Tweeëntwintig dagen later beviel Eva. Adam in de kooi ernaast rukte aan het gaas om bij dat levende voedsel te komen en het gelukte hem bijna, maar Tex ontdekte de scheur nog net op tijd. Eva zoogde haar jongen. Ze heetten Kain en Abel, Grey en Alliluha; Beulah en Mabel en Junt en Prinses en Prinsesje en Dikke Mabel en Dikke Junt en Dikke Beulah. Namen vinden voor de mannetjes was gemakkelijk genoeg. Maar geen van de mannen wenste de naam van zijn zuster of zijn meisje of zijn moeder voor de wijfjes beschikbaar te stellen. Het had drie dagen geduurd voor ze het eens waren geworden over Beulah en Mabel. Toen de jongen vijftien dagen oud waren werden ze in afzonderlijke kooien ondergebracht. De Koning, Peter Marlowe, Tex en Max gunden Eva tot twaalf uur in de middag rust en zetten haar toen weer bij Adam. Het tweede nest werd gelanceerd. 'Peter,' zei de Koning plechtig, toen ze door het valluik terugkeerden naar de hut, 'ons fortuin is gemaakt.' De Koning had besloten dat er een valluik moest komen omdat al die tochtjes naar de scherfloopgraaf de nieuwsgierigheid zouden prikkelen. De farm kon zonder strikte geheimhouding geen succes worden. Zelfs Mac en Larkin waren niet ingewijd. 'Waar zit iedereen vandaag?' vroeg Peter Marlowe, nadat hij het luik had gesloten. Alleen Max was in de hut; hij lag op zijn krib. 'Die sukkels hebben zich laten strikken voor een corvee. En Tex ligt in het hospitaal. De rest organiseert.' 'Geef mij ook maar wat te organiseren. Dan heb ik tenminste iets te doen.' De Koning dempte zijn stem. 'Ik weet voor jou wel wat anders om je op voor te bereiden. Morgenavond gaan we naar het dorp ...' Daarna brulde hij tegen Max: 'Hé, Max, ken je Prouty? Die Australische majoor? Hij woont in Hut Elf.' 'Die ouwe vent? Ja, zeker.' 'Hij is niet oud. Tegen de veertig.' 'Voor mij is iemand van veertig stokoud. Het zal nog achttien jaar duren voor ik zo ver ben.' 'Ik hoop dat je 't beleeft,' zei de Koning. 'Ga eens naar Prouty toe. Zeg hem dat je van mij komt.' 'En?' 'Niks en. Ga naar hem toe. Zorg vooral dat Grey niet in de buurt is - of een van zijn spionnen.' 'Ik ga al,' zei Max onwillig en hij liet hen alleen. Peter Marlowe staarde over de omheining in de richting van de kust. 'Ik vroeg me al af of je van idee was veranderd.' 'Dacht je dat ik je toch niet mee zou nemen?' 'Ja.' 'Maak je geen zorgen, Peter.' De Koning zette koffie en gaf Peter een beker. 'Wil je met me lunchen?' 'Ik snap niet hoe je het doet,' bromde Peter Marlowe. 'Iedereen verhongert hier en jij nodigt lui uit om met je te lunchen.' 'Ik heb watkatjang idju.' De Koning ontsloot zijn zwarte kist en haalde er het zakje met de kleine, groene boontjes uit, dat hij Peter Marlowe overhandigde. 'Wil jij ze klaarmaken?' Peter Marlowe ging er mee naar de kraan om ze te wassen en de Koning opende een blikje corned beef en deponeerde de inhoud voorzichtig op een bord. Peter Marlowe kwam terug met de bonen. Ze waren goed gewassen en er dreef geen afval op het heldere water. Goed zo, dacht de Koning, Peter hoef je de dingen dus geen twee keer te zeggen. En in het aluminium blik zat precies de juiste hoeveelheid water, zes maal de hoogte van de bonen. Hij zette het blik op de kookplaat en voegde aan de bonen een grote lepel suiker en twee snufjes zout toe. Daarna plompte hij er de helft van de corned beef in. 'Ben je vandaag jarig?' vroeg Peter Marlowe. 'Huh?' 'Katjang idju én corned beef in één maaltijd?' 'Jongen, jij leeft te sober.' Peter Marlowe vond het aroma verrukkelijk en het borrelen van het gerecht meer dan verleidelijk. De laatste weken waren niet gemakkelijk geweest. De ontdekking van de radio had de situatie in het kamp verslechterd. De Japanse commandant had het 'betreurd' dat hij door de 'slechte oogsten' gedwongen was de kamprantsoenen te verlagen, zodat zelfs de kleine noodrantsoenen die de mannen gespaard hadden nu waren verdwenen. Wonder boven wonder waren er geen andere maat regelen gevolgd en was het gebleven bij die rantsoenvermindering. In Peter Marlowes groep was Mac het zwaarst getroffen door de korting van de rantsoenen en de onbruikbaarheid van de waterflessen-radio. 'Verdomme,' had Mac gevloekt, nadat hij weken lang onvermoeibaar naar de oorzaak van het falen had gezocht, 'ik geef het op, jongens. Ik kan niks beginnen zonder het hele rotding uit elkaar te halen. Alles lijkt goed. Zonder de een of andere accu en nog wat gereedschap kan ik het, verdomme, niet vinden.' Toen was Larkin er op de een of andere wijze in geslaagd een kleine accu te "organiseren" en Mac had zijn verminderende krachten bijeengeraapt en was opnieuw gaan zoeken, controleren en weer zoeken. Gisteren had hij middenin dat werk plotseling diep gezucht en was bewusteloos geraakt, een acute aanval van malaria. Peter Marlowe en Larkin hadden hem naar het ziekenhuis gedragen en hadden hem daar op een bed gelegd. De dokter had gezegd dat het alleen maar malaria was, maar dat hij daarnaast zo zwaarmoedig was dat het wel eens heel gevaarlijk kon worden. 'Wat is er aan de hand, Peter?' vroeg de Koning, die bemerkt had dat Peter plotseling heel ernstig werd. 'O, ik dacht aan Mac.' 'Wat is er dan met hem?' 'We hebben hem gisteren naar het hospitaal moeten brengen. Hij is er niet zo best aan toe.' 'Malaria?' 'Ja, hoofdzakelijk malaria.' 'Huh?' 'Nou, hij heeft flink koorts, maar dat is niet het ergste. Hij heeft van die tijden dat hij vreselijk zwaarmoedig wordt. Dan tobt hij voortdurend over zijn vrouw en zijn zoon.' 'Alle getrouwde jongens zitten daarmee.' 'Niet helemaal zoals Mac,' zei Peter Marlowe terneergeslagen. 'Weet je, vlak voor de Jappen op Singapore landden, heeft Mac zijn vrouw en zoon aan boord gebracht van een schip uit het laatste complete konvooi dat weggevaren is. Daarna is hij met zijn mannen in een jonk naar Java overgestoken. Toen hij op Java aankwam, hoorde hij dat het gehele konvooi uit het water was geschoten of in handen van de Japanners was gevallen. Of het waar is of niet, niemand weet het. Er waren alleen geruchten. Hij weet dus niet of ze veilig weg zijn gekomen. Hij weet niet of ze dood zijn of nog leven. En als ze leven, waar zitten ze dan? Zijn zoon was nog maar een baby, vier maanden.' 'Nou, dan is het joch nu drie jaar en vier maanden,' zei de Koning rustig. 'Tweede Regel: Maak je geen zorgen over dingen waar je niks aan kan veranderen.' Hij haalde een fles met kininetabletten uit zijn zwarte kist, telde twintig tabletten af en gaf die aan Peter Marlowe. 'Hier, die zullen wel een eind maken aan zijn malaria.' 'En jij dan?' Ik heb er zat, neem ze gerust.' 'Ik snap niet waarom jij zo goedgeefs bent. Je geeft ons eten en medicijnen en wat krijg je van ons? Niets. Ik snap het niet.' 'Jij bent mijn vriend.' 'Verrek, maar je brengt me in verlegenheid.' 'Ach, loop naar de bliksem. Hier.' De Koning begon het gerecht te verdelen. Zeven eetlepels vol voor hem zelf en zeven eetlepels voor Peter Marlowe. Er was nog ongeveer een kwart over in het etensblik. De drie eerste happen aten ze snel op om hun honger te stillen, en daarna de rest langzaam en genietend. 'Wou je nog iets?' vroeg de Koning, 's Kijken hoe goed ik je nu ken, Petertje. Ik weet dat je nog honderd van die porties aan zou kunnen. Maar je zult niet meer aannemen, al zou je leven er vanaf hangen. 'Nee, dank je, ik zit boordevol.' Het is prettig als je je vriend goed kent, dacht de Koning. Een mens moet ten slotte voorzichtig zijn. Hij nam nog een lepel. Niet omdat hij er nog zo'n behoefte aan had, maar hij voelde dat hij dit moest doen, want dan zou Peter zich beter voelen. Hij at die lepelvol op en schoof de rest ter zijde. 'Draai me een sigaret, wil je?' Hij wierp Peter Marlowe de ingrediënten toe en wendde zich af. Hij voegde de rest van de corned beef bij het bonengerecht en mengde de hele zaak door elkaar. Daarna verdeelde hij het over twee etensblikken, dekte die af en zette ze terzijde. Peter Marlowe stak hem de gerolde sigaret toe. 'Draai er zelf ook een,' zei de Koning. 'Graag.' 'Verdomme, Peter, daar hoef je toch niet mee te wachten tot het je wordt aangeboden! Hier, vul je tabaksdoos.' Hij pakte de doos uit Peter Marlowes handen en stopte die vol met de Drie Koningen tabak. 'Wat ga je nu verder doen met de Drie Koningen? Nu Tex in het hospitaal ligt?' vroeg Marlowe. 'Niks,' zei de Koning en blies rook uit. 'Ik heb er alles uitgehaald wat erin zat. De Aussies hebben het proces ook ontdekt en verkopen lager dan wij.' 'O, dat is niet zo best. Hoe zijn ze er achter gekomen, weet je dat?' De Koning glimlachte. 'Och, het was toch een in-en-uitje.' 'Wat bedoel je daarmee?' 'Een in-en-uitje? Nou, je duikt er vlug in en je vliegt er weer vlug uit. Een kleine belegging en een snel gemaakte winst. Na twee weken had ik mijn geld terug. De rest was winst.' 'Maar je hebt gezegd dat het maanden zou duren voor je het erin belegde kapitaal zou hebben terugverdiend.' 'Dat was een verkooppraatje. Dat was alleen voor de buitenwereld. Zo'n verkooppraatje is als een breekijzer. Het is eenvoudig een methode om de zaak open te breken en aan de gang te brengen. De mensen willen altijd iets voor niets hebben. Je moet ze dus het idee geven dat ze je bestelen, dat jij de sufferd bent en zij - de kopers - heel wat slimmer zijn dan jij. Neem nou es de Drie Koningen. De verkopers, de eerste kopers, hadden de indruk dat ze bij mij in de schuld stonden en ze dachten dat als ze de eerste maand maar hard werkten, ze mijn partners zouden worden en dan verder voorgoed konden voortdrijven op mijn geld. Ze dachten dat ik een idioot was om ze een dergelijke mogelijkheid te bieden na de eerste maand. Maar ik wist dat het proces zou uitlekken en dat die hele zaak niet kon voortduren.' 'Maar hoe kon je dat weten?' 'Dat lijkt me nogal voor de hand liggend. En ik heb de hele zaak zo opgezet. Ik heb er zelf voor gezorgd dat het proces uitlekte.' 'Watte?' 'Zeker. Ik heb het proces verkocht voor bepaalde inlichtingen die ik nodig had.' 'Nu ja, dat kan ik me indenken. Je kon er mee doen wat je wou. Maar al die mensen die voor je werkten en die de tabak verkochten?' 'Ja, wat wou je daarvan zeggen?' 'Het lijkt me dat je ze voor je eigen voordeel hebt gebruikt. Je hebt ze een maand laten werken, min of meer voor niets, en toen heb je ze de hele zaak afhandig gemaakt.' 'Geen sprake van. Ze hebben er allemaal een paar dollar aan verdiend. Ze dachten dat ik een sufferd was en ik ben alleen een tikje handiger geweest dan zij. Dat is nou zakendoen.' Hij ging op het bed liggen en lachte om Peter Marlowes naïveteit. Peter Marlowe fronste zijn wenkbrauwen en deed zijn best om de zaak te begrijpen. 'Zo gauw als het over zakendoen gaat, voel ik me verloren,' zei hij. 'Op dat punt ben ik volkomen zwakzinnig.' 'Kom, het zal niet zolang meer duren of de beste paardenkoper zal voor jou op zijn hoede moeten zijn.' De Koning lachte. 'Ik geloof er niets van.' 'Wat doe je vanavond? Een uurtje na zonsondergang?' 'Niets, hoezo?' 'Wil je mij vergezellen als tolk?' 'Graag, Maleis?' 'Ja, een Koreaan.' 'O,' zei Peter Marlowe en voegde er toen onmiddellijk aan toe: 'Natuurlijk.' De Koning had duidelijk Peters afkeer bemerkt, maar die liet hem koud. Iedereen heeft recht op zijn eigen gevoelens, zei hij altijd. En zolang die gevoelens niet in conflict kwamen met zijn eigen doeleinden, deden ze niets ter zake. Max kwam de hut binnen en liet zich op zijn brits vallen. 'Verdomme, ik kon die vent maar niet vinden. Heb een uur naar hem gezocht, verdomme. Toen vond ik hem eindelijk bij de groentebedden. Met al die pis die ze daar gebruiken, stinkt het er als in een hoerenkast in Harlem op een warme zomerdag.' 'Ja, jij bent net het soort schoft dat in een hoerenkast in Harlem op zijn plaats is.' De snauw van de Koning en de ruwe klank van zijn stem deden Peter Marlowe opschrikken. Max' vermoeidheid en zijn glimlach verdwenen plotseling. 'Verrek, ik bedoel daar niks mee, ik zei maar wat.' 'Nou, waarom moet je dan schelden op Harlem? Als je wilt zeggen dat het ergens stinkt als in een broeierige hoerenkast, laat Harlem er dan buiten. Ze stinken allemaal en allemaal op dezelfde manier, begrepen. Het maakt niks uit of de een zwart is en de andere blank, ze zijn allemaal gelijk.' De stem van de Koning was hard en er lag een scherpe, dreigende klank in. Zijn gezicht stond strak en leek een masker. 'Nou, kalm maar aan, ik bedoelde er niks mee.' Max had vergeten dat de Koning uiterst gevoelig was op het punt van negers, daar mocht je niet ook maar het geringste van zeggen. En verdomme als je in New York woonde, nou dan had je Harlem altijd, dat kon je nooit uit de weg. En d'r zijn daar hoerenkasten en zo'n donkere hoer is wat lekker zo nou en dan. Ik zou verdomme wel eens willen weten waarom hij zo gauw kwaad wordt als je ook maar iets zegt dat in de verte ongunstig of onaangenaam is voor nikkers. 'Ik bedoelde d'r niks mee,' zei Max en deed zijn uiterste best om niet naar het eten te kijken. Hij had het al geroken toen hij naar de hut toeliep ... 'Ik heb de vent opgespoord en hem verteld wat jij had gezegd.' 'Zo?' 'Hij, eh, heeft me iets voor jou gegeven,' zei Max en keek naar Peter Marlowe. 'Nou, geef het dan hier, verdomme!' Max wachtte rustig terwijl de Koning het horloge nauwgezet onderzocht, het opwond en het tegen zijn oor hield. 'Moet je nog iets, Max?' 'Nee, niks. Zal ik even voor je afwassen?' 'Goed en smeer 'em dan.' 'Natuurlijk.' Max zocht de vuile spullen bij elkaar en nam die onderdanig mee naar buiten. Verdomme, hij zou de Koning nog wel eens krijgen! Peter Marlowe zei niets. Vreemd, dacht hij. Vreemd en wild. De Koning heeft dus dingen waar hij woest over wordt. Dat is natuurlijk nuttig en goed, maar het kan ook gevaarlijk geworden. Als je uit gaat op een missie is het goed als je de waarde kent van de man die naast je vliegt. En op een gevaarlijke missie zoals een tocht naar het dorp, moet je weten wie je in de rug dekt. De Koning schroefde voorzichtig het achterdeksel van het horloge af. Het was een waterdichte, roestvrij stalen kast. 'Hm,' zei de Koning, 'dacht ik al.' 'Wat?' 'Bedrog. Kijk maar.' Peter Marlowe onderzocht het horloge aandachtig. 'Het ziet er toch heel goed uit.' 'Natuurlijk, maar het is niet wat je zou denken. Het is geen Omega. De kast is goed, maar het binnenwerk is oud. De een of andere schoft heeft het binnenwerk verwisseld.' De Koning schroefde het achterdeksel weer op het horloge en gooide het peinzend omhoog op zijn hand. 'Kijk eens, Peter, het is net zoals ik zei. Je moet voor zichtig zijn. Stel je voor dat ik dit horloge verkoop voor een Omega zonder dat ik weet dat er bedrog in het spel is, dan zou ik in ernstige moeilijkheden kunnen geraken. Maar als ik het van tevoren weet, dan kan ik me zelf natuurlijk dekken. Je kan niet te voorzichtig zijn.' Hij glimlachte. 'Laten we nog maar een kopje koffie drinken, de zaken staan er goed voor.' Zijn glimlach verdween toen Max terugkeerde met de schoongemaakte etensblikken en die opborg. Max zei niets, knikte alleen onderdanig. En liep weer naar buiten. 'Vuile schoft,' zei de Koning.
Grey was nog niet bijgekomen van de slag die het ontdekken van de radio voor hem was geweest. Terwijl hij het slechte pad naar de voorraadhut opliep, brak hij zich het hoofd over de nieuwe taken die hem waren opgelegd door de kampcommandant in het bijzijn van Yoshima en later uitvoerig toegelicht door overste Smedly-Taylor. Grey wist dat hij officieel verondersteld werd de nieuwe bevelen op te volgen, maar dat hij in feite een oogje dicht moest houden en niets mocht doen. Mijn hemel, dacht hij, wat ik ook doe, fout is het in ieder geval. Grey voelde kramp in zijn buik. Hij bleef staan tot het wat was gezakt. Het was geen dysenterie, alleen maar diarree; en de lichte koorts die hij had was geen malaria, maar alleen een lichte aanval van Westindische koorts, dat had niets te betekenen. Hij had een verschrikkelijke honger. Hij had geen voorraden, geen laatste blikje en geen geld om iets te kopen. Hij moest leven van de uitgereikte rantsoenen zonder enige toevoeging en de rantsoenen waren niet genoeg, niet genoeg. Als ik eruit kom, dacht hij, zal ik nooit weer honger lijden, dat zweer ik. Ik zal duizend eieren eten en een ton vlees en suiker en koffie en thee en vis. We zullen de hele dag koken, Trina en ik, en als we niet koken en niet eten, dan vrijen we. Vrijen? Nee, alleen maar narigheid. Trina, dat rotwijf, met haar eeuwige "Ik ben te moe", "Ik heb hoofdpijn", "Godallemachtig, nou al weer?", "Nou vooruit dan maar als het moet" of "We kunnen het nu wel doen als je beslist moet" en "Kun je me nou nooit eens een ogenblik met rust laten?" Zo vaak had hij het heus niet gedaan, meestal had hij zich zelf met geweld bedwongen hoewel hij eronder had geleden. Soms had ze woedend "Vooruit dan maar" gezegd en dan werd het licht aangeknipt en ging ze het bed uit en stormde naar de badkamer om "zich ervoor klaar te maken" en dan zag hij alleen haar heerlijk lichaam door het doorzichtige hemdje heen. Dan ging de deur dicht en lag hij te wachten, te wachten, te wachten, totdat het licht in de badkamer uitging en ze terugkeerde naar hun kamer. Het duurde altijd een eeuwigheid voor ze het stuk van de deur naar het bed had afgelegd en dan zag hij alleen maar haar schoonheid onder het zijden hemdje en voelde alleen haar koude blik die hem gadesloeg en hij durfde haar niet aan te kijken en verachtte zich zelf om zijn lafheid. En dan lag ze naast hem en spoedig was het dan voorbij zonder dat er een woord was gesproken. Ze stond weer op, ging opnieuw naar de badkamer om zich te reinigen, alsof zijn liefde vuiligheid was en dan hoorde hij het water lopen en als ze terugkwam was ze opnieuw geparfumeerd en dan voelde hij nog dieper de afkeer voor zich zelf, hij was niet bevredigd en knorrig omdat hij haar tegen haar zin had genomen. En zo was het altijd geweest. In de zes maanden dat ze getrouwd waren geweest - eenentwintig verlofdagen waren ze samen geweest - hadden ze op die wijze negen maal het horribele spel gespeeld. En geen enkele keer had hij haar kunnen bereiken. Hij had haar ten huwelijk gevraagd een week nadat hij haar had ontmoet. Er waren moeilijkheden geweest en ze hadden nogal wat tegenwerking ondervonden. Haar moeder haatte hem omdat hij haar haar enige dochter afnam, juist op het ogenblik dat die aan haar carrière begon en terwijl ze nog zo jong was. Pas achttien. Zijn ouders zeiden dat hij beter kon wachten, de oorlog zou misschien spoedig voorbij zijn en je hebt helemaal geen geld en, nou ja, ze is toch eigenlijk niet van goede familie en hij had thuis om zich heen gekeken, een vermoeid huis in een rij naast duizenden andere vermoeide huizen tussen de bochtige tramlijnen van Streatham; hij zag dat de kamers klein waren en dat de gedachten wereld van zijn ouders bekrompen was en dat hun liefde bochtig en verwrongen was als de tramlijnen van Streatham. Een maand later trouwden ze. Grey zag er keurig uit in zijn uniform met het zwaard (dat hij gehuurd had). Trina's moeder woonde de naargeestige ceremonie niet bij, die snel - en tussen luchtalarmperiodes door - werd voltrokken. Zijn ouders lag de afkeuring duidelijk op het gelaat en hun zoenen waren oppervlakkig en Trina was in tranen uitgebarsten en het trouwboekje was nat geweest van haar tranen. Die nacht ontdekte Grey dat Trina geen maagd meer was. O, ze deed wel alsof en beklaagde zich dat ze daar pijn had, dagen lang, sorry darling, je moet een beetje geduld met me hebben. Dat ze geen maagd was, had Grey pijn gedaan, want ze had altijd laten doorschemeren dat dit wel het geval was. Maar hij deed alsof hij niet had bemerkt dat ze hem had bedrogen. De laatste keer dat hij Trina had gezien was zes dagen voor hij scheep ging. Ze waren in hun flat en hij lag op bed en keek toe terwijl ze zich aankleedde. 'Weet je eigenlijk waar je naar toe gaat?' vroeg ze. 'Nee,' zei Grey. Het was een nare dag geweest en de ruzie van de nacht tevoren was naar geweest en het feit dat hij haar nu niet meer zou zien en dat zijn verlof voorbij was, drukte zwaar op hem. Hij stond op en ging achter haar staan, terwijl zijn handen naar haar borsten gleden; hij kneedde de stevige vormen en was doordrenkt van liefde voor haar. 'Niet doen.' 'Trina, als we nou ...' 'Doe niet zo dwaas, je weet toch dat de show om halfnegen begint.' 'D'r is nog tijd genoeg...' 'Jezus, Robin, laat dat nou, je verknoeit mijn hele make-up!' 'Goddomme, wat kan die make-up nou schelen!' riep hij uit. 'Morgen ben ik hier niet meer!' 'Dat is misschien maar beter ook! Ik kan niet zeggen dat je erg lief bent of erg met me meeleeft.' 'Wat verwacht je dan van me? Is het slecht als een man zijn vrouw wil nemen?' 'Schreeuw niet zo, mijn God, de buren kunnen elk woord horen!' 'Laat de buren naar de bliksem lopén!' schreeuwde hij. Hij liep naar haar toe, maar ze sloeg de deur van de badkamer voor zijn gezicht dicht. Toen ze in de slaapkamer terugkeerde, was ze koel en geurig. Ze droeg een bustehouder en een hemdje en onder het hemdje een broekje en kousen die door een dun gordeltje werden opgehouden. Ze nam de cocktailjurk op en begon die aan te trekken. 'Trina,' probeerde hij het nog eens. 'Nee.' Hij stond voor haar en alle kracht was uit zijn knieën verdwenen. 'Het spijt me ... het spijt me, dat ik zo heb geschreeuwd.' 'Och, het hindert niet.' Hij boog zich voorover om haar schouders te zoenen, maar ze trok die terug. 'Ik zie dat je weer hebt gedronken,' zei ze en haalde haar neus op. Toen barstte zijn woedebui los. 'Ik heb, godverdomme, maar één borrel gedronken,' schreeuwde hij, draaide haar met een ruk om en scheurde haar de jurk van het lichaam, scheurde ook de bustehouder weg en wierp haar op het bed. En hij bleef aan haar kleren rukken en scheuren tot ze helemaal naakt was op wat restjes kousen na, die nog om haar benen bungelden. En al die tijd lag ze doodstil en staarde naar hem op. 'O God, Trina, ik houd van je,' zei hij hees en kroop toen van haar weg; hij haatte zich zelf voor wat hij haar had aangedaan en voor wat hij bijna had gedaan. Trina nam de resten van haar kleren op. Als in een droom keek hij toe terwijl ze terugliep naar de spiegel, ervoor ging zitten, haar make-up weer in orde bracht en een deuntje begon te neuriën, almaar hetzelfde deuntje. Toen sloeg hij de deur met een klap dicht en ging terug naar zijn onderdeel. De volgende dag had hij geprobeerd haar op te bellen. Geen gehoor. Het was te laat om terug te gaan naar Londen en wat hij ook deed, hij kon er geen toestemming meer voor krijgen. Zijn onderdeel was overgebracht naar Greenock om te worden ingescheept en elke dag, elke minuut van elke dag had hij haar opgebeld, maar hij kreeg geen gehoor en geen antwoord op zijn wanhopige telegrammen en toen verdween de kust van Schotland in de nacht en bestond de nacht alleen nog uit het schip en de zee en hij huilde, huilde tot hij geen tranen meer had. Grey huiverde onder de felle zon van Malakka. Ze was bijna twintigduizend kilometer van hem verwijderd. Het was Trina's schuld niet, dacht hij, slap van afkeer voor zich zelf. Het was haar schuld niet, het lag allemaal aan mij. Ik was te fel, te begerig. Misschien ben ik wel gek, misschien zou het beter zijn als ik eens naar een dokter ging. Misschien ben ik veel te veel bezeten door sex, sex, sex, o, Trina, ik houd van je, ik houd van je. 'Voel je je wel goed, Grey?' vroeg overste Jones. 'Dank u, overste, heel goed.' Grey kwam weer tot zich zelf en ontdekte dat hij trillend tegen de voorraadhut leunde. 'Het was, het was alleen maar een vleugje ... koorts.' 'Je ziet er niet al te best uit, ga liever even zitten.' 'Nee, nee, het gaat al, dank u. Ik ... ik zal me wat afkoelen.' Grey liep naar de kraan, trok zijn hemd uit en stopte zijn hoofd onder de waterstraal. Verdomde idioot, dacht hij, hoe kun je je zelf nou zo laten gaan! Maar ondanks zijn goede voornemens keerden ziin gedachten onverbiddelijk terug naar Trina. Vanavond, vanavond, dacht hij, dan mag ik aan Trina denken. Vannacht en alle nachten. Wat is het leven waard zonder eten, zonder hoop. Was ik maar dood, o, was ik maar dood. Toen zag hij Peter Marlowe de heuvel oplopen. In zijn hand droeg hij een Amerikaans etensblik, dat hij heel voorzichtig droeg. Waarom? 'Marlowe!' Grey kwam voor hem staan. 'Wat moet je nou voor de donder weer?' 'Wat zit erin?' 'Eten.' 'Geen verboden dingen?' 'Kerel, laat me toch eens met rust.' 'Het gaat niet om jou, maar ik moet een man beoordelen naar zijn vrienden.' 'Maar blijf mij uit de weg.' 'Dat kan ik niet, Marlowe, ouwe jongen. Het is mijn baantje nu eenmaal. Ik wil graag even zien wat je daar hebt.' Peter Marlowe aarzelde. Grey had het recht om het blik te controleren en het recht om hem mee te nemen naar Smedly-Taylor, als hij een overtreding beging. En in zijn zak zaten de twintig kininetabletten. Niemand mocht over eigen voorraden medicijnen beschikken. Als die tabletten ontdekt werden, zou hij moeten zeggen hoe hij er aan kwam. En dan zou de Koning moeten vertellen waar hij ze vandaan had en Mac had ze nodig, nu. En dus deed hij het blik open. De katjang idju met de corned beef rook hemels, vond Grey. Zijn maag draaide om in zijn lichaam en hij moest zich tot het uiterste inspannen om niet te laten merken hoe hongerig hij was. Hij hield het blik voorzichtig scheef zodat hij de bodem kon zien. Er zat niets anders in dan de corned beef en dekatjang idju die verrukkelijk roken. 'Waar heb je dat vandaan?' 'Ik heb het gekregen.' 'Heeft hij het je gegeven?' 'Ja.' 'Waar ga je er mee heen?' 'Naar het hospitaal.' 'Voor wie is het?' 'Voor een van de Amerikanen.' 'Sinds wanneer doet een luitenant van de RAF met DFC boodschapjes voor een korporaal?' 'Loop naar de bliksem!' 'Ja, dat zal ik misschien nog wel eens doen, maar voor het zover is, zal ik zorgen dat jij en hij krijgen wat je toekomt.' En nou kalm blijven, dacht Peter Marlowe. Als je hem een opdonder geeft zit je in de puree. 'Klaar met je vragen, Grey?' 'Op dit ogenblik wel, maar vergeet niet...' Grey kwam nog een stap dichterbij en de geur van het eten was een scherpe kwelling ... 'dat jij en je vriend, de oplichter en bedrieger, op de lijst staan. Ik ben die aansteker nog niet vergeten.' 'Ik weet niet waar je het over hebt. Ik heb niets gedaan dat tegen de voorschriften ingaat.' 'Maar dat komt nog wel, Marlowe. Als je je ziel verkoopt, komt de dag waarop je de prijs moet betalen.' 'Je bent gek." 'Hij is een leugenaar, een dief,' een bedrieger ...' 'Hij is mijn vriend, Grey, en hij is geen oplichter en geen dief .. 'Maar beslist een leugenaar.' 'Iedereen liegt. Ook jij. Jij hebt gelogen over de radio. Je moet hier wel liegen als je in leven wilt blijven. Je moet een heleboel dingen doen die ...' 'Maar moet je nou werkelijk een korporaal de kont kussen om aan eten te komen?' De ader op Peter Marlowes voorhoofd zwol op tot een dunne, zwarte slang. Maar zijn stem klonk zacht en het venijn was in honig gevat. 'Ik zou je op je donder moeten slaan, Grey, maar het staat zo onopgevoed om met de lagere klassen te vechten. Het is niet helemaal fair, weet je.' 'Verdomme, Marlowe ...' begon Grey, maar hij wist niet meer wat hij moest zeggen, zo fel schoot de razende woede in hem omhoog. Peter Marlowe keek diep in Grey's ogen en wist dat hij had gewonnen. Een ogenblik genoot hij intens van het feit dat hij de man volkomen had vernietigd en toen verdween zijn woede en zijn vreugde plotseling, hij stapte om Grey heen en liep de heuvel op. Het had geen zin om de strijd voort te zetten als je het eenmaal had gewonnen. Dat is ook onopgevoed. God, o God, zwoer Grey, daar zal ik je voor laten boeten. Ik zal je op je knieën om vergiffenis laten smeken. En ik zal het je nooit vergeven, nooit!
