist dat zelfs Grey voortdurend aan al dat geld moest denken en aan de beloning. Niemand kon de Koning nu nog kwaad doen. Die stapel bankbiljetten betekenden voor hem veiligheid, leven en macht. En de hele stapel was alleen van hem.
25
Dit keer kwam Yoshima heimelijk, maar met grote snelheid. Hij kwam niet zoals gewoonlijk door het kamp over de weg, maar hij verscheen met een groot aantal bewakers die plotseling onder het prikkeldraad doorglipten en toen Peter Marlowe de eerste bewaker zag was het al te laat. De bewakers hadden de hut omsingeld en ze konden nergens meer heen, vluchten was onmogelijk. Mac lag nog onder zijn klamboe en luisterde nog door het oortelefoontje toen Yoshima de bungalow binnensnelde. Peter Marlowe, Larkin en Mac werden in een hoek gedrongen. Toen nam Yoshima het oortelefoontje op en luisterde. De radio was nog aangesloten en hij hoorde het slot van de nieuwsuitzending. 'Heel ingenieus,' zei hij en legde het oortelefoontje neer. 'Uw namen, alstublieft?' 'Ik ben overste Larkin, dit is majoor McCoy en dit is eerste luitenant Marlowe.' Yoshima glimlachte. 'Wilt u een sigaret?' vroeg hij. Ze namen alle drie een sigaret van hem aan. Yoshima stak ze voor hen aan en nam toen zelf ook een sigaret. Ze rookten in stilte. Toen zei Yoshima: 'Zet de radio af en kom met mij mee.' Macs vingers beefden toen hij zich bukte. Hij keek zenuwachtig om toen een tweede Japanse officier plotseling uit de nacht opdook. De officier fluisterde Yoshima iets in het oor. Yoshima staarde hem sprakeloos aan, daarna schreeuwde hij iets tegen een van de bewakers, die zich in de deuropening posteerde. Daarna verdween Yoshima haastig met de officier en alle andere bewakers. 'Wat is er aan de hand?' vroeg Larkin, zijn blik strak gericht op de bewaker die hem zijn geweer met bajonet voorhield. Mac stond wat dichter bij zijn bed, boven de radio, zijn knieën trilden en hij kon nauwelijks ademhalen. Toen hij ten slotte in staat was om te spreken, zei hij hees: 'Ik geloof dat ik het begrijp. Het komt door het nieuws. Ik heb geen tijd gehad om het jullie te vertellen. Wij... hebben een nieuw soort bom. Een atoombom. Gistermorgen om kwart over negen is er één afgeworpen op Hiroshima. De hele stad is verdwenen. Ze zeggen dat er honderdduizenden slachtoffers zijn - mannen, vrouwen en kinderen!' 'O, mijn God!' Larkin ging plotseling zitten en de zenuwachtige bewaker legde aan en bracht de vinger aan de trekker, terwijl Mac in het Maleis schreeuwde: 'Nee, nee, hij gaat alleen maar zitten!' 'Allemaal zitten!' schreeuwde de bewaker terug in het Maleis en vloekte hen stijf. Toen ze zijn bevel hadden opgevolgd zei hij: 'Gij zijt dwazen. Wees voorzichtiger als ge beweegt - want ik ben er verantwoordelijk voor dat ge niet ontsnapt. Blijf zitten en blijf op uw plaatsen zitten! Ik schiet zonder waarschuwing!' En dus zaten ze daar en spraken niet met elkaar. Na geruime tijd vielen ze in slaap onder het schelle licht van de elektrische lamp en ze sloegen onrustig dommelend naar muskieten, totdat de dageraad de muskieten verdreef. Bij het aanbreken van de dag werd de wacht afgelost. Maar de drie vrienden bleven zitten. Buiten de bungalow liepen zenuwachtige mannen over het pad, maar ze keken de andere kant op totdat ze het vertrek van de drie ongelukkigen ver achter zich hadden gelaten. Het was een sombere dag onder een brandende hemel. De dag verliep heel traag, trager dan welke dag daarvoor ook. Midden in de middag keek het drietal op toen Grey de bewaker naderde en groette. Hij droeg twee etensblikken. 'Kan ik ze dit geven? Makan?' Hij opende de etensblikken en liet de bewaker het eten zien. De bewaker haalde zijn schouders op en knikte. Grey liep over de veranda en zette het eten in de deuropening neer. Zijn ogen waren roodomrand en hun blik was fel. 'Het spijt me dat het eten koud is,' zei hij. 'Ben je gekomen om ons uit te lachen, Grey, ouwe jongen?' vroeg Peter Marlowe, terwijl een genadeloos lachje op zijn gezicht kwam. 