Boek 3

 

15

 

Het was even na het aanbreken van de ochtendschemering. Peter Marlowe lag op zijn krib nog half in slaap. Heb ik het gedroomd? vroeg hij zich zelf, plotseling wakker, af. Toen betastten zijn vingers voorzichtig het kleine lapje met de condensator en hij wist dat het geen droom was. Ewart draaide zich om op de bovenste krib, kreunde en werd ook wakker. 'Vervloekt zij de nacht,' zei hij terwijl hij zijn benen over de rand van het bed liet bungelen. Peter Marlowe herinnerde zich dat zijn groep aan de beurt was voor het boorgatcorvee. Hij liep de hut uit en wekte Larkin. 'Wat? O, ben jij het, Peter,' zei Larkin en vocht nog tegen de slaap. 'Wat is er?' Peter Marlowe vond het heel moeilijk om het nieuws betreffende de condensator niet onmiddellijk te vertellen, maar hij wilde wachten tot Mac er ook was en dus zei hij alleen maar: 'Boorgatcorvee, ouwe jongen.' 'Mijn God, alweer?' Larkin rekte zijn pijnlijke rug, knoopte zijn sarong om en deed zijn houten sandalen aan. Ze vonden het net en het twintig litersblik en liepen door het kamp waar zich het eerste leven begon te manifesteren. Toen ze het latrineterrein hadden bereikt, schonken ze geen aandacht aan de zittende mannen en die trokken zich evenmin iets van hen aan. Larkin beurde het deksel van een der boorgaten op en Peter Marlowe veegde snel met het net langs de wanden. Toen hij het net uit het boorgat ophaalde, zat het vol met kakkerlakken. Hij schudde het net leeg in het grote blik en herhaalde zijn schraapmanoeuvre. Opnieuw een flinke lading. Larkin legde het deksel weer op het gat en ze liepen naar het volgende. 'Houd dat ding toch recht,' zei Peter Marlowe. 'Kijk nou eens wat je hebt gedaan, we zijn er zeker een honderd kwijtgeraakt!' 'Die heb je zo terug,' zei Larkin vol afschuw, maar hij greep het blik toch wat steviger vast. De geur was afschuwelijk en doordringend, maar de oogst was rijk. Het blik was spoedig boordevol. De kleinste kakkerlak mat nog 4 centimeter in lengte. Larkin deed het deksel op het blik en ze liepen er mee naar het hospitaal. 'Niet mijn idee van een gezellig dieet,' zei Peter Marlowe. 'Heb je ze echt gegeten op Java, Peter?' 'Natuurlijk en jij ook, maar dan in Changi.' Larkin had het blik bijna laten vallen. 'Wat?' 'Aha, dus jij dacht dat ik de dokters regelmatig een inlandse delicatesse zou leveren, die bovendien nog zeer rijk is aan proteïne en er niets voor ons zelf van zou veroveren? Kom nou!' 'Maar dat is tegen de afspraak!' brulde Larkin. 'We hebben eerlijk en plechtig alle drie beloofd dat we geen vieze dingen zonden koken en bakken zonder de anderen erin te kennen.' 'Ik heb het Mac gezegd en die was het met me eens.' 'Maar ik wist er niets van, verdomme!' 'Och, kom nou, overste, we hebben ze in het geheim moeten vangen en koken en daarna konden we ook nog luisteren naar jouw verrukte uitroepen over hoe heerlijk het wel was en heus, wij zijn er net zo vies van als jij.' 'Maar de volgende keer wil ik het weten en dat is een bevel, verdomme!' 'Ja, overste,' zei Peter Marlowe en grinnikte. Ze leverden het blik af bij de keuken van het hospitaal. Bij de speciale, kleine keuken voor de zeer ernstige zieken. Toen ze terugkwamen bij de bungalow zat Mac al op hen te wachten. Zijn huid was geelgrijs en zijn ogen waren met bloed doorlopen, zijn handen beefden, maar hij was koortsvrij en hij kon weer glimlachen. 'Fijn dat je terug bent, maat,' zei Larkin en ging ook zitten. 'Huh.' Peter Marlowe haalde gedachteloos het lapje uit zijn zak. 'Wat ik zeggen wou,' zei hij overdreven achteloos, 'dit kan misschien nog wel eens te pas komen.' Mac wikkelde het lapje los zonder veel belangstelling. 'Mag ik barsten,' zei Larkin. 'Verdomme, Peter,' zei Mac terwijl zijn vingers nog heviger trilden dan daarvoor, 'doe je soms een poging om me een hartaanval te bezorgen?' Peter Marlowe hield zijn stem even uitdrukkingloos als zijn gezicht, maar hij genoot geweldig van de diepe indruk die hij met zijn kleine pakje had gemaakt. 'Kom, laten we ons nou niet zo opwinden over een kleinigheid,' zei hij. Maar toen kon hij zich niet langer inhouden. Hij straalde. 'Jij met je verrekte Engelse bescheidenheid,' zei Larkin. Hij trachtte zuur te doen, maar zijn gezicht straalde ook. 'Waar heb je hem vandaan, maat?' Peter Marlowe haalde zijn schouders op. 'Dat was een stomme vraag. Sorry, Peter,' zei Larkin verontschuldigend. Peter Marlowe wist dat ze hem er nimmer meer naar zouden vragen en het was verreweg het beste dat ze niets wisten over zijn bezoek aan het dorp.

 

Het was donker geworden. Larkin hield de wacht. Peter Marlowe hield de wacht. Achter zijn klamboe monteerde Mac voorzichtig de condensator. Toen kon hij de verleiding niet meer weerstaan en een gebedje prevelend, stak hij de verbindingsdraad in het radiootje. Transpirerend van spanning luisterde hij krampachtig of er geluid kwam uit het oortelefoontje. Het wachten was een diepe marteling. Onder de klamboe was het verstikkend heet, want de cementen vloer hield de hitte van de verdwijnende dag nog vast. Een muskiet zoemde boosaardig. Mac vloekte maar probeerde niet het insect op te sporen en het te doden, want hij hoorde plotseling storingsgeluiden in de oortelefoon. Zijn zenuwachtige vingers waren vochtig van het zweet dat langs zijn armen omlaag liep en de schroevendraaier gleed uit. Hij droogde zijn handen af. Heel voorzichtig tastte hij naar het schroefje, dat als afstemknop dienst deed, en begon het langzaam, heel langzaam te draaien. Storingen. Alleen maar storingen. En toen hoorde hij plotseling muziek. Het was een grammofoonplaat van Glenn Miller. De muziek zweeg en de omroeper zei: 'Dit is Calcutta. Wij vervolgen ons concert van Glenn Miller opnamen met "Moonlight Serenade".' Door de deuropening zag Mac Larkin in de schaduw op zijn hurken zitten en verderop mannen die door de cementen gang tussen de bungalows liepen. Hij was graag naar buiten gerend om de mannen toe te schreeuwen: 'Hé, kerels, willen jullie straks naar het nieuws luisteren? Ik heb afgestemd op Calcutta!' Mac bleef een minuut luisteren, verbrak toen de verbinding en stopte de veldflessen vol zorg terug in hun groene vilten bekleding, waarna hij ze onbekommerd op de bedden liet liggen. Om tien uur zou Calcutta nieuwsberichten uitzenden en om tijd te winnen verborg Mac de verbindingsdraad en het oortelefoontje onder de matras in plaats van ze op te bergen in de derde fles. Hij had zo lang gebukt onder de klamboe gezeten, dat hij een knik in zijn rug had en hij kreunde toen hij opstond. Larkin keek om van zijn wachtplaats buiten. 'Wat is er aan de hand, maat? Kun je niet slapen?' 'Nee, kereltje,' zei Mac die naar buiten liep en op zijn hurken naast hem ging zitten. 'Je bent vandaag voor het eerst weer uit het hospitaal, maat, je moet het een beetje kalmpjes aan doen.' Het was niet nodig om Larkin te vertellen dat de radio werkte, want Macs ogen straalden van opwinding. Larkin stompte hem speels. 'Maar het gaat jou weer goed, hè, ouwe schooier?' 'Waar is Peter?' vroeg Mac, hoewel hij wist dat die op wacht stond ergens bij de douches. 'Daarginds. Die sufferd zit daar maar te zitten.' 'Hé, mahlu sana!' riep Mac. Peter Marlowe wist al dat Mac klaar was met het karweitje, maar hij stond op, liep terug en zei: 'Mahlu senderis.' wat zo iets betekende als 'Mahlu - jezelf'. En ook hem behoefden ze niets te vertellen. 'Wat dunkt jullie van een spelletje bridge?' vroeg Mac. 'Wie wou je dan als vierde nemen?' 'Hé, Gavin,' riep Larkin, 'een robbertje bridge?' Majoor Gavin Ross sleepte zijn benen uit de kampstoel. Steunend op een kruk, wist hij met moeite de afstand tussen de twee bungalows af te leggen. Hij was blij dat ze hem gevraagd hadden mee te spelen. De nachten waren altijd het ergst. Dan voelde je nog meer dan overdag hoe onnodig die verlamming was. Eens was hij een man geweest en nu was hij niets meer. Zijn benen waren nutteloos geworden, hij zou de rest van zijn leven in een rolstoel moeten zitten. H ij was door een heel klein granaatscherfje aan het hoofd gewond, kort voor de overgave van Singapore. 'Het is niets om u zorgen over te maken,' hadden de dok ters gezegd. 'Zodra we je in een fatsoenlijk ziekenhuis kunnen krijgen, komt alles jn orde. Het is maar een kleine operatie.' Maar er kwam geen fatsoenlijk ziekenhuis meer en de tijd voor een operatie was nu voorbij. 'Bliksems,' zei hij met een pijnlijk gezicht terwijl hij zich neerliet op de cementen vloer. Mac vond een kussen en wierp hem dat toe. 'Daar, ouwe jongen.' Hij had een ogenblik nodig om gemakkelijk te zitten terwijl Peter Marlowe de kaarten pakte en Larkin aangaf waar de anderen moesten plaats nemen. Gavin beurde zijn linker been iets op en boog het zijwaarts en maakte de veer los die de teen van zijn schoen verbond met de band om zijn been, vlak onder de knie. Daarna bewoog hij zijn andere been, dat eveneens verlamd was, legde dat ook gemakkelijk neer en leunde tegen het kussen in zijn rug. 'Zo, dat is beter,' zei hij en streek met snelle, zenuwachtige bewegingen over zijn Kaiser Wilhelmsnor. 'Hoe gaat het met de hoofdpijn?' vroeg Larkin automatisch. 'Kon beroerder, ouwe jongen,' antwoordde Gavin even automatisch. 'Speel ik met jou?' 'Nee, speel maar met Peter.' 'Bliksems, dat jong troeft altijd mijn azen af.' 'Dat is maar één keer gebeurd,' zei Peter Marlowe. 'Een keer per avond,' zei Mac lachend en begon te geven. "Mahlu'. 'Twee schoppen,' opende Larkin opgewekt. Het bieden verliep fel en venijnig. Later die nacht klopte Larkin op de deur van een van de bungalows. 'Ja?' vroeg Smedly-Taylor en tuurde de nacht in. 'Het spijt me dat ik u even moet lastig vallen, overste.' 'O, hallo Larkin, ben jij het? Moeilijkheden?' Er waren altijd moeilijkheden. Hij vroeg zich af wat de Aussies nu weer hadden uitgespookt, terwijl hij met een pijnlijk gezicht van zijn bed opstond. 'Nee. overste.' Larkin overtuigde zich ervan dat niemand hun gesprek kon horen. Toen zei hij rustig, zachtjes, maar heel nadrukkelijk: 'De Russen staan op zeventig kilometer van Berlijn. Manila is bevrijd. De Yanks zijn geland op Corregidor en Iwo Jima.' 'Weet je dat zeker, kerel?' 'Ja, overste.' 'Wie...' Smedly-Taylor onderbrak zich zelf. 'Nee, nee, ik wil er niets van weten. Ga zitten, overste,' zei hij rustig. 'Weet je het absoluut zeker?' 'Ja, overste.' 'Dan moet ik u mededelen, overste,' zei de oudere officier bijna toonloos, maar Plechtig, 'dat ik niets kan doen om de man of mannen te helpen die gesnapt zouden Worden met de... die gesnapt zouden worden.' Hij wilde het woord radio zelfs niet gebruiken. 'Ik wil er niets over weten.' Een vage glimlach gleed over het granieten gezicht en verzachtte het. 'Maar ik verzoek je nadrukkelijk hem met inzet van je leven te bewaken en me van alles onmiddellijk bericht te brengen.' 'Ja, overste, wij stellen voor ...' 'Ik wil er niets over horen. Alleen het nieuws.' Terneergeslagen raakte Smedly-Taylor even zijn schouder aan. 'Het spijt me.' 'Dat is juist, overste, dat is veel veiliger.' Larkin was blij dat de overste niets over hun plannen wilde weten. Ze hadden afgesproken dat ze alle drie elk het nieuws zouden doorgeven aan twee personen. Larkin zou het vertellen aan Smedly-Taylor en Gavin Ross. Mac zou majoor Tooley en luitenant Bosley op de hoogte brengen, dat waren beiden persoonlijke vrienden van hem. En Peter zou de Koning en vader Donovan inlichten, de katholieke aalmoezenier. Deze contactmensen moesten het nieuws dan doorgeven, elk aan twee andere mannen die ze konden vertrouwen, enzovoorts. Het was een goed plan, dacht Larkin. Peter had gelijk gehad, toen hij hem niet had verteld waar de condensator vandaan was gekomen. Prima jongen, die Peter. Toen Peter Marlowe later die nacht terugkeerde na een bezoek aan de Koning, lag Ewart nog klaar wakker op zijn brits. Hij stak zijn hoofd buiten de klamboe en fluisterde opgewonden: 'Peter, heb je het nieuws gehoord?' 'Wat voor nieuws?' 'De Russen zitten op zeventig kilometer van Berlijn en de Yanks zijn geland op Iwo Jima en Corregidor.' Peter Marlowe verstijfde van schrik. Mijn God, ging dat zo gauw? 'Verrekte onzin, Ewart, allemaal loze geruchten.' 'Nee, Peter, nee. Er is een nieuwe radio in het kamp. Dit zijn de echte nieuwsberichten, geen geruchten. Fantastisch, hè? Verduiveld, ik heb het beste nog vergeten. De Yanks hebben Manila bevrijd, nou kan het toch niet 'lang meer duren, hè?' 'Ik zal het geloven als het zover is.' We hadden het misschien alleen aan Smedly-Taylor moeten vertellen, dacht hij en aan niemand anders. Als Ewart het weet, dan weten ze het allemaal al. Hij luisterde zenuwachtig naar de geluiden van het kamp. Je kon de opwinding in Changi bijna voelen groeien. Het gehele kamp wist dat men weer contact had met de buitenwereld.