Mac nam zes tabletten in en kromp ineen toen Peter Marlowe hem overeind hielp en een beker met water naar zijn lippen bracht. 'Peter, God zegen je,' fluisterde hij. 'Nou komt alles weer in orde, bedankt, Peter, bedankt.' Hij viel in slaap, zijn gezicht brandde van de koorts en zijn zwaarmoedigheid was een donkere zee waarin hij dreigde te verdrinken. Zijn hersens vluchtten in nachtmerries. Hij zag zijn vrouw en zoon zweven, diep in de oceaan, de vissen vraten eraan en ze gilden van daar heel diep naar boven. En zich zelf zag hij daar ook in de diepte, woest op de haaien afschietend, maar zijn handen waren niet sterk genoeg en zijn stem was niet luid genoeg en de haaien scheurden grote stukken vlees uit zijn lijf en daar bleven ze maar mee doorgaan, want er was altijd nog vlees over. En de haaien hadden stemmen en ze lachten als demonen, maar er waren ook engelen die hem wilden helpen en die hem voortdurend aanmaanden om meer haast te maken, op te schieten, sneller, sneller, Mac, anders kom je te laat. En dan waren er ineens geen haaien meer, maar alleen gele mannetjes met bajonetten en gouden tanden, zo scherp als naalden, die hem en zijn gezin omringden op de bodem van de oceaan. Enorme bajonetten, vlijmscherp. Zij niet, neem mij! schreeuwde hij, doodt mij maar! En hij keek onmachtig toe terwijl ze zijn vrouw doodden en zijn zoon doodden en toen draaiden ze zich om naar hem en de engelen die toekeken fluisterden weer in koor: Vlug Mac, vlug nou. Vlucht, vlucht. Dan ben je veilig. En hij rende, hoewel hij eigenlijk niet weg wilde lopen, hij rende, weg van zijn zoon en weg van zijn vrouw en hun bloed kleurde de zee en hij vluchtte dwars door het bloed heen en stikte erin. Maar hij bleef rennen en ze joegen achter hem aan, de haaien met hun scheve ogen en gouden naaldtanden en hun bajonetten en ze scheurden aan zijn lichaam totdat hij niet meer vluchten kon. Hij vocht en hij smeekte, maar zelfs nu ze hem helemaal omringd en ingesloten hadden, hielden ze niet op. En Yoshima stootte zijn bajonet diep in zijn buik. Hij voelde een enorme pijn, een ongelooflijke pijn. Yoshima rukte de bajonet er weer uit en hij voelde dat het bloed uit hem wegstroomde door het rafelige gat, door alle openingen in zijn lichaam, door de poriën van zijn huid, totdat alleen zijn ziel in het omhulsel bleef. En toen snelde zijn ziel ten slotte weg en vermengde zich met het bloed van de oceaan. Een grote, zalige vreugde vervulde hem, een oneindige vreugde en hij wist dat hij dood was. Mac opende zijn ogen. Zijn dekens waren doordrenkt. Zijn koorts was verdwenen. En hij wist dat hij weer leefde. Peter Marlowe zat nog altijd naast zijn bed. En achter hen stond ergens de nacht. 'Hallo, jochie.' De woorden klonken zo zwak, dat Peter Marlowe zich voorover moest buigen om ze te verstaan. 'Voel je je beter, Mac?' 'Veel beter, jochie. Je zou er haast koorts voor willen hebben om je daarna zo goed te voelen. Breng me morgen maar wat eten.' Mac sloot zijn ogen en sliep alweer. Peter Marlowe nam de dekens weg en droogde het lichaam. 'Waar kan ik droge dekens krijgen, Steven?' vroeg hij toen hij de hospik door de ziekenzaal zag draven. 'Ik weet het niet, luitenant,' zei Steven. Hij had deze jonge man al vele malen gezien. Hij beviel hem. Wie weet... maar nee, dat ging niet, Lloyd zou vreselijk jaloers zijn. Een andere keer. 'Misschien kan ik u helpen, luitenant.' Steven liep naar het vierde bed toe, nam er de deken af en trok toen handig ook nog de deken onder de man weg en kwam terug. 'Hier, gebruik die maar.' 'En hij dan?' 'O,' zei Steven met een vriendelijke glimlach, 'die heeft ze niet meer nodig. Ze komen hem straks weghalen. Arme jongen.' 'O,' zei Peter Marlowe en keek naar het bed om te zien wie het was, maar hij kende het gezicht niet. 'Dank je,' zei hij en begon het bed op te maken. 'Wacht,' zei Steven, 'laat mij dat maar doen.' Hij was er trots op dat hij bedden kon opmaken zonder de gewonden pijn te veroorzaken. 'Maak je nu verder maar geen zorgen over je vriend,' zei hij, 'ik zal hem wel goed verzorgen.' Hij stopte Mac in als een kind. 'Zo.' Hij streelde Macs hoofd even, haalde toen een zakdoek te voorschijn en veegde het zweet van Macs voorhoofd. 'Over twee dagen zal hij zich weer prima voelen. Als je soms wat extra's voor hem hebt te eten ...' hij zweeg, keek Peter Marlowe aan en er stonden tranen in zijn ogen. 'Wat dom van me. Maar maak je maar geen zorgen, Steven zal wel iets voor hem vinden. Vanavond kan je niks meer voor hem doen. Ga nu maar en slaap eens goed, kom, wees een brave kerel.' Zonder iets te zeggen liet Peter Marlowe toe dat hij naar buiten werd gebracht. Steven glimlachte hem een afscheidsgroet toe en liep terug. Vanuit het donker keek Peter Marlowe naar Steven, die hier een koortsachtig voorhoofd afveegde, dan weer een door pijn geplaagde hand even vasthield en de nachtduivels met een zacht strelend gebaar verjoeg, nachtelijke kreten verzachtte, dekens rechttrok, een man hielp te drinken, een man hielp over te geven en alles samen was het een vriendelijk, zacht wiegelied, teer en o, zo vriendelijk. Toen Steven bij bed vier kwam, bleef hij even staan, en keek neer op het lijk. Hij legde de ledematen recht, trok zijn schort uit en dekte daarmee het lijk toe. Zijn aanraking leek een zegening. Stevens slanke, gladde bovenlijf en de slanke, gladde benen glansden in het schemerige licht. 'Jij arme jongen,' fluisterde hij en keek om zich heen in de sombere zaal. 'Arme, arme jongens,' en hij weende om hen allen. Peter Marlowe wendde zich af in de nacht, vervuld van medelijden en vol van schaamte omdat Steven hem vroeger zoveel afkeer had ingeboezemd.
12
Toen Peter Marlowe de Amerikaanse hut naderde was hij vol sombere voorgevoelens. Het speet hem dat hij er zo vlot in had toegestemd de Koning als tolk te helpen en tegelijk ergerde het hem dat hij zich zo ongelukkig voelde nu hij eens iets voor zijn vriend kon doen. Een prachtvriend ben jij, zei hij tegen zich zelf, denk nou eens aan alles wat hij voor je heeft gedaan. Het akelige gevoel in zijn maag werd sterker. Net als vlak voordat je opsteeg voor een missie, dacht hij. Nee, dit is anders. Dit is meer zo iets als naar het hoofd van de school worden gestuurd. Dat andere is even pijnlijk, maar vermengd met een plezierig gevoel. Zoals dat met het dorp. Je hart lucht er diep van op. Om zoveel te wagen alleen voor wat opwinding - of om de waarheid te zeggen, voor een kans op wat eten, of de kans dat je daar een meisje ontmoet. Hij vroeg zich voor de duizendste keer af waarom de Koning naar dat dorp ging en wat hij daar deed. Maar het zou onbeleefd zijn om ernaar te vragen en hij wist dat hij alleen maar een poosje geduld behoefde te hebben, dan zou hij het te weten komen. Dat was een van de redenen waarom hij de Koning graag mocht. Het feit dat hij uit zich zelf nooit met inlichtingen kwam, maar alles voor zich zelf hield. Of bijna alles. Dat is de Engelse levenshouding, dacht Peter Marlowe tevreden. Alleen maar zo nu en dan een klein beetje vertellen, als je er voor in de stemming bent. Wat je bent of hoe je bent, is je eigen zaak - totdat je het vrijwillig met een vriend wilt delen. En een vriend vraagt er niet naar. Het moet vrijwillig worden geschonken of helemaal niet. Zoals het dorp. Mijn God, dacht hij, daar kan je toch duidelijk aan zien dat hij je vertrouwt, dat hij op je gesteld is, anders zou hij er maar niet zo over zijn begonnen, dan had hij nooit zo openlijk gezegd: wil je meegaan de volgende keer als ik ga, waar of niet? Peter Marlowe wist dat het een krankzinnig plan was om naar het dorp te gaan. Misschien was het nu niet meer zó krankzinnig. Nu had hij tenminste een reden, een echte reden. Hij moest een onderdeel zien te krijgen om de radio te repareren of zien dat hij een goedwerkend toestel te pakken kreeg. Ja, dat maakte het grote risico de moeite waard. Maar hij wist heel goed dat hij toch zou zijn gegaan, toen het hem eenmaal was voorgesteld, vanwege het eten dat hij misschien zou krijgen en het meisje dat hij er misschien zou zien. Hij zag de Koning diep in de schaduw naast een hut, in gesprek met een andere schaduw. Hun hoofden waren dicht bij elkaar en hun stemmen onhoorbaar. Ze gingen zo in hun gesprek op, dat Peter Marlowe besloot de Koning voorbij te lopen en hij begon de trappen naar de Amerikaanse hut te betreden waarbij hij door de lichtbundel liep. 'Hallo, Peter,' riep de Koning. Peter Marlowe bleef staan. 'Ik kom er zo aan, Peter.' De Koning wendde zich weer tot de andere figuur in de schaduw. 'Ik geloof dat u beter hier even kunt wachten, majoor. Zodra hij er is zal ik u waarschuwen.' 'Dank u,' zei de kleine man, zijn stem vochtig van verlegenheid. 'Hier, neem wat tabak,' zei de Koning en dit werd gretig aanvaard. Majoor Prouty kroop dieper weg in de schaduwen, maar bleef de Koning met de ogen volgen toen die naar zijn hut toeliep. 'Ik miste je al, kameraad,' zei de Koning tegen Peter Marlowe en gaf hem speels een stomp. 'Hoe is het met Mac?' 'Dat gaat veel beter,' zei Peter Marlowe en wilde dat hij niet zo duidelijk zichtbaar in de lichtbundel stond. Verdomme, dacht hij, ik vind het vervelend om met mijn vriend te worden gezien. Dat is rot, dat is door en door rot. Maar hij voelde nu eenmaal de ogen van de majoor die scherp op hem waren gericht en hij kon het niet helpen dat hij even ineenkromp toen de Koning zei: 'Vooruit, ga maar mee, nog even en we kunnen aan het werk!'
Grey liep naar de geheime plaats in de hoop dat er een bericht voor hem in het blik zou zitten. En dat zat er. De wacht van majoor Prouty. Vanavond. Marlowe en hij. Grey wierp het blik in de greppel terug met hetzelfde zorgeloze gebaar waarmee hij het had opgepakt. Toen kwam hij overeind en liep in de richting van Hut Zestien. Maar al die tijd werkte zijn geest met de snelheid van een elektronisch brein. Marlowe en de Koning. Die zouden natuurlijk in de "winkel" zijn achter de Amerikaanse hut. Prouty. Wie was dat. Een majoor. Is dat die van de artillerie? Of de Aussie? Vooruit, Grey, zei hij tegen zich zelf, je bent toch altijd zo trots op je formidabele geheugen? Nou dan, wie is het? Ha, ik heb hem. Hut elf, een klein mannetje! Bij de pioniers, een Aussie! Staat die in verbinding met Larkin? Nee. Niet dat ik weet. Een Aussie. Maar misschien vormde die Aussie zwartehandelaar, hoe-heet-hij-ook-weer Tiny Timsen de schakel. Maar waarom de Koning? Misschien is het een zaakje dat veel te groot is voor Timsen. Misschien is het wel gestolen goed - dat was nog waarschijnlijker, want dat zou meteen een reden zijn waarom Prouty niet de gebruikelijke weg volgde en geen Aussies had ingeschakeld. Dat zou het zijn. Grey keek op zijn horloge. Hij deed dat instinctief, ofschoon hij al sedert drie jaar geen horloge meer bezat en ofschoon hij er beslist ook geen nodig had om vast te stellen hoe laat het was of hoever de nacht gevorderd was. Zoals alle anderen wist hij altijd hoe laat het was, tenminste met de nauwkeurigheid die hier voldoende was. Het is nog te vroeg, dacht hij. Het duurt nog enige tijd voor de wacht wordt gewisseld. Als het zover was, kon hij vanuit zijn hut zien dat de oude wacht door het kamp liep, de weg op, langs zijn hut in de richting van het wachthuis. De man die ik in het oog moet houden, is natuurlijk de nieuwe bewaker. Wie is dat? Och, wat doet dat ter zake? Ik zal het gauw genoeg weten. Het is veiliger om rustig af te wachten en dan ineens in te grijpen. Maar voorzichtig. Hij moest zich beleefd in het gesprek mengen, zorgen dat hij de Koning en Marlowe tegelijkertijd met de bewaker aantrof. Nog mooier zou het zijn als hij het geld van bezitter zag verwisselen of op het moment kwam waarop de Koning het geld zou overhandigen aan Prouty. En dan rapport uitbrengen aan overste Smedly-Taylor: 'Ik was gisternacht getuige van een overdracht van geld' of tenminste even goed: 'Ik heb de Amerikaanse korporaal en de luitenant van de RAF, Marlowe, DFC - Hut Zestien - met een Koreaanse bewaker zien spreken. Ik heb redenen om aan te nemen dat majoor Prouty van de pioniers erbij was betrokken en het horloge ter beschikking had gesteld dat bij die gelegenheid verkocht werd.' Dat was voldoende. De voorschriften lieten maar één uitleg toe: "Geen handel drijven met de bewakers!" Op heterdaad betrapt. En dan was het woord aan de krijgsraad. Met de krijgsraad begon het en dan mijn gevangenis, mijn lieve gevangenisje. Geen extra rantsoenen meer, geen katjang idju met corned beef. Niets meer. Achter tralies, daar hoorden ze, die ratten! En daarna niets meer, beter om het daarbij te laten. Woede en haat waren slechte raadslieden. Als je kwaad was maakte je fouten. De volgende keer zou Yoshima misschien klaar staan. Veel beter om de Jappen het vuile werk te laten doen. Het was niet goed om hen te helpen. Misschien was het in dit geval verdedigbaar. Maar nee. Misschien een enkele tik. Ik zal het je betaald zetten, smerige opschepper. Ah, Peter Marlowe, ik zal je nog vlugger te pakken krijgen dan ik gedacht had. En mijn wraak op jou en op die vuile bedrieger zal hemels zijn.
De Koning keek op zijn horloge. Vier over negen. Nu kon het elk ogenblik gebeuren. Je kon van de Jappen zeggen wat je wou, maar je wist altijd op de seconde af wat ze zouden doen, want als er eenmaal een schema was opgesteld, dan werd het ook strak gehandhaafd. Toen hoorde hij voetstappen. Torusumi kwam om de hoek van de hut en stapte snel in de schaduw van de luifel. De Koning stond op om hem te begroeten. Peter Marlowe, die ook onder de luifel zat, kwam met tegenzin overeind en haatte zich zelf. Torusumi was een heel apart type onder de bewakers. Algemeen bekend. Gevaarlijk en volkomen onberekenbaar. Hij had een gezicht terwijl de meeste anderen geen gezicht hadden. Hij was hier nu al meer dan een jaar. Hij hield ervan om de krijgsgevangenen hard te laten werken, ze lange tijd in de zon te houden, ze uit te schelden en ze te trappen als hij daarvoor in de stemming was. 'Tabee,' zei de Koning lachend. 'Roken?' Hij bood wat onbewerkte Javaanse tabak aan. Torusumi liet de gouden tanden zien waarop hij zo trots was en stak Peter Marlowe zijn geweer toe, waarna hij zelf ging zitten. Hij haalde een pakje Kooa's te voorschijn en bood de Koning er één aan, die deze accepteerde. Toen keek de Koreaan naar Peter Marlowe. 'Ichi-bon vriend,' zei de Koning. Torusumi bromde iets, liet zijn tanden zien, zoog zijn adem er doorheen en bood een sigaret aan. Peter Marlowe aarzelde. 'Aannemen, Peter,' zei de Koning. Peter Marlowe gehoorzaamde en de bewaker ging zitten aan het kleine tafeltje. 'Zeg hem,' zei de Koning tegen Peter Marlowe, 'dat hij welkom is.' 'Mijn vriend zegt dat gij welkom zijt en dat het hem verheugt u hier te zien.' 'Ah, ik dank u. Heeft mijn geachte vriend iets voor mij?' 'Hij vraagt of je wat voer hem hebt?' 'Zeg hem precies wat ik je zeg, Peter, vooral precies, hè?' 'Ik moet het in zijn bloemrijke taal overbrengen, je kunt niet letterlijk vertalen.' 'Dat snap ik, maar zorg ervoor dat het goed wordt, en haast je niet, haast je niet.' De Koning overhandigde het horloge. Peter Marlowe zag tot zijn verwondering dat het er als nieuw uitzag, dat het een nieuwe plastic wijzerplaat had en gevat was in een keurig zeemleren etuitje. 'Zeg hem dit - een vent die ik ken wil het verkopen. Maar het is duur en misschien niet wat hij zoekt.' Zelfs Peter Marlowe zag de glans van begerigheid in de ogen van de Koreaan toen hij het horloge uit het etui haalde, aan zijn oor hield, iets bromde en het neerlegde op tafel. Peter Marlowe vertaalde het antwoord van de Koreaan: 'Hebt gij niets anders? Het spijt me u te moeten zeggen dat Omega's op het ogenblik niet veel opbrengen in Singapore.' 'Uw Maleis is bijzonder goed, heer,' voegde Torusumi eraan toe terwijl hij beleefd de lucht door zijn tanden zoog. 'Ik dank u,' zei Peter Marlowe moeizaam. 'Wat zegt hij, Peter?' 'Alleen maar dat ik goed Maleis spreek, dat was alles.' 'Aha, nou, zeg hem maar dat dit alles is wat ik heb.' De Koning wachtte totdat dit vertaald was, glimlachte toen, haalde zijn schouders op, nam het horloge van de tafel, stak het in het etui en daarna in zijn zak. Toen stond hij op. 'Slamat!' zei hij. Torusumi liet weer zijn tanden zien en beduidde toen dat de Koning zou gaan zitten. 'Ik heb het horloge niet nodig.' zei hij tegen de Koning, 'maar gij zijt mijn vriend en gij hebt u veel moeite getroost, dus vraag ik u wat wil de man die de eigenaar van dit onbetekende horloge is ervoor hebben?' 'Drieduizend dollar,' antwoordde de Koning. 'Het zou me spijten als die prijs te hoog is.' 'Veel te hoog. De eigenaar moet ziek zijn in zijn hoofd. Ik ben een arm man, slechts een gevangenbewaker, maar omdat wij in het verleden zaken hebben gedaan en om u een genoegen te doen, zal ik u driehonderd dollar bieden.' 'Het doet mij leed, maar dat aanbod durf ik niet aan te nemen. Ik heb gehoord dat er andere kopers zijn die een betere prijs willen betalen via andere bemiddelaars. Ik weet dat gij een arm man zijt en niet zoveel geld kunt opbrengen voor zo'n onbetekenend horloge. Omega's zijn natuurlijk niet veel geld waard, maar gij zult wel begrijpen dat ik uit eerbied voor de eigenaar niet bij hem kan aankomen met een bod dat lager is dan de waarde van een tweedehands horloge.' 'Dat is waar. Misschien zou ik de prijs iets moeten verhogen, want ook een arm man heeft zijn eer en het is eervol om het lijden van een mens in deze moeilijke tijden te verzachten. Vier honderd.' 'Ik dank u voor het begrip dat gij toont voor mijn kennis. Maar dit horloge - een Omega - heeft een hoge waarde, al is die dan blijkbaar ook iets gedaald, maar ik vermoed dat gij een andere reden hebt waarom gij geen zaken meer met mij wilt doen. Een man van eer is altijd eervol...' 'Ook ik ben een man van eer. Het was niet mijn bedoeling uw reputatie en die van uw kennis, die de eigenaar is van het horloge, te besmeuren. Ik moest eigenlijk mijn reputatie riskeren en trachten om van die ellendige Chinese handelaren waarmee ik zaken doe, eens een eerlijke prijs los te krijgen, hetgeen de eerste keer zou zijn in hun ellendige bestaan. Ik ben ervan overtuigd dat vijfhonderd het maximum is dat een eerlijk en eervol man kan geven voor een Omega, zeker nu de prijs zo is gedaald.' 'Zeker, mijn vriend. Maar ik heb nog een idee. Misschien is de prijs van de Omega's niet zover van hun ichi-bon niveau gedaald. Misschien trachten de ellendige Chinese handelaren misbruik te maken van een man van eer. Ik zeg u dat de vorige week nog een van uw Koreaanse vrienden bij mij is geweest en een dergelijk horloge heeft gekocht voor drieduizend dollar. Ik heb dit horloge alleen aan u aangeboden vanwege mijn lange vriendschap voor u en het grote vertrouwen dat past tussen mensen die al zolang samenwerken.' 'Vertelt ge de waarheid?' Torusumi spuwde venijnig op de grond en Peter Marlowe bereidde zich voor op de klap die vaak op dat gebaar volgde. De Koning zat er volkomen rustig bij. Mijn God, dacht Peter Marlowe, hij heeft stalen zenuwen! De Koning haalde wat draadjes tabak te voorschijn en begon een sigaret te rollen. Toen Torusumi dit zag, hield hij op met tieren, bood een pakje Kooa's aan en kalmeerde. 'Het verwondert mij dat de ellendige Chinese kooplieden, waarvoor ik mijn leven waag, zo corrupt zijn. Het boezemt mij afschuw, diepe afschuw in om te horen wat gij, mijn vriend, mij verteld hebt. Ik sta verbluft. Te bedenken dat zij zo mijn vertrouwen beschaamd hebben! Een jaar lang reeds drijf ik handel met dezelfde man. En dan te bedenken dat hij mij al die tijd heeft bedrogen! Ik geloof dat ik hem zal doden.' 'Ge kunt hem beter te slim af zijn,' zei de Koning. 'Maar hoe? Het zou mij een grote vreugde zijn als mijn vriend mij dat wilde vertellen.' 'Vervloek hem met uw tong. Zeg hem dat gij inlichtingen hebt ontvangen die bewijzen dat hij een bedrieger is. Zeg hem dat als hij u in de toekomst geen eerlijke prijs geeft - een eerlijke prijs plus twintig percent om u terug te betalen voor al zijn fouten in het verleden - gij een enkel woordje zult fluisteren in het oor der autoriteiten. Dan zal men hem arresteren en zijn vrouwen en zijn kinderen en hen tot uw volledige voldoening mishandelen.' 'Dat is een schitterend advies. Het idee van mijn vriend maakt mij gelukkig. Om dat idee en vanwege de vriendschap die ik voor hem gevoel, wil ik vijftienhonderd dollar bieden. Dat is al het geld dat ik in de wereld bezit plus enig geld dat mij door een vriend is toevertrouwd die met de ziekte der vrouwen ligt in het stinkende hok dat men hospitaal noemt en die niet meer voor zich zelf kan werken.' De Koning boog zich voorover en sloeg naar de wolken muskieten om zijn enkels. Dat begint er meer op te lijken, dacht hij, laat es kijken. Twintig zou hoog zijn, achttien o.k. en vijftien nog zo gek niet. 'De Koning verzoekt u te wachten,' vertaalde Peter Marlowe. 'Hij moet de minderwaardige man raadplegen die u een zo overdreven hoog geprijsd artikel wil verkopen.' De Koning klom door het raam naar binnen, liep de gehele lengte van de hut door en controleerde of alles in orde was. Max was op zijn plaats, Dino bevond zich bij het pad aan de ene kant en Byron Jones III aan de andere. Hij vond majoor Prouty, die van spanning en schrik stond te zweten in de schaduw van de hut die volgde op die der Amerikanen. 'Verduiveld, het spijt me, majoor,' fluisterde de Koning diep teleurgesteld. 'Die vent heeft heel weinig belangstelling.' Prouty's angst nam nog toe. Hij moest verkopen. Mijn hemel, dacht hij, wat een pech. Ik moet op de een of andere manier aan geld komen. 'Biedt hij helemaal niets?' 'Het beste wat ik kon krijgen was vierhonderd.' 'Vierhonderd! Maar iedereen weet toch dat een Omega ten minste tweeduizend waard is!' 'Het spijt me, maar het is niet anders, majoor. Hij is, hij is een beetje achterdochtig en zegt dat het helemaal geen Omega is.' 'Hij is gek. Natuurlijk is het een Omega.' 'Het spijt me, majoor,' zei de Koning een beetje stijver. 'Ik breng u slechts over.. 'Neem me niet kwalijk, korporaal, ik bedoel er niets onaangenaams tegenover jou mee. Maar die gele schoften zijn allemaal gelijk.' En wat doe ik nou? dacht Prouty. Als ik hem niet verkoop via de Koning, raken we hem helemaal niet kwijt en mijn ploeg heeft het geld nodig en al ons werk zou voor niets zijn geweest. Wat doe ik? Prouty dacht nog even na en zei toen: 'Kijk eens wat je kunt bereiken, korporaal. Ik kan geen genoegen nemen met minder dan twaalfhonderd. Dat kan ik echt niet.' 'Ja, majoor,' zei de Koning beleefd, 'ik zal mijn best doen, maar ik vrees dat ik hem niet veel hoger zal krijgen. Hij beweert dat de Chinezen veel minder kopen. Maar ik zal mijn uiterste best doen.' Grey had gezien dat Torusumi het kamp inliep en hij wist dat het juiste ogenblik nu spoedig zou aanbreken. Hij had lang genoeg gewacht en nu was het ogenblik aangebroken. Hij stond op en liep zijn hut uit, schoof zijn armband recht en zette zijn hoed steviger op zijn hoofd. Hij had geen getuigen nodig, zijn woord was voldoende. En dus ging hij alleen. Zijn hart klopte sneller vol voorpret. Dat was altijd het geval als hij zich gereedmaakte voor een arrestatie. Hij liep door de rij der hutten heen, de trappen af en kwam op het hoofdpad. Dit was de lange weg. Hij had die met opgezet gekozen, want hij wist dat de Koning altijd wachten uitzette als hij zaken deed. Gelukkig wist hij waar die wachten stonden en hij wist ook dat er één weg open was tussen dit menselijke mijnenveld door. 'Grey!' Hij zag dat kolonel Samson naar hem toeliep. 'Ja, kolonel?' 'Prettig je even te zien, Grey. Hoe gaan de zaken?' 