'Als je verdomme denkt dat ik het lollig vind dat zij je naar de andere wereld zullen helpen, dan vergis je je. Ik wilde je erop betrappen dat je de voorschriften en wetten overtrad - dat je nu gepakt bent omdat je je leven waagde voor ons allemaal, wat heb ik daaraan? Nu zul je nog in een nevel van roem verdwijnen; je hebt meer geluk gehad dan je verdient.' 'Peter,' fluisterde Mac, 'leidt de aandacht van de bewaker af!' Peter Marlowe 6tond op en liep snel naar de deuringang. Hij salueerde voor de bewaker en vroeg toestemming om naar de latrines te gaan. De bewaker wees naar de grond vlak bij de bungalow. Peter Marlowe ging op zijn hurken zitten en deed zijn behoefte; hij vond het afschuwelijk dat hij dit zo in het openbaar moest doen, maar was dankbaar dat hij het tenminste niet in het kleine vertrek behoefde te doen. Terwijl de bewaker Peter Marlowe in het oog hield, gaf Mac de nieuwsberichten fluisterend door aan Grey die doodsbleek werd. Grey stond op," knikte tegen Peter Marlowe die terugknikte en salueerde voor de bewaker. De bewaker wees op dé met vliegen bedekte uitwerpselen en zei tegen Grey dat hij terug moest komen met een emmer om de rommel weg te halen. Grey gaf het nieuws door aan Smedly-Taylor, die het fluisterend aan anderen toevertrouwde en spoedig wist heel Changi het - lang voordat Grey een emmer had gevonden, de rommel had opgeruimd en een andere emmer had klaargezet die ze konden gebruiken. De eerste grote angst verspreidde zich door het kamp. De angst voor represailles. Toen de zon onderging, werd de wacht opnieuw afgelost, en de nieuwe bewaker was Shagata. Peter Marlowe richtte het woord tot hem, maar Shagata gebaarde met zijn bajonet dat hij terug moest gaan naar het kleine vertrek. 'Ik kan niet met u spreken. Gij zijt betrapt met een radio en een radio is verboden. Ik zal u zelfs neerschieten als een van u tracht te ontsnappen.' Hij liep terug naar de deur. 'Verdomme,' zei Larkin, 'waarom knallen ze ons nou niet gewoon neer?' Mac keek Shagata aan. 'Heer,' zei hij en gebaarde in de richting van zijn bed, 'ik smeek u mij een gunst te verlenen. Mag ik daar rusten, alstublieft? Ik heb deze nacht weinig geslapen.' 'Vanzelfsprekend, rust zo lang daar nog gelegenheid voor is, oude man.' 'Ik dank u. Vrede zij met u.' 'En met u.' Mac liep naar zijn bed toe en ging liggen. Hij liet zijn hoofd rusten op het kussen. 'Hij is nog aangesloten,' zei hij, zijn stem met de grootste moeite in bedwang houdend. 'Dit is een muziekuitzending, ik kan het duidelijk horen.' Larkin zag het oortelefoontje vlakbij Macs hoofd en begon plotseling te lachen. En toen lachten ze alle drie. Shagata richtte met een ruk het geweer óp de drie mannen. 'Houd daarmee op,' riep hij, bang voor het gelach. 'Wij smeken u om vergiffenis,' zei Peter Marlowe. 'Wij, die al zo dicht bij de eeuwigheid zijn, lachen om de kleinste kleinigheid.' 'Waarlijk, gij zijt de dood zeer nabij - en grote dwazen om u te laten betrappen bij het overtreden van een voorschrift. Maar ik hoop dat ik de moed zal hebben te lachen als mijn tijd zal zijn aangebroken.' Hij wierp een pakje sigaretten in het vertrek. 'Daar,' zei hij, 'het spijt me dat ge betrapt zijt.' 'Mij ook,' zei Peter Marlowe. Hij verdeelde de sigaretten en keek in de richting van Mac. 'Wat spelen ze?' 'Bach, jochie,' antwoordde Mac die al zijn geestkracht nodig had om niet weer in hysterisch gelach uit te barsten. Hij legde zijn hoofd wat dichter bij het oortelefoontje. 'En hou nou eens een poosje je mond en laat me van de muziek genieten.' 'Dat kunnen we misschien wel om de beurt doen,' zei Larkin. 