 

Yoshima droop van de angst, terwijl hij in de houding stond voor de tierende generaal. 'Jij stomme, incompetente dwaas,' zei de generaal. Yoshima zette zich schrap voor de slag die zou komen en die ook kwam, met de open hand fel over zijn gezicht. 'En nou ontdek je die radio of ik laat je degraderen tot gewoon soldaat. Je overplaatsing gaat niet door. Je kunt gaan.' Yoshima salueerde uiterst correct en zijn buiging was een volmaakt vertoon van onderworpenheid. Hij verliet het bureau van de generaal, dankbaar dat hij er zo gemakkelijk af was gekomen. Die verrekte gevangenen! In de kazerne liet hij zijn staf aantreden en ging woest tegen de mannen te keer, en sloeg hen in het gezicht tot zijn hand er pijn van deed. Op hun beurt sloegen de sergeanten de korporaals en die weer de soldaten en ten slotte de soldaten de Ko reanen. Het bevel was niet mis te verstaan: 'Neem die radio in beslag of ...' Vijf dagen lang gebeurde er niets. Toen overvielen de bewakers het kamp en braken het bijna af. Maar ze vonden niets. De verrader in het kamp wist nog niet waar de radio zat. Er gebeurde verder niets, alleen werd de belofte om de rantsoenen weer te verhogen ingetrokken. Het kamp bereidde zich er weer op voor de lange dagen door te komen, die nu nog langer waren geworden door het gebrek aan voedsel. Maar ze wisten dat ze tenminste het nieuws zouden horen. Geen geruchten, maar nieuws. En het nieuws was bijzonder goed. De oorlog in Europa was nagenoeg afgelopen. Maar ondanks dit feit lag er een sombere stemming over de mannen. Slechts enkelen hadden reservevoorraden en het goede nieuws borg nog een gevaar in zich. Als de oorlog in Europa was afgelopen, zouden er meer troepen naar het Verre Oosten worden gezonden en dat zou uitlopen op een aanval op Japan zelf. Een dergelijke aanval zou de bewakers tot razernij brengen. Represailles! Iedereen begreep dat er voor Changi maar één einde denkbaar was. Peter Marlowe liep in de richting van de kippenrennen, waarbij zijn veldfles aan zijn zijde bengelde. Mac, Larkin en hij waren het erover eens geworden, dat het beter was om de veldflessen zo veel mogelijk bij zich te dragen in het geval van een onverwacht onderzoek. Hij was in een goede bui. Ofschoon het geld dat hij had verdiend al lang op was, had de Koning voorschotten tabak en eten verstrekt tegen geld dat Peter in de toekomst zou verdienen. Wat een kerel was dat! Zonder hem zouden hij, Mac en Larkin net zo hongerig zijn als de rest van Changi. Het weer was wat koeler. De regen van de vorige dag had het stof neergeslagen. Het liep tegen lunchtijd. Toen hij de kippenrennen naderde, versnelde hij zijn pas. Misschien waren er vandaag wel een paar eieren. En toen bleef hij stilstaan, stomverbaasd. Vlakbij de ren die het eigendom was van Peter Marlowes groep, stond een kleine groep woedende mannen. Tot zijn verwondering zag hij dat Grey er ook bij was. Vlak voor Grey stond overste Foster, naakt op een afgrijselijk smerige lendendoek na. De man sprong woest op en neer als een wild geworden beest en schreeuwde onverstaanbare scheldwoorden naar Johnny Hawkins, die zijn hond beschermend tegen de borst drukte. 'Hallo, Max,' riep Peter Marlowe toen hij de kippenren van de Koning had bereikt. 'Wat is er aan de hand?' 'Hallo, Pete,' zei Max vlotjes en verschoof de hark die hij in de hand hield. Hij zag dat Peter Marlowe instinctief zijn afkeer toonde van dat familiaire 'Pete'. Officieren! Als je een officier behandelt als een fatsoenlijk mens en hem bij zijn naam noemt, wordt hij woest. Laat die kerels naar de bliksem lopen! 'Hallo, Pete.' Hij herhaalde het nog maar eens om te laten zien dat hij wist wat hij zei. 'Het gedonder |s al een uur geleden begonnen. Het schijnt dat de hond van Hawkins in Fosters ren 18 gesprongen en een van zijn kippen heeft doodgebeten.' 'Nee toch!' 'Dat kost het beest de kop, daar kun je donder op zeggen.' Foster schreeuwde: 'Ik wil een nieuwe kip en ik wil schadevergoeding. Dat beest heeft een van mijn kinderen gedood en ik wil een aanklacht indienen wegens moord!' 'Maar overste,' zei Grey wiens geduld uitgeput was, 'het was een kip, geen kind. En je kunt geen ...' 'Mijn kippen zijn mijn kinderen, idioot! Kip, kind, wat is daar nou voor verschil tussen? Hawkins is een vuile moordenaar. Een moordenaar, hoor je dat?' 'Luister eens, overste,' zei Grey nu ook kwaad, 'Hawkins kan je geen andere kip geven. Hij heeft gezegd dat het hem speet. De hond heeft zich losgemaakt van de riem en ...' 'Ik wil dat hij voor de krijgsraad komt, hijzelf wegens moord en dat beest ook wegens moord.' Overste Foster schuimbekte van woede. 'Dat vervloekte beest heeft mijn kip vermoord en opgegeten. Hij heeft hem opgevreten en van een van mijn kinderen zijn alleen nog wat veren over!' Grommend dook hij onverwacht naar Hawkins en rukte aan de hond die deze tegen de borst klemde, terwijl hij gilde: 'Ik vermoord je en dat smerige dier erbij!' Hawkins schoof Foster van zich af. De overste viel op de grond en Rover jankte van angst. 'Ik heb toch gezegd dat het me spijt,' stiet Hawkins uit. 'Als ik er het geld voor had zou ik je dolgraag twee, tien kippen geven, maar ik heb geen geld! Grey ...' zei Hawkins die zich in zijn wanhoop tot de kamppolitie wendde, '... in Godsnaam doe iets!' 'Wat kan ik nou verdomme doen?' vroeg Grey die moe was, woedend werd en bovendien aan dysenterie leed. 'Ik zal het moeten rapporteren. En jij moet die hond opgeven.' 'Watte?' 'Verdomme nogantoe,' schreeuwde Grey, 'jij zorgt dat je die hond kwijtraakt. Als je daar niet voor zorgt, dan zal iemand anders het moeten doen. Bij zonsondergang moet hij uit het kamp zijn verdwenen.' 'Maar het is mijn hond. Je kunt mij niet bevelen ...' 'O, nee?' Grey trachtte zijn maagspieren onder controle te houden. Hij mocht Hawkins wel, was eigenlijk altijd nogal op hem gesteld geweest, maar dat deed nu niet ter zake. 'Je kent de voorschriften. Er is je duidelijk gezegd dat dat dier altijd aan de riem moet worden gehouden en dat hij niet in de buurt van de kippenrennen mocht komen. Jouw Rover heeft een kip gedood en opgegeten, er zijn getuigen bij geweest.' Overste Foster kroop overeind, zijn ogen stonden donker en dreigend. 'Ik zal hem doden,' schreeuwde hij. 'Ik mag die hond doden. Oog om oog!' Grey ging voor Foster staan, die ineendook, klaar voor een nieuwe aanval. 'Overste Foster, deze zaak wordt gerapporteerd. Kapitein Hawkins heeft bevel gekregen de hond te doden ...' Foster scheen niet te horen wat Grey zei. 'Ik wil dat beest hebben. Ik ga hem doodmaken, net zoals hij mijn kip heeft doodgemaakt. Hij is van mij, ik ga hem doodmaken.' Hij begon naar voren te dringen terwijl het speeksel hem uit de mond liep.'Ik 8a hem doden net zo als hij mijn kind heeft gedood.' Grey stak zijn hand uit. 'Nee, Hawkins zal hem zelf doden.' 'Overste Foster,' zei Hawkins diep terneergeslagen, 'ik smeek u, aanvaard mijn excuses. Laat mij de hond houden, het zal niet meer gebeuren.' 'Nee, dat zeker niet,' gilde Foster met een waanzinnig lachje, 'hij is dood en hij is van mij.' Hij viel uit, maar Hawkins deed snel een paar stappen achteruit en Grey greep de overste bij de arm. 'En nou is het verdomme afgelopen of ik arresteer u! Dat is geen houding voor een hoofdofficier. Blijf bij Hawkins uit de buurt. Smeer 'm!' Foster rukte zijn arm uit Grey's greep los. Zijn stem klonk bijna fluisterend toen hij zich direct tot Hawkins wendde. 'Ik zal me wreken, moordenaar, ik zal me wreken.' Hij ging terug naar zijn kippenren en kroop erin, dat was zijn thuis, daar woonde hij en sliep hij en at hij tezamen met zijn kinderen, zijn kippen. Grey wendde zich weer tot Hawkins. 'Sorry, Hawkins, maar zorg dat je hem kwijtraakt.' 'Grey,' smeekte Hawkins, 'asjeblieft, trek dat bevel in. Ik smeek het je en ik ben bereid er alles, alles voor te doen.' 'Dat gaat niet,' zei Grey die geen keus had, 'en je weet dat heel goed, Hawkins, ik kan niet anders. Dood het dier en doe het vlug.' Daarna draaide hij zich om en liep weg. Hawkins' wangen waren nat van de tranen. De hond lag nog in zijn armen. Tóen zag hij Peter Marlowe staan. 'Peter, in godsnaam help me.' 'Dat kan ik niet, Johnny. Het spijt me ontzettend, maar ik kan er niets aan doen, niemand kan er nog wat aan doen.' Doodongelukkig keek Hawkins de kring rond, hij trachtte zijn tranen nu niet meer te verbergen. De mannen wendden zich af, want niemand kon hem helpen. Als een van de mannen een kip zou hebben gedood, zou het net zo zijn geweest, nou ja, bijna net zo. Een afgrijselijk moment, toen rende Hawkins huilend weg, de hond nog altijd in zijn armen. 'Arme bliksem,' zei Peter Marlowe tegen Max. 'Ja,' zei Max, 'maar ik dank de hemel dat het niet een van de kippen van de Koning was; man, ik moet er niet aan denken.' Max sloot de ren af en knikte tegen Peter Marlowe, terwijl hij wegliep. Max hield ervan om de kippen te verzorgen. Niets was zo goed als zo nu en dan een extra ei. En je liep geen risico als je het ei snel leegzoog, de doppen snel in zand fijnstampte en ze weer door het eten van de kippen mengde. Dan zag geen mens er Wat van. En die doppen waren goed voor de kippen. En wat betekent een eitje zo nu en dan nou voor de Koning? Als je maar zorgde dat er elke dag ten minste één ei was voor de Koning, was er niets aan de hand. Max was tevreden. Hij zou deze hele Week de kippen verzorgen. Later op die dag lag Peter Marlowe op zijn brits te rusten. 'Neem me niet kwalijk, luitenant.' Peter Marlowe keek op en zag Dino naast zijn brits staan. 'Ja, wat is er?' Hij keek om zich heen in de hut en voelde zich plotseling verlegen. 'Eh, kan ik u even spreken, luitenant?' Het "luitenant" klonk onbeschoft zoals gewoonlijk. Hoe kwam het toch dat als Amerikanen je bij je rang aanspreken het altijd zo brutaal klinkt, vroeg Marlowe zich af. Hij stond op en volgde hem naar buiten. Dino bleef staan in het midden van de open plek tussen de hutten. 'Luister eens, Pete,' zei Dino, 'de Koning moet je hebben en je moet Larkin en Mac meebrengen.' 'Wat is er dan?' 'Hij heeft alleen maar gezegd dat je ze mee moet brengen. Jullie moeten naar de gevangenis gaan. Over een half uur moeten jullie in cel vierenvijftig zijn op de vierde verdieping.' Officieren mochten helemaal niet in de gevangenis komen. Dat was een van de voorschriften van de Japanners. En de kamppolitie had opdracht ervoor te zorgen dat die regel werd nagekomen. Verdomme, dat was riskant. 'Dat is alles wat hij gezegd heeft?' 'Ja, dat is alles, cel vierenvijftig, vierde verdieping, over een half uur. Tot ziens, Pete.' Verduiveld, wat was er nu weer, vroeg Peter Marlowe zich af. Hij liep snel naar Mac en Larkin en bracht hun het nieuws over. 'Wat denk jij ervan, Mac?' 'Tja, jochie,' zei Mac voorzichtig, 'ik geloof niet dat de Koning ons alle drie zo maar zou vragen, zonder een uitlegging, als het niet iets belangrijks was.' 'En wat dunkt je van dat de gevangenis binnengaan?' 'Als we gesnapt worden,' zei Larkin, 'dan moeten we een smoesje klaar hebben. Grey zal het zeker te weten komen en het niet lollig vinden. We moeten er niet samen heengaan, maar één voor één. Ik kan altijd zeggen dat ik een van de Aussies wil bezoeken die in de gevangenis zijn ondergebracht. En jij, Mac?' 'Er zitten daar ook mannen van het Malayan Regiment. Ik kan best een van die jongens bezoeken. Maar jij, Peter?' 'Ik ga op bezoek bij een van de kerels van de RAF,' zei Peter Marlowe aarzelend. 'Maar misschien is het beter als ik eerst even naar de Koning toe ga, hoor wat er aan de hand is en dan hier rapport uitbreng.' 'Nee. Als ze je niet zien als je naar binnen gaat, dan zul je zeker opvallen als je de gevangenis uitkomt. En dan laten ze je er vast geen tweede keer in. Je kunt een bevel op dat punt niet terzijde leggen. Nee, ik geloof dat we maar beter gewoon kunnen gaan. Maar één voor één.' Larkin glimlachte. 'Geheimzinnig, hè? Ik vraag me af wat er aan de hand is.' 'Ik hoop in godsnaam dat er geen moeilijkheden zijn.' 'Och, jochie,' zei Mac. 'Het leven hier is een lange reeks van moeilijkheden. Ik zou me niet veilig voelen als we niet gingen - de Koning heeft vrienden in de hoogste kringen. Hij weet misschien iets.' 'En de waterflessen?' Ze dachten daar even over na, toen zei Larkin: 'De veldflessen nemen we mee.' 'Is dat niet gevaarlijk? Ik bedoel maar, als er een onverwacht onderzoek wordt ingesteld, terwijl wij in de gevangenis zijn, waar moeten we ze dan verbergen? Je kan ze daar niet verbergen.' 'Als ze ons snappen, nou, dan zijn we erbij,' zei Larkin, ernstig en met een harde trek op het gezicht. 'Dat moeten we aan het lot overlaten.'