'Uitstekend, dank u, kolonel,' antwoordde hij verrast omdat hij op zo'n vriendelijke wijze werd aangesproken. Ondanks het feit dat hij nu haast had, wist hij die vriendelijkheid toch zeer op prijs te stellen. Kolonel Samson nam een speciale plaats in in Grey's toekomstdromen. Samson was een hoge piet, daar viel niet aan te twijfelen. Ministerie van Oorlog. Prima connecties. Zo'n man kon je later heel, heel nuttig zijn. Samson had deel uitgemaakt van de Generale Staf voor het Verre Oosten en had de een of andere zeer belangrijke functie vervuld. Hij kende alle generaals en vertelde vaak dat hij ook buiten de dienst met hen omging - dat hij ze ontving in zijn "villa buiten" ergens in Dorset. Dan kwamen de adellijke heren uit de provincie jagen op zijn terreinen, dan werden er tuinfeesten georganiseerd en het jagersbal natuurlijk. Een man als Samson kon misschien goedmaken wat Grey aan oorlogservaring ontbrak en misschien ook het klassenverschil overbruggen. 'Ik zou graag eens even met je praten, Grey,' zei Samson. 'Ik heb een idee waaraan je misschien zou kunnen meewerken. Je weet dat ik de officiële geschiedenis schrijf van de campagne. Het is natuurlijk,' voegde hij er goedgemutst aan toe, 'nog niet de officiële versie, maar wie weet zal het dat nog eens worden. Je weet misschien dat generaal Sonny Wilkinson de leidinggevende historicus is op het Ministerie van Oorlog en ik ben ervan overtuigd dat Sonny zich zal interesseren voor een rapport van de lui die erbij zijn geweest. Ik vraag me af of je ervoor zou voelen om een paar feiten voor mij te controleren. Betreffende je eigen regiment?' Nou, of ik dat zou willen, dacht Grey. Allemachtig, daar zou ik alles voor over hebben. Maar niet nu. 'Dat zou ik heel graag doen, kolonel. Ik voel me gevleid bij het idee dat u enige waarde hecht aan mijn oordeel. Zou morgenochtend u schikken? Na het ontbijt?' 'O,' zei Samson. 'Ik had gehoopt dat we het nu konden bespreken. Nou, dan maar op een andere dag. Ik zal je wel waarschuwen ...' Grey begreep instinctief dat het nu was of nooit. Samson had tot nu toe nooit veel tegen hem gezegd. Misschien, dacht hij wanhopig, kan ik hem nu genoeg vertellen om hem even tevreden te stellen en dan kan ik die kerels toch nog wel te pakken krijgen. Die onderhandelingen duurden soms uren. In ieder geval was dit het risico waard. 'Ik sta ook nu graag te uwer beschikking, kolonel. Maar niet al te lang, als u het niet erg vindt. Ik heb een beetje hoofdpijn. Maar een paar minuten wil ik u graag helpen.' 'Prima.' Kolonel Samson keek heel tevreden. Hij nam Grey bij de arm en leidde hem terug naar zijn hut. 'Ik kan je wel zeggen, Grey, dat jouw regiment bij mij in hoog aanzien stond. Het heeft zijn taak uitstekend verricht. Jij hebt nog eens een vermelding bij dagorder gekregen, is het niet? Was dat niet bij Kota Baroe?' 'Nee, kolonel.' Maar verdomme, ik had dat eigenlijk wel verdiend. 'Er was geen tijd om decoratie-rekesten door te zenden. Waarmee ik niet wil zeggen dat ik meer recht op een onderscheiding zou hebben gehad dan anderen.' En dat meende hij. Heel wat mannen hadden recht gehad op een VC, maar ze zouden het zelfs niet tot een vermelding bij dagorder brengen. Nu niet meer. 'Je weet nooit, Grey,' zei Samson. 'Na de oorlog kunnen we misschien nog heel wat goedmaken.' Hij liet Grey zitten. 'En vertel me nu eens: wat was de situatie aan de gevechtslinies toen jij Singapore bereikte?' Uit naam van de Koning zei Peter Marlowe: 'Ik betreur het mijn vriend te moeten berichten, dat de ellendige eigenaar van het horloge mij heeft uitgelachen. Hij zei, dat zijn alleruiterste prijs zesentwintighonderd dollar was. Ik schaam mij het u te noemen, maar omdat gij mijn vriend zijt, moet ik het u wel zeggen.' Torusumi was duidelijk teleurgesteld. Door bemiddeling van Peter Marlowe spraken zij over het weer en over het gebrek aan eten en Torusumi liet hun een gekreukte, versleten foto zien van zijn vrouw en drie kinderen en vertelde hun iets over zijn leven in het dorp dat even buiten Seoel lag en waar hij in zijn onderhoud had voorzien als boer, ondanks het feit dat hij aan de universiteit had gestudeerd. En hij zei dat hij de oorlog haatte en dat hij de Japanners haatte en dat alle Koreanen hun Japanse heren haatten. Koreanen mochten niet eens dienst nemen in het Japanse leger, zei hij. Zij zijn tweederangs burgers, ze hebben geen stem en kunnen bij de geringste opwelling door de laagste Japanners naar hartenlust worden getrapt. En zo spraken zij geruime tijd totdat Torusumi opstond. Hij nam zijn geweer weer aan van Peter Marlowe, die het al die tijd had vastgehouden, bezeten met het idee dat het geladen was en dat hij er de bewaker gemakkelijk mee zou kunnen doden. Maar waarom? En wat dan? 'Ik wil mijn vriend nog iets zeggen, omdat ik hem niet graag zonder winst zie gaan in deze van stank vervulde nacht en daarom verzoek ik mijn vriend nog eens met de inhalige eigenaar van dit ellendige horloge te overleggen. Eenentwintighonderd!' 'Ik moet mijn vriend er met alle eerbied op wijzen, dat de ellendige eigenaar een kolonel is en dus een man zonder gevoel voor humor. En hij heeft gezegd dat zesentwintighonderd het laagste is wat hij wil aannemen. Ik weet dat gij niet graag zoudt zien dat hij op mij spuwde.' 'Dat is zo. Maar ik verzoek beleefd in overweging te nemen, dat gij hem tenminste de kans zoudt moeten geven om een laatste aanbod af te slaan, een aanbod dat in ware vriendschap wordt gedaan, en waarbij voor mij zelf geen enkele winst overblijft. Misschien biedt gij hem op deze wijze de gelegenheid zijn onbehouwen houding te herzien.' 'Ik wil het proberen omdat gij mijn vriend zijt.' De Koning verliet Peter Marlowe en de Koreaan. Tijd verstreek en zij wachtten. Peter Marlowe luisterde naar het verhaal van Torusumi die vertelde hoe hij werd gedwongen om dienst te nemen hoewel hij niets voelde voor oorlogvoeren. En toen klom de Koning door het raam. 'De man is een zwijn, een eerloze hoer. Hij bespuwde mij en zei dat hij rond zou vertellen dat ik een slecht zakenman was en dat hij mij in de gevangenis zou laten opsluiten als ik een lager bedrag accepteerde dan vierentwintighonderd ...' Torusumi tierde en schold. De Koning zat er uiterlijk heel rustig bij, maar hij dacht: verduiveld, laat mijn intuïtie me nu werkelijk in de steek? Heb ik het ditmaal te ver doorgedreven? En Peter Marlowe dacht: verduiveld, waarom heb ik me met deze hele zaak ingelaten? Tweeëntwintig,' zei Torusumi venijnig. De Koning haalde hulpeloos, een geslagen man, de schouders op. 'Zeg hem dan maar dat het goed is,' zei hij tegen Peter Marlowe. 'Hij is me te handig af. Zeg hem dat ik afstand doe van mijn verdomde commissie om het verschil te dekken. Die schoft zal met geen cent minder genoegen nemen. Maar wat heb ik daar allemaal aan?' 'Gij zijt een man van staal,' zei Peter Marlowe uit naam van de Koning. 'Ik zal de ellendige eigenaar, de kolonel, zeggen dat hij zijn prijs kan krijgen, maar dat ik daartoe af zal moeten zien van mijn commissie om het verschil te overbruggen tussen de prijs die gij betaalt en de prijs die hij, de miserabele kolonel, aanvaardbaar acht. Maar waar is nu mijn winst? Zakendoen is een eervol bedrijf, maar zelfs bij zaken tussen vrienden behoort er winst te zijn aan beide zijden.' 'Omdat ge mijn vriend zijt, zal ik er nog eenmaal honderd bij doen. Dan is uw gezicht gered en een volgende keer behoeft ge niet weer zaken te doen met een zo inhalig en miserabel mens.' 'Ik dank u. Gij zijt wijzer dan ik.' De Koning overhandigde het horloge in het zeemleren etui en telde het geld van de enorme rol nieuwe namaakbiljetten. Tweeëntwintighonderd in een keurig stapeltje. Daarna overhandigde Torusumi de extra honderd dollar. Hij glimlachte. Hij was de Koning te slim af geweest. En de Koning had bij alle bewakers de naam een uiterst geslepen onderhandelaar te zijn. Hij zelf zou die Omega gemakkelijk voor vijfduizend dollar kunnen verkopen; nou, in ieder geval zonder enige moeite voor vijfendertighonderd. Geen slechte winst voor één wachtje. Torusumi liet het aangebroken pakje Kooa's liggen en voegde er nog een nieuw pakje aan toe als compensatie voor de slechte ruil die de Koning had gedaan. Het was ten slotte, dacht hij, een lange oorlog en de zaken gingen goed. En als de oorlog niet meer zo lang duurde - och, dan kon een man als de Koning nog wel eens een goede bondgenoot zijn. 'Je hebt het uitstekend gedaan, Peter,' zei de Koning. 'Ik dacht dat hij uit elkaar zou springen.' 'Ik ook. Maak het je gemakkelijk, ik ben zo terug.' De Koning trof Prouty nog op dezelfde plaats in de schaduw aan. Hij gaf hem negenhonderd dollar, het bedrag waarmee de verbitterde majoor met een ongelukkig gezicht had ingestemd en ontving zijn commissie, negentig dollar. 'Het wordt elke dag moeilijker,' zei de Koning. Ja, schoft, dacht Prouty, dat zal wel. Maar och, achthonderdtien is nog niet zo gek voor een namaak-Omega. Hij had veel plezier omdat hij de Koning zo lekker te grazen had genomen. 'Het is een lelijke teleurstelling voor me, korporaal, dat was het laatste voorwerp van waarde dat ik bezat.' Eens kijken, dacht hij, het zal ons zeker een paar weken kosten voor we er weer één klaar hebben. Die moet Timsen, de Aussie, dan maar verkopen. Plotseling zag Prouty Grey aankomen. Hij verdween tussen de wirwar van hutten, in de schaduw, veilig. De Koning sprong door het raam de Amerikaanse hut binnen en siste Peter Marlowe toe: 'Zit niet te suffen, sufferd, pak de kaarten op, verdomme!' De twee mannen wier plaatsen ze hadden ingenomen, keken rustig over hun schouders toe en zagen dat de Koning de grote stapel bankbiljetten over de deelnemers verdeelde zodat er voor elke man wat lag. Grey stond in de deur opening. Niemand lette op hem, totdat de Koning met een vriendelijk gezicht opkeek en zei: 'Goeden avond, luitenant.' 'Goeden avond.' Het zweet liep in dikke druppels van Grey's gezicht. 'Dat is een heleboel geld.' Mijn hemel wat een geld, dacht hij, ik heb mijn hele leven zoveel geld niet bij elkaar gezien. Wat zou ik met een deel daarvan niet allemaal kunnen doen. 'We houden van een gokje, luitenant.' Grey wendde zich af en verdween in de nacht. Die verdomde Samson! De mannen speelden een paar spelletjes tot het veilig-signaal werd gegeven. Toen schoof de Koning snel het geld bijeen en gaf ieder van de mannen tien dollar. Ze bedankten hem in koor. Hij gaf Dino tien dollar voor elk van de wachters die buiten stond, gebaarde met zijn hoofd naar Peter en samen liepen ze naar zijn kant van de hut. 'We hebben recht op een kop koffie.' De Koning was een beetje moe. De inspanning nodig om voortdurend aan de top te blijven was groot. Hij ging op zijn bed liggen en Peter Marlowe zette koffie. 'Ik vrees dat ik je niet veel geluk heb aangebracht,' zei Peter Marlowe rustig. 'Huh?' 'Met de verkoop van dat horloge, dat ging niet zo best, hè?' De Koning brulde van het lachen. 'Het is allemaal precies volgens plan gegaan. Hier,' zei hij en pakte een biljet van honderd en één van tien dollar en gaf die aan Peter Marlowe. 'Je bent me twee dollar schuldig.' 'Twee dollar?' vroeg Peter Marlowe en keek naar het geld. 'Waar is dat voor?' 'Dat is jouw commissie.' 'Waarvoor?' 'Verdomme, je dacht toch niet dat ik jou voor niets liet werken? Waar zie je me voor aan?' 'Ik heb je gezegd dat ik graag bereid was om het te doen. Ik heb nergens recht op want ik heb alleen maar even als tolk dienst gedaan.' 'Je bent gek. Honderdacht dollar - tien procent. Dat is geen cadeautje, dat is van jou, dat heb je verdiend.' 'Jij bent zelf gek. Hoe kan ik nu honderdacht dollar verdiend hebben aan de verkoop van een horloge voor tweeëntwintighonderd dollar, als dat de inkoopprijs was en er dus helemaal geen sprake is van winst? Ik kan het geld dat hij je toe heeft gegeven toch niet van je aannemen.' 'Kunnen jullie het niet gebruiken? Jij of Mac of Larkin?' 'Natuurlijk wel, maar dat zou niet eerlijk zijn. En ik begrijp niet hoe je komt aan dat bedrag van honderdacht dollar.' 'Peter, het is me een raadsel hoe jij in deze wereld al die tijd in leven bent gebleven. Kijk eens, ik zal het je zo eenvoudig mogelijk vertellen. Ik heb duizendentachtig dollar aan dat handeltje verdiend. Tien procent daarvan is honderdacht. Ik heb je honderdtien gegeven, dus krijg ik nog twee dollar van je.' 'Maar hoe heb je dat dan allemaal verdiend terwijl je ...' 'Dat zal ik je zeggen. Daar gaat je eerste les in zakendoen. Je koopt goedkoop en je verkoopt duur, als je dat kunt. Neem nou vanavond eens,' en de Koning legde hem opgewekt uit hoe hij Prouty te slim af was geweest. Toen hij zweeg zei Peter Marlowe een hele tijd niets. Eindelijk opperde hij: 'Maar dat lijkt me niet eerlijk.' 'D'r is niks oneerlijks aan, Peter. Alle zakendoen is gebaseerd op het principe dat je duurder verkoopt dan inkoopt - anders ga je eronder door.' 'Ja, natuurlijk, maar is jouw winst nou niet een beetje aan de hoge kant?' 'Verrek, nee, hoe zo? We wisten allemaal dat het horloge niet echt was. Behalve Torusumi. En je vindt het toch niet erg om die te bedonderen? En hij kan het horloge beslist nog voor een goede prijs kwijt aan een Chinees.' 'Nee, ik geloof niet dat ik daar bezwaar tegen heb,' zei Marlowe. 'Goed. En dan Prouty. Die verkocht een nagemaakt horloge. Misschien had hij het wel gestolen, God weet het. Maar hij heeft er een slechte prijs voor gekregen omdat hij een slecht zakenman is. Als hij het lef had gehad het horloge terug te nemen en er mee weg te lopen, dan had ik hem moeten tegenhouden en de prijs verhogen. Hij had kunnen sjacheren. Hij zal zich geen ogenblik zorgen maken als ik gedonder krijg over dat horloge. Het behoort tot mijn wijze van handeldrijven dat ik de klant altijd bescherm - Prouty is dus veilig en dat weet hij - terwijl ik heel goed in een bijzonder lastige situatie zou kunnen geraken.' 'Wat doe je als Torusumi ontdekt dat het geen Omega is en het terugbrengt?' 'O, hij zal zeker terugkomen,' zei de Koning lachend. En de warmte van die lach was een genot om te zien. 'Maar hij zal zich niet beklagen! Als hij dat doet zou hij zijn gezicht verliezen. Hij zal nooit durven toegeven dat ik een veel slimmer onderhandelaar ben dan hij. Zijn kameraden zouden hem doodpesten als ik dat rondvertelde. Ja, hij zal vast terugkomen, maar alleen om me de volgende keer te slim af te zijn.' Hij stak een sigaret op en reikte Peter Marlowe er ook een aan. 'Zo,' vervolgde hij vrolijk, 'Prouty heeft dus zijn negenhonderd gekregen, minus mijn tien procent. Een laag bedrag, maar niet oneerlijk, want je moet niet vergeten dat jij en ik het hele risico hebben gelopen. En nu onze kosten. Ik heb honderd dollar moeten betalen om de kast er als nieuw te doen uitzien, het horloge te laten schoonmaken en een nieuw glas te kopen. Twintig voor Max die van de op handen zijnde verkoop had gehoord. De vier wachten tien dollar elk en dan nog eens zestig voor de jongens die ons hebben gedekt met hun pokerspelletje. Totaal dus elfhonderdtwintig. Tweeëntwintighonderd min elfhonderdtwintig is duizend-en-tachtig dollar. Tien procent daarvan is honderdacht. Doodeenvoudig.' Peter Marlowe schudde zijn hoofd. Zoveel cijfers en zoveel geld en zoveel opwinding. Het ene ogenblik zaten ze wat te praten met een Koreaan en het volgende ogenblik had hij honderdtien - nee, honderdacht - dollar. Zo maar. Verduiveld, dacht hij plotseling vol vreugde, dat is meer dan twintig kokosnoten of een heel stel eieren! Mac! Nu kunnen we hem wat extra's geven. Eieren, eieren, dat is wat hij nodig heeft. Maar plotseling hoorde hij zijn vader spreken, hoorde hem zo duidelijk alsof hij vlak naast hem zat. En hij zag hem ook, rechtop en een beetje gezet in de uniform van de Royal Navy. "Luister eens, mijn zoon, er is nog zoiets als eer. Als je met een man onderhandelt, zeg hem dan de waarheid, dan moet hij vanzelf ook de waarheid tegen jou spreken of hij is geen man van eer. Bescherm een andere man, zoals je van hem zou verwachten dat hij jou beschermde. En als een man niet weet wat eer betekent, ga dan niet met hem om, want hij zal je besmetten. Vergeet nooit dat er mannen van eer zijn en smeerlappen. Er is eerlijk geld en vuil geld." "Maar dit is geen vuil geld," hoorde hij zich zelf antwoorden, "de Koning heeft dat juist uiteengezet. Ze wilden hem te slim af zijn, maar hij was ze de baas." "Zeker, maar het is oneerlijk om het eigendom van een man te verkopen en hem dan een veel lagere prijs te noemen dan je zelf hebt gekregen." "Ja, maar ..." "Er zijn geen maren, mijn zoon. Zeker, er zijn graden van eer - maar één man kan slechts volgens één erecode leven. Doe maar wat je het beste lijkt. Jij moet zelf beslissen. En soms moet men zich bij bepaalde omstandigheden aanpassen. Maar in hemelsnaam bewaak je zelf en je geweten, niemand anders kan dat voor je doen. En vergeet niet dat een verkeerde beslissing je soms even goed kan doden als een kogel!" Peter Marlowe woog het geld en dacht na over wat hij daarmee kon doen en hij niet alleen, maar ook Mac en Larkin. De schaal sloeg zwaar naar één zijde door. Het geld behoorde eigenlijk toe aan de groep van Prouty en het was misschien het laatste wat ze bezaten. Misschien zou door het gestolen geld Prouty en zijn groep, waarvan hij niemand kende, in moeilijkheden geraken, sterven. Allemaal door zijn inhaligheid. Daartegenover stond natuurlijk Mac. Die had onmiddellijk geld nodig. En Larkin ook. En dan ik zelf, we moeten mij niet vergeten. Hij herinnerde zich dat de Koning gezegd had: 'Je hoeft geen cadeautjes van me aan te nemen!' maar hij had al vele giften aangenomen. Mijn God, wat moet ik doen? Maar God antwoordde niet. 'Dank je, bedankt voor het geld,' hoorde Peter Marlowe zich zelf zeggen. Hij stopte het weg. Hij was er zich met zijn gehele wezen van bewust dat dit geld brandde. 'Niks te danken. Je hebt het verdiend. Het is van jou. Je hebt ervoor gewerkt. Ik heb je niets cadeau gegeven.' De Koning was in een stralend humeur en zijn vreugde won het van Peter Marlowes zelfverachting. 'Vooruit,' zei hij, 'we moeten ons eerste gezamenlijke handeltje vieren. Met mijn hersens en jouw Maleis zullen we nog eens leven als miljonairs.' En de Koning bakte twee eieren. Terwijl ze aten, vertelde de Koning dat hij de jongens had uitgezonden om extra voedsel te kopen toen hij hoorde dat Yoshima de radio had gevonden. 'Je moet in dit leven nu eenmaal gokken, Peter. Het leek me dat de Jappen ons wel een tijdje het leven zuur zouden maken. Maar dan alleen diegenen die niet vooruit konden zien. Neem Tex nou eens. Die arme bliksem had zelfs geen geld om een ei te kopen. En neem nou eens Larkin en jij zelf. Als ik er niet was geweest, zou Mac nou nog sterven van de pijn, arme bliksem. Ik wil natuurlijk graag helpen. Ik houd ervan om mijn vrienden te helpen. Een man moet zijn vrienden nou eenmaal helpen, anders wordt alles zinloos.' 'Ja, dat zal wel,' zei Marlowe na enige tijd. Maar wat een afschuwelijk iets om te zeggen. De woorden van de Koning hadden hem pijn gedaan en hij begreep niet dat de Amerikaanse geest simpel denkt in sommige zaken, even simpel en ongecompliceerd als de Engelse geest. Een Amerikaan is trots op zijn vermogen om geld te verdienen en dat is juist. Een Engelsman, zoals Peter Marlowe, is trots als hij voor het vaandel sterft en dat is juist. Hij zag de Koning uit het raam kijken en volgde zijn blik. Hij zag een man het pad oplopen. Toen de man in de lichtbundel kwam, herkende Peter Marlowe hem. Het was kolonel Samson. Toen Samson de Koning zag, wuifde hij amicaal. 'Goedenavond, korporaal,' zei hij en liep langs de hut heen. De Koning telde negentig dollar af en stelde die aan Peter Marlowe ter hand. 'Doe me een plezier, Peter. Doe hier tien dollar van jou bij en geef dan het geheel aan die vent.' 'Aan Samson? Aan kolonel Samson?' 'Ja, natuurlijk, je zult hem vinden bij de hoek van de gevangenis.' 'Hem geld geven? Zo maar geld geven? Maar wat moet ik dan zeggen?' 'Zeg maar dat het van mij komt.' Mijn hemel, dacht Peter Marlowe geschrokken, staat Samson ook op de loonlijst? Dat kan toch niet! En ik doe het niet. Jij bent mijn vriend, maar ik kan niet naar een kolonel toe lopen en zeggen, hier heb je honderd dollar van de Koning, dat gaat niet! De Koning doorzag zijn vriend onmiddellijk. O, Peter, dacht hij, wat ben je toch nog een kind! En hij voegde er in gedachten aan toe, loop naar de bliksem! Maar die laatste gedachte wierp hij weer ver van zich af en hij vervloekte zich zelf. Peter was de enige vent in het kamp waarmee hij ooit bevriend had willen zijn, de enige vent die hij nodig had. En dus besloot hij hem de dingen van het leven te leren. Het zal wel hard zijn, Peter, mijn jongen, en het zal je wel pijn doen, maar ik zal je het een en ander leren, al zou je er onderdoor gaan. Je zult het overleven en je zult mijn partner worden. 'Peter,' zei hij, 'er zullen momenten komen waarop je me eenvoudig moet vertrouwen. Ik zal je nooit in de steek laten. Zolang je mijn vriend bent, kun je me vertrouwen. Als je mijn vriend niet wilt zijn. goed, dat is jouw zaak. Maar ik wil je graag als vriend hebben.' Peter Marlowe wist dat hij op dit ogenblik de waarheid hoorde. Dit was weer een beslissend moment. Neem dat geld in vertrouwen aan of laat het liggen en verdwijn. Een man moet altijd weer beslissingen nemen en het gaat dan meestal niet om zijn eigen leven alleen, maar ook om dat van anderen. Hij wist dat als hij het ene pad koos, hij het leven van Mac en Larkin op het spel zette, want zonder de Koning zouden ze even onbeschermd zijn als de meeste anderen in het kamp. Zonder de Koning zou hij nooit het dorp te zien krijgen, want hij wist dat hij nimmer alleen zou durven gaan - zelfs niet voor de radio. Het andere pad betekende de vernietiging van een erfenis, van een verleden. Samson was een macht in het beroepsleger, een man van kaste, positie en rijkdom en Peter Marlowe deugde alleen maar voor officier - zoals zijn vader voor hem en zijn zoon na hem -en een dergelijke beschuldiging zou nooit worden vergeven. En als Samson een huurling was, dan was alles wat ze hem hadden geleerd van nul en gener waarde. Peter Marlowe nam het geld op en liep het nachtelijk duister in, het pad op en trof kolonel Samson en hoorde de man fluisteren: 'O, hallo, Marlowe, ben jij het?' Hij zag zich zelf het geld overhandigen. 'De Koning heeft me gevraagd u dit te geven.' Hij zag de troebele ogen oplichten terwijl Samson begerig het geld telde en wegstopte in zijn versleten broek. 'Bedank hem van mij,' fluisterde Samson, 'en zeg hem dat ik Grey een uur lang heb tegengehouden. Langer ging niet, maar het was lang genoeg, is het niet?' 'Het was genoeg, maar op het nippertje,' hoorde hij zich zelf zeggen. En hij voegde eraan toe, 'maar de volgende keer houd je hem langer vast, of je stuurt ons een waarschuwing, kameraad! Niet weer zo stom zijn!' 'Ik heb hem zolang mogelijk vastgehouden. Zeg de Koning dat het me spijt, dat het me bijzonder spijt en dat het niet weer zal gebeuren. Dat beloof ik. Marlowe, je weet zelf hoe het soms gaat, het kan wel eens moeilijk zijn.' 'Ik zal hem zeggen dat het je spijt.' 'Ja, ja, dank je, dank je, Marlowe. Ik benijd je, Marlowe, omdat je zo dicht bij de Koning staat, je hebt geluk gehad.' Peter Marlowe liep terug naar de Amerikaanse hut. De Koning bedankte hem en hij bedankte de Koning nog eens en liep weer de nacht in. Hij vond een kleine heuvel vanwaar je boven het prikkeldraad uit kon kijken. Hij verlangde ernaar in zijn Spitfire omhoog te schieten naar de hemel, helemaal alleen, hoog, hoog, hoog de hemel in, waar alles zuiver is en helder, waar geen schoften zijn - zoals ik - waar het leven eenvoudig is en waar je met God kunt spreken en van God kunt zijn zonder schaamte.