'Hoewel iedereen die geniet van Bach niet helemaal goed snik is.' Peter Marlowe rookte zijn sigaret op en zei vriendelijk tegen Shagata: 'Bedankt voor de sigaretten.' De vliegen zwermden om de emmer en om de ruwe klep die erop lag. De middagregen kwam vroeg en verdreef de stank en toen verscheen de zon en begon het natte Changi te drogen. De Koning liep tussen de rij bungalows door, zich bewust van de op hem gerichte blikken. Hij bleef voorzichtig staan buiten de bungalow van de ten dode opgeschrevenen. Tabee, Shagata-san,' zei hij. 'Ichi-bon dagje, hè? Kan ik even praten met mijn ichi-bon vriend?' Shagata keek hem niet-begrijpend aan. 'Hij smeekt u om toestemming tot mij te mogen spreken,' zei Peter Marlowe. Shagata dacht even na en knikte toen. 'Vanwege het geld dat ik verdiend heb aan de verkoop, moogt gij met hem spreken ...' Hij wendde zich tot Peter Marlowe. 'Als gij mij uw woord wilt geven dat gij geen van drieën zult proberen te ontsnappen.' 'Ge hebt ons woord.' 'Vlug dan, ik zal de wacht houden.' Shagata ging zo staan dat hij de weg in het oog kon houden. 'Er gaan geruchten dat alle bewakers worden samengetrokken in het wachthuis,' begon de Koning zenuwachtig. 'Ik verdom het, maar ik ga vannacht niet slapen. De schoften zijn in staat om het 's nachts te doen.' Zijn lippen waren droog. Hij had de hele dag uitgezien naar enig teken van de guerrilla's dat voor hem aanleiding zou zijn geweest om te vluchten. Maar hij had niets gezien. 'Luister.' Hij liet zijn stem dalen en vertelde hen van zijn plan. 'Als de moordpartij begint, loop dan de bewaker ondersteboven en kruip bij onze hut onder het prikkeldraad door. Ik zal jullie drieën trachten te dekken, maar verwacht daar niet al te veel van.' Daarna stond hij op, knikte tegen Shagata en liep weg. In de Amerikaanse hut riep hij een krijgsraad bijeen. Hij zette zijn plan uiteen, maar vermeldde niet dat er slechts tien man mee konden gaan. Het plan werd intensief besproken en daarna besloten ze te wachten. 'Meer kunnen we niet doen,' zei Brough en hij sprak uit wat ze allen dachten. 'Als we het nu probeerden zouden we allemaal aan flarden worden geschoten.' Alleen de heel erg zieken sliepen die nacht. En degenen - een oneindig klein aantal - die zich zelf vredig in Gods hand gevoelden - of in die van het noodlot. Dave Daven sliep. 'Ze hebben Dave vanmiddag teruggebracht uit Utram Road,' had Grey gefluisterd toen hij hun hun avondmaal bracht. 'Hoe gaat het hem?' vroeg Peter Marlowe. 'Hij weegt nog maar 65 pond.'
Daven sliep die nacht en de afgrijselijke dag die erop volgde en hij stierf ongeveer op het ogenblik dat Mac de omroeper hoorde zeggen: 'De tweede atoombom heeft Nagasaki vernietigd. President Truman heeft Japan een laatste ultimatum gesteld - onvoorwaardelijke overgave of totale vernietiging.' De volgende dag gingen de werkgroepen weer het kamp uit en hoe ongelooflijk het ook leek, ze keerden terug. Er kwamen nog steeds rantsoenen in het kamp en Samson woog de rantsoenen in het openbaar en bracht extra rantsoenen naar de mannen die hem het toezicht op de rantsoenen hadden gegeven. Er lagen nog altijd rantsoenen voor twee dagen in de voorraadhut en de keukens en er was gekookt eten en de vliegen zwermden en er was niets veranderd. De wandluizen beten en de muskieten beten en de ratten zoogden hun jongen. Enkele mannen stierven. Zaal zes kreeg drie nieuwe patiënten. En weer een dag, weer een nacht en nog een dag. Toen hoorde Mac de heilige woorden: 'Dit is Calcutta. Radio Tokio heeft zojuist aangekondigd dat de Japanse regering onvoorwaardelijk capituleert. Drie jaar en tweehonderdvijftig dagen nadat de Japanners Pearl Harbor overvielen - is de oorlog voorbij - God Save The King!' Korte tijd later wist heel Changi het. En de woorden vulden de hemel en werden één met de aarde. Maar weer gingen twee dagen en twee nachten voorbij, waarin niets veranderde. Op de derde dag liep de kampcommandant met Awata, de Japanse sergeant, langs de rij hutten. Peter Marlowe en Mac en Larkin zagen het tweetal naderen en ze stierven duizend doden bij elke stap die de mannen deden. Ze begrepen onmiddellijk dat hun tijd was gekomen.
Boek 5
25