 

'Hallo, Peter,' riep Ewart, toen hij zag dat Peter Marlowe de hut verliet, 'je hebt je armband vergeten.' 'O, dank je.' Peter Marlowe vloekte binnensmonds, maar moest wel terug naar zijn brits en het ding omdoen. 'Ik had het verrekte ding vergeten.' 'Ja, dat gebeurt mij ook herhaaldelijk. Maar je kan beter een beetje voorzichtig zijn.' 'Zo is het, dank je.' Peter Marlowe voegde zich bij de mannen die langs de muur liepen. Hij volgde de muur naar het noorden, draaide de hoek om en voor hem lag de poort. Hij slipte zijn armband af en voelde zich plotseling naakt en was er zeker van dat de mannen die hem voorbijliepen allemaal dachten, hé, waarom draagt die officier geen armband. Vóór hem lag het einde van de weg in westelijke richting. De barricade was nu open, want werkgroepen kwamen op dit ogenblik terug naar het kamp. De meesten van die mannen waren volkomen uitgeput. Ze trokken de enorme trailers geladen met boomstompen die ze in het moeras hadden uitgegraven en die bestemd waren voor de keukens van het kamp. Peter Marlowe herinnerde zich dat hij overmorgen ook met zo'n werkgroep erop uit moest. De bijna dagelijkse werkzaamheden op het vliegveld vond hij niet erg, dat was licht werk. Maar dat houthalen was een heel ander karwei. Daar het allemaal praktisch zonder hulpmiddelen moest gebeuren - er was geen blok en takel - werden er heel wat enkels verstuikt en armen en benen gebroken. Iedereen moest eraan meewerken - de gezonden één of twee maal per week, en voor de officieren werd geen uitzondering gemaakt, omdat de keukens heel veel brandhout nodig hadden - en het was ten slotte alleen maar eerlijk dat zij die nog werken konden, hout verzamelden voor hen die daartoe niet meer in staat waren. Naast de poort stond de man van de MP en tegen de andere zijde van de poort leunde de Koreaanse bewaker, rokend, en onbewogen, ongeïnteresseerd kijkend naar de mannen die voorbij liepen. De MP keek naar de mannen van de werkgroep die door de poort naar binnen sloften. Er lag één man op de trailer. Een of twee kwamen er gewoonlijk wel op deze wijze terug, maar ze moesten wel helemaal aan het eind van hun krachten zijn, of heel erg ziek, als men ze zo naar Changi terugreed. Peter Marlowe glipte voorbij de wacht die niet op hem lette en voegde zich bij de mannen die als mieren op het grote betonnen plein rondkrioelden. Hij bereikte een van de celblokken en begon de metalen trap op te lopen waarbij hij over de matrassen en bedden heenstapte. Overal waren hier mannen. Op de trappen, op de gangen en in de open cellen - vier of vijf gevangenen in één cel die gebouwd was voor één man. Hij voelde de afschuwelijke druk naast, boven en onder zich. De stank was afschuwelijk, je werd er misselijk van. De stank van rottende lichamen, de stank van ongewassen lijven, de stank van een generatie gevangenen, de stank van de muren, gevangenismuren. Hij vond cel vierenvijftig. De deur was dicht, hij opende die en stapte naar binnen. Mac en Larkin waren er al. 'Verdomme, het stinkt hier om het te besterven.' 'Ja, maat, afschuwelijk,' zei Larkin. Hij zweette. Mac zweette. Het rook er bedompt en de betonnen muren waren vochtig van hun eigen muurzweet en zaten vol vlekken van beschimmeld en rottend betonzweet, jaren oud. De cel was ongeveer twee meter breed en twee en een halve meter lang en drie meter hoog. Midden in de cel en aan een der muren vastgemetseld, stond het bed, een massief blok beton, negentig centimeter hoog, negentig centimeter breed en één meter tachtig lang. Aan het uiteinde stak een betonnen peluw omhoog. In een van de hoeken van de cel bevond zich het toilet - een gat in de grond, dat verbonden was met het vuilafvoersysteem. Maar de afvoer werkte niet meer. Er was verder een klein van tralies voorzien venster bijna tegen het plafond aan, waardoor je echter de lucht niet kon zien omdat de muren zestig centimeter dik waren. 'Mac, we geven hem nog vijf minuten en dan verdwijnen we uit dit stinkhol,' zei Larkin. 'Goed, kerel.' 'Laten we in ieder geval de deur opendoen,' zei Peter Marlowe, die het zweet uit alle poriën stroomde. 'De deur kunnen we beter dichtlaten, Peter. Dat is veiliger,' zei Larkin die zich niet op zijn gemak voelde. 'Ik zou liever dood zijn, dan hier verder moeten leven.' 'Ja, we mogen nog dankbaar zijn dat we daarbuiten zitten.' 'Zeg, Larkin.' Mac wees op de dekens die op het betonnen bed lagen. 'Ik begrijp niet waar de mannen zitten die in deze cel wonen. Die kunnen toch niet allemaal met een werkgroep mee zijn?' 'Ik weet het ook niet,' zei Larkin die zenuwachtig werd. 'Laten we maar liever ...' De deur ging open en de Koning kwam binnen, stralend van plezier. 'Hallo, jongens.' Hij droeg wat pakjes in zijn armen en achter hem volgde Tex, ook al bepakt en beladen. 'Leg het maar op het bed, Tex.' Zij keken toe terwijl Tex de elektrische kookplaat op het bed zette, alsmede de grote stoofpan en daarna de deur dicht schopte. 'Ga eerst maar water halen,' zei de Koning tegen Tex. 'O.K.' 'Wat is er aan de hand? Waarom moesten wij hier komen?' vroeg Larkin. De Koning lachte. 'We gaan een vreetfeestje houden.' 'Verdomme, kerel, wou je zeggen dat je ons daarvoor alleen hier naartoe hebt laten komen? Waarom konden we dat verdomme niet in een van de hutten doen? Larkin was woedend. De Koning keek hem aan en lachte slechts. Hij draaide zich om en opende een van de pakjes. Tex kwam terug met water en zette de grote pan op de kookplaat. 'Rajah, luister nou eens,' begon Peter Marlowe. De Koning wierp bijna twee pond katjang idju bonen in het water. Daarna voegde hij er zout aan toe en twee volle eetlepels suiker. Daarna draaide hij zich opnieuw om en opende een ander pak dat in bananenbladeren was gewikkeld en hield het hen voor. 'Moeder Maria!' Er viel plotseling een intense stilte in de cel. De Koning voelde zich bijzonder gevleid door de intense verrassing van de anderen. 'Ik heb het je gezegd, Tex!' zei hij lachend. 'Dat kost je een piek.' Mac stak een hand uit en raakte het vlees aan. "Mahlu, het is echt!' Ook Larkin betastte het vlees. 'Ik was helemaal vergeten hoe vlees eruit zag,' zei hij op een toon die hees was van ontzag. 'Verdomme, kerel, je bent een genie, een genie.' 'Ik ben jarig vandaag en het leek me leuk om dat te vieren. En dit heb ik ook nog,' zei hij en hield een fles omhoog. 'Wat is dat?' 'Saké!' 'Ik geloof het niet,' zei Mac. 'Verdomme, daar ligt een heel bilstuk van een klein varken.' Hij boog zich voorover en snoof eraan. 'Mijn God, het is echt, echt, echt. Het is zo vers als een pasgelegd ei! Hoera!' Ze lachten allemaal. 'Ik zou de deur maar sluiten, Tex.' De Koning wendde zich tot Peter Marlowe. 'O.K., partner?' Peter Marlowe staarde nog steeds naar het vlees. 'Waar voor de donder heb je dat vandaan?' 'Da's een heel verhaal,' zei de Koning, nam zijn mes en sneed de bil in twee forse stukken die hij in de grote pan deed bij de bonen. Ze keken allemaal geboeid toe, terwijl hij zout toevoegde en de pan precies middenop de kookplaat zette. Daarna leunde hij achterover en kruiste zijn benen. 'Niet gek, hè?' Gedurende geruime tijd sprak niemand. Een plotselinge ruk aan de deurknop verbrak de betovering. De Koning knikte tegen Tex, die de deur ontsloot, hem opende op een kier en daarna wijd open wierp. Brough kwam binnen. Hij keek verwonderd om zich heen. Toen zag hij de grote stoofpan. Hij liep er heen en keek erin. 'Wel, asjemenou!' De Koning lachte. 'Ik ben jarig en het leek me leuk om jullie uit te nodigen voor het diner.' 'Nou, dan ben ik je man,' zei Brough en stak Larkin de hand toe. 'Brough, overste, Don Brough.' 'Ik heet Grant van mijn voornaam. Je kent Mac en Peter?' 'Waarachtig.' Brough lachte en wendde zich tot Tex. 'Hallo, Tex.' 'Blij dat je erbij bent, Don.' De Koning wees naar het bed. 'Ga zitten, Don, en dan moeten we maar eens aan het werk.' Peter Marlowe vroeg zich af waarom bij de Amerikanen soldaten en officieren elkaar zo vlot bij de voornamen aanspraken. Het klonk niet vulgair en niet neerbuigend - het klonk bijna correct - en het was hem opgevallen dat Brough altijd door de anderen werd gehoorzaamd en als hun leider werd beschouwd, ook al noemden ze hem Don waar hij bij was. Wonderlijk. 'Wat is dat nou, wérken?' vroeg Brough. De Koning haalde een stel dekenstrippen te voorschijn. 'We zullen de deur hermetisch moeten afsluiten.' 'Waarom?' vroeg Larkin ongelovig. 'Man, als dit aan de kook raakt krijgen we anders de grootste rotzooi. Als de mannen dit ruiken, dan moet je je eens even indenken wat er gaat gebeuren! Ze zouden ons uit elkaar scheuren. Dit was de enige plek waar we rustig en ongestoord konden koken, leek het me. De geuren zullen grotendeels wel het raam uit gaan. Als we de deur tenminste goed luchtdicht afsluiten. Buiten kunnen we dit beslist niet koken.' 'Larkin heeft gelijk,' zei Mac plechtig. 'Je bent een genie. Ik zou daar nooit aan hebben gedacht. En dat kan ik je wel zeggen,' voegde hij er lachend aan toe, 'in het vervolg zal ik een aantal Amerikanen als mijn vrienden beschouwen.' De gasten van de Koning pakten de dekenstrippen en duwden die in de openingen en spleten om de deur en ze dekten ook het getraliede luikje af. Toen ze klaar waren, inspecteerde de Koning hun werk. 'Prima,' zei hij. 'Wat vinden jullie van het raam?' Ze keken op naar het raampje dat daar hoog in de muur zat en Brough zei: 'Laten we dat openlaten tot de boel echt aan de kook is. Daarna zullen we ook het raam afdekken en het zo lang mogelijk trachten uit te houden.' Hij keek om zich heen. 'Ik neem aan, dat we het wel kunnen wagen om de geuren zo nu en dan enkele ogenblikken te laten ontsnappen. Zo iets als een Indiaans rooksignaal.' 'Is er eigenlijk wind?' 'Ik zal barsten als ik erop heb gelet. Iemand anders wel?' 'Hé, Peter, geef me eens een zetje,' zei Mac. Mac was de kleinste en dus liet Peter Marlowe hem op zijn schouders staan. Mac tuurde door de tralies, likte aan zijn vinger en stak die naar buiten. 'Vooruit, Mac, schiet in godsnaam een beetje op, man, je bent zo zwaar als lood.' 'Maar ik moet eerst de wind opzoeken, sufferd.' En weer likte hij aan zijn vinger en hij keek daarbij zo intens geconcentreerd en tegelijkertijd zo door en door zot dat Peter Marlowe plotseling een lachbui kreeg. Larkin lachte mee, ze stonden plotseling dubbel van het lachen en Mac viel twee meter omlaag, schuurde met zijn been langs het betonnen bed en vloekte. 'Kijk nou eens naar mijn been, verdomme,' zei hij. Het was niet veel meer dan een schram, maar je kon een paar bloeddruppels zien. 'Ik had bijna de hele huid van mijn poot afgeschraapt.' 'Kijk eens, Peter,' ze' Larkin die zijn buik vast moest houden van het lachen, 'Mac heeft bloed en wij dachten nog wel dat hij alleen vloeibare rubber in zijn aderen had.' 'Loop naar de bliksem, schooiers, mahlu,' zei Mac kwaadaardig en daarna schoot hij plotseling in de lach, greep Peter Marlowe en Larkin beet en begon te zingen: 'Ring around the roses, pocket full of posies ...' (kinderversje). Peter Marlowe greep Broughs arm en Brough die van Tex en de ketting van mannen danste, hysterisch zingend rondom de stoofpot en de Koning, die er met gekruiste benen achter zat. Mac verbrak de keten. 'Heil u, Caesar, zij die gaan eten groeten u!' Ze brachten hem allemaal tegelijk de Romeinse groet en zakten toen brullend van het lachen in elkaar. 'Ga van mijn arm af, Peter, godverdomme!' 'Je zit met je voet in mijn ballen, schoft,' schreeuwde Larkin tegen Brough. 'Sorry, Grant, o God, ik heb in geen jaren zo gelachen.' 'Hé, Rajah,' riep Peter Marlowe, 'ik geloof dat we er even in moeten roeren, dat brengt geluk aan.' 'Je bent mijn gast,' zei de Koning. Het deed hem goed dat die kerels zo gelukkig waren. Ze gingen plechtig in de rij staan en Peter Marlowe roerde in het gerecht, dat nu heet begon te worden. Mac nam de lepel over, roerde en sprak een obscene zegenwens uit. Larkin wilde niet achterblijven, begon te roeren en zei: 'Boil, boil, boil and bubble . ..' (kook, kook, kook en borrel). 'Ben jij stapelgek geworden?' vroeg Brough. 'Jezus, wie citeert er nu Macbeth?' 'Nou, wat hindert dat?' 'Dat brengt ongeluk. Citeren uit Macbeth is net zoiets als fluiten in de kleedkamer.' 'Zo?' 'Dat weet toch iedere idioot!' 'Verdomd, ik had er nooit eerder van gehoord.' Larkin fronste zijn wenkbrauwen. 'Nou ja, dit keer is het niet zo erg, want je hebt het toch verkeerd geciteerd,' zei Brough. 'Het moet zijn: "Doublé, doublé toil and trouble; fire burn, and cauldron bubble".' (Dubbele last en dubbel werk, vuurtje brandt maar, potje borrel.) 'O, nee, Yankee, ik ken mijn Shakespeare, geloof dat gerust.' 'Wedden om de rijst van morgen?' 'Voorzichtig, overste,' zei Mac achterdochtig, want hij wist hoe dol de overste op een gokje was. 'Geen mens zou daar zo maar om wedden.' 'Ik heb gelijk, Mac,' zei Larkin, maar de zelfingenomen, tevreden uitdrukking op het gezicht van de Amerikaan bracht hem toch even aan het twijfelen. 'Hoe kun ]ij nou zo zeker zijn van je zaak?' vroeg hij. 'Staat die weddenschap?' vroeg Brough. Larkin dacht een ogenblik na. Hij was dol op een gokje - maar de rijstportie van de volgende dag was een te hoge inzet. 'Nee, ik durf mijn rijstrantsoen wel te wagen aan de kaarttafel, maar op Shakespeare, dat verdom ik.' 'Dat is dan jammer,' zei Brough. 'Ik had best een extra rantsoentje kunnen gebruiken. Het staat in het vierde bedrijf, de eerste scène, tiende regel.' 'Hoe kun je dat nou zo precies weten?' 'Niets bijzonders,' zei Brough, 'ik studeerde literatuur aan de USC, met als hoofdvakken journalistiek en toneel. Als ik hier ooit uitkom word ik schrijver.' Mac boog zich voorover en keek in de pan. 'Ik ben jaloers op je, jochie, schrijven kan zo ongeveer het belangrijkste baantje in de hele wereld zijn, als het goed werk is tenminste.' 'Wat een onzin, Mac,' zei Peter Marlowe, 'ik kan zeker een miljoen dingen bedenken die belangrijker zijn.' 'Dat bewijst alleen maar dat je nog niets weet.' 'Zakendoen is veel belangrijker,' wierp de Koning in het midden. 'Zonder de zakenwereld zou de hele boel ophouden te draaien - en zonder geld en éen stabiele economie zou er niemand zijn om boeken te kopen.' 