13
Peter Marlowe lag op zijn krib nog half in slaap. Rondom hem waren mannen bezig wakker te worden, op te staan, naar de toiletten te gaan, zich gereed te maken voor de corveedienst en naar en van de hut te lopen. Mike was al bezig met het fatsoeneren van zijn snor die van punt tot punt 35 centimeter mat; hij had gezworen dat hij het ding met geen schaar of mes zou aanraken voordat hij bevrijd was. Barstairs stond al op zijn hoofd om zijn Yoga te beoefenen, Phil Mint zat al in zijn neus te peuteren, er werden al aanstalten gemaakt om te gaan bridgen, Raylins was zijn zangoefeningen al begonnen, Myner oefende zich op zijn namaakpiano, dominee Grover was al bezig iedereen moed in te spreken en Thomas vloekte als gewoonlijk omdat het ontbijt zo laat was. Boven Peter Marlowe kreunde Ewart in de bovenste krib, werd wakker en slingerde zijn benen over de rand. 'Kerel, wat een nacht.' 'Je hebt liggen trappen als een gek.' Peter Marlowe had die opmerking al vele malen gemaakt want Ewart sliep altijd heel onrustig. 'Sorry.' Ewart zei dat altijd, "Sorry". Hij kwam met een zware sprong op de grond neer. Hij hoorde eigenlijk niet in Changi thuis. Zijn thuis was een kilometer of acht, negen daarvandaan in het kamp voor burgers, waar zijn vrouw en kinderen zaten - misschien zaten. Men had nimmer enig contact tussen de kampen toegestaan. 'Laten we het bed uitbranden na de douche,' zei hij gapend. Hij was een korte, donkere, bijzonder nette man. 'Prima idee.' 'Je zou niet zeggen dat we het drie dagen geleden ook hebben gedaan. Hoe heb jij geslapen?' 'Och, net als altijd.' Maar Peter Marlowe wist dat niets ooit meer als vroeger zou zijn, nu hij het geld had aangenomen en Samson had leren kennen. De ongeduldigen stonden al in de rij voor het ontbijt toen zij de dubbele ijzeren brits de hut uitdroegen. Ze beurden het bovenste bed eraf en trokken de ijzeren paaltjes los die in sleuven van het onderste bed pasten. Toen namen ze wat kokosnoten-takken en bladeren die onder hun stuk van de hut lagen en stookten vuurtjes onder de vier poten van de bedden. Terwijl de poten heet werden, namen ze brandende takken op en hielden die onder de lengtestaven en onder de stalen veren. Spoedig was de aarde onder de bedden zwart van de wandluizen. 'Verdomme, jullie daar,' schreeuwde Phil, 'moet dat nou beslist vóór het ontbijt?' Hij was een zure man met een kippenborst en opvallend rood haar. Ze reageerden er niet op. Phil schreeuwde altijd tegen hen en zij brandden hun bedden altijd schoon vóór het ontbijt. 'Verduiveld, Ewart,' zei Peter Marlowe, 'die rotdingen zouden het bed op kunnen nemen en ermee wegwandelen.' 'Ze hadden mij vannacht bijna uit mijn bed gegooid, die vieze smeerlappen.' In een plotselinge woede aanval sloeg Ewart in op de duizenden en duizenden insekten. 'Kalmpjes maar aan, Ewart.' 'Ik kan er niets aan doen, ik krijg er de rillingen van.' Toen ze klaar waren met de bedden lieten ze die staan om af te koelen en maakten ze hun matrassen schoon. Dat kostte een half uur. Daarna de klamboes. Ook een half uur. Daarna waren de bedden genoeg afgekoeld om de britsen weer in elkaar te zetten. Ze droegen het geheel terug naar de hut en zetten de poten in vier zorgvuldig schoongemaakte en met water gevulde blikken, waarbij ze er nauwkeurig op toezagen dat de poten nergens de randen van het blik aanraakten. 'Wat is het voor dag, Ewart?' vroeg Peter Marlowe verstrooid terwijl ze wachtten op het ontbijt. 'Zondag.' Peter Marlowe huiverde omdat hij op datzelfde ogenblik terugdacht aan die andere zondag. Dat was nadat de Japanse patrouille hem had ingepikt. Die zondag had hij in Bandoeng in een hospitaal gelegen. Die zondag hadden de Japanners alle krijgsgevangenen gezegd, dat zij hun bezittingen bij elkaar moesten pakken en op mars moesten gaan naar een ander hospitaal. Ze hadden bij honderden op de binnenplaats van het hospitaal gestaan. Alleen de hogere officieren gingen niet mee. Die zouden naar Formosa worden gezonden, werd er beweerd. Ook de generaal bleef achter, hij was de hoogste officier en hij wandelde openlijk door het kamp en bad tot de Heilige Geest. De generaal was een keurige man, breed in de schouders en zijn uniform was nat van het speeksel van de overwinnaars. Peter Marlowe herinnerde zich hoe hij zijn matras door de straten van Bandoeng had gedragen onder een hete hemel; de straten waren omzoomd met schreeuwende mensen, gekleed in veelkleurige gewaden. Ten slotte had hij de matras weggegooid -veel te zwaar. Hij was gevallen en weer opgestaan. Toen waren de poorten van de gevangenis opengegaan en daarna hadden de poorten van de gevangenis zich gesloten. Er was ruimte genoeg om op de binnenplaats te gaan liggen. Maar hij en een paar anderen werden opgesloten in kleine cellen. Er waren kettingen aan de muren en een klein gat in de grond, dat het toilet voorstelde en rondom dat gat lagen uitwerpselen van jaren. Stinkend, halfverrot stro bedekte de grond. In de cel naast hem zat een waanzinnige, een Javaan die amok had gemaakt en drie vrouwen en twee kinderen had gedood voordat de Hollanders hem hadden kunnen overmeesteren. Maar nu waren de Hollanders niet langer de gevangenbewakers; nu zaten ze zelf in de gevangenis. Al die dagen en al die nachten had de waanzinnige met zijn ketenen gerammeld en geslagen, en hij had ononderbroken gegild. Er was een heel klein gaatje in Peter Marlowes deur. Hij lag op het stro en keek door het gat naar voeten en wachtte op eten en luisterde naar de gevangenen die vloekten en stierven, want er heerste cholera. Hij wachtte een eeuwigheid. En toen was er vrede en schoon water en de wereld bestond niet langer alleen maar uit een klein gaatje, maar boven zijn hoofd stond de hemel en hij werd met koel water afgesponst en alle viezigheid werd van hem afgewassen. Hij opende zijn ogen en zag een vriendelijk gezicht dat op de kop stond en er was nog een ander gezicht en beide straalden ze van kalmte en vrede en hij dacht dat hij nu werkelijk dood was. Maar het waren Mac en Larkin. Die hadden hem ontdekt juist voordat ze de gevangenis verlieten om te worden overgebracht naar een ander kamp. Ze hadden eerst gedacht dat hij een Javaan was, zoals de waanzinnige in de cel naast hem, die nog altijd gilde en met zijn kettingen rammelde, omdat hij ook in het Maleis had geschreeuwd en er niet had uitgezien als een Javaan. 'Vooruit, Peter,' zei Ewart, 'het eten is klaar.' 'O, dank je,' zei Peter Marlowe en greep zijn etensblikken. 'Voel je je wel goed?' 'Jazeker.' En een ogenblik later voegde hij eraan toe: 'Het is heerlijk om te leven, hè?'
Midden op de morgen vloog het nieuws door het kamp dat de Japanse commandant de standaardrantsoenen rijst weer ging invoeren om een grote overwinning van de Japanners ter zee te vieren. De commandant had gezegd dat een Amerikaans eskader geheel vernietigd was, dat de aanval op de Fillippijnen daardoor tot staan was gekomen en dat Japanse strijdkrachten zich hergroepeerden voor de invasie van Hawaï. Geruchten en tegengeruchten. Meningen en tegengestelde meningen. 'Verdomde leugens! Dat is alleen maar om een forse nederlaag te verbloemen!' 'Dat geloof ik niet, ze hebben ons nog nooit hogere rantsoenen gegeven om een nederlaag te vieren!' 'Moet je hem horen! Hogere rantsoenen! We krijgen alleen terug wat ze ons hadden afgenomen. Nee, ouwe jongen, geloof mij nou maar, de rot Jappen krijgen eindelijk hun portie, neem dat nou maar van mij aan!' 'Wat weet jij verdomme, wat wij niet weten? Jij hebt zeker een radio?' 'En als ik er een had, dan zou ik het jou nog niet vertellen, daar kan je donder op zeggen.' 'Zeg, hoe is het eigenlijk met Daven gegaan?' 'Met wie?' 'Met die man van de radio.' 'O ja, ik weet wie je bedoelt, maar ik heb hem niet gekend. Wat was dat voor een kerel?' 'Moet een prima vent zijn geweest, zeggen ze. Jammer dat ze die te pakken hebben gekregen.' 'Ik wou dat ik de vent in handen kreeg die hem heeft verraden. Maar ik wed dat het een vent van de Luchtmacht was. Of een Australiër. Die schoften verkopen hun hele hebben en houden voor een dubbeltje!' 'Ik ben een Australiër, vuile Pommy-schoft!' 'Nou, kalm maar aan! Het was maar een grapje.' 'Nou, dan houd jij er een raar soort humor op na, vuilak.' 'Nou, een beetje kalmpjes aan, jullie twee daar, hè? Het is veel te heet om ruzie te maken. Wie heeft er iets te roken?' 'Hier, doe maar een trekje aan de mijne.' 'Verdomme, wat is dat scherp!' 'Papajabladeren. Ik heb ze zelf gefermenteerd. Lang niet gek, als je er eenmaal aan gewend bent.' 'Kijk daar eens!' 'Waar?' 'Daar op de weg. Marlowe!' 'Is dat 'em, wel verdomme! Ze zeggen dat hij nu aanpapt met de Koning.' 'Daarom heb ik je hem gewezen, sufferd. Dat weet het hele kamp al.' 'Ik kan het hem niet kwalijk nemen. Ik zou hetzelfde doen als ik de kans kreeg. Ze zeggen dat de Koning geld heeft en gouden ringen en genoeg voedsel voor een heel leger.' 'Ze zeggen dat het een homo is en dat Marlowe zijn nieuwe griet is.' 'Heb ik ook gehoord.' 'Ach, barst toch. De Koning is geen flikker, alleen maar een zwartehandelaar. Maar hij is zo sluw als een vos, dat moet ik toegeven, de vuile schoft.' 'Nou ja, homo of geen homo, ik wou dat ik Marlowe was. Weet je dat de Koning hem een hele stapel dollars heeft gegeven? Ik heb gehoord dat hij en Larkin eieren hebben gekocht en een hele kip.' 'Kerel, je bent gek. Niemand heeft zoveel geld, behalve de Koning dan natuurlijk. Ze hebben eigen kippen. Daar zal er wel een van zijn gestorven. Jij met je idiote verhalen.' 'Wat zou Marlowe in die zak hebben?' 'Eten, natuurlijk, wat anders? Dat spreekt toch vanzelf.' Peter Marlowe liep in de richting van het hospitaal. In zijn etensblik zat het borstvlees van een kip, een poot en de dij. Peter Marlowe en Larkin hadden dit gekocht van overste Foster voor zestig dollar en wat tabak en de toezegging van een bevrucht ei gelegd door Nonja, dat Rajah, de zoon van Sunset, bevrucht zou hebben. Ze hadden met Macs instemming besloten om Nonja nog één kans te geven voordat ze haar slachtten, zoals ze eigenlijk verdiende, want geen van haar eieren had een kuiken opgeleverd. Misschien lag het helemaal niet aan Nonja, had Mac gezegd, misschien lag het wel aan de haan, die het eigendom was van overste Foster - misschien had al dat gewapper met vleugels, al dat gepik en al dat gespring bovenop kippen niets te betekenen! Peter Marlowe zat naast Mac terwijl die het meegebrachte vlees at. 'Mijn God, jochie, ik kan me de tijd niet herinneren dat ik me zo goed heb gevoeld of zo verzadigd.' 'Prachtig. Je ziet er uitstekend uit, Mac.' Peter Marlowe vertelde Mac waar het geld voor de kip vandaan was gekomen en Mac zei: 'Je had gelijk dat je het geld aannam. Heel waarschijnlijk heeft dat Prouty- joch het ding gestolen of zelf gemaakt. Hij had zo iets slechts niet mogen verkopen. Vergeet niet, jochie, Caveat emptor.' Maar als dat allemaal zo is,' zei Peter Marlowe, 'waarom voel ik me dan zo ver domd schuldig. Jij en Larkin zeggen dat het juist was. Al lijkt het me dat Larkin minder positief was dan jij.. Het gaat hier om zaken, jochie, en Larkin is een accountant, die weet niks af v an zakendoen.' En jij evenmin, jij was maar een onbetekenend rubberplantertje. Wat moet jij nou kweten van zakendoen? Jij hebt je hele leven op een plantage gezeten!' 'Dan weet je niet veel van plantages af, jochie,' zei Mac in zijn zwak getroffen. 'Een planter die geen zakenman is, gaat er zo onderdoor. Dag in dag uit heb je te maken met de Tamils en de Chinezen en dat zijn eersteklas zakenlui. Die hebben elke truc die er op de gehele wereld bestaat uitgevonden.' Zo praatten ze en Peter Marlowe was blij dat Mac weer zo pittig reageerde op zijn steken onder water. Bijna zonder zich er bewust van te zijn gingen ze over op Maleis. En toen zei Peter langs zijn neus weg: 'Kent gij het ding dat uit drie dingen bestaat?' Uit veiligheidsoverwegingen sprak hij over de radio in de taal der gelijkenissen. Mac keek om zich heen om er zich van te vergewissen dat er niemand kon afluisteren. 'Voorzeker weet ik waarvan ge spreekt.' 'Weet gij thans waaraan het lijdende is?' 'Neen, hoewel ik de ziekte thans op het spoor ben. Waarom vraagt gij hierna?' 'Omdat de wind een gefluisterd woord heeft aangedragen, dat sprak van een medicijn die vele ziekten zou kunnen genezen.' Macs gezicht begon te stralen. ' Wah-lah,' zei hij, 'gij verheugt het hart van een oud man. Over twee dagen zal ik deze plaats verlaten. Dan zult gij mij naar die fluisteraar voeren.' 'Neen, dat is niet mogelijk. Ik moet dit alleen doen. En snel.' 'Ik wil u niet in gevaar brengen,' zei Mac peinzend. 'De wind bracht hoop mee. En zoals het geschreven staat in de koran, zonder hoop is de mens slechts een dier.' 'En toch is het beter om te wachten dan om de dood te zoeken.' 'Ik zou wel wachten als ik de kennis die ik zoek niet heden zou moeten bezitten!' 'Waarom?' vroeg Mac plotseling in het Engels. 'Waarom vandaag, Peter?' Peter Marlowe vervloekte zich zelf omdat hij in de val was gelopen die hij met zoveel zorg had getracht te vermijden. Als hij Mac over het dorp vertelde, zou Mac buiten zich zelf geraken van bezorgdheid. Mac kon hem natuurlijk niet tegenhouden, maar hij wist dat hij niet zou gaan als Mac en Larkin hem nadrukkelijk verzochten er vanaf te zien. Wat doe ik nou, verdomme? En toen herinnerde hij zich het advies van de Koning. 'Vandaag of morgen, och, dat is eigenlijk ook niet zo belangrijk. Het interesseerde me alleen,' zei hij en speelde zijn troefkaart uit. Hij stond op. Zo ongeveer de oudste truc ter wereld. 'Nou, tot morgen dan, Mac. Misschien komen Larkin en ik vanavond nog even hier.' 'Ga zitten, jochie, of heb je direct iets te doen?' 'Nee, ik heb niets te doen.' Mac ging opzettelijk weer over op Maleis. 'Spraakt gij naar waarheid? Had dat "vandaag" niets te betekenen? De geest van mijn vader fluistert mij in dat de jeugd risico's neemt waar zelfs de duivel van zou terugschrikken.' 'Er staat geschreven dat het geringe tal der jaren niet altijd gepaard gaat met gebrek aan wijsheid.' Mac keek Peter Marlowe onderzoekend aan. Wat is hij van plan? Gaat hij iets uitspoken met de Koning? Maar ja, dacht hij vermoeid, Peter zit eigenlijk al tot over zijn oren in het radiogevaar en hij heeft een derde deel van het apparaat bij zich gedragen sedert Java. 'Ik ruik gevaren voor u,' zei hij ten slotte. 'De beer kan honing grijpen zonder het gevaar gebeten te worden. Een spin kan veilig zoeken onder rotsblokken,' zei Peter Marlowe, 'want hij weet waar en hoe hij moet zoeken. Vrees niet voor mij, Oude Man. Ik zoek slechts onder rotsen.' Peter Marlowe zorgde ervoor dat er op zijn gezicht niets te lezen was. Mac knikte, tevredengesteld. 'Kent gij mijn veldfles?' 'Voorzeker.' 'Ik vrees dat hij ziek is geworden doordat een regendruppel zich door een gat in zijn hemel heeft gewrongen en een ding heeft aangeraakt en het heeft gewond zoals een omgevallen boom in de wildernis. Het ding is klein, als een kleine slang, dun als een aardworm, kort als een kakkerlak.' Hij kreunde en rekte zich uit. 'Mijn rug, kerel, mijn rug, ik houd het niet uit," zei hij in het Engels. 'Wil je niet even mijn kussen wat beter leggen, jochie?' En terwijl Peter Marlowe zich over hem heen boog, kwam Mac iets overeind en fluisterde in zijn oor: 'Condensator van driehonderd microfarad.' 'Is het zo beter?' vroeg Peter Marlowe terwijl Mac weer ging liggen. 'Prima jochie, veel beter. En ga nou maar, al dat geklets heeft me vermoeid.' 'Je weet wel beter, oude schoft, je weet dat je er van opknapt.' 'En nou maar eens wat minder oud en oude en zo,puki 'mahlu!' 'Senderis!' zei Peter Marlowe en liep naar het zonlicht. Een condensator ter sterkte van 300 microfarad. Wat waren nou, verdomme, microfarads? De wind woei aan van de kant van de garage en hij rook de zoete met dieselolie bezwangerde lucht, zwaar van de olie en het vet. Hij ging naast het pad op zijn hurken zitten om van de geur te genieten. Mijn hemel, dacht hij, wat brengt die lucht een herinneringen mee. Kisten en Gosport en Farnborough en nog acht andere vliegvelden en Spitfires en Hurricanes. Maar daar wil ik nu niet aan denken, ik moet mijn gedachten bepalen bij de radio. Hij ging verzitten in de lotushouding, de rechtervoet op zijn linkerdij, de linkervoet op de rechterdij, de handen in zijn schoot, knokkels tegen elkaar, terwijl de duimen elkaar aanraakten en zijn vingers in de richting van zijn navel wezen. Hij had heel vaak zo gezeten. Het hielp hem te denken, want toen de eerste pijn eenmaal voorbij was, was er een grote kalmte in zijn gehele lichaam gekomen en had de geest zich vrij kunnen bewegen. Hij zat daar rustig en vele mannen liepen hem voorbij en ze merkten hem nauwelijks op. Er was ten slotte niets vreemds in de aanblik van een man die op deze wijze in de zon zat, donkerverbrand en gekleed in een sarong. Ik weet nu wat we hebben moeten en wat ik op de een of andere wijze moet zien te bemachtigen. Er is natuurlijk een radio in dat dorp. Dorpen zijn als eksters, ze verzamelen alles wat ze vinden; en hij lachte en dacht aan zijn dorp op Java. Hij had de dessa ontdekt nadat hij heel lang door de wildernis had gezworven en volkomen uitgeput was en geen idee meer had waar hij zich bevond. Hij was meer dood dan levend en ver van het wegennet dat Java doorkruiste. Hij had vele, vele kilometers hard gelopen die elfde maart. De strijdkrachten op het eiland hadden op de achtste maart gecapituleerd; het was toen 1942. Drie dagen lang had hij door de jungle gezworven, voortdurend belaagd door vliegen, muggen en andere insekten, zijn kleren waren aan flarden gescheurd en bloedzuigers hadden zich vastgezet op zijn blote vlees en hij was doornat geworden van de regen. Hij had niemand gezien en had ook niemand gehoord sinds hij het vliegveld noordelijk van Bandoeng, het vliegveld van de jagers, had verlaten. Hij had wat er van zijn squadron over was verlaten en ook zijn Hurricane. Maar voor hij vluchtte, had hij zijn onbruikbare kist in de brand gestoken. Het minste wat een man voor zijn vriend kon doen was hem fatsoenlijk te cremeren. Toen hij het dorp bereikte liep het tegen zonsondergang. De Javanen die hem omringden, waren hem vijandig gezind. Ze raakten hem niet aan, maar de woede in hun ogen sprak voor zich zelf. Ze staarden hem zwijgend aan en niemand deed een poging om hem te helpen. 'Kan ik wat water en iets te eten krijgen?' vroeg hij. Geen antwoord. Toen had hij de bron gezien, was ernaar toegegaan en had er diep van gedronken. De anderen waren hem gevolgd. Toen was hij gaan zitten en wachtte af. Het dorp was klein en lag goed verborgen. Het leek een welvarende dessa. De huizen die om een pleintje waren gebouwd, stonden op palen en waren opgetrokken uit bamboe en afgedekt met atap. En onder de huizen scharrelden heel wat varkens en kippen. Bij een van de grootste huizen bevond zich een afgepaalde ruimte en daarbinnen vijf waterbuffels. Ook dat was weer een aanwijzing dat hij te doen had met een rijke dessa. Eindelijk werd hij naar het huis van het dorpshoofd gebracht. De zwijgende inboorlingen volgden hem op de treden, maar ze gingen het huis niet binnen. Ze zaten op de veranda en luisterden en wachtten. Het dorpshoofd was oud, zo bruin als een noot en een en al rimpels. En duidelijk vijandig. Het huis bestond, als alle huizen van de dessa, uit één groot vertrek dat door atapschermen in kleinere kamers was verdeeld. Middenin het deel dat gebruikt werd om te eten, te praten en te denken, bevond zich een porseleinen closetpot, compleet met zitting en deksel. Maar er waren geen wateraansluitingen en geen afvoer. De closetpot stond op de ereplaats op een geweven mat. Voor de closetpot zat het dorpshoofd op zijn hurken. Hij had doordringende ogen. 'Wat wil je hier?Toean?' Dat "toean" klonk beschuldigend. 'Ik wou alleen maar wat eten en wat water, meneer - en misschien zou ik hier een poosje kunnen blijven totdat ik weer wat ben opgeknapt.' 'U noemt mij nu meneer, terwijl drie dagen geleden alle blanken en ook u ons nog "bruintjes" noemden en een diepe minachting voor ons koesterden.' 'Ik heb u nooit "bruintjes" genoemd. Ik ben hierheen gezonden om te trachten uw land te beschermen tegen de Japanners.' 'Maar die hebben ons bevrijd van de vermaledijde Hollanders! Zoals ze het ge hele Verre Oosten zullen bevrijden van de blanke imperialisten.' 'Misschien, maar ik vrees dat u binnenkort de dag zult betreuren waarop zij hier kwamen.' 'Verdwijn uit mijn dorp. Ga maar naar de andere imperialisten. En verdwijn voor ik zelf de Japanners hier heen haal.' 'Er staat geschreven: "Als een vreemdeling tot u komt en verzoekt om gastvrijheid, geef hem die dan opdat gij u zult verheugen in de gunst van Allah." ' Het dorpshoofd keek hem geschrokken aan. Zijn huid was bruin als die van een noot, hij droeg een kort banjuj asje, een veelkleurige sarong en een hoofddoek. En het werd langzamerhand duister. 'Wat weet u van de koran en van de woorden van de profeet?' 'Zijn naam zij geprezen,' zei Peter Marlowe. 'Vele jaren geleden is de koran door een groot aantal mannen in het Engels vertaald.' Hij vocht voor zijn leven. Hij wist dat hij, als hij in dit dorp kon blijven, misschien een boot zou kunnen vinden die hem naar Australië zou brengen. Hij wist wel niet hoe hij met zo'n boot moest omgaan, maar hij wilde het risico van de overtocht graag aanvaarden. Gevangenschap betekende de dood. 'Zijt gij een gelovige?' vroeg het verbaasde dorpshoofd. Peter Marlowe aarzelde. Hij zou gemakkelijk kunnen voorgeven dat hij mohammedaan was. Een deel van zijn opleiding was gevormd door het bestuderen van het boek van de islam. De officieren van de strijdkrachten van Zijne Majesteit moesten dienst doen in vele landen. De jonge mannen uit families, waar men van vader op zoon officier wordt, moesten vele dingen leren naast hun gewone opleiding. Als hij ja zei, was hij veilig, wist hij, want Java was het domein van de mohammedanen. 'Nee, ik ben geen mohammedaan,' zei hij. Hij was vermoeid en aan het eind van zijn krachten. 'Tenminste, ik weet het niet. Ik heb geleerd in God te geloven. Mijn vader zei altijd tegen mij en mijn zusters, dat God vele namen heeft. Zelfs de christenen zeggen dat er een Heilige Drie-Eenheid is, dat God uit verschillende delen bestaat. Ik geloof niet dat het iets ter zake doet, hoe je God noemt. Het zal God niet interesseren of men hem God dan wel Allah noemt, of Boeddha of Jehovah - of hoe dan ook, want als hij werkelijk God is, dan weet hij ook dat wij maar sterfelijke wezens zijn en van dé grote dingen niet veel afweten. Ik geloof dat Mohammed een Man Gods was, een Profeet van God. Ik denk dat Jezus van God was en zoals Mohammed hem in de koran noemt "De Onschuldigste van de Pro feten". Of Mohammed, zoals hij zei, de laatste der profeten was, kan ik niet beoor delen. Ik geloof dat wij stervelingen over niets van God ooit zeker kunnen zijn. Maar ik geloof niet dat God een oude man is met een lange baard die op een gouden troon zit, hoog in de lucht. Ik geloof niet, wat Mohammed profeteerde, dat de gelovigen naar een paradijs zullen gaan en daar op zijden bedden zullen liggen en wijn drinken en bediend zullen worden door vele schone maagden, of dat het paradijs zal zijn als een tuin met een overvloed van groene struiken en zuivere beken en vruchtbomen. Ik geloof niet dat engelen vleugels hebben die op hun rug groeien.' De nacht daalde neer over de dessa, een baby huilde en werd zachtjes weer in slaap gesust. 'De dag zal komen waarop ik zal weten bij welke naam ik God moet aanspreken. Dat zal de dag zijn waarop ik sterf.' De stilte werd nog doordringender. 'Ik geloof dat het heel teleurstellend zou zijn om te ontdekken dat er geen God bestaat.' Het dorpshoofd gebaarde dat Peter Marlowe kon gaan zitten. 'U kunt blijven. Maar op deze voorwaarden. Ge moet zweren dat ge onze wetten zult gehoorzamen en een van de onzen zult worden. Ge zult op de rijstvelden werken en in het dorp, en het werk verrichten van een man. Niet meer en niet minder dan van elke andere man wordt verwacht. Ge zult onze taal leren en alleen onze taal spreken en onze kleding dragen en uw huid verven. Uw lengte en de kleur van uw ogen zullen luidkeels verkondigen dat ge een blanke zijt, maar misschien zullen kleur, kleding en taal u een tijdlang beschermen. Misschien zal men kunnen zeggen dat ge half-Javaans zijt. Gij zult geen vrouw aanraken zonder onze toestemming. En ge zult mij zonder tegenwerpingen gehoorzamen.' 'Aangenomen.' 'En dan is er nog dit. Het is gevaarlijk om een vijand van de Japanners verborgen te houden. Ge moet weten dat als de tijd komt dat ik moet kiezen tussen u en mijn dorp, tussen u en mijn volk, dat ik mijn dorp en mijn volk zal kiezen.' 'Dat begrijp ik, ik dank u, heer.' 'Zweer uit naam van God' - er gleed een vage glimlach over het gelaat van de oude man - 'zweer bij God dat ge gehoorzaam zult zijn en u aan deze voorwaarden zult houden.' 'Ik zweer uit naam van God, dat ik het met uw voorwaarden eens ben en gehoorzaam zal zijn. En ik zal niets doen dat u kwaad kan berokkenen.' 'Het kwaad ligt reeds in uw aanwezigheid hier, mijn zoon,' antwoordde de oude man. Nadat Peter Marlowe eten en drinken had gehad, zei het dorpshoofd: 'Van nu af aan spreekt ge geen Engels meer, doch alleen nog Maleis. Vanaf dit ogenblik. Alleen op die manier kunt ge het snel leren.' 'Goed. Maar mag ik eerst nog één ding vragen?' 'Ja.' 'Wat betekent die closetpot hier? Ik bedoel maar, er zitten geen pijpen aan en zo.' 'Die pot heeft geen betekenis; alleen behaagt het mij de gezichten van mijn gasten gade te slaan en ze te horen denken: "Wat een belachelijk ding om als versiering in huis te hebben."' Enorme lachgolven stegen uit de oude man op en de tranen liepen over zijn wangen en zijn gehele gezin bulderde mee en zijn vrouwen snelden toe om hem te helpen en zijn rug en zijn buik af te wrijven, maar ook zij lachten onbedaarlijk en ten slotte gierde ook Peter Marlowe mee.
Peter Marlowe glimlachte bij de herinnering. Wat een kerel die Toean Abu! Maar ik wil vandaag niet verder denken aan mijn vrienden in het dorp of aan N'ai, het meisje uit de dessa, dat zij mij gaven om aan te raken. Ik zal verder denken over de radio en over de vraag hoe ik die condensator kan bemachtigen en ideeën ver zamelen over wat ik vannacht in het dorp moet doen. Hij gaf de lotushouding op en wachtte geduldig tot het bloed weer door zijn aderen begon te vloeien. Rondom hem was de zoete geur van dieselolie, aangedragen door de bries. En met de bries kwamen ook de klanken van een psalm. Die kwamen uit de richting van het openluchttheater, dat deze week in handen was van de Angli caanse Kerk. De vorige week was het de Rooms-Katholieke Kerk geweest en de week daarvoor waren het de Zevende Dags Adventisten en de week daarvoor weeb een andere geloofsrichting. Men was zeer tolerant in Changi. Er zaten heel wat gelovigen op de ruwe banken en heel wat die niets of bijna niets geloofden. Sommigen waren aanwezig omdat je toch wat doen moest en anderen waren er omdat ze niets anders konden bedenken. Vandaag leidde dominee Drinkwater de dienst. De stem van dominee Drinkwater klonk warm en vol. Zijn ernst en overtuiging spraken uit elk woord en de woorden van de bijbel werden levend in zijn mond, ze schonken je hoop en deden je even vergeten dat je in Changi was en dat je een lege maag had. Smerige huichelaar, dacht Peter Marlowe, die een diepe minachting en afkeer voor Drinkwater koesterde. Hij herinnerde zich ... 'Hé, Peter,' had Dave Daven die dag gefluisterd, 'kijk daar eens!' Peter Marlowe zag dominee Drinkwater praten met een uitgeteerde korporaal van de RAF, die Blodger heette. Drinkwaters bed stond op een zeer gunstige plaats vlakbij de deur van Hut Zestien. 'Dat moet zijn nieuwe oppasser zijn,' zei Daven. Zelfs in het kamp werden de eeuwenoude tradities gehandhaafd. 'Wat is er dan met de oude gebeurd?' 'Lyles? Mijn oppasser zegt dat hij in het hospitaal ligt. Afdeling Zes.' Peter Marlowe stond op. 'Drinkwater kan met de soldaten doen wat hij wil, maar hij blijft van mijn mannen af.' Hij liep langs vier bedden. 'Blodger!' 'Wat is er, Marlowe?' vroeg Drinkwater. Peter Marlowe deed of hij niets had gehoord. 'Wat doe je hier, Blodger?' 'Ik breng de dominee een bezoek. Het spijt me...' hij kwam wat dichterbij '... ik zie niet zo goed meer.' 'Luitenant van de RAF, Marlowe.' 'O, hoe maakt u het, luitenant? Ik ben de nieuwe oppasser van de dominee, luitenant.' 'Maak dat je wegkomt en voor je weer een baantje als oppasser aanneemt, kom je bij mij eerst toestemming vragen, begrepen?' 'Maar luitenant.. 'Wie denk jij wel dat je bent, Marlowe?' snauwde Drinkwater. 'Jij hebt niets over hem te zeggen!' 'Hij wordt jouw oppasser niet, als je dat maar begrijpt.' 'Waarom niet?' 'Omdat ik het zeg. Je kunt gaan, Blodger.' 'Maar luitenant, ik zal de dominee heel goed verzorgen, werkelijk. Ik zal hard werken...' 'Waar heb je die sigaret vandaan?' 'Zeg, Marlowe, luister nou eens ...' Peter Marlowe draaide zich met een ruk naar de dominee toe. 'Jij houdt je mond.' Anderen in de hut hielden op met de dingen waarmee ze bezig waren en zochten faun spullen bij elkaar. 'Waar heb je die sigaret vandaan, Blodger?' 'Die heb ik van de dominee gekregen,' jammerde Blodger, die een paar stappen achteruit was gegaan, uit angst voor de toon van Peter Marlowes stem. 'Ik heb hem mijn ei gegeven. Hij heeft me beloofd dat ik tabak zal krijgen in ruil voor mijn dagelijks ei. Ik heb die tabak nodig en hij kan gerust de eieren krijgen.' 'Daar steekt toch geen kwaad in,' zei Drinkwater optimistisch, 'het kan toch geen kwaad als ik die jongen wat tabak geef. Hij heeft me erom gevraagd. In ruil voor een ei.' 'Ben jij de laatste dagen nog op afdeling Zes geweest?' vroeg Peter Marlowe. 'Heb je geholpen om Lyles opgenomen te krijgen? Je laatste oppasser? Die is nu blind.' 'Dat is mijn schuld niet. Ik heb hem niets gedaan.' 'Hoeveel van zijn eieren heb jij opgegeten?' 'Geeneen, ik heb er geeneen van gehad.' Peter Marlowe greep een bijbel en duwde die in Drinkwaters handen. 'Zweer het, dan zal ik het geloven. Zweer het, of bij God ik sla je tot moes!' 'Ik zweer het!' zei Drinkwater kreunend. 'Jij verdomde leugenbek!' schreeuwde Dave Daven. 'Ik heb gezien dat je eieren van Lyles aannam. Dat hebben we allemaal gezien.' Peter Marlowe greep Drinkwaters etensblik en vond het ei. Hij sloeg het in Drinkwaters gezicht stuk en duwde hem met geweld de schillen in de mond. Drinkwater viel flauw. Peter Marlowe wierp hem een kom water in het gezicht en hij kwam weer bij. 'Wees gezegend, Marlowe,' fluisterde hij. 'Wees gezegend omdat je mij op mijn dwalingen hebt gewezen.' Hij knielde neer bij zijn brits. 'O God, vergeef uw onwaardige zondaar, vergeef mij mijn zonden ...'
En nu luisterde Peter Marlowe op deze zonnige zondag naar Drinkwater die zijn preek beëindigde. Blodger was al lang geleden op afdeling Zes terechtgekomen, maar of dat mede de schuld was van Drinkwater, kon Peter Marlowe niet bewijzen. Maar op de een of andere wijze wist Drinkwater nog altijd veel eieren te bemach tigen. Peter Marlowes maag vertelde hem dat het tijd was voor de lunch. Toen hij terugkwam in zijn hut, stonden de mannen al te wachten, hun etensblikken in de hand; vol ongeduld. Het extrarantsoen zou vandaag niet worden uitgereikt en volgens de geruchten morgen ook niet. Ewart had al geïnformeerd in dg keuken. Ze kregen het gewone menu. Dat was ook niet zo erg, maar waarom duurde het allemaal zo lang? Grey zat op het uiteinde van zijn bed. 'Zo, Marlowe,' zei hij, 'eet je weer eens met ons? Dat is een aangename verrassing.' 'Ja, Grey, ik eet hier altijd, wist je dat niet? Maar wat doe jij hier? Moet je geen rovertje gaan spelen, je weet wel, iemand uitpikken die niets terug kan doen.' 'Nee, mijn jongen, geen tijd. Ik loer op groter wild.' 'Nou, succes dan,' zei Peter Marlowe en zette zijn etensblikken klaar. Schuin tegenover hem knipoogde Brough die toekeek bij een spelletje bridge, naar hem. 'Alle smerissen zijn hetzelfde,' fluisterde hij. 'Zo is het.' Hij kwam naast Peter Marlowe staan. 'Ik hoor dat je een nieuw vriendje hebt.' 'Dat klopt,' zei Peter Marlowe onmiddellijk op zijn hoede. 'We leven in een vrij land, hm, maar je moet natuurlijk wel eens iets wagen, nietwaar?' 'Zo?' ,Ja, die slimme mensen willen wel eens in moeilijkheden geraken.' 'Och, dat is overal zo.' 'Misschien wel,' zei Brough lachend. 'We moeten eens samen een kopje koffie drinken en daar eens wat over babbelen.' 'Geen gek idee. Wat dunkt je van morgen? Na het bikken .. .' Hij had onwillekeurig het woord van de Koning gebruikt. Maar hij verbeterde zich zelf niet. Hij glimlachte en Brough glimlachte terug. 'Hallo, eten is klaar,' riep Ewart uit. 'God zij dank,' zei Phil en kreunde. 'Voel je iets voor een ruiltje, Peter? Mijn bonenkliek voor jouw rijst?' 'Geen haar op mijn hoofd!' 'Nou ja, een mens kan toch altijd proberen.' Peter Marlowe liep naar buiten en ging in de rij staan bij de keuken. Raylins reikte de rijst uit. Goed, dacht hij, prima, dan behoeven we ons vandaag tenminste geen zorgen te maken. Raylins was van middelbare leeftijd en kaal. Hij was de jongste directeur geweest van de Bank of Singapore en had net als Ewart behoord tot het Malayan Regiment. In vredestijd was dat een machtig regiment geweest om bij te zijn. Altijd fuiven, cricket en polo. Als je in dat regiment zat dan was je iemand. Raylins had ook het beheer over de messgelden en het geven van banketten was zijn grote specialiteit. Toen ze hem een geweer gaven, zeiden dat het oorlog was en dat hij met zijn peloton over een hoofdweg moest trekken om de Japanners te bevechten, had hij zijn overste aangekeken en was in lachen uitgebarsten. Zijn baan was de boeken bijhouden. Maar het had hem niets geholpen en hij moest met die twintig andere mannen, al even weinig getraind als hij zelf, op mars. Ze hadden gemarcheerd en toen waren er plotseling van de twintig man nog maar drie over. Dertien waren onmiddellijk gedood toen ze in de hinderlaag liepen en vier waren slechts gewond. Die lagen midden op de weg en gilden. Van een van hen was een hand afgeschoten en de man staarde stompzinnig naar de bloedende stomp en trachtte met zijn ene hand het bloed tegen te houden en het in de gewonde arm terug te gieten. Een andere gewonde lachte en lachte, terwijl hij zijn ingewanden terugduwde in zijn buik. Raylins had met opengezakte mond toegekeken toen een Japanse tank de weg af kwam razen met vuurspuwend kanon. Toen was de tank voorbij en waren de vier gewonden nog slechts smerige vlekken op het asfalt. Hij had naar zijn drie overgebleven mannen gekeken, waarvan Ewart er een was. De drie mannen hadden hem aangestaard. En toen renden ze, dol van paniek, de wildernis in. En daar verdwaalden ze. Ineens was hij alleen, alleen in een schrikaanjagende, donkere nacht met vreemde geluiden en bloedzuigers, en het enige wat hem van de waanzin redde was een inlands kind, dat hem, onzin brabbelend, aantrof en hem naar een dorp bracht. Hij was een gebouw binnengeslopen waar de resten van een leger bijeen werden gezameld. De volgende dag schoten de Japanners van elke tien man er twee dood. Hij en een handjevol anderen moesten in het gebouw blijven. Later werden ze op een vrachtauto geladen en naar een kamp gezonden, waar hij weer onder zijn eigen mensen terechtkwam. Maar hij kon zijn vriend Charles maar niet vergeten, die man die getracht had zijn ingewanden terug te duwen in het gat in zijn buik. Raylins leefde gewoonlijk in een grijze mist, hij kon maar niet begrijpen waarom hij niet op de bank zat en met nette, keurige rijen cijfers manipuleerde en helemaal niet waarom hij in dit kamp zat, waar hij slechts in één ding uitblonk. Hij kon een onbekende hoeveelheid rijst in precies gelijke hoeveelheden uitdelen, bijna op de korrel af. 'Aha, Peter,' zei Raylins en gaf hem zijn deel. 'Jij hebt Charles gekend, niet?' 'Zeker, zeker, aardige vent.' Peter Marlowe had hem nooit ontmoet, niemand had Charles gekend. 'Denk je dat hij ze er weer in heeft gekregen?' vroeg Raylins. 'O, ja, zonder twijfel.' Peter Marlowe nam zijn eten weg terwijl Raylins zich wendde tot de man die achter hem in de rij stond. 'Ah, dominee Grover, het is warm vandaag, niet? U hebt Charles toch gekend, is het niet?' 'Ja,' zei de dominee, zijn ogen strak gericht op de portie rijst. 'Ik weet zeker dat hij ze er weer in heeft gekregen, Raylins.' 'Prachtig, prachtig, ik ben blij dat u er zo over denkt. Het is ten slotte gek als je je je binnenste ineens buiten ziet, om zo te zeggen.' Raylins' gedachten dwaalden weg naar zijn koele, koele bank en naar zijn vrouw, die hij vanavond zou zien, als hij de bank verliet en naar hun kleine, keurige bungalow terugkeerde, die vlak bij de renbaan stond. Eens kijken, dacht hij, ha, vanavond krijgen we lamsvlees. Lamsvlees! En een lekker glaasje koel bier. Na het eten ga ik met Penelope spelen en dan zal moeder tevreden op de veranda zitten en naaien. 'Aha,' zei hij tevreden, Ewart herkennend, 'voel je er iets voor om vanavond bij ons te dineren, Ewart, oude jongen? Breng dan je vrouw mee, als je wilt.' Ewart mompelde iets tussen zijn opeen geklemde tanden door. Hij nam zijn rijst, zijn bonenkliek en draaide zich af. 'Kalm blijven, Ewart,' zei Peter Marlowe. 'Blijf godverdomme zelf kalm! Hoe weet jij wat dit voor mij betekent? Ik zweer je dat ik hem vandaag of morgen om zeep breng!' 'Maak je nou maar geen zorgen ...' 'Geen zorgen? Zijn vrouw en kind zijn dood, ik heb ze gezien, ze waren dood. Maar mijn vrouw en mijn twee kinderen? Waar zijn die? Ook ergens dood, natuurlijk. Ze moeten wel dood zijn na al die tijd. Dood!' 'Ze zitten in het kamp van de burgers ...' 'Hoe kun jij dat nou voor de donder weten? Je weet het niet en ik weet het niet en toch is het hier maar acht kilometer vandaan. Ze zijn dood, o mijn God,' zei Ewart, ging zitten en huilde terwijl zijn rijst en bonengerecht op de grond vielen. Peter Marlowe schepte met zijn handen de rijst op en de bladeren die in het kliekje dreven en stopte ze weer in Ewarts etensblik. 'De volgende week zullen ze je een brief laten schrijven, of misschien zullen ze je het kamp laten bezoeken. De kampcommandant vraagt voortdurend om een lijst van de vrouwen en kinderen. Maak je nu maar geen zorgen, ze zijn veilig.' Peter Marlowe verliet hem toen hij begon de rijst in zijn mond te stoppen, nam zijn eigen rijst mee en liep naar de bungalow. 'Zo, maat,' zei Larkin. 'Ben je bij Mac op bezoek geweest?' 'Ja, hij ziet er prima uit, hij werd zelfs al weer even kwaad toen ik hem plaagde met zijn leeftijd.' 'Het zal fijn zijn om Mac weer bij ons te hebben,' zei Larkin, greep onder zijn bed en haalde een extra etensblik te voorschijn. 'Ik heb een verrassing.' Hij opende het etensblik en liet een vijf centimeter dikke bruine, stopverfachtige substantie zien. 'Verduiveld nogantoe! Blachang! Hoe ben je daar nou aan gekomen?' 'O, op de kop getikt.' 'Overste, u bent een genie! Gek, dat ik het niet heb geroken.' Peter Marlowe boog zich voorover en nam een heel klein stukje blachang. 'Daar hebben we voor een paar weken genoeg aan!' Blachang was een inlandse delicatesse, die gemakkelijk te bereiden was. In het goede seizoen behoefde je maar naar het strand te gaan en in een net de myriaden kleine zeediertjes te vangen die in de branding aanwezig waren. Je deed ze dan in een put, gevoerd met zeewier, en bedekte dan het geheel met een dikke laag zeewier en daarna liet je de hele zaak twee maanden lang met rust. Als je de put opende steeg er een stank op, die je hoofd van je lijf scheurde, en die je voor meer dan een week volkomen beroofde van je reukvermogen. Maar als Je je adem inhield, kon je die pasta opscheppen en braden. Maar je moest je wel zo opstellen dat de wind niet in je richting was, of je zou het niet overleven. Als het afgekoeld was, vormde je er blokken van en verkocht die voor een fortuin. Voor de oorlog kostte zo'n blok tien cent. En nu kostte een schijfje waarschijnlijk tien dollar. En waarom het zo'n delicatesse was? Wel, het was zuivere proteïne. Een heel klein stukje was genoeg om een grote kom rijst smaak te geven. Je kon er natuurlijk gemakkelijk dysenterie van krijgen. Als het op de goede manier was gerijpt en goed was gebraden en als de vliegen er niet aan waren geweest, dan was het in orde. Maar zo iets kon je niet vragen. Je zei gewoon: 'Overste, u bent een genie,' schepte het door je rijst heen en genoot ervan. 'Breng Mac er ook wat van, wil je?' 'Pracht idee, maar hij zal zich zeker beklagen als het niet lang genoeg heeft gebraden.' 'Och, Mac zou zich nog beklagen, al was het ook volmaakt toebereid ...' Larkin zweeg. 'Hé, Johnny,' riep hij naar een lange man die voorbijliep met een mager hondje aan de lijn. 'Wil je wat blachang, maat?' 'Nou en of!' Ze gaven hem een portie op een bananenblad, spraken over het weer en over de hond. John Hawkins hield van zijn hond meer dan van alles ter wereld. Hij deelde zijn voedsel met het dier - verbazingwekkend wat zo'n hond voor gekke dingen at -en het beestje sliep op zijn brits. Rover was zijn vriend. En maakte dat hij zich een beschaafd mens gevoelde. 'Voel je iets voor een spelletje bridge, vanavond?' vroeg Hawkins. 'Ik zal wel een vierde meebrengen.' 'Spijt me, ik kan niet vanavond,' zei Marlowe en mepte naar vliegen. 'Ik zou Gordon van hiernaast kunnen vragen,' stelde Larkin voor. 'Prachtig, na het diner dan?' 'Prima, tot straks dan.' 'En bedankt voor deblachang,' zei Hawkins terwijl hij vertrok. Rover liep vrolijk blaffend aan zijn zijde. 'Hoe die vent aan voldoende eten komt voor zich zelf en die hond, is me een raadsel,' zei Larkin. 'En een nog groter wonder is dat hij hem bij al die kerels uit de pan heeft gehouden!' Peter Marlowe roerde in zijn rijst en vermengde de blachang er zorgvuldig mee. Hij zou dolgraag met Larkin over zijn aanstaande, nachtelijke tocht hebben gesproken, maar hij wist dat het te gevaarlijk was.