'Man, klets toch niet over zakendoen en over economie,' zei Brough. 'Dat zijn maar materiële zaken. Mac heeft gelijk.' 'Mac, waarom denk jij dat schrijven zo belangrijk is?' vroeg Peter Marlowe. 'Och jochie, in de eerste plaats is het iets dat ik altijd heb willen doen, maar niet kan. Ik heb het heel wat keertjes geprobeerd, maar ik heb nooit iets afgemaakt. Dat is het moeilijkste, dat afmaken. Maar het voornaamste is dat alleen de schrijvers werkelijk nog een kans hebben om iets te veranderen aan de gang van zaken op onze planeet. Een zakenman kan daar niets aan doen ...' 'Klets toch niet,' zei de Koning, 'en Rockefeller dan? En Morgan en Ford en du Pont? En al die anderen. Door hun liefdadigheid worden een hoop onderzoekingen, bibliotheken, ziekenhuizen en kunstenaars ondersteund. Man, zonder hun geld., 'Maar die mensen hebben allemaal hun geld verdiend ten koste van anderen,' zei Brough scherp. 'Het betekent niets dat die lui een paar miljard teruggeven aan de mensen die ze voor hen hebben bijeengebracht. Die bloedzuigers ...' 'Aha,' zei de Koning op felle toon, 'jij bent zeker lid van de Democratische Partij, hè?' 'Nou en of ik dat ben! En kijk nu eens naar Roosevelt en wat die voor het land heeft gedaan! Hij heeft het uit de modder opgetrokken waarin de Republikeinen ..' 'Da's kletskoek en dat weet je. Dat had niks te maken met de Republikeinen, dat was gewoon een economische golf -' 'Kom me niet aan met economische golfbewegingen, de Republikeinen ...' 'Zeg, jongens,' zei Larkin vriendelijk, 'als we de politiek eens lieten rusten tot na het eten?' 'O.K.,' zei Brough grimmig, 'maar die vent heeft er de ballen verstand van.' 'Mac, waarom is het nou zo belangrijk? Ik zie dat nog altijd niet.' 'Nou, een schrijver kan een idee op papier zetten, of een bepaald inzicht. Als hij iets kan, kan hij anderen tot zijn standpunt of inzicht overhalen, zelfs al zou hij op toiletpapier schrijven. En hij is de enige in onze moderne economie die het kan -die de wereld kan, zou kunnen veranderen. Een zakenman kan dat niet, of hij moet ontzaglijk veel geld hebben. Een politicus kan dat niet of hij moet over enorme macht beschikken. Een planter kan het zeker niet. En een accountant evenmin waar of niet, Larkin?' 'Zo is het.' 'Maar jij praat over propaganda,' zei Brough, 'en ik wil geen propaganda, geen reclamedingen schrijven.' 'Heb je ooit iets voor de film geschreven, Don?' 'Ik heb nog nooit iets aan wie dan ook verkocht en je bent geen schrijver zolang je niets hebt verkocht. Maar films zijn verdomd belangrijk. Je weet dat Lenin heeft gezegd dat de film het belangrijkste propagandamedium is dat ooit is uitgevonden.' Hij zag dat de Koning zijn mond opendeed om hem aan te vallen. 'En ik ben geen communist, schoft, al ben ik dan ook Democraat.' Hij wendde zich tot Mac. 'Verdomme, als je Lenin leest of Stalin of Trotski, dan ben je een communist.' 'Kom, Don,' zei de Koning geduldig, 'je zult moeten toegeven dat er bij de Democraten heel wat rooien en halfrooien zitten.' 'Als je pro-Rusland bent, betekent dat nog niet dat je communist bent, wel? En de Russen zijn onze bondgenoten, vergeet dat niet!' 'Historisch gesproken betreur ik dat dan ook,' zei Mac. 'Waarom?' 'Omdat we er na afloop van de oorlog een hoop gedonder door zullen krijgen. Zeker in het Verre Oosten. Die Russen waren al aardig bezig de boel daar op te stoken voor de oorlog.' 'Na de oorlog wordt televisie heel belangrijk,' zei Peter Marlowe. Hij keek naar een klein wolkje stoom dat boven het bonen- en vleesmengsel verschenen was. 'Ik heb een demonstratie gezien vanuit het Alexandra Palace in Londen. Baird zendt iedere week een programma uit.' 'Ja, ik heb over televisie gehoord,' zei Brough, 'maar ik heb het nooit gezien.' De Koning knikte. 'Ik ook niet, maar dat zou wel eens een enorme zaak kunnen worden.' 'Niet in Amerika,' gromde Brough. 'Man, denk eens even aan de afstanden. Verdraaid, het is misschien iets voor de kleine landjes zoals Engeland, maar niet voor een echt land als Amerika.' 'Wat bedoel je daarmee?' vroeg Peter Marlowe op de teentjes getrapt. 'Ik wou maar zeggen, als wij niet waren gaan meedoen, dan zou deze oorlog eeuwig doorgaan. Zonder ons geld, onze wapens, onze macht...' 'Luister eens, ouwe jongen, we klaarden het heel aardig toen we het alleen moesten doen en jullie nog op je luie kont zaten. En het was vanaf het begin net zo goed jullie oorlog als de onze, maar jullie lieten het ons allemaal alleen doen,' zei Peter Marlowe en keek Brough woedend aan. 'Flauwekul. Ik snap niet waarom jullie Europeanen elkaar niet rustig kunnen afmaken, zoals jullie dat al eeuwenlang doen, zonder ons erbij te halen. Maar ja, we hebben jullie al eerder uit de puree moeten halen ...' Een ogenblik later vlogen de argumenten heen en weer, ze vloekten en tierden en geen van hen luisterde nog naar de ander, elk van hen had een vastomlijnde mening en al die meningen waren juist. De Koning schudde woedend zijn vuist tegen Brough, die hem met hetzelfde gebaar beantwoordde en Peter Marlowe schreeuwde tegen Mac, toen er plotseling een geweldige klap op de deur werd gegeven. Onmiddellijk was het volkomen stil. 'Wat moet dat verdomme betekenen?' hoorden ze een stem vragen. 'Ben jij dat, Griffiths?' 'Ja, wie dacht je dan dat het was? Adolf Hitler soms? Wat doen jullie, wou je ons soms allemaal in de petoet helpen?' 'Nee, nee, sorry.' 'Nou, doe dan verdomme een beetje kalmer aan!' 'Wie is dat?' vroeg Mac. 'Griffiths. De eigenaar van de cel.' 'Watte?' 'Ik heb 'm voor vijf uur gehuurd; drie piek per uur, een mens krijgt nou eenmaal niks voor niks.' 'Heb jij deze cel gehuurd?' vroeg Larkin ongelovig. 'Zo is het. Die Griffiths is een handige zakenman,' legde de Koning uit. 'Er zitten hier duizenden mannen, is het niet. Geen rust, nooit eens een ogenblik kalmte, hè? Nou, die Limey verhuurt de cel aan iedereen die een uurtje alleen wil zijn. Het is nou niet bepaald mijn idee van een gezellig toevluchtsoord, maar ik kan je verzekeren dat Griffiths goede zaken doet.' 'Ik wil d'r wat onder verwedden, dat dit idee niet van hem afkomstig is.' 'Kapitein, je weet dat ik je niet wat kan voorliegen.' De Koning glimlachte. 'Ik moet bekennen dat het idee oorspronkelijk van mij was. Maar Griffiths verdient er genoeg mee om hem en zijn groep prima op poten te houden.' 'En wat verdien jij eraan?' 'Op de kop af tien procent.' 'Als het maar tien procent is, dan is het eerlijk en netjes.' meende Brough. 'Dat is het,' zei de Koning. Hij loog nooit tegen Brough, al had die er ook geen bliksem mee te maken wat hij deed en hoeveel hij verdiende. Brough boog zich over de pan en roerde. 'Hé, kerels, het kookt.' Ze kwamen er allemaal omheen staan. Ja, het kookte werkelijk. 'Dan moeten we nou het raam maar afdekken, dat spul begin je zó te ruiken.' Ze hingen een deken over het getraliede raam en spoedig rook het heerlijk in de cel. Mac, Larkin en Tex zaten op hun hurken tegen de muur geleund, hun ogen gericht op de grote pan. Peter Marlowe zat aan de andere kant van het bed en daar hij het dichtst bij de pan zat, roerde hij er zo nu en dan in. Het water borrelde luchtig en dreef de lichte boontjes in snelle spurtjes naar de oppervlakte, waarna ze weer naar beneden tuimelden. Er kwam nu een wolk damp uit de pan, die de rijke geuren van het vlees met zich meevoerde. De Koning boog zich voorover en wierp een handvol inlandse kruiden, turmeric, kajang, huan, taka, kruidnagelen en knoflook in de pan, hetgeen de rijke geur nog versterkte. Toen het gerecht tien minuten aan de kook was, deed de Koning de groene papaja erbij. 'Kerel,' zei hij, 'je zou na de oorlog rijk kunnen worden van een procédé voor het dehydreren van papaja's. Met dat spul kun je het vlees van een oude buffel nog mals krijgen -' 'De Maleiers gebruiken het altijd,' zei Mac, maar niemand luisterde naar hem en hij luisterde eigenlijk niet eens naar zich zelf, want de volle, verrukkelijke geur van het vlees omringde hen. Het zweet druppelde omlaag langs hun borst, hun kin, hun benen en hun armen. Maar ze merkten het nauwelijks en evenmin dat het erg benauwd was in de cel. Ze wisten alleen maar dat dit geen droom was, dat er vlees op het vuur stond, daar vlak voor hun ogen en dat ze dat nu spoedig, heel spoedig zouden gaan eten. 'Waar heb je het vandaan?' vroeg Peter Marlowe, hoewel hem dat niets kon schelen. 'Het is de hond van Hawkins,' antwoordde de Koning, zonder aan iets anders te denken dan: wat ruikt dat hemels! 'De hond van Hawkins?' 'Bedoel je Rover?' 'Zijn hond?' 'Ik dacht dat het van een klein varken was!' 'Hawkins' hond?' 'Verrek!' 'Bedoel je dat dit het achterstuk is van Rover?' vroeg Peter Marlowe verschrikt. 'Zeker,' zei de Koning. Nu het geheim eenmaal bekend was, kon het hem niet meer schelen. 'Ik wou het jullie achteraf vertellen, maar wat kan het eigenlijk schelen? Dan weten jullie het nu vast.' Ze keken elkander geschrokken aan. Toen zei Peter Marlowe: 'Allemachtig! De hond van Hawkins!' 'Kom,' zei de Koning nuchter, 'dat was de netste, zindelijkste hond die ik ooit heb gezien, heel wat schoner dan een varken, of een kip. En vlees is vlees. En nou jullie weer.' Mac zei uitdagend: 'Je hebt groot gelijk. Hondenvlees is goed voedsel, de Chinezen eten het altijd. Het is een delicatesse, ja zeker.' 'Tja,' zei Brough, wiens hart in zijn lichaam omdraaide, 'maar wij zijn ten slotte geen Chinezen en dit is de hond van Hawkins!' 'Ik voel me net een kannibaal!' zei Peter Marlowe. 'Verduiveld,' zei de Koning, 'Mac heeft gelijk. Hondevlees is goed vlees, man, ruik dat nou eens verdomme!' 'Ruiken,' zei Larkin uit aller naam. Het spreken was moeilijk als het water je zo'n de mond liep. 'Man, ik ruik niets anders dan wat daar op het vuur staat en het is de heerlijkste geur die ik ooit heb geroken en het kan me geen bliksem schelen of het Rover is of wat dan ook, ik ga het eten.' Hij wreef over zijn maag tot het bijna pijn deed. 'Ik weet niet hoe het met jullie staat, schooiers, maar ik heb zo'n honger dat ik er kramp van krijg. Die geur werkt zo op mijn spijsvertering, dat ik nauwelijks stil kan blijven zitten.' 'Ik voel me ook misselijk worden en dat komt echt niet omdat het hondenvlees is,' zei Peter Marlowe. En toen voegde hij er bijna klaaglijk aan toe: 'Maar Rover kan ik niet eten.' Hij keek naar Mac. 'Hoe kunnen we Hawkins ooit weer onder ogen komen?' 'Ik weet het niet, jochie, ik denk dat ik maar de andere kant op zal kijken, want ik ben bang dat ik hem liever ook niet zou aankijken.' Macs neusvleugels trilden. 'Man, wat ruikt dat goed.' 'Och,' zei de Koning op onverstoorbare toon, 'degenen die er niet van willen eten, kunnen natuurlijk weggaan.' Maar niemand bewoog. Allen leunden achterover, ieder verdiept in zijn eigen gedachten. Ze luisterden naar het borrelen van de bonen en het vlees, ze dronken de geur in. Het was overheerlijk. 'Eigenlijk is het helemaal niet zo gek,' zei Larkin, meer om zich zelf te overtuigen dan de anderen. 'Als je nagaat hoe bevriend we met onze kippen zijn en het doet ons toch niets om ze te eten - of hun eieren.' 'Zo is het, jochie. En weet je die kat nog, die we es hebben gevangen en opgegeten? Dat vonden we toch ook geen van allen erg, niet Peter?' 'Nee, maar dat was een zwerfkat en dit is Rover!' 'Het was Rover, nu is het vlees.' 'Hebben jullie die kat te pakken gekregen?' vroeg Brough, nog kwaad ondanks zich zelf. 'Zowat een half jaar geleden?' 'Nee, dat was op Java.' Brough zei: 'O,' en keek toen toevallig in de richting van de Koning. 'Verdomme, dat had ik kunnen weten,' barstte hij uit. 'Jij was het natuurlijk, verdomme, en wij hebben uren en uren naar het beest gezocht.' 'Maak je niet dik, Don. Ja, wij hebben 'm opgegeten, dat was weer eens een Amerikaanse overwinning.' 'Dat valt me tegen van mijn Aussies,' zei Larkin. De Koning haalde de lepel op en proefde het gerecht. 'Smaakt best.' Daarna porde hij wat in het vlees. Het zat nog altijd vast aan het been. 'Zal nog wel een uurtje duren.' Tien minuten later proefde hij opnieuw. 'D'r kan misschien nog wel iets zout in, wat vind jij, Peter?' Peter Marlowe proefde eens. O, wat smaakte dat heerlijk, heerlijk! 'Een snuifje, misschien.' Toen proefden ze het allemaal om de beurt. Een snuifje meer zout, nog een ietsje huan, een klein schepje suiker en een ideetje turmeric. En toen leunden ze allemaal weer achterover en wachtten af, ondergingen de vreugdige marteling in de kleine cel waarin ze bijna stikten. Zo nu en dan trokken ze even de deken weg voor het kleine raam om iets van de geuren te laten ontsnappen en wat verse lucht binnen te krijgen. En daarbuiten dreven die geuren rond op de bries. En in de gevangenis dreven sliertjes geur, die door de dichtgestopte deur heen lekten en de gehele atmosfeer doordrenkten. 'Verdomme, Smithy, ruik je dat?' 'Natuurlijk ruik ik het, dacht je soms dat ik geen neus had? Waar komt het vandaan?' 'Ik weet het niet, ergens uit de buurt van de gevangenis, of zo -' 'Ik verwed er wat onder dat die gele schoften vlak bij het prikkeldraad een feestvreten hebben georganiseerd om ons te pesten.' 'Ja, dat zal wel, die rotzakken.' 'Nee, ik geloof niet dat die het zijn, het komt uit de gevangenis.' 'Jezus, moet je die Smithy horen! Hij staat daar alsof-ie een jachthond is, die wild op het spoor is!' 'En ik zeg je dat het uit de gevangenis komt!' 'Man, dat komt door de wind, die drijft het in die richting.' 'Klets niet, geen enkele wind ruikt zo! Daar wordt vlees gebakken of gekookt, dat zeg ik je, vlees, echt vlees, daar wil ik wat onder verwedden. Nog sterker, dat is gestoofd vlees!' 'Een nieuwe marteltruc van de Jappen. Wat een rotstreek, die vuile, gele rot-honden.' 'Misschien verbeelden we het ons maar. Ze zeggen dat je je geuren kunt verbeelden.' 'En dat doen we dan zeker allemaal tegelijk, hè? Kijk nou es even om je heen, iedereen ruikt het!' 'Wie zegt dat?' 'Wie zegt wat?' 'Jij zei:"ze zeggen dat je je geuren kunt verbeelden!" Wie zijn die "ze"?' 'Och, jee, Smithy, dat is maar zo bij wijze van spreken.' 'Maar wie zijn die "ze" dan?' 'Hoe moet ik dat verdomme nou weten?' 'Nou zeg dan niet altijd "ze zeggen dit" en "ze zeggen dat", daar maak je een mens mesjokke mee.'

 

De mannen in de cel, de uitverkorenen van de Koning, keken toe terwijl hij een portie lepelde in het etensblik van Larkin. Toen gaf hij Larkin het blik aan. De ogen verloren hun belangstelling voor Larkins blik en keerden terug naar de lepel en toen naar Mac en daarna terug naar de lepel en toen naar Brough en terug naar de lepel en naar Tex en terug naar de lepel en naar Marlowe en terug naar de lepel en toen naar de portie van de Koning. En toen ieder zijn portie had, vielen ze op het eten aan en er bleek nog genoeg over voor nog ten minste een tweede portie per man. Het was hartverscheurend om zo iets lekkers te eten. De katjang idju boontjes waren stukgekookt en vormden bijna één geheel met de dikke soep. De papaja had het vlees mals gemaakt zodat het vanzelf van het been afviel en het vlees viel uiteen in dikke brokken, donkerbruin door de kruiden, de papaja en de bonen. De soep had de dikte van een echte lrish stew en er dreven kleine, honinggele vetdruppeltjes aan de oppervlakte. De Koning keek op van zijn etensblik, dat schoon en droog was. Hij gebaarde tegen Larkin. Larkin reikte hem zijn etensblik aan en zwijgend accepteerden ze allemaal een tweede portie. En dat verdween ook. Eindelijk zette de Koning zijn blik weg. 'Potverdorie!' 'Volmaakt,' zei Larkin. 'Ongelooflijk,' zei Peter Marlowe, 'ik was helemaal vergeten dat je vlees moet kauwen, mijn kaken doen er pijn van.' Mac werkte de laatste boon naar binnen en boerde. Het was een heerlijk boertje. 'Jongens, ik heb in mijn leven heel wat heerlijke maaltijden gehad, biefstuk bij Piccadilly en rijsttafel in het Hotel des Indes op Java, maar niets, geen enkele maaltijd is te vergelijken of komt ook maar in de buurt van wat ik nou heb gegeten. Fantastisch!' 'Daar ben ik het mee eens,' zei Larkin, die er zijn gemak van nam. 'Zelfs in het beste restaurant van Sydney - en daar krijg je een fantastische biefstuk - heb ik nooit zo van mijn eten genoten!' De Koning boerde en liet een pakje Kooa's rondgaan. Daarna opende hij de fles saké en dronk er een forse teug uit. De rijstwijn was scherp en sterk, maar het nam de vette smaak uit je mond weg. 'Hier,' zei hij en reikte Peter Marlowe de fles aan. En allemaal dronken ze en allemaal rookten ze. 'Tex, wat zou je zeggen van een kopje koffie?' vroeg de Koning en geeuwde. 'Het zal beter zijn om nog een paar minuten te wachten voor we de deur opendoen,' zei Brough die het overigens niet kon schelen of de deur open was of dicht, als ze hem daar maar lui lieten zitten. 'Mijn God, ik voel me fantastisch.' 'Ik zit zo boordevol,' zei Peter Marlowe, 'dat het lijkt alsof ik uit elkaar zal knappen. Dat was zonder enige twijfel het lekkerste, het fijnste ...' 'In Godsnaam, Peter, dat hebben we allemaal al een keer gezegd. Dat weten we nou wel -' 'Nou, ik moest het ook even zeggen.' 'Hoe heb je het eigenlijk voor elkaar gekregen?' vroeg Brough aan de Koning, een geeuw onderdrukkend. 'Max vertelde me dat de hond de kip had gedood. Toen heb ik Dino naar Hawkins gestuurd. Hij gaf de hond aan Dino. Kurt heeft hem geslacht. Mijn aandeel was het achterstuk.' 'Maar waarom heeft Hawkins het beest zomaar aan Dino meegegeven?' vroeg Peter Marlowe. 'Die is veearts.' 'O, juist, ja.' 'Loop naar de bliksem,' zei Brough, 'Dino is gewoon matroos op de koopvaardij.' De Koning haalde zijn schouders op. 'Nou ja, dan is hij voor één dag veearts geweest. Hou d'r nou maar over op.' 'Verdomme, dat was handig, dat was verduiveld handig.' 'Dank je, Don.' 'Hoe ... eh .. . hoe heeft Kurt hem gedood?' vroeg Brough. 'Dat heb ik niet gevraagd -' 'Groot gelijk, jochie,' zei Mac. 'En zullen we nou eens over wat anders praten?' 'Goed idee.' Peter Marlowe stond op en rekte zich uit. 'Wat doen we met de botten?' 'Die smokkelen we naar buiten als we weggaan.' 'Wat dunkt jullie van een spelletje poker?' vroeg Larkin. 'Prachtidee,' zei de Koning. 'Tex, jij zet koffie. Peter, jij ruimt de rommel hier een beetje op. Grant, jij maakt de deur weer vrij. Don, als jij de vaat eens deed?' Brough kwam moeizaam overeind. 'En wat ga jij dan verdomme doen?' 'Ik?' zei de Koning en haalde zijn wenkbrauwen op. 'Ik blijf hier gewoon zitten.' Brough keek hem aan. Ze keken hem allemaal aan. Toen zei Brough: 'Ik voel d'r veel voor om je te bevorderen tot officier - al was het alleen maar omdat ik je dan zo nu en dan eens een opdonder zou kunnen verkopen.' 'Wedden, dat je dat niks zou helpen?' zei de Koning. Brough keek naar de anderen en toen weer naar de Koning. 'Hm, daar kon je nog wel eens gelijk aan hebben ook. Misschien zou ik nog voor het krijgsgerecht komen.' Hij lachte. 'Maar er is geen voorschrift dat me verbiedt je je geld afhandig te maken.' Hij haalde een biljet van vijf dollar te voorschijn en knikte in de richting van het spel kaarten dat de Koning in de hand hield. 'De hoogste kaart wint.' De Koning spreidde de kaarten uit. 'Pik er dan maar een.' Brough liet stralend een vrouw zien. De Koning keek even naar de kaarten, koos er een en toonde een boer. Brough lachte. 'Dubbel of niets.' 'Don,' zei de Koning vriendelijk, 'zou je niet ophouden nu je wint?' Hij nam een andere kaart en draaide hem om. Een aas. 'Ik had er net zo goed een van de andere azen uit kunnen pikken - het zijn ten slotte mijn kaarten.' 'Waarom heb je dat dan de eerste keer niet gedaan?' 'Kom, kapitein,' zei de Koning en lachte geamuseerd, 'dat zou onbeleefd zijn geweest. U bent ten slotte onze moedige leider.' 'Barst toch,' zei Brough en begon de borden en etensblikken op te stapelen. 'Als je ze niet kunt verslaan, dan kan je maar het beste met ze mee gaan doen.'