14
Het kamp verlaten was veel te gemakkelijk. Gewoon een korte sprint naar een beschaduwd gedeelte van de afzetting met zes prikkeldraden, dan vlot erdoorheen en snel het oerwoud in rennen. Toen ze inhielden om op adem te komen, verlangde Marlowe er vurig naar weer terug te zijn en veilig te praten met Mac, met Larkin, of zelfs met Grey. Nu heb ik er zo lang naar gesnakt eens buiten te zijn, hield hij zich zelf voor, en nu ik er ben, word ik er doodsbenauwd van. Het was vreemd, zo van buitenaf naar binnen te kijken. Van de plaats waar ze stonden konden ze het kamp overzien. Ze waren hier honderd meter van de Amerikaanse hut. Mannen liepen er heen en weer. Hawkins liet zijn hond uit. Een Ko reaanse bewaker ging met langzame stappen door het kamp. De lichten waren uit in de verschillende hutten en het avondappèl was al lang geleden gehouden. Toch was er nog leven in het kamp door de velen die niet konden slapen. Zo was het altijd. 'Kom op, Peter,' fluisterde de Koning en ging hem voor, verder de jungle in. Het plan verliep voortreffelijk tot nu toe. Bij zijn aankomst in de hut was de Koning al klaar geweest met zijn voorbereidingen. 'Je hebt goeie spullen nodig als je zo iets doet,' had hij gezegd terwijl hij een goed ingevet paar Japanse schoenen liet zien - met rubber zolen en zacht leer dat niet kraakte - en 'het pakkie', een zwarte Chinese broek en een korte blouse. Alleen Dino wist van de tocht die ze gingen maken. Hij had twee bundeltjes gemaakt van de kleren en was die in het geheim gaan deponeren op het punt van vertrek. Daarna was hij teruggekomen en toen alles veilig was, waren Marlowe en de Koning onverschillig weg gewandeld, met de opmerking dat ze gingen bridgen met Larkin en nog een Australiër. Ze hadden een zenuwslopend half uur moeten wachten voor ze veilig de sprint konden wagen naar de beschutte plek aan het prikkeldraad, waar ze zich hadden verkleed en hun handen en gezichten ingesmeerd met modder. Nog een kwartier was verlopen voor ze, zonder te worden te gezien, door het prikkeldraad konden kruipen en het oerwoud bereiken. Toen ze er eenmaal door waren, had Dino hun achtergelaten kleren in veiligheid gebracht. Het oerwoud bij nacht. Het was wel wonderlijk. Maar Peter Marlowe voelde zich hier vertrouwd. Het was net als op Java, net als de omgeving van zijn eigen dorp; zijn nervositeit verminderde. De Koning koos zijn weg zonder aarzelen. Hij had de tocht al vijfmaal eerder gemaakt. Hij liep verder, elke zenuw gespannen. Er was nog één bewaker die ze voorbij moesten. Deze had geen vaste route, hij moest eenvoudig in de omgeving patrouilleren. Maar de Koning wist dat de bewaker meestal ergens een goed plekje opzocht en daar een dutje ging doen. Na een korte tijd van spanning, waarbij elke tak onder de voet of elk blad dat ze aanraakten luid hun komst scheen te verkondigen, kwamen ze weer op het pad uit. Ze waren de bewaker voorbij. Het pad leidde naar de zee. En naar het dorp. Ze staken het pad over en begonnen een omtrekkende beweging. Boven het plafond van zwaar gebladerte stond de halve maan in een wolkeloze hemel. Net genoeg licht en zo min mogelijk gevaar. De vrijheid. Geen prikkeldraad om je heen en geen mensen. Eindelijk geen ogen die alles zagen wat je deed. En het was plotseling een nachtmerrie voor Peter Marlowe. Wat scheelt eraan, Peter?' fluisterde de Koning, die ineens voelde dat er iets niet goed was. 'Ach, niets ... het is gewoon - het geeft je toch een tik, zo ineens buiten te zijn.' 'Daar wen je nog wel aan,' zei de Koning, vluchtig op zijn horloge kijkend. 'We moeten nog ongeveer anderhalve kilometer. We zijn al voor op het tijdschema, dus we kunnen nog het beste even wachten.' Hij vond een ineengegroeide massa van kronkelende lianen en omgevallen bomen en leunde er tegenaan. 'Hier kunnen we er ons gemak van nemen.' Ze wachtten en luisterden naar de geluiden van de jungle. Krekels, kikkers, plotseling getsjilp, onverwachte stilten. Het ritselen van een onbekend dier. 'Ik zou best zin hebben in een sigaret.' 'Ik ook.' 'Maar niet hier, hoor.' De Koning was met zijn geest volop actief. Hij luisterde naar de oerwoudgeluiden, maar ging tegelijk de komende onderhandelingen nog eens na en repeteerde. Ja, zei hij in zich zelf, het is een goed plan. Hij keek nog eens hoe laat het was. De minutenwijzer bewoog wel erg langzaam. Maar dat gaf hem tijd te over om zijn plannen te maken. Hoe meer tijd je gaf aan de voorbereiding van een zaak, hoe beter het ging. Geen stomme fouten en een hogere winst. Goddank dat er winst bestond! De vent die de handel had uitgevonden, was een genie geweest. Kopen voor weinig en verkopen voor meer. Je hersens gebruiken. Neem een beetje risico en het geld stroomt binnen. En met geld is alles mogelijk. Alles kun je ermee kopen, vooral macht. Als ik er uitkom, dacht de Koning, dan word ik miljonair. Ik ga zoveel geld verdienen dat Fort Knox er een spaarvarken bij is. Ik ga het doen met een organisatie. Een organisatie opbouwen met jongens die loyaal zijn, maar mak. Een paar lui met hersens zijn altijd wel te koop. En als je eenmaal iemands prijs kende, kon je hem gebruiken - of misbruiken - zoals je wou. Er is altijd een élite en de rest. Ik hoor bij de élite. En ik zal wel zorgen dat het zo blijft. Het is uit met gecommandeerd worden of meegesleurd worden van de ene stad naar de andere. Afgelopen. Toen was ik nog een jochie. En ik zat vast aan Pa -aan een vent die als kelner werkte, of als pompbediende, die telefoongidsen bezorgde, oudroest vervoerde of om geld bedelde voor een fles drank. En ik moest achteraf de rommel opruimen. Dat nooit meer. Nu zorg ik dat andere lui mijn rommel opruimen. Alles wat ik nodig heb is geld. "Alle mensen zijn als gelijken geschapen ... zekere onvervreemdbare rechten .." Goddank dat Amerika bestaat, zei de Koning tot zich zelf, voor de zoveelste keer. Goddank dat ik als Amerikaan geboren ben. 'Gods eigen land,' zei hij, half in zich zelf. 'Wat?' 'De States.' 'Waarom?' 'Enige land in de wereld waar je iets met geld kunt kopen, waar je een kans hebt om je naar de top te werken. Dat is heel belangrijk voor mensen die arm worden geboren - en goddorie, dat zijn de meesten. Maar als je arm bent - en met werken vooruit wilt komen - dan zijn er verdomme zoveel kansen, dat je niet weet wat je kiezen moet. En als een vent niet wil werken en vooruitkomen, dan is-ie geen blik sem waard, dan is-ie voor geen halve cent Amerikaan, en ...' 'Stil eens!' waarschuwde Peter Marlowe, plotseling op zijn hoede. Uit de verte kwam het zwakke geluid van naderbijkomende voetstappen. 'Het is een man,' fluisterde Peter Marlowe, dieper wegduikend in de bescher mende bladermassa. 'Een inboorling.' 'Hoe weet je dat, verdomme?' 'Hij draagt van die kleppersandalen. Het lijkt me een oude vent. Hij schuifelt. Luister, je kunt zijn adem nu horen.' Enkele ogenblikken later kwam de Aziaat uit de schemerige, halve duisternis te voorschijn en liep zonder erg het pad af. Het was een oude man en hij droeg op zijn schouders een dood wild varken. Ze keken toe terwijl hij hen voorbijging en verdween. 'Hij heeft ons opgemerkt,' zei Peter Marlowe bezorgd. 'Welnee.' 'Ja, ik ben er zeker van. Misschien dacht hij dat het een Japanse bewaker was, maar ik heb op zijn voeten gelet. Als je dat doet, kun je altijd zien of je wordt opgemerkt. Hij hield even zijn pas in.' 'Misschien een kuil in het pad, of een stok.' Peter Marlowe schudde zijn hoofd. Vriend of vijand? piekerde de Koning verwoed. Als hij van het dorp is, zijn we veilig. Het hele dorp wist altijd wanneer de Koning op komst was, want alle dorpsbewoners kregen hun aandeel mee van Cheng San, zijn relatie. Ik heb hem niet herkend, maar dat is geen wonder, want er waren massa's lui weg om 's nachts te vissen toen ik de vorige keren daar was. Maar wat nu? 'We zullen even wachten en dan snel verkennen. Als hij verkeerd is, gaat hij naar het dorp om aan de hoofdman te vertellen wat hij gezien heeft. Het dorpshoofd geeft ons dan wel een teken om als de bliksem te verdwijnen.' 'Denk je dat die te vertrouwen is?' 'Ik kan hem vertrouwen, Peter.' Hij ging weer voorop. 'Blijf twintig meter achter me.' Ze vonden het dorp gemakkelijk. Bijna te gemakkelijk, dacht Peter Marlowe wantrouwig. Vanuit de hoogte konden ze het overzien. Enkele Maleiers hurkten rokend neer op een veranda. Hier en daar knorde een varken. Het dorp werd om ringd door kokospalmen en achter de bomen rolde de glinsterende branding aan. Enkele boten, de zeilen opgerold, roerloos stilhangende visnetten. Geen gevaar in de lucht. 'Ik geloof dat het veilig is,' fluisterde Peter Marlowe. De Koning porde hem abrupt in zijn zij. Op de veranda van de hut die werd bewoond door het dorpshoofd, stond deze samen met de oude man die ze hadden Bezien. De twee waren gewikkeld in een diep gesprek, toen verbrak een verre lach de stilte en kwam de man het trapje af. Ze hoorden hem iets uitroepen. Een ogenblik later kwam een vrouw aansnellen. Ze nam het wilde varken van zijn schouders, droeg het naar het vuur en reeg het aan het spit. Nog even later kwamen er meer Maleiers te voorschijn, die lachend en pratend in een groepje bijeenstonden. 'Daar heb je hem!' riep de Koning uit. Een lange Chinees liep het strand op. Achter hem rolde een inlander de zeilen op van het kleine vissersbootje. Hij begaf zich naar het dorpshoofd, ze wisselden hun zacht uitgesproken begroetingen uit en hurkten daarna neer om te wachten. 'O.K.,' zei de Koning, tevreden lachend. 'Daar gaan we.' Hij stond op en begaf zich, een omweg makend om zorgvuldig de schaduwzijde te kunnen houden, naar de achterzijde van de hut van het dorpshoofd, waar een steile ladder toegang gaf tot de veranda ver boven hen. De Koning klauterde snel omhoog, met Peter Marlowe achter hem aan. Bijna onmiddellijk hoorden ze hoe de ladder met een schrapend geluid werd weggetrokken. 'Tabee,' zei de Koning glimlachend toen Cheng San en Sutra, het dorpshoofd, binnenkwamen. 'Blij u te zien, toean,' zei het dorpshoofd, zoekend naar Engelse woorden. 'U al makan-eten, ja?' Hij glimlachte en toonde zijn door het betelkauwen gekleurde tanden. 'Trima kassih - dank u,' antwoordde de Koning; hij stak Cheng San zijn hand toe. 'Hoe gaat het, Cheng San?' 'Mij goed altijd. U ziet, ik -' Cheng San zocht naar het woord, eindelijk kwam het. 'Hier misschien goed of net zo.' De Koning wees op Peter Marlowe. 'Ichi-bon vriend. Peter, zeg eens even iets tegen ze, je weet wel, een begroeting en zo. Doe je best, jongen.' Hij glimlachte, haalde een pakje Kooa's te voorschijn en liet het rondgaan. 'Mijn vriend en ik bedanken u voor uw ontvangst,' begon Peter Marlowe. 'We zijn zeer erkentelijk voor uw uitnodiging om als gast met u te eten in tijden van groot gebrek. Alleen een slang in het oerwoud zou uw vriendelijke aanbod kunnen afslaan.' Zowel Cheng San als het dorpshoofd grijnsde nu breed. 'Wah-lah,' zei Cheng San. 'Het zal goed zijn door uw mond te spreken met mijn vriend Rajah, zodat hij alle woorden uit mijn aarzelende mond kan horen. Vele malen hebben mijn vriend Sutra en ik de goede woorden om te zeggen niet kunnen vinden. Zegt u de Rajah dat hij een wijs en knap man moet zijn om zo'n goede tolk te kunnen vinden.' 'Hij zegt dat ik prima voor je kan smoezen,' zei Peter Marlowe tevreden; nu voelde hij zich veilig en geheel kalm. 'En hij is blij dat hij je nu zonder flauwsies kan vertellen waar het op staat.' 'In godsnaam, jongen, houd jij je nu maar aan je Engelse boekentaal. Als je woorden als smoezen gebruikt ben je ineens helemaal een zwerver.' 'Gunst, en ik heb nog wel zo ijverig naar Max geluisterd,' zei Peter Marlowe teleurgesteld. 'Doe het toch maar niet.' 'Hij heeft je ook nog Rajah genoemd! Dat is je bijnaam van nu af.' 'Mooi. En laten we nu eens opschieten, Peter, veel tijd hebben we niet. Vertel Cheng San nu eens het volgende. Over die zaak. Ik ben van plan 'Maar je kunt nu nog niet over zaken praten, beste kerel,' zei Peter Marlowe gechoqueerd. 'Daar verknoei je alles mee. We krijgen eerst koffie, dan iets te eten en daarna beginnen we.' 'Ach, zeg het ze nou maar.' 'Ze zullen erg beledigd zijn als ik dat doe. Werkelijk. Je kunt me op m'n woord geloven.' De Koning dacht even na. Tja, zei hij tot zich zelf, als je iemand met hersens in dienst neemt, is het goed voor de zaken als je zijn raad opvolgt - tenzij je een ingeving hebt. Dan maakt de goeie zakenman zijn geld - wanneer hij een ingeving volgt en de lui met hersens laat kletsen. Maar hij had nu geen ingeving en hij knikte dus. 'O.K., dan doen we het op jouw manier.' Hij trok aan zijn sigaret en luisterde terwijl Peter Marlowe met het tweetal sprak. Onopvallend bestudeerde hij Cheng San. Hij was beter gekleed dan de laatste keer. Hij droeg een nieuwe ring, met een saffier, leek het, misschien wel vijf karaat. Zijn glimmende, onbehaarde gezicht met de regelmatige trekken had de kleur van honing en zijn haar zat keurig. Ja, Cheng San boerde prima. De oude Sutra gaat het bij lange na zo goed niet. Zijn sarong is oud en begint aan de zoom te rafelen. Geen sieraden. Vorige keer had hij nog een gouden ring. Die is weg nu en het kringetje op zijn vinger waar de ring heeft gezeten is haast niet meer te onderscheiden. Dit betekent, dat hij het sieraad niet speciaal voor de bijeenkomst van vanavond had afgedaan. Hij hoorde de vrouwen in het andere gedeelte van de hut zachtjes met elkaar kwetteren. Buiten heerste de stilte van de nacht over het dorp. Door het raam, waar geen glas in zat, kwam de geur van gebraden varkensvlees naar binnen. Dat betekende dat het dorp Cheng San werkelijk nodig had - als zwarte-marktconnectie om de vis af te nemen die eigenlijk rechtstreeks aan de Jappen moest worden verkocht - en hem nu wilde trakteren op het gebraden varken. Misschien ook had de oude man die het varken had gevangen, een fuifje in de zin voor zijn vrienden. Maar de troep die om het vuur heen stond wachtte in spanning, net zo gretig als wij. Ze hadden dus ook al honger. Dat betekende dus dat het in Singapore waarschijnlijk niet zo best ging. Cheng San had waarschijnlijk niet erg veel succes met de vissmokkel naar de markten. Misschien hadden de Jappen hem in de gaten. Misschien zou bij het niet lang meer maken! Het kan dus best zijn dat hij het dorp meer nodig heeft dan het dorp hem. En bij komt dus een nummertje show weggeven - mooie kleren, sieraden. Misschien begint Sutra zijn buik vol te krijgen van dit slappe gedoe en krijgt hij zin om deze vent de zak te geven voor een andere zwartehandelaar. 'Zeg Peter,' zei hij. 'Vraag Cheng San eens hoe het in Singapore gaat met de vishandel.' Peter Marlowe vertaalde de vraag. 'Hij zegt dat de zaken prima gaan. Het voedselgebrek is zo toegenomen dat hij de beste prijzen op het eiland kan maken. Maar hij zegt dat de Jappen steeds lastiger worden. Het wordt met de dag moeilijker. En de onwettige transacties worden voortdurend duurder.' Aha! Kip, ik heb je. De Koning was innig tevreden. Zo, Cheng is dus niet alleen voor mijn zaakje gekomen! Het gaat wél om de vis en de handel met het dorp. Hoe kan ik dat nu in mijn voordeel uitbuiten? Wedden dat Cheng San een paar keer pech heeft gehad met het afleveren van de waar? De Jappen zullen wel een of twee van zijn boten onderschept hebben en een hoop lawaai hebben gemaakt. Die ouwe Sutra is geen stomkop. Geen geld, geen zaken - en Cheng San weet dat net zo goed. Geen verkoop, geen handel en Sutra gaat dan aan een ander verkopen. Precies. De Koning wist dus dat hij keihard kon zijn en verhoogde alvast in zich zelf de vraagprijs die hij zich had voorgenomen. Nu kwam het eten. Gebakken zoete aardappelen, gebraden aubergine, kokosmelk, dikke schijven gebraden varkensvlees, waar de olie afdroop. Bananen. Papaja's. De Koning merkte op dat er geen palmkool, lamsvlees of saté van rundvlees bij was, evenmin iets van de zoetigheden waar de inlanders zo verzot op waren. Ja, ja, de tijden waren slecht. Het maal werd opgediend door de eerste vrouw van het dorpshoofd, een gerimpelde oude vrouw. Zij werd geholpen door Sulina, een van zijn dochters. Een heel mooi meisje, met een zacht, slank lichaam en een honingkleurige huid. Ze rook heerlijk. Ter ere van de gasten droeg ze een schone sarong. 'Tabee, Sam,' zei de Koning tegen Sulina, met een knipoogje. Het meisje liet een parelende lach horen en trachtte schuchter haar verlegenheid te verbergen. 'Sam?' vroeg Peter Marlowe ontzet. 'Tuurlijk,' antwoordde de Koning nuchter. 'Ze doet me aan mijn broer denken.' 'Je broer?' Peter Marlowe staarde hem stomverbaasd aan. 'Grapje. Ik heb geen broer.' 'O!' Peter Marlowe dacht even na en zei toen: 'Waarom dan Sam?' 'De ouwe baas wou me niet aan haar voorstellen,' zei de Koning zonder het meisje aan te kijken. 'En dus heb ik haar zelf maar een naam gegeven. Sam past wel bij haar, vind ik.' Sutra wist dat wat ze zeiden met zijn dochter te maken had. Hij wist ook dat het een fout van hem was geweest haar hier binnen te laten. Als de tijden normaal waren geweest, zou het hem wel zijn bevallen als een van de toean-toean haar opmerkte en meenam naar zijn eigen huis om haar voor een jaar of twee als zijn maîtresse te onderhouden. Dan zou ze naar het dorp terugkomen met ervaring in de verlangens en gewoonten van mannen, en met een mooie bruidsschat, zodat hij zonder moeite een geschikte echtgenoot voor haar zou kunnen vinden. Zo zou het in het verleden zijn gegaan. Maar nu leidde zo'n verliefdheid alleen maar tot gehaaste omhelzingen in de bosjes en dat leek Sutra toch niet wenselijk voor zijn dochter, zelfs al werd het nu tijd dat ze tot vrouw werd gemaakt. Hij boog zich voorover en bood Peter Marlowe een bijzonder fijn stuk varkensvlees aan. 'Misschien kan ik u hiermee een genoegen doen?' 'Dank u zeer.' 'Je kunt wel gaan, Sulina.' Peter Marlowe hoorde de gedecideerde klank in de stem van de oude man en hij merkte ook de vluchtige teleurstelling op die het meisje even was aan te zien. Maar ze boog diep en verliet het vertrek. De oude echtgenote bleef om de mannen te bedienen. Sulina, dacht Peter Marlowe, en voelde onverwacht een lang vergeten verlangen. Ze is niet zo mooi als N'ai, die een volmaakte schoonheid bezat, maar ze heeft dezelfde leeftijd en ze is knap. Veertien, misschien, en rijp. Mijn God, wat is ze rijp. 'Is het voedsel niet naar uw smaak?' vroeg Cheng San, geamuseerd door de wijze waarop Peter Marlowe liet merken dat hij zich aangetrokken voelde tot het meisje. Misschien kon hij er nog zijn voordeel mee doen. 'Integendeel. Het is misschien wel te goed, want mijn mond is niet meer gewend aan zulk heerlijk voedsel, nu er bij ons zo weinig meer is.' Peter Marlowe herinnerde zich, dat de Javanen de goede vormen bewaarden door over vrouwen alleen in gelijkenissen te spreken. Hij sprak weer tot Sutra. 'Eens, lang geleden, zei een wijze goeroe dat er vele soorten voedsel zijn. Voedsel voor de maag, voor het oog en voor de geest. Vanavond heb ik voedsel voor de maag aangeboden gekregen. En de woorden die gij hebt gesproken, en Toean Cheng San, zijn voedsel voor de geest geweest. Ik ben verzadigd. Maar bovendien is mij - is ons allebei - nog voedsel aangeboden voor het oog. Hoe kan ik u danken voor uw gastvrijheid?' Sutra trok zijn gezicht in rimpels. Goed gezegd. En hij boog dus uit dank voor het compliment en zei eenvoudig: 'Dit waren wijze woorden. Misschien zal het oog na verloop van tijd, als het weer hongerig is, nogmaals verzadiging worden geboden. Een andere maal spreken wij over de wijsheid van de ouden.' 'Waarom kijk je zo zelfingenomen, Peter?' 'Ik kijk niet zelfingenomen, ik ben gewoon tevreden over me zelf. Ik vertelde hem net dat we zijn dochter een knap meisje vonden.' 'Nou! Wat een poppetje! Kun je eens vragen of ze meedoet bij het koffiedrinken?' 'Goeie God.' Peter deed zijn best om zijn stem rustig te laten klinken. 'Je kunt maar niet zo pardoes een afspraakje maken. Je moet de tijd nemen, ze er langzaam op voorbereiden.' 'Verdomme, zo doen we dat niet in Amerika. Je komt een grietje tegen, je vindt haar leuk en zij vindt jou leuk en dan duik je het nest in.' 'Je hebt geen gevoel voor de fijne nuance.' 'Dat kan zijn. Maar ik heb een massa grietjes gehad.' Ze lachten en Cheng San vroeg wat het grapje was en Peter Marlowe vertelde hun wat de Koning had gezegd: We moesten ons maar hier in het dorp vestigen en niet meer teruggaan naar het kamp.' Nadat ze de koffie hadden gedronken, liet Cheng San het eerste proefballonnetje op. 'Ik zou zeggen dat het riskant is zo in de nacht uit het kamp naar dit dorp te komen. Riskanter dan mijn tocht hierheen.' De eerste ronde is voor ons, dacht Peter Marlowe. Naar oosterse begrippen had Cheng San aan prestige ingeboet door het eerst te spreken. Hij wendde zich tot de Koning. 'Prachtig, Rajah. Je kunt beginnen. Eén punt hebben we al gescoord.' 'Werkelijk?' 'Ja. Wat wil je dat ik ga zeggen?' 'Vertel hun dat ik een grote zaak op het oog heb. Een diamant. Vier karaat. Gezet in platina. Zonder fouten, blauw-wit. Ik moet er vijfendertigduizend dollar voor hebben. Vijfduizend in Britse Straights dollars, de rest in Jappengeld.' Peter Marlowe sperde verbaasd zijn ogen open. Hij keek de Koning aan, zodat zijn verbazing werd verborgen voor de Chinees. Maar Sutra ontging niets. Aangezien hij alleen bij de zaak betrokken was als tussenpersoon, die een percentage van het koopbedrag ontving, leunde hij tevreden achterover om te genieten van het steekspel. Over Cheng San hoefde hij zich niet bezorgd te maken - hij wist uit eigen ervaring maar al te goed dat de Chinees wel op zich zelf kon passen. Peter Marlowe vertaalde. Dat de zaak zo enorm was, ontsloeg hem van overdreven aandacht voor de goede manieren. En hij wilde de Chinees verrassen. Cheng Sans gezicht klaarde duidelijk op, nu hij zo onverhoeds met dit plan werd geconfronteerd. Hij vroeg of hij de diamant kon zien. 'Zeg hem dat ik het geld drie dagen vóór de aflevering moet hebben, omdat de eigenaar hem niet afgeeft vóór hij het geld in handen heeft.' Cheng San wist dat de Koning een eerlijke handelaar was. Als hij zei dat hij de ring had en zou afleveren, dan zou hij het doen ook. Dat had hij altijd gedaan. Maar om zoveel geld erin te steken en te laten verdwijnen in het kamp waar hij niet kon controleren wat de Koning ermee deed - dat was een heel risico. 'Wanneer kan ik de ring zien?' vroeg hij. 'Zeg hem dat hij in het kamp kan komen als hij wil, over zeven dagen.' Dus ik moet het geld overhandigen voor ik die diamant zelfs maar heb gezien! dacht Cheng San. Onmogelijk, en Toean Rajah weet dat heel best. Dat deugt absoluut niet. Als die diamant werkelijk vier karaat is, kan ik er vijftig-, misschien wel honderdduizend dollar voor krijgen. Ten slotte ken ik de Chinees die eigenaar is van de machine die geld drukt. Maar de vijfduizend in Straights dollars - dat is een andere kwestie. Die zou hij op de zwarte markt moeten kopen. En tegen welke koers? Zes tegen een zou duur zijn, twintig tegen een goedkoop. 'Zeg aan mijn vriend de Rajah," zei hij, 'dat dit een wonderlijke regeling is voor een koop. Ik moet er dan ook langer over nadenken dan een zakenman past.' Hij begaf zich naar het raam en staarde naar buiten. Cheng San had genoeg van de oorlog en genoeg van de ondergrondse machinaties, die van een zakenman tegenwoordig werden gevergd als hij nog winst wilde maken. Hij dacht aan de nacht en de sterren en de domheid van de mens, die strijdt en zijn leven laat voor dingen die geen blijvende waarde hebben. Niettemin besefte hij heel goed dat de sterken het overleefden en de zwakken ten onder gingen. Hij dacht aan zijn vrouw en aan zijn kinderen, drie zoons en een dochter, en de dingen die hij graag wilde kopen om hen prettig en tevreden te laten leven. Hij dacht ook aan de tweede vrouw die hij graag wilde kopen. Op de een of andere manier moest hij deze koop tot stand brengen. En het was het waard dat hij een risico nam door de Koning te vertrouwen. De prijs is redelijk, zei hij tot zich zelf. Maar hoe kon hij het geld veilig stellen? De oplossing was een betrouwbare tussenpersoon. Het zou een van de bewakers moeten zijn. De bewaker zou de ring kunnen zien. Hij kon dan het geld overhandigen als de ring echt was en het gewicht juist. Daarna zou de Toean Rajah het sieraad afleveren in het dorp hier. Maar hoe kon hij een bewaker in vertrouwen nemen? Misschien door een verhaaltje te bedenken - dat het geld een lening aan het kamp was van Chinezen in Singapore - nee, dat deugde niet, want de bewaker zou de ring moeten zien. En dus zou de man ook alles moeten weten. En natuurlijk zou hij een fiks bedrag vragen voor zijn bemiddeling. Cheng San draaide zich om en keek naar de Koning. Hij merkte op dat de Koning zweette. Aha, dacht hij, jij bent er fel op om te verkopen! Maar misschien weet je ook, dat ik er fel op ben om te kopen. Jij en ik zijn de enigen die zo'n transactie aankunnen. Niemand heeft de reputatie van eerlijkheid die jij in de handel hebt - en niemand behalve ik, van alle Chinezen die met het kamp zaken doen, is in staat zo'n groot bedrag op te brengen. 'Zo, Toean Marlowe. Ik heb een plan dat misschien geschikt is om zowel mijn vriend de Rajah als mij zelf zekerheid te geven. Allereerst worden we het eens over een prijs. De prijs die genoemd is vind ik te hoog, maar dat is voorlopig niet van groot belang. In de tweede plaats worden we het eens over een tussenpersoon, een bewaker die we allebei kunnen vertrouwen. Over tien dagen zal ik de helft van het bedrag aan de bewaker overhandigen. De bewaker kan de ring onderzoeken. Als die werkelijk zo goed is als de eigenaar zegt, dan kan hij het geld overhandigen aan mijn vriend de Rajah. De Rajah zal hier aan mij de steen afleveren. Ik zal een deskundige meebrengen om de steen te wegen. Dan zal ik de andere helft van het geld betalen en de steen meenemen.' De Koning luisterde gespannen terwijl Marlowe vertaalde. 'Zeg maar dat het in orde is. Maar ik moet de volle prijs hebben. De vent wil de steen niet uit handen geven voor hij het hele bedrag heeft.' 'Zeg dan aan mijn vriend de Rajah dat ik de bewaker drievierde van de overeengekomen koopprijs zal geven om hem daarmee bij de eigenaar te laten onderhandelen.' Cheng San had de indruk dat vijfenzeventig procent zeker genoeg zou zijn om de eigenaar te betalen. De Koning zou dan alleen zijn winst moeten riskeren, want hij was toch zeker een goed genoeg zakenman om vijfentwintig procent commissie te vragen! De Koning had gerekend op driekwart. Daarmee had hij voldoende ruimte om te manoeuvreren. Misschien kon hij nog wat afdingen op de vraagprijs van de eigenaar, negentien en een half. Ja, dit was allemaal O.K. Nu komt de pijnlijke kwestie. 'Zeg maar dat het goed is. Wie stelt hij voor als tussenpersoon?' Torusumi.' De Koning schudde zijn hoofd. Hij dacht even na en zei toen direct tot Cheng San: 'Wat dacht u van Immuri?' 'Zeg mijn vriend dat ik de voorkeur zou geven aan een ander. Misschien Kimina?' De Koning floot. Een korporaal nog wel! Hij had nog nooit zaken met die vent gedaan. Te gevaarlijk. Moet iemand zijn die ik ken. 'Shagatasan?' Cheng San knikte bevestigend. Dit was de man die hij graag wilde, maar hij had zijn naam niet meteen willen noemen. Hij wilde eerst horen wie de Koning wilde hebben. Als laatste controle op zijn eerlijkheid. Ja, Shagata was een goede keus. Niet al te slim, maar geen domme jongen. Hij had al eerder met hem gewerkt. Uitstekend. 'En nu over de prijs,' zei Cheng San. 'Ik stel voor dat we het eens zo zien. Per karaat vierduizend valse Japanse dollars. Totaal zestienduizend. Vierduizend in Straights dollars, vijftien tegen een.' De Koning schudde zelfverzekerd van nee en zei toen tegen Peter Marlowe: 'Zeg hem maar dat ik niet langer over de prijs wil zeiken. De prijs is dertigduizend, waarvan vijf in Straights dollars en alles in kleine bankbiljetten. Laatste aanbod.' 'Maar je moet toch nog wat sjacheren,' zei Marlowe. 'Als je nu eens drieëndertig zei, en dan -' De Koning schudde zijn hoofd. 'Nee. En als je het vertaalt, gebruik dan een woord als zeiken!' Met tegenzin wendde Peter Marlowe zich weer tot Cheng San. 'Mijn vriend zegt: hij is niet van zins om zich verder op te houden met de gebruikelijke vorm van onderhandelen. Zijn prijs is en blijft dertigduizend, vijfduizend in Straights dollars, en alles in kleine bankbiljetten.' Tot zijn verbazing zei Cheng San onmiddellijk 'Akkoord!' want hij had evenmin lust in verdere onderhandelingen. De prijs was redelijk en hij voelde wel dat de Koning op zijn stuk zou blijven staan. Bij elke zaak komt er een ogenblik waarop je 'ja' of 'nee' moet zeggen. De Rajah was een goed zakenman. Ze schudden elkaar de hand. Sutra lachte en haalde een fles saké te voorschijn. Ze dronken op eikaars gezondheid de fles leeg. Toen regelden ze de details. Over tien dagen zou Shagata naar de Amerikaanse hut komen op het tijdstip van de wachtaflossing. Hij zou het geld bij zich hebben en de ring te zien krijgen voor hij het overhandigde. Drie dagen later zouden de Koning en Peter Marlowe Cheng San in het dorp ontmoeten. Als Shagata om een of andere reden op het afgesproken tijdstip niet kon komen, zou hij de volgende dag of die daarna komen. Als de Koning zijn afspraak in het dorp niet kon nakomen, zou hij eveneens de dag daarop komen. Nadat de gebruikelijke complimenten waren uitgewisseld, zei Cheng San dat hij nu weg moest voor het tij verliep. Hij boog hoffelijk en Sutra ging met hem naar buiten om hem naar het strand te geleiden. Naast de vissersboot begonnen ze hun beleefde twist over de viskwestie. De Koning was uitgelaten. 'Geweldig, Peter. Hij is voor de bakker!' 'Je hebt het schitterend gedaan! Goeie God! Denk eens aan al dat geld. Dertigduizend dollar, dat zou een stapel biljetten zijn van misschien wel een voet hoog-' 'Nog hoger,' zei de Koning, in de ban van zijn enthousiasme. 'Alle mensen, jij hebt durf. Hoe ben je in 's hemelsnaam op die prijs gekomen? Jij zei zo maar - pats! - akkoord. Een ogenblik praten, pats! je bent rijk.' 'Ik ben nog niet uit de zorgen, hoor. Er zijn nog massa's dingen die mis kunnen gaan. Het is pas in orde als het geld is afgeleverd en in de bank.' 'Hé, daar had ik helemaal niet aan gedacht.' 'Grondwet van 't zakenleven. Alleen bankbiljetten zijn echt geld.' 'Ik kan er nog niet over uit. We zijn buiten het kamp, we hebben meer gegeten dan anders in twee weken bij elkaar. En de vooruitzichten zijn prachtig. Je bent een genie, verdomme.' 'We zullen wel zien, Peter.' De Koning stond op. 'Wacht jij maar hier. Ik ben over een uur of zo terug. Ik heb nog een ander zaakje af te doen. Als we hier maar over een paar uur weg zijn, dan gaat het wel goed. Even voor het licht wordt naar binnen, dan letten de bewakers het slechtst op. Tot straks.' En hij verdween naar omlaag, de trap af. Ondanks zich zelf voelde Peter Marlowe zich alleen en meer dan een klein beetje bang. Jezus, wat gaat hij nu doen? Waar gaat hij heen? Als hij eens te laat terugkomt? Als hij eens helemaal niet terugkomt? Als er eens een Jap het dorp inkomt? Als ik me eens alleen moet redden? Zal ik naar hem gaan zoeken? Als we voor het licht is niet terug zijn, Jezus, dan worden we gerapporteerd en dan moeten we vluchten. Waarheen? Zou Cheng San misschien willen helpen? Te gevaarlijk? Waar woont hij? Zouden we naar de haven kunnen gaan en een boot stelen? Of misschien contact maken met de guerrilla's die hier moeten opereren? Beheers je toch, Marlowe, doe niet zo laf, verdomme! Je lijkt wel een kind van drie! Hij toomde zijn nervositeit in en bereidde zich voor op een tijd van wachten. Toen herinnerde hij zich plotseling de condensator - de condensator van driehonderd microfarad.