 

Die nacht, toen de meeste mannen in het kamp sliepen, lag Peter Marlowe wakker onder zijn muskietennet en verlangde niet naar slaap. Hij stapte van zijn brits en zocht zijn weg door het doolhof van muskietennetten en liep naar buiten. Brough was ook wakker. 'Hallo, Peter,' riep hij zachtjes. 'Kom bij me zitten. Kon jij ook niet slapen?' 'Ik had nog geen zin om te slapen, ik voelde me veel te lekker.' Om hen stond de fluwelen nacht. 'Verrukkelijke nacht.' 'Ja.' 'Ben jij getrouwd?' 'Nee,' antwoordde Peter Marlowe. 'Daar mag je blij om zijn. Ik geloof dat het niet zo erg is als je nog ongetrouwd bent.' Brough zweeg een ogenblik. 'Ik vraag me voortdurend af of ze er nog zal zijn en daar word ik gek van. En als ze er nog is, wat doet ze nu dan? Wat spookt ze uit?' 'Niets,' antwoordde Peter Marlowe automatisch. Hij zag N'ai heel duidelijk voor zich. 'Maak je daar nou maar geen zorgen over.' Dit was net zoiets als: "Hou nou maar op met ademhalen." 'Ik zou het haar niet kunnen kwalijk nemen. Je kunt het geen enkele vrouw kwalijk nemen. We zijn nu al zo'n enorme tijd weg. Het zou haar schuld niet zijn.' Brough draaide met bevende vingers een sigaret, waarvoor hij wat gedroogde theebladeren gebruikte en het peukje van een van de Kooa's. Toen de sigaret brandde, deed hij er een lange trek aan en reikte hem daarna Peter Marlowe aan. 'Dank je, Don.' Hij rookte en gaf de sigaret toen terug aan Brough. Ze rookten de sigaret zwijgend verder op, verscheurd door hun intense verlangen. Toen stond Brough op. 'Ik ga nou maar es naar bed. Tot ziens, Peter.' 'Wel te rusten, Don.' Peter Marlowe keek uit in de donkere nacht en dacht weer aan N'ai. En hij wist dat er vannacht, net als Brough, ook voor hem maar één methode bestond om ten slotte nog rustig te kunnen slapen.

 

16

 

Het werd V-E Dag en de mannen in Changi straalden van vreugde. Maar het werd ten slotte een dag als alle andere en uiterlijk was er niets veranderd. Het eten was hetzelfde, de lucht was dezelfde, de hitte was onveranderd, evenals de vliegen en de langzamerhand toenemende uitputting. Grey wachtte en wachtte nog steeds. Zijn spion had hem meegedeeld dat de diamant spoedig van eigenaar zou verwisselen. Heel spoedig zou het nu gebeuren. Peter Marlowe en de Koning verwachtten die dag al met even grote spanning. Nog vier dagen.

 

Eva bracht opnieuw twaalf jongen ter wereld en kort daarna werd het derde stel jongen op stapel gezet. Er waren nu zeventig kooien onder de hut en veertien daarvan waren reeds bezet. Spoedig zouden er nog twaalf bewoond worden. Het probleem van de namen hadden ze op de eenvoudigste wijze opgelost. De mannetjes kregen even cijfers, de wijfjes oneven. 'We moeten nog meer kooien klaar maken,' zei de Koning. Ze hadden een stafbespreking in de hut. Het was een koele en aangename avond. Om de afnemende maan hingen wolkjes. 'Ja, dat kan wel, maar hoe komen we aan gaas? D'r is nergens meer ongebruikt gaas aanwezig. Het enige wat we kunnen doen, is de hulp van de Aussies inroepen.' 'Als we dat doen,' zei Max, 'kunnen we de hele zaak net zo goed aan die schooiers overdragen.' De gehele oorlogsinspanning van de Amerikaanse hut had zich geconcentreerd op het levende goud dat zich onder hen explosief uitbreidde. Een groep van vier mannen had de scherfloopgraaf al omgezet in een netwerk van gangen. Ze hadden nu ruimte genoeg voor een zeer groot aantal kooien, maar geen gaas om die te maken. Gaas hadden ze dringend nodig. Er was weer een nieuw kroost onderweg en daarna zou er spoedig weer een komen en nog een. 'Als je een man of tien kunt vinden die te vertrouwen zijn,' zei Peter Marlowe peinzend, 'dan zou je ieder van hen een paartje kunnen geven om mee te fokken, zodat ze hun eigen bedrijf konden beginnen. Dan zouden wij alleen nog maar fokparen verstrekken.' 'Nee, Peter, dat gaat niet, we zouden het op die manier nooit geheim kunnen houden.' De Koning rolde een sigaret en bedacht dat de zaken de laatste tijd niet bijzonder hadden gefloreerd. Het was een week geleden dat hij een fabriekssigaret had gerookt. 'Het enige wat we kunnen doen,' zei hij na enige tijd, 'is Timsen erin te betrekken.' 'Die verrekte Aussie is anders zo al vervelend en lastig genoeg,' zei Max. 'We hebben geen keus,' zei de Koning, 'we moeten kooien hebben, hij is de enige die ze ons kan verschaffen en de enige van wie ik weet dat hij zijn mond zal houden. Als de zaak volgens plan verloopt, zit er genoeg geld aan voor iedereen.' Hij keek Tex aan. 'Haal Timsen, Tex.' Tex haalde zijn schouders op en liep naar buiten. 'Vooruit, Peter,' zei de Koning, 'wij gaan hier beneden eens even een kijkje nemen.' Hij ging voor door het luik en ze liepen de treden af naar het net van gangen. 'Alle donders,' zei hij, toen hij zag welk een omvang de uitgravingen hadden aangenomen. 'Als we nog verder graven, dondert de hele hut in elkaar en dan heb je de poppen aan het dansen.' 'Maak je maar geen zorgen, baas,' zei Miller trots. Hij had de leiding gehad bij de uitgravingen. 'Ik heb een plannetje bedacht, dat we om de betonnen palen heen konden graven. We hebben hier nu ruimte genoeg voor vijftienhonderd kooien, als we daar gaas voor kunnen krijgen. O, ja, en we zouden dat aantal nog kunnen verdubbelen als we genoeg balken konden krijgen om de gangen te versterken.' De Koning liep langs de hoofdtunnel om de dieren te inspecteren. Adam zag hem komen en wierp zich kwaadaardig tegen het gaas aan, klaar om de Koning aan stukken te rijten. 'Lief dier, hè?' Miller lachte. 'De schooier kent je zeker nog.' 'Misschien zouden we het fokken stop moeten zetten,' zei Peter Marlowe, 'totdat de kooien klaar zijn.' 'Timsen is de oplossing,' zei de Koning. 'Als er iemand in staat is ons de benodigde materialen te leveren, dan is het zijn dievenbende.' Ze klommen de hut weer in en veegden het vuil van hun kleren. Na gedoucht te hebben, voelden ze zich weer wat beter. 'Hallo, maat,' zei Timsen en ging zitten. 'Zijn de Yanks bang geworden dat ze wat bommetjes op hun pet zullen krijgen of wat hebben jullie nou eigenlijk?' Hij was een lange man met een gezicht waarin de ogen diep verzonken lagen. 'Waar heb je het over?' 'Jullie graven voortdurend scherfloopgraven alsof de hele luchtmacht van plan is al zijn bommen alleen op Changi uit te werpen.' 'Och, een mens kan nooit tè voorzichtig zijn.' De Koning vroeg zich opnieuw af of hij er wel verstandig aan deed om Timsen erin te halen. 'Ze zullen nou binnenkort Singapore wel trakteren en als ze dat gaan doen, dan zitten wij onder de hut.' 'Ze komen niet boven Changi, ze weten toch dat wij hier zitten. Tenminste de Pommies (Australisch scheldwoord voor Engelsen) weten het. Maar ja, als ze Yanks sturen, zijn we natuurlijk verkocht, die flikkeren hun bommen maar zo ergens neer. Hij werd meegenomen op een inspectietocht en zag onmiddellijk de enorme omvang van de organisatie. En de enorme opzet van het plan. 'Mijn hemel, maat,' zei Timsen buiten adem toen ze weer terug waren in de hut, 'ik moet eerlijk toegeven, dat is een geniaal idee. En dan te denken dat wij alleen maar de indruk hadden dat jullie benauwd waren geworden! Verdomme, jullie hebben daar zeker ruimte voor vijf-, zeshonderd ...' 'Vijftienhonderd,' viel de Koning hem rustig in de rede, 'en er staan al weer nieuwe nesten op stapel. De eerstvolgende worp wordt zoiets van negentig jongen en die daarna ergens in de buurt van driehonderd.' Timsens wenkbrauwen kwamen bijna tot aan de haarlijn. 'Ik zal je zeggen wat ons voorstel is.' De Koning zweeg even en herzag zijn aanbod. 'Jij levert ons het materiaal voor nog duizend kooien. We zullen onze hele veestapel op duizend stuks houden - en alleen de beste dieren vasthouden. Jij verkoopt het vlees en we delen fifty-fifty. Bij een zaak van deze omvang blijft er genoeg over voor iedereen.' 'Wanneer beginnen we met de verkoop?' vroeg Timsen onmiddellijk. Ondanks de enorme mogelijkheden voelde hij zich toch niet erg lekker. 'Je krijgt over een week tien achterpoten. We verkopen alleen de achterpoten. We slachten de mannetjes eerst en houden de vrouwtjes. We zullen het aantal langzamerhand vergroten.' 'Maar waarom zouden we met slechts tien beginnen?' 'Als we er meer op de markt brengen, dan worden de mannen achterdochtig. We moeten het kalmpjes aan doen.' Timsen dacht een ogenblik na. 'Weet je zeker dat-eh-het vlees goed zal zijn?' Nu hij eenmaal de toezegging had gedaan vlees te leveren, voelde de Koning zich ook niet helemaal lekker. Maar, verdomme, vlees was vlees en zakendoen is zakendoen. 'We leveren alleen maar vlees. Rusa tikus.' Timsen schudde zijn hoofd en tuitte zijn lippen. 'Het idee dat vlees aan mijn Aussies te verkopen stuit me tegen de borst,' zei hij en rilde. 'Eerlijk, d'r zit iets heel... nee, nee ... dat is niet, niet goed ... nee, niet aan mijn maats.' Peter Marlowe knikte en voelde zich al even misselijk. 'En ook niet aan onze jongens.' Het drietal keek elkaar aan. Ja, moest de Koning bij zich zelf erkennen, het was niet goed. Maar wij moeten in leven blijven. En ... plotseling kreeg hij een schitterende inval. Hij werd helemaal bleek en zei kortaf: 'Haal - de - anderen! Ik heb een reuzenidee!' De Amerikanen waren spoedig verzameld. Vol spanning sloegen ze de Koning gade. Hij was nu kalmer, maar had nog niets gezegd. Hij rookte zijn sigaret en scheen zich van de anderen ternauwernood bewust te zijn. Peter Marlowe en Timsen keken elkaar verontrust aan. De Koning stond op en de atmosfeer werd nog meer geladen. Hij doofde zijn sigaret. 'Mannen,' begon hij en zijn stem klonk dun en vreemd vermoeid, 'over vier dagen zullen wij nieuwe nesten krijgen. We verwachten' - hij raadpleegde even het fokschema dat aan de atapmuur was bevestigd - 'dat dan onze kudde het getal honderd zal overschrijden. Ik ben een overeenkomst aangegaan met onze vriend en medewerker Timsen. Hij zal het materiaal leveren voor duizend kooien, zodat we, als de jongen apart moeten worden gezet, het kooienprobleem zullen hebben opgelost. Hij en zijn groep zullen de verkoop ter hand nemen. Wij zullen ons concentreren op het fokken met de sterkste dieren.' Hij zweeg even en keek elke man strak aan. 'Mannen, over een week begint de verkoop van het vlees.' Nu de verschrikkelijke dag was vastgesteld, betrokken alle gezichten. 'Vind je werkelijk dat we het moeten doen?' vroeg Max op een toon die grote twijfel verried. 'Wil je nog een ogenblikje geduld hebben, Max?' 'Ik weet niet wat ik van de verkoop moet zeggen,' zei Byron Jones III terwijl hij aan zijn ooglap vingerde. 'Het idee alleen al...' 'Willen jullie me nu verdomme even laten uitspreken,' zei de Koning ongeduldig. 'Mannen.' Iedereen boog zich voorover en luisterde naar de volgende woorden van de Koning die op bijna fluisterende toon werden uitgesproken. 'Maar we verkopen alleen aan officieren! Hoge Pieten! Majoors en hoger, hoofdofficieren.' 'O, mijn God,' fluisterde Timsen. 'Jezus Christus,' zei Max eerbiedig. 'Wat?' vroeg Peter Marlowe die het gevoel had dat hij door de bliksem was getroffen. De Koning voelde zich een god. 'Ja, officieren. Die schoften zijn de enigen die het kunnen betalen. In plaats van een massabedrijf, maken we er een luxehandeltje van.' 'En de maats die het kunnen betalen zijn degenen aan wie jij het vlees wenst te verkopen,' zei Peter Marlowe. 'Verdomme,' zei Timsen, vol eerbied. 'Jij bent inderdaad een genie. Verdomme, ik kan je zo drie schooiers opnoemen die ik razend graag rattenvlees zou zien eten, man, dat zou me wat waard zijn! En dan zou ik het hun nog vertellen ook!' 'Ik weet er twee,' zei Peter Marlowe, 'die ik bereid zou zijn het vlees cadeau te geven, laat staan het te verkopen. Maar als je het die kameraden gaf dan zouden ze zeker denken dat er een luchtje aan was, de smeerlappen!' Max stond op en schreeuwde boven het gelach uit: 'Kerels, luister eens, luister eens even.' Hij wendde zich tot de Koning. 'Jij weet, jij weet dat, dat...' hij was zo ontroerd dat hij bijna niet uit zijn woorden kon komen. 'Ik heb ... ik heb niet altijd aan jullie kant gestaan. Daar steekt geen kwaad in. We leven in een vrij land. Maar dit... dit is zo groots - dit is zo iets geweldigs, ik ...' Hij stak plechtig zijn hand uit. 'Ik zou graag de hand drukken van de man die dit idee heeft uitgebroed! We moeten dit grote genie allemaal de hand drukken. Uit naam van alle gewone soldaten in de gehele wereld ... ik ben trots op je. Mannen, de Koning!' Max en de Koning drukten elkaar de hand. Tex zat uitgelaten heen en weer te zwaaien. 'Sellars en Prouty en Grey ... die staan op mijn lijst...' 'Grey heeft geen geld,' zei de Koning. 'Verdomme, dan geven we hem maar wat geld,' zei Max. 'Dat kunnen we niet doen. Grey is niet gek. Hij zou onmiddellijk argwaan krijgen,' zei Peter Marlowe. 'Maar Thorsen dan, die schoft?' 'Nee, geen Amerikaanse officieren,' zei de Koning. 'Nou ja,' voegde hij er voorzichtig aan toe, 'misschien één of twee.' Het hoerageroep werd snel onderdrukt. 'En de Aussies?' 'Laat die maar aan mij over, maat,' zei Timsen. 'Ik heb al een dertigtal klanten op het oog.' 'En de Limeys?' vroeg Max. 'Daar kennen we er allemaal wel een paar van die in aanmerking komen,' zei de Koning, in extase over zijn enorme macht. 'Het is een gelukkig toeval dat de kerels die het geld hebben, of over de mogelijkheid beschikken om het te krijgen, de mannen zijn die wij graag vlees willen verstrekken en die we na afloop graag willen vertellen wat ze gegeten hebben.' Vlak voor de lichten uit moesten, haastte Max zich door de deuropening en fluisterde tegen de Koning: 'Er komt een bewaker deze kant uit.' 'Wie?' 'Shagata.' 'O.K.,' zei de Koning en deed zijn best zo gewoon mogelijk te spreken. 'Controleer of al onze wachten op hun post zijn.' 'O.K.' Max verwijderde zich snel. De Koning boog zich voorover naar Peter Marlowe. 'Er kon wel eens iets mis zijn gegaan. Vooruit, laten we zorgen dat we klaar zijn.' Hij glipte het raam uit en verzekerde er zich van dat het canvasdoek in positie was. Daarna gingen hij en Peter Marlowe eronder zitten en wachtten af. Shagata stopte zijn hoofd onder het canvas afdak en toen hij de Koning herkende, glipte hij rustig onder het afdak en ging zitten. Hij zette zijn geweer tegen de muur en hield hun een pakje Kooa's voor. 'Tabee' zei hij. 'Tabee' zei Peter Marlowe. 'Hallo,' zei de Koning. Zijn hand beefde toen hij de sigaret aannam. 'Hebt gij vanavond iets om aan mij te verkopen?' vroeg Shagata. 'Zeg maar dat ik niets heb.' 'Mijn vriend betreurt het diep dat hij niets heeft, waarmee hij een man van smaak in verleiding kan brengen.' 'Zou uw vriend een dergelijk artikel misschien over zeg drie dagen hebben?' De Koning zuchtte van opluchting toen Peter Marlowe deze woorden vertaalde. 'Zeg hem ja en zeg er bij dat het verstandig van hem is om het eerst eens te onderzoeken.' 'Mijn vriend zegt dat het zeer waarschijnlijk is dat hij op die dag iets zou hebben dat een man van smaak in verleiding zou kunnen brengen. En mijn vriend heeft eraan toegevoegd dat het een bijzonder goed voorteken is dat hij zaken mag doen met iemand die zo voorzichtig is, omdat dit erop wijst dat de betreffende transactie waarschijnlijk tot aller tevredenheid tot stand zal worden gebracht.' 'Voorzichtigheid is noodzakelijk wanneer transacties in het duister van de nacht tot stand moeten komen.' Shagata-san zoog zijn adem door zijn tanden. 'Als ik hier over drie dagen niet zal zijn, wacht dan elke nacht op mij. Een gemeenschappelijke vriend heeft laten weten, dat hij zijn deel misschien niet met volledige accuratesse kan vervullen. Maar men heeft mij verzekerd, dat het vannacht over drie nachten zal plaatsvinden.' Shagata stond op en gaf het pakje sigaretten aan de Koning. Een lichte buiging en de duisternis had hem verzwolgen. Peter Marlowe vertelde de Koning wat Shagata had gezegd en de Koning glimlachte. 'Prachtig. Goed zo. Zou jij morgenochtend hier kunnen komen? Dan kunnen we de plannen bespreken.' 'Ik zit morgen in de werkgroep voor het vliegveld.' 'Moet ik voor een plaatsvervanger zorgen?' Peter Marlowe lachte en schudde zijn hoofd. 'Ja, misschien is het inderdaad maar beter dat je gaat. Cheng San zou wel eens contact met je kunnen opnemen.' 'Dacht je dan dat er iets mis was gegaan?' 'Nee, het was verstandig van Shagata om de zaak even te controleren. Dat zou ik ook hebben gedaan. Alles verloopt volgens plan. Nog een week en de hele zaak zal achter de rug zijn.' 'Ik hoop het.' Peter Marlowe dacht aan het dorp en bad dat het zaakje door zou gaan. Hij verlangde vurig om weer naar het dorp te gaan, want hij wist dat hij Sulina moest bezitten als hij niet waanzinnig wilde worden. 'Wat is er aan de hand?' vroeg de Koning, die vaag Peters huivering had gevoeld. 'Ik dacht eraan dat ik nu graag in Sulina's armen zou liggen,' zei hij niet erg op zijn gemak. 'Ja.' De Koning vroeg zich af of hij door die griet de hele zaak nog in het honderd zou kunnen schoppen. Peter Marlowe zag de blik van de Koning en glimlachte vaag. 'Maak je maar geen zorgen, ouwe jongen. Ik zal heus geen stomme dingen doen, als je dat soms denkt.' 'Mooi.' De Koning lachte. 'We hebben heel wat om ons op te verheugen en morgen is de nieuwe show. Heb jij al gehoord waar het over gaat?' 'Ik weet alleen dat het stuk "Driehoek" heet en dat Sean de hoofdrol speelt,' zei Peter Marlowe. Zijn stem klonk nu erg vlak.