'Tabee, toean,' zei Kasseh glimlachend, toen de Koning haar hut binnenkwam. 'Tabee, Kasseh!' 'U zin in eten, ja?' Hij schudde zijn hoofd en hield haar dicht tegen zich aan, met zijn handen haar lichaam strelend. Ze stond op haar tenen om de armen om zijn hals te kunnen slaan, waarbij haar zwarte haar als een pluim omlaagviel naar haar middel. 'Lang geleden,' zei ze, haar hartstocht gewekt door de omhelzing. 'Lang geleden,' bevestigde hij. 'Heb je me gemist?' 'Uh-uh,' zei ze, lachend zijn accent nabootsend. 'Is hij al gekomen?' Ze schudde haar hoofd. 'Vind dit niet prettig, toean. Is gevaarlijk.' 'Alles is gevaarlijk.' Ze hoorden voetstappen en even later viel er een schaduw voor de deuropening. Een kleine, donkere Chinees kwam binnen. Hij droeg een sarong en Indische muilen aan zijn voeten. Hij glimlachte, waarbij zijn afgebrokkelde tanden bloot kwamen. Op zijn rug hing een oorlogsparang in schede. De Koning merkte op dat de schede goed geolied was. De parang kon je er vlot uittrekken om er iemand -hup - de kop mee af te slaan. In zijn riem had de man een revolver. De Koning had Kasseh verzocht contact op te nemen met de guerrilla's, die in Jahore opereerden en het resultaat van het verzoek was deze man. Zoals de meesten, waren ook deze guerrilla's gemilitariseerde rovers, die de Japanners bevochten onder de vlag van de communisten die hen van wapens voorzagen. Tabee. Spreekt u Engels?' vroeg de Koning, zich tot een glimlach dwingend. Deze Chinees beviel hem niet. 'Waarom u wilt praten met ons?' 'Ik dacht dat we misschien zaken konden doen.' De Chinees keek verlekkerd naar Kasseh, die in elkaar kromp. 'Weg, Kasseh,' zei de Koning. Geruisloos ging ze door het kralengordijn naar het achtergedeelte van het huis. De Chinees keek haar na. 'U gelukkig,' zei hij tot de Koning. 'Heel gelukkig. Ik wed die vrouw maakt twee, drie mannen blij elke nacht. Nee?' 'Wilt u over zaken praten, ja of nee?' 'Let op, blanke man. Misschien ik zeggen Jappen dat jij hier. Misschien ik zeggen dorp veilig voor blanke gevangenen. Dan zij dorp afmaken.' 'Je zou het zelf niet lang maken als je dat deed.' De Chinees gromde en hurkte neer. Hij verschoof de parang enigszins, in een dreigend gebaar. 'Misschien neem ik vrouw nu.' Jezus, dacht de Koning, misschien heb ik het fout gedaan. 'Ik heb een voorstel aan jullie te doen. Als de oorlog plotseling afgelopen is, of als de Jappen het in hun hoofd krijgen om ons krijgsgevangenen te gaan afmaken, dan wil ik jullie graag in de buurt hebben om ons te beschermen. Ik zal tweeduizend Amerikaanse dollars betalen als ik er veilig uit ben.' 'Hoe weten wij dat Jappen gevangenen doodmaken?' 'Dat weten jullie wel. Jullie komen het wel te weten als er hier in de buurt iets gebeurt.' 'Hoe weten wij u betalen?' 'De Amerikaanse regering zal betalen. Iedereen weet dat er een beloning is uitgeloofd.' 'Tweeduizend! 'Mahloe! Wij krijgen tweeduizend elke dag. Bank doodmaken. Gemakkelijk.' De Koning waagde het gokje. 'Ik ben gemachtigd door onze commandant jullie tweeduizend dollar te garanderen voor elke Amerikaan die wordt gered. Als het schieten wordt.' 'Ik niet begrijp.' 'Als de Jappen beginnen ons af te maken - te vermoorden. Als de geallieerden hier landen, zullen de Japanners hier wraak willen nemen. Of als de geallieerden op Japan landen, krijgen we hier misschien represailles. Als het gebeurt, zullen jullie het merken en wil ik dat jullie ons helpen om weg te komen.' 'Hoeveel mannen?' 'Dertig.' 'Te veel.' 'Hoeveel kunnen jullie dan garanderen?' 'Tien. Maar prijs is vijfduizend per man.' 'Te veel.' De Chinees haalde zijn schouders op. 'Vooruit dan. Afgesproken. Ken je het kamp?' De Chinees liet zijn tanden zien in een verwrongen grijns. 'Wij kennen.' 'Onze hut is aan de oostkant. Een kleine. Als we de wijk moeten nemen, breken we aan die zijde door de versperring heen. Als jullie dan in het oerwoud zijn, kunnen jullie ons dekken. Hoe zullen we weten dat jullie op de plaats zijn?' Weer haalde de Chinees zijn schouders op. 'Als er niet zijn, dan toch doodgaan.' 'Kunnen jullie geen teken geven?' 'Geen teken.' Dit is mallotig, zei de Koning tot zich zelf. We weten niet wanneer het nodig zal zijn dat we 'm smeren en als het plotseling gaat, hebben we geen kans om de guerrilla's nog bericht te zenden. Misschien zullen ze er zijn, misschien niet. Maar als ze weten dat ze vijfduizend per stuk krijgen voor elke man die ze redden, zullen ze misschien van nu af aan goed opletten. 'Zullen jullie een oogje op het kamp houden?' 'Leider misschien zegt ja, misschien nee.' 'Wie is jullie leider?' De Chinees haalde zijn schouders op en pulkte aan zijn tanden. 'Het is dus afgesproken?' 'Misschien.' De blik was vijandig. 'Jij klaar?' 'Ja.' De Koning stak zijn hand uit. 'Bedankt.' De Chinees keek minachtend naar de hand, trok zijn bovenlip op en liep naar de deur. 'Niet vergeten. Tien, meer niet. De rest dood!' Hij vertrok. Ach, de moeite van het proberen is het waard, zei de Koning in zich zelf. Die schoften kunnen het geld heus wel gebruiken. En Uncle Sam zal wel betalen. Waarom niet, verdomme? Waar betaalden ze dan belasting voor, verdomme?' 'Toean,' zei Kasseh ernstig, terwijl ze binnenkwam en bleef staan. 'Ik vind dit niet prettig.' 'Je moet toch wat riskeren. Als er plotseling een moordpartij van komt, kunnen we misschien ontsnappen.' Hij gaf haar een knipoogje. 'Het is een poging waard. Als het misgaat, zouden we er toch geweest zijn. Dus wat kan het bommen. Misschien is onze aftocht zo gedekt.' 'Waarom maakt u niet afspraak voor u zelf alleen? Waarom niet nu met hem weggaan, uit kamp ontsnappen?' 'Duidelijk. Ten eerste is het in het kamp veiliger dan bij de guerrilla's. Het heeft geen zin die lui te vertrouwen, tenzij in een noodgeval. Ten tweede, een enkele vent is voor hen de moeite niet waard. Daarom heb ik hem gevraagd er dertig te redden. Maar hij kon er maar tien hebben.' 'Hoe kiest u tien uit?' 'Ieder voor zich, hoor, zolang ik er maar bij ben.' 'Misschien de commandant, hij niet goedvindt maar tien.' 'Die zal het prachtig vinden als hij er ook maar bij hoort.' 'Denkt u dat Japanners de gevangenen doodmaken?' 'Misschien. Maar laten we eens over iets anders praten, hè?' Ze lachte. 'Anders, ja. U heet. Wil bad nemen, ja?' 'Ja.' In de mandikamer van de hut wierp de Koning water over zich zelf heen, ijskoud water uit de cementen put, zodat hij begon te hijgen en zijn lichaam ervan ging tintelen. 'Kasseh!' Ze kwam door de gordijnen met een handdoek naar hem toe. Ze keek toe terwijl hij zich baadde. Ja, haar toean was een knappe man. Sterk en knap en de kleur van zijn huid was aardig. Wah-lah, dacht ze, ik ben maar gelukkig dat ik zo'n man heb. Maar hij is zo groot en ik ben zo klein. Hij steekt twee hoofden boven me uit. Toch wist ze, dat ze hem tevreden stelde. Het is gemakkelijk een man blij te maken, als je een vrouw bent en niet bang een vrouw te zijn. 'Waarom lach je zo?' vroeg hij, omdat hij haar zag glimlachen. 'Ah, toean, ik dacht, u bent zo groot en ik maar zo klein. En toch, als we liggen is er niet veel verschil, nee?' Hij grinnikte en sloeg haar liefkozend op haar billen terwijl hij de handdoek aannam. 'Heb je niets te drinken?' 'Het staat al klaar, toean.' 'Wat staat er nog meer klaar?' Ze lachte met haar mond en met haar ogen. Haar tanden waren blinkend wit, haar ogen diepbruin en haar huid was glad en rook heerlijk. 'Wie weet, toean?' Toen verliet ze het vertrek. Wat een heerlijk kind, dacht de Koning, haar nakijkend terwijl hij zich krachtig afwreef. Ik ben maar een bofkont. Kasseh was hem bezorgd door tussenkomst van Sutra, toen de Koning voor de eerste maal het dorp had bezocht. De details waren keurig geregeld. Als de oorlog afgelopen was, zou hij Kasseh twintig Amerikaanse dollars betalen voor elke keer dat hij bij haar was geweest. Hij had op de aanvankelijke vraagprijs enkele dollars afgedongen - zaken zijn zaken - maar voor twintig dollars was ze een pracht koopje. 'Hoe weet je nu of ik zal betalen?' had hij haar de eerste keer gevraagd. 'Dat weet ik niet. Maar als u niet betaalt, heb ik alleen het genoegen; als u wel betaalt, heb ik zowel het genoegen als het geld.' Ze had erbij gelachen. Hij schoot in de inlandse muilen die ze voor hem had neergezet en liep toen door het kralengordijn heen naar haar toe. Ze wachtte al op hem.
Peter Marlowe keek nog steeds naar Sutra en Cheng San die aan het strand stonden. Cheng San boog en ging aan boord; Sutra hielp het bootje de lichtgevende zee inschuiven. Toen keerde Sutra terug naar de hut. 'Tabee-lah!' zei Peter Marlowe. 'Wenst ge nog iets te eten?' 'Nee, ik dank u, toean Sutra.' Genade, dacht Peter Marlowe, het is wel een verandering, ineens eten af te slaan. Maar hij had gegeten tot hij genoeg had en nog meer eten zou onbeleefd zijn. Het dorp was arm, dat zag je duidelijk en voedsel verknoeien was zonde. 'Ik heb vernomen,' zei hij voorzichtig, 'dat het nieuws, het nieuws van de oorlog, wel goed is.' 'Dit heb ik ook vernomen, maar ik kan het niet herhalen. Vage geruchten.' 'Het is spijtig dat het niet meer is zoals vroeger. Toen er nog radio's waren en zelfs kranten om het nieuws te vernemen.' 'Dit is waar. Het is heel spijtig.' Sutra liet niet merken of hij de bedoeling begreep. Hij hurkte neer op zijn mat en rolde een kegelvormig strootje. Hij begon te roken en zoog de rook diep in zijn longen. 'Wij horen slecht nieuws over het kamp,' zei hij ten slotte. 'Zo slecht is het niet, toean Sutra. We redden ons nog wel. Maar niet te weten hoe het in de wereld gaat, dat is een groot kwaad.' 'Ik heb gehoord dat er een radio in het kamp was en dat de mannen die de radio bezaten, betrapt zijn. En dat ze nu in de gevangenis zijn van Utram Road.' 'Hebt ge nieuws over die mannen? Een van hen was een vriend van mij.' 'Nee. We hebben alleen vernomen dat ze zijn overgebracht.' 'Ik zou heel gaarne weten hoe het met hen is.' 'Ge kent die plaats en de mannen die men er brengt, dus ge weet al wat daar gebeurt.' 'Zeker. Maar men blijft hopen dat er misschien één geluk heeft.' 'Wij zijn in de handen van Allah, zegt de profeet.' 'Zijn naam zij geprezen.' Sutra keek hem nog eens aan; toen vroeg hij, bedaard aan zijn sigaret puffend: 'Waar hebt ge Maleis geleerd?' Peter Marlowe vertelde hem van zijn leven in het dorp. Hoe hij op de padievelden had gewerkt en de levenswijze van Java had gevolgd, die maar weinig verschilt van die op Malakka. De gewoonten zijn gelijk en de taal is gelijk, behalve een aantal westerse woorden - 'wireless' op Malakka, radio op Java, 'motor' op Malakka, auto op Java. Maar verder was alles hetzelfde. Liefde, haat, ziekte en de woorden die een man spreekt tot een vrouw en zij tot hem. De belangrijke dingen waren altijd hetzelfde. 'Hoe heette de vrouw die in het dorp voor u zorgde, mijn zoon?' vroeg Sutra. Het zou onbeleefd zijn geweest er eerder naar te vragen, maar omdat ze nu al hadden gesproken over de geest, over de wereld, over de wijzen en over Allah en enkele gezegden van de profeet, wiens naam zij geprezen, was het nu geen inbreuk op de vormen meer. 'Ze heette N'ai Jahan.' De oude man zuchtte tevreden en herinnerde zich zijn eigen jeugd. 'En ze heeft Veel en lang van u gehouden.' 'Ja.' Peter Marlowe zag haar duidelijk voor zich. Ze was op een avond zijn hut binnengekomen terwijl hij bezig was geweest zijn bed op te maken. Haar sarong was rood met goud en de heel kleine sandalen waren juist zichtbaar onder de zoom. Ze droeg een krans van fijne bloemen om haar hals en de bloemengeur vervulde de hut en zijn hele universum. Ze had haar bedrol naast zich neergelegd en diep voor hem gebogen. 'Mijn naam is N'ai Jahan,' had ze gezegd. 'Toean Abu, mijn vader, heeft mij gekozen om uw leven te delen, want het is niet goed voor een man om alleen te zijn. En u bent nu al drie maanden alleen geweest.' N'ai was misschien veertien jaar, maar in de landen van de zon is een meisje van veertien al een vrouw met de verlangens van een vrouw en behoort te trouwen met de man van haar vaders keuze. Haar huid was donker, maar met een romige matheid, haar ogen waren als topazen en haar handen als de bloemblaadjes van vuurorchideeën, haar voeten waren klein en haar lichaam, kinderlijk en vrouwelijk tegelijk, was satijnig; ze kende het geluk van nature, als de kolibrie. Ze was een kind van de zon en een kind van de regen. Haar neus was smal en klein, de fijne neusvleugels waren gevoelig. N'ai was als satijn, vloeibaar satijn. Stevig, waar ze stevig moest zijn. Zacht waar ze zacht moest zijn. Sterk waar ze sterk moest zijn. En zwak was ze waar ze zwak moest zijn. Haar haar was ravenzwart. Lang. Het omhulde haar als een vederlichte mantel. Peter Marlowe had tegen haar geglimlacht en hij had zijn best gedaan om zijn verlegenheid te verbergen en net als zij vrij en gelukkig te zijn en zich niet te schamen. Ze had haar sarong afgedaan, was trots voor hem gaan staan en zei: 'Ik bid dat ik waardig gekeurd zal worden om u gelukkig te maken en zoet te doen slapen. En ik bid u mij alle dingen te leren die uw vrouw moet kennen om u "dicht bij God" te brengen.' Dicht bij God, heerlijk, dacht Peter Marlowe, wat een verrukkelijke manier om de liefde te beschrijven. Hij keek op naar Sutra. 'Ja, wij hielden veel en vaak van elkaar. Ik dank Allah dat ik heb mogen leven en liefhebben tot aan de grenzen der eeuwigheid. Wat zijn de wegen van Allah heerlijk.' Een wolk naderde de maan, vocht ermee om het bezit van de nacht. 'Het is heerlijk om een man te zijn,' zei Peter Marlowe. 'Plaagt uw eenzaamheid u op dit ogenblik?' 'Nee. Ik kan naar waarheid zeggen dat ik er nu geen last van heb.' Peter Marlowe keek de oude Maleier onderzoekend aan en was hem dankbaar voor zijn aanbod en voor de fijnzinnige wijze waarop het was geformuleerd. 'Toean Sutra, luister naar mij. Ik wil mijn geest voor u openen, want ik geloof dat wij vrienden kunnen worden. Gij zult misschien na verloop van tijd mijn vriendschap afwegen en het "Ik" in mij naar waarde schatten. Maar de oorlog is een moordenaar van de tijd. En daarom zou ik tot u willen spreken als een vriend, hetgeen ik nog niet ben.' De oude man antwoordde niet. Hij trok aan zijn sigaret en wachtte tot Peter Marlowe verder zou spreken. 'Ik heb een klein onderdeel van een radio nodig. Is er een radiotoestel in het dorp, een oud toestel bij voorbeeld? Als het niet meer werkt zou ik er misschien dat ene onderdeel uit mogen nemen?' 'Gij weet dat radio's door de Japanners verboden zijn.' 'Dat is zo, maar soms zijn er geheime plaatsen om dat te verbergen wat verboden is.' Sutra dacht na. Er was een radio in de hut. Misschien had Allah toean Marlowe wel gezonden om die daar weg te halen. Hij voelde dat hij hem kon vertrouwen omdat toean Abu hem ook had vertrouwd. Maar als men toean Marlowe buiten de prikkeldraadversperring met die radio zou betrappen, zou het dorp er zonder twijfel bij worden betrokken. Maar het was ook gevaarlijk om de radio in het dorp te laten. Natuurlijk zou men het toestel ergens in de wildernis diep kunnen begraven, maar dat was nu eenmaal niet gebeurd. Het zou beter zijn geweest, maar het was niet gebeurd, want de verleiding om te luisteren was altijd te groot geweest. En de vrouwen werden er altijd toe verleid om naar de dansmuziek te luisteren. En de verleiding om teweten terwijl anderen niet wisten, was te groot. Waarlijk er staat geschreven: IJdelheid, alles is ijdelheid. Het was misschien beter om de dingen van de blanken maar aan de blanken over te laten. Hij stond op en gebaarde Peter Marlowe hem te volgen. Hij ging hem voor door de kralengordijnen naar een donkerder gedeelte van de hut. Hij bleef staan voor de deur van Sulina's slaapkamer. Ze lag op het bed, de sarong los en vol om zich heen, haar ogen vochtig. 'Sulina,' zei Sutra, 'ga naar de veranda en houd de wacht.' 'Ja, vader.' Sulina gleed van het bed, bond de sarong dicht en trok het kleine baju jasje recht. Sutra vond dat ze het wel een beetje té strak had getrokken, zodat de belofte van haar borsten iets te duidelijk en iets te opvallend werd. Ja, het was tijd dat het meisje trouwde. Maar met wie? Er waren geen geschikte mannen. Hij stapte terzijde terwijl het meisje met neergeslagen ogen heel ingetogen langs hen heenstreek. Maar er was niets ingetogens in het wiegelen van haar heupen, dat viel ook Peter Marlowe op. Ik zou haar met de stok moeten geven, dacht Sutra. Maar hij wist dat hij niet kwaad mocht worden. Ze was ten slotte een meisje dat op het punt stond vrouw te worden. En verleiden ligt in het karakter van een vrouw -en om begeerd te worden is de eeuwige wens van een vrouw. Misschien zou ik je aan de Engelsman moeten geven. Misschien zou dat je honger wat verminderen. Hij lijkt er man genoeg voor! Sutra zuchtte. O, om nog zo jong te zijn! Van onder het bed haalde hij de kleine radio te voorschijn. 'Ik zal u vertrouwen. Deze radio is goed. Hij werkt goed. Ge moogt hem meenemen.' Peter Marlowe liet hem in zijn opwinding bijna vallen. 'Maar gij dan? Dit toestel is onbetaalbaar.' 'Ge behoeft het niet te betalen. Ge kunt het meenemen.' Peter Marlowe draaide het toestel om. Het was een complete radio en in goede conditie. De achterplaat was eraf genomen en de lampen glansden in het licht van de olielamp. Er waren heel wat condensatoren. Heel wat. Hij hield het toestel dichter bij het licht en onderzocht het binnenwerk zorgvuldig, centimeter voor centimeter. Het zweet begon van zijn gelaat te druipen. En toen vond hij wat hij zocht, de condensator van 300 microfarad. En wat doe ik nu? vroeg hij zich zelf af. Neem ik alleen de condensator mee? Mac had gezegd dat hij er nagenoeg zeker van was. Nee, het was beter om het hele ding mee te nemen; als die condensator dan niet in de onze past, kunnen we dit toestel gebruiken. We kunnen de radio ergens verbergen. Ja, het zal goed zijn om iets in reserve te hebben. 'Ik dank u, toean Sutra. Dit is een cadeau waarvoor ik u niet te zeer kan danken. En niet alleen ik, maar ook de duizenden van Changi.' 'Ik bid u ons hier te beschermen. Als een bewaker u ziet, begraaf de radio dan in de wildernis. Mijn dorp is in uw handen.' 'Vrees niets, ik zal het toestel met mijn leven bewaken.' 'Ik geloof u, maar misschien is dit voor u een dwaas ding om te doen.' 'Er zijn tijden, toean Sutra, dat ik naar waarheid de indruk krijg dat alle mannen dwazen zijn.' 'Gij zijt wijzer dan men van een man van uw leeftijd zou verwachten.' Sutra gaf hem een lap stof om het toestel in te wikkelen en keerde toen terug naar het grote vertrek. Sulina zat in de schaduw op de veranda. Toen zij binnenkwamen stond zij op. 'Mag ik eten of drinken brengen, vader?' Wal-lah, dacht Sutra knorrig, ze vraagt mij, maar ze bedoelt hem. 'Nee, begeef u naar bed.' Sulina wierp haar hoofdje met een charmant gebaar in de nek, maar ze gehoorzaamde. 'Ik geloof dat mijn dochter een lijfstraf goed zou doen.' 'Het zou zonde zijn iets dat zo schoon is te beschadigen,' zei Peter Marlowe. Toean Abu zei altijd: "Sla een vrouw tenminste éénmaal per week en ge zult vrede hebben in uw huis. Maar sla haar niet te hard, want dan zoudt ge haar kwaad maken en dan zal ze u zeker terugslaan en u veel pijn veroorzaken." ' 'Ik ken dat gezegde. Het bevat veel waarheid. Vrouwen zijn onbegrijpelijk.' Ze spraken over vele dingen terwijl ze op hun hurken op de veranda zaten en uitkeken naar zee. Er stond maar heel weinig branding en Peter Marlowe vroeg toestemming om te gaan zwemmen. 'Er staan hier geen gevaarlijke stromen,' zei de oude Maleier, 'maar er komen hier wel eens haaien.' 'Ik zal voorzichtig zijn.' 'Zwem alleen in de schaduw bij de boten. Soms lopen er Japanners langs de kust. gr is een artilleriestelling vijf kilometer verderop langs het strand. Kijk goed uit.' 'Ik zal voorzichtig zijn.' Peter Marlowe bleef in de schaduw terwijl hij zich naar de boten begaf. De maan zakte al aan de hemel. Ik heb niet al te veel tijd meer, dacht hij. Bij de boten waren enige mannen en vrouwen bezig de netten klaar te maken en te repareren, waarbij ze lachten en praatten met elkaar. Ze letten niet op Peter Marlowe die zich uitkleedde en de zee inliep. Het water was warm, maar er waren koude plekken, zoals overal in de zeeën van het Verre Oosten en toen hij een van die koude plekken gevonden had, trachtte hij daarin te blijven. Het gevoel van vrijheid was verrukkelijk en hij voelde zich bijna weer de kleine jongen die midden in de nacht in de Zuidzee ging zwemmen, terwijl zijn vader toekeek en schreeuwde: 'Niet te ver weg gaan, Peter! Denk aan de stroom!' Hij zwom onder water en zijn huid dronk het zoute water in. Toen hij aan de oppervlakte kwam, spoot hij water als een walvis en zwom langzaam naar het lagere gedeelte. Daar bleef hij op zijn rug in de branding liggen, geheel verzaligd door het gevoel van vrijheid. Terwijl hij met zijn benen sloeg naar de branding en daarbij zijn heupen telkens een halve slag draaide, werd hij er zich plotseling van bewust dat hij naakt was, terwijl er zich mannen en vrouwen bevonden op nog geen twintig meter afstand. Maar hij voelde geen verlegenheid. Naaktheid was in het kamp een doodgewoon iets en tijdens de maanden die hij op Java in de dessa had doorgebracht, had hij geleerd dat je je niet behoefde te schamen omdat je een menselijk wezen was met noden en behoeften. De sensuele warmte van de zee die om zijn leden speelde en de heerlijke warmte van het goede eten in zijn maag veroorzaakten plotseling een erectie. Hij draaide zich abrupt om op zijn buik en schoof terug in zee om zich te verbergen. Hij stond op de zandige bodem, het water tot net boven zijn schouders en keek naar de kust en het dorp. De mannen en vrouwen waren nog steeds bezig met het repareren van de netten. Hij kon Sutra op de veranda zien zitten, rokend in de schaduw. Terzijde daarvan zag hij Sulina, gevangen in het licht van de olielamp en naar buiten leunend op de vensterbank. Ze hield de sarong half tegen zich aan en keek uit naar zee. Hij wist dat ze naar hem keek en hij vroeg zich beschaamd af of ze hem had gezien. Hij keek naar haar en zij keek naar hem. Toen zag hij dat ze de sarong weglegde en een schone witte baddoek oppakte om het zweet van haar lichaam te drogen dat haar met een lichte glans bedekte. Zij was een kind van de zon en een kind van de regen. Haar lange, donkere haar verborg het grootste deel van haar lichaam, maar ze verplaatste het haar totdat het haar rug streelde en begon het te vlechten. En al die tijd keek ze glimlachend in zijn richting. En toen werd ieder golfje, ieder stroompje een liefkozing, werd elke lichte beroering van de bries een liefkozing, streek zeewier strelend langs hem heen - als waren het vingers van een courtisane, intiem strelend met de tederheid, ontleend aan eeuwen liefdeservaring. Ik zal je nemen, Sulina. Ik zal je nemen, wat het me ook zal kosten. Hij trachtte zijn wil te concentreren op Sutra, zodat deze de veranda zou verlaten. Sulina keek naar hem. En wachtte. Even ongeduldig als hij zelf. Ik ga haar nemen, Sutra. Sta me niet in de weg! Pas op, of bij God ... Hij zag niet dat de Koning de schaduwen naderde en bemerkte evenmin dat hij verrast bleef staan, toen hij Peter Marlowe in het ondiepe water op zijn buik zag liggen. 'Hallo Peter, Peter!' Als door een mist drong die stem door tot Peter Marlowe, die langzaam zijn hoofd wendde en zag dat de Koning hem gebaarde het water te verlaten. 'Vooruit, Peter, kom er uit, het is tijd om te gaan!' Toen hij de Koning zag, herinnerde hij zich het kamp en het prikkeldraad en de radio en de diamant en het kamp en de oorlog en het kamp en de radio en de bewaker die ze voorbij moesten en zouden ze op tijd terugkomen en wat was er voor nieuws en wat zou Mac blij zijn met de driehonderd microfarads en de reserveradio die werkte. De sensuele spanning verdween, maar de pijn bleef. Hij stond op en liep naar zijn kleren toe. 'Nou, jij hebt lef,' zei de Koning. 'Hoezo?' 'Om er zo bij te lopen. Zie je dan niet dat het dochtertje van Sutra naar je kijkt?' 'Ze heeft al heel wat mannen zonder kleren gezien en daar steekt geen kwaad in.' Zonder de sensuele spanning was er geen naaktheid meer. 'Soms begrijp ik niks van jou. Ken jij dan geen schaamte?' 'Nee, die ben ik al lang kwijt.' Hij kleedde zich snel aan en voegde zich bij de Koning in de schaduw. Zijn gehele onderlijf deed nog pijn. 'Ik ben blij dat je er aan kwam. Dank je.' 'Waarom?' 'O, zo maar.' 'Was je bang, dat ik je vergeten had?' Peter Marlowe schudde ontkennend zijn hoofd. 'Nee, dat niet. Laat maar. Ik ben blij dat je er bent.' De Koning keek hem onderzoekend aan. 'Vooruit, we kunnen het nu nog gemakkelijk halen.' Hij ging voor langs de hut van Sutra en wuifde. 'Slamat.' 'Wacht even, Rajah. Minuutje.' Peter Marlowe rende de trappen op en verdween in de hut. De radio stond er nog. Hij hield die onder zijn arm, gewikkeld in het doek, en boog voor Sutra. 'Ik dank u. Hij is in goede handen.' 'Ga met God.' Sutra aarzelde en glimlachte toen. 'Bewaak uw ogen, mijn zoon. Anders kan er wel eens voedsel voor ze zijn, terwijl ge niet kunt eten.' 'Ik zal er aan denken.' Peter Marlowe voelde zich plotseling heet worden. Hij vroeg zich af of de geruchten dat oude mensen soms gedachten kunnen lezen, waar waren. 'Ik dank u. Vrede zij met u.' 'Vrede zij met u tot onze volgende ontmoeting.' Peter Marlowe keerde zich om en ging weg. Sulina was aan het raam toen hij eronder door liep. Haar sarong bedekte nu haar lichaam. Hun ogen ontmoetten elkaar en een belofte werd gedaan, ontvangen en beantwoord. Ze keek hen na, ter wijl ze in de schaduw de helling opliepen in de richting van de wildernis en ze zond hun wensen voor hun veilige terugkeer na totdat zij geheel waren verdwenen. Sutra zuchtte en ging toen geluidloos Sulina's kamer binnen. Ze stond dromerig uit het raam te kijken, haar sarong om haar schouders. Sutra had een dun bamboestokje in de hand en sloeg haar afgepast en hard, maar niet te hard op haar blote billen. 'Dat krijg je omdat je de Engelsman in verleiding hebt gebracht, terwijl ik u daartoe geen opdracht had gegeven,' zei hij en deed alsof hij heel erg kwaad was. 'Ja, vader,' zei ze snikkend en haar huilen was als een dolk in zijn hart. Maar toen ze alleen was, krulde ze heerlijk in elkaar op de matras en liet haar tranen nog even de vrije loop omdat het zo'n heerlijk gevoel was. En toen spreidde de passie zich over haar gehele lichaam uit, geholpen door de pijn van de slag.