'Hoe kwam het dat je Sean bijna had gedood?' De Koning had dat nooit eerder op de man af gevraagd, omdat hij wist dat het met een man als Peter Marlowe altijd gevaarlijk was om directe vragen te stellen over persoonlijke aangelegenheden. 'Dat kan ik je gauw vertellen,' zei Peter Marlowe onmiddellijk, blij dat de Koning deze vraag had gesteld. 'Sean en ik zaten op Java in hetzelfde squadron. De dag voordat de oorlog daar was afgelopen, kwam Sean niet terug van een missie. Wij dachten dat hij er geweest was. 'Ongeveer een jaar geleden - de dag nadat we hier kwamen vanuit Java - ging ik naar een van de kampshows. Toen ik ten slotte Sean op het toneel herkende, was dat een grote schok voor mij. Hij speelde de rol van een meisje, maar dat vond ik niets bijzonders - iemand moet bij die voorstellingen nu eenmaal de rol van het meisje op zich nemen - en ik ging er eens goed bij zitten om van het stuk te genieten. Ik kon mijn vreugde dat ik hem hier levend en klaarblijkelijk in goede gezondheidstoestand aantrof maar niet op, en ik vond bovendien dat hij de meisjesrol fenomenaal speelde - de manier waarop hij liep, waarop hij zat, de manier waarop hij sprak - en zijn kleren en pruik waren volmaakt. Ik was diep onder de indruk van zijn optreden - vooral omdat ik wist dat hij nooit iets met het toneel te maken had gehad. 'Na de voorstelling kwam ik achter het toneel om hem op te zoeken. Er stonden ook nog enkele anderen te wachten en na een poosje kreeg ik het vreemde gevoel dat die lui sprekend leken op de kerels die je aan de toneeluitgangen in de grote steden ziet staan - och, je weet wel, lui die met de tong uit de mond staan te wachten op hun vriendinnetjes. 'Eindelijk ging de kleedkamer open en iedereen drong naar binnen. Ik liep er als laatste achteraan, en bleef in de deuropening staan. Pas op dat ogenblik drong het tot me door dat deze mannen allemaal homo's waren! Sean zat op een stoel en ze hingen allemaal om hem heen, ze aanbaden hem, noemden hem "schat", drukten hem aan hun borst en vertelden hem hoe "fantastisch" hij was geweest - ze behandelden hem volkomen als de schone ster van de show. En Sean genoot daarvan! Verdomme, hij genoot van al hun flikflooierij, van al die aanhalingen als een loopse teef! 'Toen zag hij mij plotseling en dat was voor hem natuurlijk ook een flinke schok. Hij zei: "Hallo, Peter!", maar ik kon geen woord uitbrengen. Ik stond maar te kijken naar een van die homo's die zijn hand op Seans knie had gelegd. Sean droeg een soort wijd uitwapperend negligé en zijden kousen en een directoirtje en ik had het gevoel dat hij de plooien van zijn negligé met opzet zo had gelegd dat een deel van zijn been boven de kous zichtbaar was - en het leek net alsof hij borsten had onder dat negligé. Toen zag ik plotseling dat hij geen pruik droeg, maar dat het allemaal zijn eigen haar was, dat even lang en golvend was als dat van een meisje. 'Toen vroeg Sean iedereen om weg te gaan. Hij zei: "Peter is een oude vriend, van wie ik dacht dat hij al lang dood was. Ik moet met hem praten. Gaan jullie nu asjeblieft." 'Toen ze weg waren vroeg ik Sean: "Wat is er in Godsnaam met jou gebeurd? Je vond het prettig dat die viezerds met hun handen aan je zaten!" ' "Wat is er in Godsnaam met ons allemaal gebeurd?" antwoordde Sean. En toen zei hij met die prachtige lach: "Ik vind het heerlijk je weer te zien, Peter. Ik dacht absoluut dat je dood was. Ga even zitten terwijl ik me afschmink. We hebben heel wat te bepraten. Ben jij meegekomen met de anderen van Java?" 'Ik knikte, nog altijd niet over mijn verbazing heen, en Sean wendde zich weer naar de spiegel en begon de make-up weg te wrijven met gezichtscream. "Wat is er met je gebeurd, Peter?" vroeg hij. "Ben jij neergeschoten?" 'Toen hij de make-up begon te verwijderen, voelde ik me een stuk beter - alles leek weer normaal. Ik hield me zelf voor dat ik stom was geweest - dat dit allemaal bij de voorstelling behoorde - weet je, het sprookje nog even doorzetten - en ik was er zeker van dat hij maar had gedaan alsof hij er allemaal van had genoten. Ik verontschuldigde me dus en zei: "Sorry, Sean - je moet me wel een enorme dwaas vinden! Mijn God, het is fijn dat je er goed af bent gekomen. Ik dacht ook dat jij eraan was gegaan." Ik vertelde hem hoe het mij was gegaan en vroeg hem toen naar zijn lotgevallen. 'Sean vertelde me dat hij was aangevallen door vier Zero's en per parachute zijn kist had verlaten. Toen hij eindelijk terugkwam op het vliegveld en mijn kist vond, was die nog slechts een hoop oud roest. Ik vertelde hem dat ik de machine in de brand had gestoken voordat ik er vandoor was gegaan - om te voorkomen dat de Japanners de vleugel zouden herstellen en de kist weer in gebruik zouden nemen. ' "O," zei hij, "ik dacht dat je bij een landing was verongelukt en dat je dood was. Ik ben in Bandoeng gebleven op het hoofdkwartier met de rest van de lui en toen werden we allemaal in een kamp gestopt. Kort daarna werden we naar Batavia gezonden en vandaar hierheen." 'En al die tijd keek Sean in de spiegel en zijn gezicht was zo glad en fijn als dat van een meisje. Plotseling kreeg ik de zonderlinge indruk dat hij mij helemaal was vergeten. Ik wist niet wat ik moest doen. Toen draaide hij weg van de spiegel, keek me recht in de ogen en fronste op een grappige manier zijn wenkbrauwen. Ik voelde onmiddellijk hoe ongelukkig hij was en ik vroeg hem of ik weg zou gaan. "Nee," zei hij. "Nee, Peter, ik wil liever dat je blijft." 'En toen nam hij een damestasje op, haalde er een lippenstift uit en begon zijn lippen op te maken ... 'Ik was volkomen verbluft. "Wat doe je nou?" vroeg ik hem." "Mijn lippen bijwerken, Peter." ' "Schei d'r nou mee uit, Sean," zei ik. "Het moet een grapje blijven. De voorstelling is al een half uur afgelopen." 'Maar hij ging er rustig mee door en toen zijn lippen klaar waren, poederde hij zijn neus en borstelde zijn haar en verdomme, toen was hij ineens weer het mooie meisje. Ik kon mijn ogen niet geloven. Ik dacht nog altijd dat hij me op een of andere zotte wijze voor de gek hield. 'Hij streek hier en daar een krulletje glad en ging toen zitten om zich zelf in de spiegel te bewonderen. Hij scheen volkomen tevreden met wat hij zag. Toen zag hij in de spiegel dat ik naar hem zat te staren en hij lachte. "Wat is er, Peter?" vroeg hij. "Is dit de eerste keer dat je in een kleedkamer wordt toegelaten?" ' "Nee," zei ik, "ik ben wel eens eerder in een kleedkamer geweest, maar dat was dan de kleedkamer van een meisje, van een vrouw." 'Hij keek me een hele tijd aan. Toen trok hij zijn negligé recht en sloeg zijn benen over elkaar. "Maar, Peter, dit is de kleedkamer van een meisje." ' "Hou d'r nou es mee op, Sean," zei ik geïrriteerd, 'ik ben het, Peter Marlowe, en we zitten in Changi. De voorstelling is voorbij en nu is alles weer normaal." ' "Ja," zei hij op volmaakt rustige toon, "alles is normaal." 'Het duurde een hele tijd voor ik weer iets kon zeggen. "Nou," bracht ik er ten slotte uit, "ga je die gekke kleren niet eens uittrekken en die rommel van je gezicht wassen?" ' "Ik houd van deze kleren, Peter," zei hij, "en ik gebruik tegenwoordig altijd make-up." 'Hij stond op en opende een kast en verdomd, die zat vol met sarongs, jurken, slips, bustehouders en zo. Hij draaide zich heel rustig om. "Dit zijn de enige kleren die ik tegenwoordig draag," zei hij. "Ik ben een vrouw." ' "Je bent stapelgek," zei ik. 'Sean liep naar me toe en keek me aan en op de een of andere wijze kon ik het maar niet uit mijn hoofd zetten dat dit een meisje was - hij zag er uit als een meisje, hij handelde en sprak als een meisje en hij had ook de geuren van een vrouw. "Peter," zei hij, "ik weet dat het moeilijk voor je is om dit te begrijpen, maar ik ben veranderd. Ik ben geen man meer, ik ben een vrouw." ' "Je bent verdomme net zo min een vrouw als ik," schreeuwde ik. Maar dat leek helemaal geen indruk op hem te maken. Hij stond daar glimlachend als een madonna en zei: "Peter, ik ben een vrouw." Hij raakte mijn arm precies zo aan als een meisje zou hebben gedaan en hij zei: "Alsjeblieft, Peter, doe alsof ik een vrouw ben." 'Het was alsof er iets in mijn hoofd knapte. Ik greep zijn arm beet en scheurde hem het negligé van de schouders, rukte hem de opgevulde bustehouder van het lijf en schoof hem toen voor de spiegel: "Jij noemt je zelf een vrouw?" schreeuwde ik. "Kijk dan maar eens in de spiegel. Waar zijn je borsten dan, verdomme?" 'Maar Sean keek niet in de spiegel. Hij stond daar maar met hangend hoofd en al dat haar in zijn gezicht. Het negligé hing van hem af, zodat hij tot aan het middel naakt was. Ik greep hem bij zijn haar en rukte zijn hoofd omhoog. "Kijk nou es naar je zelf, verdomde homo!" schreeuwde ik. "Je bent een man, verdomme, en dat zul je altijd blijven!" 'Hij bleef daar maar staan en zei niets en ten slotte drong het tot me door dat hij huilde. Toen renden Rodrick en Frank Parrish naar binnen en schoven mij opzij en Parrish trok het negligé om hem heen en nam Sean in zijn armen, maar Sean bleef huilen. 'Frank bleef hem in zijn armen drukken en zei maar steeds: "Alles is nu weer goed, Sean, alles is weer goed." En hij keek mij aan en ik wist dat hij me graag had vermoord. "Maak dat je hier vandaan komt, vuile rotschoft," zei hij. 'Ik weet niet eens meer hoe ik daar vandaan ben gekomen - toen ik me zelf weer meester was zwierf ik rond door het kamp en werd het me langzamerhand duidelijk, dat ik helemaal het recht niet had, absoluut het recht niet had om op te treden zoals ik gedaan had. Dat was waanzinnig geweest.' Peter Marlowes gezicht verried overduidelijk hoezeer hij spijt had gehad van zijn handeling. 'Ik liep terug naar het theater, want ik moest vrede sluiten met Sean. Zijn deur was op slot, maar ik hoorde dat hij daar binnen was, dat dacht ik tenminste. Ik klopte en klopte, maar hij wilde niet antwoorden en hij wilde ook de deur niet opendoen en toen werd ik weer woedend en duwde de deur fors open. Ik wilde hem mijn excuses niet door een gesloten deur aanbieden. 'Hij lag op het bed. Er was een flinke snee in zijn linker pols en overal zag je bloed. Ik legde een tourniquet aan en kreeg op de een of andere manier de oude dokter Kennedy te pakken en Rodrick en Frank. Sean zag eruit als een lijk en hij gaf geen geluid terwijl de dokter de jaap, die hij zich met een schaar had toegebracht, dichtnaaide. Toen Kennedy klaar was zei Frank tegen mij: "Ben je nou tevreden, vuile rotschoft?" 'Ik kon niets zeggen, ik stond daar maar en had een hekel aan me zelf. ' "Smeer 'm en blijf hier in het vervolg weg," zei Rodrick. 'Ik liep weg, maar ik hoorde dat Sean me riep, zachtjes, fluisterend. Ik keerde me om en zag dat hij me aankeek, niet boos, maar meer alsof hij medelijden met me had. "Het spijt me, Peter," zei hij, "het was jouw schuld niet." ' "Verduiveld, Sean," stamelde ik, "ik wilde je beslist geen kwaad doen." ' "Dat weet ik," zei hij, "wil je mijn vriend blijven, Peter?" 'Toen keek hij naar Parrish en Rodrick en zei: "Ik wou weggaan, maar nu ben ik heel blij dat ik weer thuis ben." En op zijn gezicht lag die prachtige warme glimlach.' Peter Marlowe leek volkomen uitgeput. Het zweet liep hem met straaltjes langs zijn hals en over zijn borst. De Koning stak een Kooa op. Peter Marlowe haalde flauwtjes en hulpeloos zijn schouders op. Daarna stond hij op en liep weg, helemaal verzonken in berouw.