Toen ze twee kilometer van het kamp waren, stopten de Koning en Peter Marlowe om op adem te komen. Op dat ogenblik zag de Koning voor het eerst het pak gewikkeld in de lap. Hij had voorop gelopen en was zo vervuld geweest van zijn succesvolle werk die nacht en zozeer op zijn hoede voor mogelijke gevaren, dat het hem niet eerder was opgevallen. 'Wat heb je daar? Extra bikken?' Hij keek toe terwijl Peter Marlowe glimlachend en trots het doek afwikkelde. 'Een verrassing!' Het hart van de Koning stond zes slagen stil. 'Jezus, jij verrekte schoft, ben je nou stapel idioot geworden?' 'Wat is er?' vroeg Peter Marlowe volkomen verbluft. 'Ben jou nou helemaal gek geworden. Dat ding zal ons meer rotzooi bezorgen dan god-weet-wat-ter-wereld-ook! Jij hebt niet het recht om onze halzen te wagen voor zo'n rotradio! Jij hebt niet het recht om mijn contacten te gebruiken voor je eigen rotzaakjes, begrepen?' Peter Marlowe had het gevoel dat de nacht hem van alle kanten besloop, terwijl hij de Koning ongelovig aanstaarde. Toen zei hij: 'Ik bedoelde er niets kwaads mee en.. 'Jij verrekte rotzak,' tierde de Koning. 'Radio's zijn vergif, puur vergif!' 'Maar er is er geen één meer in het kamp! En ...' 'Nou, ook erg. Je gooit dat ding nu onmiddellijk weg en dan zal ik je nog es wat vertellen. Het is afgelopen tussen ons. Ik wil niks meer met je te maken hebben. Jij hebt niet het recht om mij in je vuile zaakjes te betrekken zonder dat ik er iets van af weet. Ik moest je verdomme de stront uit je darmen trappen.' 'Probeer het maar.' Nu was Peter Marlowe woedend en fel, even fel als de Koning. 'Jij bent blijkbaar vergeten dat het oorlog is en dat er geen radio in het kamp is! Een van de redenen waarom ik ben meegegaan was, dat ik hoopte in het dorp een condensator te krijgen. Maar in plaats daarvan heb ik een hele radio - en één die werkt.' 'Gooi dat ding weg!' 'Nee!' De twee mannen keken elkaar woedend aan, gespannen en niet bereid een duimbreed te wijken. Een onderdeel van een seconde maakte de Koning zich gereed om Peter Marlowe in stukjes te hakken. Maar de Koning wist dat woede waardeloos was als er een belangrijke beslissing moest worden genomen. En nu hij over de eerste misselijk makende schok heen was, kon hij de situatie kritisch bekijken en analyseren. In de eerste plaats moest hij erkennen, dat, ofschoon het idioot was om zoveel te riskeren, het enorme risico inderdaad vrucht had gedragen. Als Sutra niet in zijn hart blij was geweest dat hij de radio aan Peter Marlowe kon overdragen, zou hij het gehele probleem uit de weg zijn gegaan en gezegd hebben: 'Er is geen enkele radio in het hele dorp.' Tot zover was er dus, wat dat betrof, nog geen kwaad gedaan. En het was een privé-handeltje geweest tussen Peter Marlowe en Sutra, want Cheng San was al weg geweest. In de tweede plaats was een radio, waarvan hij afwist en die zich niet in zijn hut bevond, bijzonder nuttig. Hij zou op die manier de verdere ontwikkeling in het oog kunnen houden en hij zou precies weten wanneer hij er vandoor moest gaan. Zo was er dus eigenlijk tot op dit moment geen kwaad gedaan - behalve dan dat Peter zijn boekje te buiten was gegaan. Laat es kijken. Als je een vent vertrouwt en in dienst neemt, dan koop je hersens. Het had geen zin om altijd een vent bij je te hebben die je alles moest bevelen. Als het ogenblik kwam, waarop ze er vandoor moesten gaan, wilde hij dat Peter er bij was. Je moest een vent bij je hebben die dat taaltje sprak. En ten slotte begreep de Koning dat het waanzin zou zijn om de vent te lijf te gaan; hij moest de situatie dus op zakelijke wijze bekijken. Verdomme, hij had doorgeslagen als de eerste de beste snotneus. 'Peter,' zei hij en zag dat Peter Marlowes kaak nog strakker en venijniger werd. Ik vraag me af of ik de vent eronder zou hebben gekregen. Ach, natuurlijk, hij is zeker vijftig, misschien wel zeventig pond lichter dan ik. 'Ja?' 'Het spijt me dat ik zo woest werd. Die radio is een prima idee.' 'Watte?' 'Nou, ik zei, dat het me speet. Het is een prima idee.' 'Ik begrijp je niet,' zei Peter Marlowe hulpeloos. 'Het ene ogenblik ga je te keer alsof je stapelgek bent geworden en even later zeg je dat het een prima idee is.' De Koning mocht die schoft wel. Die vent had lef. 'Nou ja, eh, ik krijg van radio's nou eenmaal koude rillingen, d'r is niks aan te verdienen.' Hij lachte zachtjes. 'Onverkoopbaar.' 'Ben je werkelijk niet meer woest op me?' 'Ben je bedonderd. We zijn kameraden.' Hij stompte hem speels. 'Ik was alleen maar woest omdat je me er niets van had verteld. En dat was een rotstreek.' 'Ja, dat spijt me. Je hebt gelijk. Ik bied je mijn excuses aan. Het was belachelijk en oneerlijk. Verduiveld, ik zou je voor niets ter wereld in gevaar willen brengen. Het spijt me heel erg.' 'Geef me dan maar een poot. Het spijt me dat ik zo ben uitgevallen. Maar de volgende keer vertel je het me vooraf als je iets van plan bent.' Peter Marlowe drukte hem de hand. 'Ik beloof het je.' 'Goed zo.' Goddank, dat was dan dat. 'Wat bedoelde je verdomme met die condensator?' Peter Marlowe vertelde hem van de drie waterflessen. 'Als ik het goed begrijp, heeft Mac dus alleen maar die ene condensator nodig?' 'Dat dacht hij tenminste.' 'Zal ik je dan eens wat zeggen? Dan is het volgens mij beter om er alleen die condensator uit te halen en de radio hier ergens te begraven. Daar ligt-ie veilig. Als die van jullie dan niet werkt, kunnen we altijd teruggaan en het hele toestel halen. Mac kan dan gemakkelijk die condensator er weer inzetten. Het zal niet eenvoudig zijn om deze complete radio in het kamp te verbergen en het zou een helse verleiding zijn om het ding daar te hebben en het niet te gebruiken, waar of niet?' 'Zeker.' Peter Marlowe keek de Koning onderzoekend aan. 'Zou jij meegaan om hem te halen, als dat nodig zou zijn?' 'Natuurlijk.' 'Als ik - om de een of andere reden - niet terug zou kunnen gaan, zou jij het toestel dan in mijn plaats willen halen? Als Mac of Larkin het je vroeg?' De Koning dacht een ogenblik na. 'Natuurlijk.' 'Je woord van eer?' 'Ja.' De Koning glimlachte flauwtjes. 'Jij hecht heel wat waarde aan dat "op je woord", is het niet, Peter?' 'Waar moet je een man dan anders aan beoordelen?' Het kostte Peter Marlowe slechts enkele ogenblikken om de twee contacten van de condensator te verbreken. Een minuut later was het toestel in de beschermende lap gewikkeld en hadden ze een ondiep gat in de junglegrond gekrabd. Ze legden een platte steen op de bodem van het gat, bedekten de radio toen met een flinke laag bladeren en streken de aarde er weer glad overheen en ten slotte plaatsten ze een omgevallen boomstam op de plek. Een paar weken in dat vochtige gat zouden de radio waardeloos maken, maar twee weken waren zeker genoeg om terug te komen en het toestel op te graven als de veldflessen niet zouden werken. Peter Marlowe veegde zich het zweet af, want een plotselinge intense hitte was op hen neergestreken en wolken van insekten waren op de geur van het zweet afgekomen. 'Die verrekte rotmuggen.' Hij keek op naar de nachtelijke hemel en schatte enigszins zenuwachtig hoe laat het was. 'Geloof je niet dat het nu maar beter is om te gaan?' 'Nog niet. Het is pas kwart over vier. De beste tijd is vlak voor het aanbreken Van de dageraad. Het is beter dat we nog een minuut of tien wachten, dan zullen we mooi op tijd in positie zijn.' Hij lachte. 'De eerste keer dat ik door het prikkeldraad was gegaan, was ik ook doodsbenauwd. Toen ik terugkwam moest ik bij het prikkeldraad wachten. Ik moest meer dan een half uur wachten voor de kust veilig was. Verdomme, ik zweette als een otter!' Hij veegde met wilde gebaren de insekten weg. 'Die verrekte muskieten.' Ze bleven nog een ogenblik zitten, luisterend naar de voortdurende bewegingen in de wildernis. Grote wolken vuurvliegjes vormden heldere plekken in de kleine regengreppel naast het pad. 'Net Broadway bij nacht,' zei de Koning. 'Ik heb eens een film gezien die Times Square heette. Het was een krantengeschiedenis. Ik geloof dat Cagney er in meespeelde.' 'Die herinner ik me niet. Maar Broadway moet je echt gezien hebben, niet op de film. Daar is het midden in de nacht zo licht als overdag. Enorme neonreclames en licht, waar je maar kijkt.' 'Woon jij daar? In New York?' 'Nee, maar ik ben er wel een paar maal geweest. Ik ben overal geweest.' 'Waar woon je dan?' De Koning haalde zijn schouders op. 'Mijn vader zit nu eens hier en dan weer daar.' 'Wat doet hij?' 'Ja, dat is een lastige vraag, een beetje van dit en een beetje van dat, maar het grootste deel van zijn tijd is hij dronken.' 'O, dat lijkt me niet plezierig.' 'Voor een jongen geen lolletje.' 'Heb je verder nog familie?' 'Mijn moeder is dood. Die stierf toen ik drie was. Ik heb geen broers en geen zusters. Mijn vader heeft me opgevoed. Hij is een zwerver, maar hij heeft me heel wat van het leven laten zien en daar heb ik heel wat van geleerd. In de eerste plaats, armoede is een ziekte. In de tweede plaats, geld is alles. In de derde plaats, het doet niets ter zake hoe je eraan bent gekomen als je het maar hebt -.' 'Gek, hè ... ik heb nooit veel aan geld gedacht. Ik denk dat je in het leger - nou ja, d'r is altijd een cheque aan het eind van de maand, d'r is altijd een bepaalde levensstandaard en dan heeft geld niet zo veel te betekenen.' 'Hoeveel verdient jouw vader?' 'Ik weet het niet precies, maar ik schat het op een zeshonderd pond per jaar.' 'Verrek, dat is maar vierentwintighonderd dollar. En ik verdien als korporaal al dertienhonderd. Ik zou er geen ogenblik aan denken om voor zo'n habbekrats te werken.' 'Het zal in Amerika wel anders zijn. Maar in Engeland kun je van dat salaris heel goed leven. Onze auto is natuurlijk aardig oud, maar dat doet niet zoveel ter zake. En als je de dienst uitgaat krijg je je pensioen.' 'Hoeveel?' 'Ongeveer half je traktement.' 'Dat lijkt mij zowat niks. Ik begrijp ook niet waarom mensen in het leger gaan of bij de marine of bij de luchtmacht. Het zullen wel meest mislukkelingen zijn.' De Koning zag Peter Marlowe verstijven. 'Maar,' voegde hij er snel aan toe, 'dat geldt natuurlijk niet voor Engeland. Ik had het over Amerika.' 'Het leger biedt een man een uitstekend leven. Voldoende geld en een opwindend leven in alle delen van de wereld. Het sociale leven is goed, begrijp je, ik bedoel het milieu, en een officier heeft altijd heel wat prestige.' Dat laatste voegde Peter Marlowe er op min of meer verontschuldigende toon aan toe. 'Och, traditie, weet je.' 'Blijf jij bij de luchtmacht na de oorlog?' 'Natuurlijk.' 'Het lijkt mij,' zei de Koning, terwijl hij in zijn tanden porde met een stukje boomschors, 'dat het allemaal te gemakkelijk is. Er zit niets opwindends in om bevelen op te volgen van kerels die sufferds zijn en onbenullen. En verdomme, ze betalen je zowat niks. Pete, je zou eens rond moeten kijken in de States. Iets dergelijks is er in de hele wereld niet te vinden. Daar is het een ieder voor zich zelf en de ene man is evengoed als de andere. En je hoeft niets anders te doen dan iets speciaals te bedenken en een tikje beter te zijn dan een ander. Dat noem ik nou een opwindend bestaan. Daar zit muziek in en een toekomst!' 'Ik vrees dat ik daar niet op mijn plaats zou zijn. Op de een of andere manier geloof ik niet dat ik in de wieg ben gelegd om veel geld te verdienen. Het is voor mij veel beter om dat te doen waarvoor ik bij mijn geboorte al was voorbestemd.' 'Dat is onzin. Omdat je ouwe heer nou in het leger zit...' 'Het gaat in onze familie terug tot 1720, van vader op zoon, dat is een hele traditie om overboord te gooien.' De Koning bromde: 'Ja, da's een hele tijd.' En toen voegde hij eraan toe: 'Ik weet alleen iets van mijn vader en van diens vader. Daarvoor - niks, helemaal niks. Dat wil zeggen, mijn familie schijnt in '80 naar Amerika te zijn gegaan.' 'Vanuit Engeland?' 'Ben je gek? Ik denk vanuit Duitsland. Of misschien vanuit Midden-Europa. Maar wat kan dat schelen? Ik ben Amerikaan en daar gaat het maar om.' 'Marlowes zitten altijd in het leger, daar gaat het om.' 'Klets toch niet. Dat hangt toch helemaal van je zelf af. Kijk nou es, jij staat er op het ogenblik goed voor omdat je je hersens gebruikt. Jij zou een groot zakenman kunnen worden als je wou. Jij kunt praten als een inlander, waar of niet? Ik heb jouw hersens nodig. Ik betaal voor die hersens - en word nou maar niet woest. Da' s de Amerikaanse stijl. Voor hersens moet je betalen. En dat wij kameraden zijn heeft daar niks mee te maken. Niks. Als ik er niet voor betaalde was ik een schooier.' 'Dat is verkeerd. Het is niet nodig om geld te krijgen als je eens een handje helpt.' 'Verdomme, het wordt tijd dat jij eens wat wijzer wordt. Ik wou dat ik jou naar de States kon krijgen en je daar aan het werk kon zetten. Met je mooie Limey-accent zou je de grieten naar adem laten happen. Kerel, wat zou jij een geld kunnen verdienen. Ik zou je met damesondergoed op pad sturen.' 'Alle duivels.' Peter lachte met hem mee, maar er zat toch ook iets van afgrijzen in die glimlach. 'Ik kan niet verkopen, ik zou net zo goed kunnen proberen om te vliegen.' 'Je kunt toch vliegen.' 'Ik bedoel zonder kist.' 'Snap ik; het was maar een grapje.' De Koning keek op zijn horloge. 'De tijd gaat langzaam als je moet wachten.' 'Soms denk ik, dat we nooit meer uit dat stinkgat komen.' 'Och, Uncle Sam heeft de Jappen nou aan het lopen. Het duurt niet lang meer. En als dat wel zo is, nou wat dan nog? Wij zitten er goed voor, kameraad. En dat is het enige waar het om gaat.' De Koning keek weer op zijn horloge. 'We moesten 'm nou maar eens smeren.' 'Wat?' 'Opstappen.' 'O.' Peter Marlowe stond op. 'Wie mij liefheeft, volgt mij!' zei hij opgewekt. 'Huh?' 'Och, dat is ook een manier om te zeggen "we smeren 'm'!" Gelukkig omdat ze weer vrienden waren, trokken ze verder de wildernis door. Ze staken zonder moeilijkheden de weg over. Nu ze het gebied voorbij waren waarbij de rondzwervende bewaker patrouilleerde, volgden ze een kort pad en waren spoedig op vier- a vijfhonderd meter van het prikkeldraad. De Koning ging voorop, kalm en vol zelfvertrouwen. Alleen de wolken vuurvliegjes en muskieten maakten de tocht onaangenaam. 'Verdomme, die rotinsecten.' 'Ja, als ik mijn zin kreeg, werden ze allemaal gebakken,' fluisterde Peter Marlowe terug. Toen zagen ze de bajonet die recht in hun richting wees. Ze bleven stokstil staan. De Japanner zat tegen een boom geleund, zijn ogen waren strak op hen gericht en een schrikaanjagende grijns lag over zijn gehele gezicht. De bajonet werd gesteund door zijn knieën. Ze dachten hetzelfde. Verdomme! Utram Road! Ik ben er geweest. Vermoord 'm! De Koning reageerde het eerst. Hij sprong op de bewaker af, rukte hem het geweer met de bajonet uit de handen, rolde zijwaarts, kwam snel weer overeind en hief het geweer hoog op om het in het gezicht van de man te meppen. Peter Marlowe was naar de keel van de bewaker gedoken. Maar een zesde zintuig waarschuwde hem en zijn klauwende vingers lieten de keel met rust en hij smakte tegen de boom aan. 'Maak dat je bij hem weg komt!' Peter Marlowe sprong overeind, greep de Koning beet en rukte hem weg. De bewaker had zich niet bewogen. Er lag nog dezelfde kwaadaardige grijns op het gezicht waarvan de ogen wijd open stonden. 'Wat is er nou, verdomme!' riep de Koning hijgend uit. Hij hield het geweer nog steeds boven zijn hoofd geheven en er lag iets van paniek in zijn stem. 'Weg, onmiddellijk weg, in godsnaam, weg van hier!' Peter Marlowe rukte het geweer uit de handen van de Koning en wierp het neer naast de dode Japanner. Toen zag de Koning de slang in de schoot van de man. 'Jezus,' zei hij schor en stapte dichterbij om beter te kunnen zien. Peter Marlowe greep hem opgewonden beet. 'Weg van hier! Rennen, in godsnaam rennen!' Hij ging er vandoor, weg van de bomen en stortte zich, zonder verder op iets te letten, in het struikgewas. De Koning rende achter hem aan en pas toen ze een open plek hadden bereikt bleven ze staan. 'Ben jij gek geworden?' De Koning kromp ineen, ademhalen was een marteling. 'Het was verdomme alleen maar een slang.' 'Dat was een vliegende slang,' zei Peter Marlowe hijgend. 'Die leven in bomen. Als ze je bijten ben je onmiddellijk dood, ouwe jongen. Ze klimmen in bomen, maken dan hun hele lichaam plat en laten zich dan in een spiraal naar de grond vallen op hun slachtoffer. Er lag er één in zijn schoot en één onder hem. D'r moeten er beslist meer zijn geweest, want ze leven in nesten bij elkaar.' 'Jezusnogantoe!' 'Eigenlijk moeten we die rotdingen dankbaar zijn, ouwe jongen,' zei Peter Marlowe en trachtte wat langzamer adem te halen. 'Die Jap was nog warm. Die was nog hoogstens een paar minuten dood. Hij zou ons zeker te pakken hebben gekregen als hij niet dood was geweest. We mogen God wel danken voor onze ruzie; die heeft de slangen de tijd gegeven om hun werk te doen. Zo dicht zullen we nooit meer bij de dood komen! Nooit meer!' 'En ik wil nooit meer een Jap zien die zijn vervloekte bajonet midden in de nacht zo maar in mijn richting steekt. Vooruit, we moeten hier weg.' Toen ze niet ver van het prikkeldraad waren aangekomen, gingen ze zitten om te wachten. Ze konden het laatste eindje naar de versperring nog niet wagen omdat er te veel mannen door het kamp liepen. Er waren altijd mannen. Slaapwandelaars en mannen die bijna sliepen en lui die niet konden slapen. Het deed beiden goed om even te rusten, want hun knieën beefden nog en ze waren dankbaar dat ze nog leefden. Verdomme, dat is me het nachtje wel geweest, dacht de Koning. Als Pete er niet was geweest was ik nu zo dood als een pier. Ik wou mijn voet in de schoot van die Jap zetten terwijl ik hem met de achterkant van het geweer op zijn kop sloeg. Mijn voet was er geen twintig centimeter vandaan. Slangen! Kerel, wat haat ik slangen! Die rotzakken! En terwijl de Koning kalmer werd, steeg zijn achting voor Peter Marlowe. 'Da's de tweede keer dat je me de kop hebt gered,' fluisterde hij. 'Jij had het geweer het eerst te pakken. Als die Jap niet dood was geweest, had jij hem te pakken gekregen. Ik was te langzaam.' 'Och, ik liep voorop.' De Koning zweeg en lachte. 'Nou Peter, zijn wij een goed team of niet. Met jouw knappe gezicht en mijn hersens komen we een heel eind!' Peter Marlowe begon te lachen. Hij probeerde het in te houden en rolde op de grond. Het onderdrukte lachen en de tranen die in stromen over zijn gezicht liepen, werkten aanstekelijk op de Koning en die begon ook grimassen te trekken. Eindelijk hijgde Peter Marlowe: 'In godsnaam, houd op!' 'Jij bent ermee begonnen.' 'Da's niet waar!' 'Wel waar, jij zei, jij zei...' Maar de Koning kon niet verder komen. Hij veegde de tranen af. 'Zie je die Jap nog? Die verrekte rotzak zat daar net als een aap ...' 'Kijk eens!' Plotseling verstomde hun gelach. Aan de andere zijde van het prikkeldraad liep Grey door het kamp. Ze zagen dat hij stilstond bij de Amerikaanse hut. Ze zagen hem wachten in de schaduw en daarna uitkijken over het prikkeldraad, bijna recht in hun richting. 'Denk je dat hij ons in de gaten heeft?' 'Ik weet het niet. Maar we hoeven er voorlopig niet over te denken naar binnen te gaan. We moeten wachten.' En ze wachtten. De lucht begon al lichter te worden. Grey stond in de schaduw naar de Amerikaanse hut te kijken, en tuurde daarna het kamp rond. De Koning wist dat Grey, vanwaar hij stond, zijn bed zou kunnen zien. Hij wist dat Grey kon zien dat hij niet in bed lag. Maar de dekens waren teruggeslagen en hij kon dus best bij de anderen zijn die slapeloos door het kamp liepen. Het was niet verboden om uit je bed te komen. Maar verdomme, Grey, schiet op, ga daar weg. 'We zullen nu gauw moeten gaan,' zei de Koning, 'het wordt al te licht.' 'Als we eens een andere plek namen?' 'Hij kan vandaar de hele versperring zien, helemaal tot aan de hoek.' 'Denk je dat er een lek is, dat iemand ons heeft verraden?' 'Mogelijk, maar het kan ook toevallig zijn.' De Koning beet kwaad op zijn lippen. 'En het stuk bij de latrines?' "Veel te gevaarlijk.' Ze wachtten. Toen zagen ze dat Grey nog eens over de versperring keek in hun richting en daarna wegliep. Ze keken hem na tot hij om de hoek van de gevangenis was verdwenen. 'Misschien wil hij ons voor de gek houden,' zei de Koning. 'We moeten nog even wachten.' De seconden leken wel uren terwijl de hemel steeds helderder werd en de schaduwen langzamerhand oplosten. Nu was er niemand vlakbij de versperring, en niemand in zicht. 'Nou of nooit, vooruit, daar gaan we.' Ze renden naar de versperring toe; enkele seconden later lagen ze onder het prikkeldraad en in de sloot. 'Loop jij maar naar de hut toe, Rajah, ik wacht wel.' 'O.K.' Ondanks zijn forse gestalte was de Koning heel snel en het duurde maar een ogenblik of hij had de afstand naar de hut afgelegd. Peter Marlowe kroop de sloot uit. Iets bracht hem ertoe op de rand te gaan zitten en over het prikkeldraad naar buiten het kamp te kijken. Toen zag hij uit de hoek van zijn oog dat Grey vanachter je gevangenis te voorschijn kwam en stilstond. Hij wist onmiddellijk dat hij gezien was. 'Marlowe.' 'Hallo, Grey, kun jij ook niet slapen?' Hij rekte zich lui uit. 'Hoe lang ben je hier al?' 'Een paar minuten, ik kreeg genoeg van het wandelen.' 'Waar is je vriend?' 'Wie bedoel je daarmee?' 'De Amerikaan.' Grey lachte vuil. 'Ik weet het niet. Die zal wel slapen, denk ik.' Grey keek naar de min of meer Chinese kleding. De tuniek was op de schouder gescheurd, en helemaal nat van het zweet. Modder en resten van bladeren op zijn buik en knieën. Een modderige streep op zijn gezicht. 'Hoe ben jij zo vuil gewordefi? En waarom zweet je zo geweldig? Wat is er aan de hand?' 'Ik ben vuil omdat... wat is er nu tegen een beetje vuil?' Peter Marlowe stond op en klopte zijn knieën en zitvlak af. 'Eigenlijk voel je je pas echt schoon als je een flinke lading vuil hebt weggewassen. En ik zweet omdat jij zweet - de tropen, de hitte en zo.' 'Wat heb je in je zakken?' 'Omdat jij overal wat achterzoekt, loopt iedereen hier nog niet rond met verboden zaken. Er is geen voorschrift dat je niet in het kamp mag rondlopen als je niet kunt slapen.' 'Dat is waar,' zei Grey, 'maar het is beslist verboden om buiten het kamp te gaan lopen.' Peter Marlowe keek hem onverschillig aan, maar voelde zich allesbehalve onverschillig en hij deed zijn uiterste best om uit te vinden wat Grey nu eigenlijk dacht. Wist hij iets? 'Alleen een gek zou dat doen.' 'Ook dat is waar,' zei Grey en keek hem lang en scherp onderzoekend aan. Toen draaide hij zich om en liep weg. Peter Marlowe keek hem na. Toen draaide hij zich ook om en liep de andere kant uit. Hij keek niet naar de Amerikaanse hut. Vandaag kwam Mac uit het hospitaal. Peter Marlowe glimlachte terwijl hij dacht aan het begroetingsgeschenk dat hij voor Mac bij zich had. Vanuit zijn veilige bed keek de Koning naar Peter Marlowe. Daarna concen treerde hij zijn aandacht op Grey, de vijand, die daar rechtop stond en kwaadaardig in de lichter wordende dag. Hij was zo mager als een skelet in zijn lompige broek met zijn grove, inlandse sandalen en zijn volkomen versleten Tank-baret. Een zonnestraal glinsterde op het Tank -embleem van de baret en toverde het van niets om tot gesmolten goud. Hoeveel weet jij, Grey, vuile hond? vroeg de Koning zich af.