 

17

 

'Vooruit, opschieten,' zei Peter Marlowe tegen de geeuwende mannen die zich slaperig voor de hut opstelden. Het was even na het aanbreken van de dag en het ontbijt was nog slechts een herinnering. Dat ze, zoals altijd, veel te weinig te eten hadden gehad, verhoogde de prikkelbaarheid van de mannen. En bovendien lag de lange dag op het vliegveld in de felle zon vóór hen. Of ze moesten geluk hebben. Er gingen geruchten dat één werkgroep vandaag naar de uiterste westelijke zijde van het vliegveld zou gaan, waar de kokospalmen stonden. Er werd beweerd dat er drie bomen omgehakt moesten worden. En het hart van de kokospalm was niet alleen eetbaar, maar ook zeer voedzaam. Het werd "rijkelui's kool" genoemd, want een hele kokospalm moest sterven om die "kool" te leveren. En behalve de "rijkelui's kool" zouden er natuurlijk ook nog kokosnoten zijn. Meer dan genoeg voor een werkgroep van dertig man. De officieren en soldaten waren dus allemaal even gespannen. De sergeant, die het commando voerde in de hut, liep naar Peter Marlowe toe en groette correct. 'Dat is alles, luitenant, twintig man, ik zelf inbegrepen.' 'Maar we moeten toch dertig man hebben.' 'Ja, maar er zijn er maar twintig. De rest is ziek of zit in de groep die hout moet halen. Daar kan ik niets aan doen.' 'Vooruit dan maar, dan gaan we naar het hek.' De sergeant bracht de mannen in beweging en ze begonnen in verspreid verband langs de muur van de gevangenis te lopen om zich te voegen bij de andere werkgroepen die naar het vliegveld zouden gaan. Peter Marlowe gebaarde tegen de sergeant en bracht de mannen bijeen in de beste positie - niet ver van het einde van de rij, waar ze meer kans liepen om gekozen te worden voor het vellen van de bomen. Toen de mannen doorkregen dat hun luitenant hen in precies de juiste positie had gemanoeuvreerd, kregen ze wat meer belangstelling en stelden zich correct op. Ze hadden allemaal hun werkhemden in de provisiezakken. Provisiezakken waren heel belangrijk en je zag ze in de meest uiteenlopende vorm. Soms waren het normale ransels, soms koffers, soms rotan mandjes, soms tassen, soms een stuk textiel met een stok en soms alleen maar een lap. Maar alle mannen droegen het een of andere ding waarin buit kon worden opgeborgen. Een werkgroep wist altijd wel enige buit te veroveren, als het geen palmkool (rijkelui's kool) was, dan was het drijfhout, brandhout, schalen van kokosnoten, bananen, noten van de oliepalm, eetbare wortels, bladeren van allerlei soort, ja soms zelfs een papaja. De meeste mannen droegen primitieve sandalen van hout of van bandenrubber. Sommigen droegen schoenen waar de tenen af waren gesneden. En sommigen hadden laarzen aan. Peter Marlowe droeg Macs laarzen. Ze zaten een beetje krap, maar om vijf kilometer in te lopen waren ze beter dan de sandalen. De slang van mannen begon door de westelijke uitgang van het kamp te trekken, een officier aan het hoofd van elke compagnie. Voorop ging een groep Koreanen en de staart werd gevormd door één Koreaanse bewaker. Peter Marlowes groep wachtte niet ver van het einde op een mogelijkheid om zich in gunstige positie in de rij te scharen. Peter Marlowe verheugde zich op de tocht en de mogelijkheid van het bomenhakken. Hij schoof zijn hemd recht onder de band van de rugzak en verhing zijn veldfles - niet de fles, het zou veel te gevaarlijk zijn geweest om die mee te nemen op een tocht als deze; want je wist nooit of er niet een bewaker of iemand anders zou zijn die een slok uit jouw fles wilde drinken. Eindelijk was het hun beurt en hij en zijn mannen begonnen in de richting van het hek te lopen. Toen zij de wachtpost passeerden, salueerden ze en de kleine, gedrongen Japanse sergeant die op de veranda stond, beantwoordde de groet stijf en stug. Peter Marlowe gaf het aantal van zijn mannen op aan de andere bewaker die het vergeleek met het reeds genoteerde totale aantal. En toen waren ze buiten het kamp en op de asfaltweg. De weg was enigszins bochtig, met lichte hellingen en afdalingen en ging daarna recht door een rubber-plantage. De rubberbomen stonden er onverzorgd bij en waren niet afgetapt. Gek is dat, dacht Peter Marlowe, want rubber was heel schaars en één van de belangrijkste grondstoffen voor de oorlogvoering. 'Hallo, Duncan,' zei hij toen kapitein Duncan en zijn groep hem begonnen te passeren. Hij paste zijn stappen bij die van Duncan aan en bleef zijn eigen groep, die vlak achter hem volgde, in het oog houden. 'Machtig dat we weer nieuws krijgen, hè?' zei Duncan. 'Ja,' antwoordde hij automatisch, 'als het tenminste waar is wat we horen.' 'Ja, ik moet ook zeggen dat het haast te mooi is om waar te zijn.' Peter Marlowe mocht Duncan graag. Hij was een kleine, roodharige Schot van middelbare leeftijd. Niets scheen in staat hem eronder te krijgen. Peter Marlowe had de indruk dat er vandaag iets anders aan hem was dan anders. Maar wat? Duncan zag zijn nieuwsgierige blik en grijnsde om zijn nieuwe valse tanden te laten zien. 'O, is het dat,' zei Peter Marlowe, 'ik vroeg me al af wat er aan je was veranderd.' 'Nu, hoe vind je ze?' 'O, beter dan niets.' 'Nou, dat is ook een aardige opmerking - en ik vond nog wel dat ze er zo aardig uitzagen.' 'Ik kan maar niet wennen aan die aluminium tanden. Ze zien er zo vreemd uit.' 'Man, ik heb anders een ellende meegemaakt om ze te krijgen! Wat een ellende.' 'Mijn tanden zijn gelukkig allemaal nog goed. Ik moest ze het vorig jaar laten plomberen. Een rottig gedoe. Je hebt er waarschijnlijk heel verstandig aan gedaan de jouwe maar te laten trekken. Hoeveel hebben ze er ...' 'Achttien,' zei Duncan woedend. 'Man, dat kan me toch zo woest maken. Maar ze waren allemaal compleet verrot. De dokter zei iets over gebrek aan water, tekort aan kauwbaar voedsel, het rijstdieet en het kalktekort. Maar, verdomme, deze valse tanden voelen heerlijk aan!' Hij sloeg zijn tanden een paar maal op elkaar en voegde er aan toe: 'Die mensen zijn geweldig dat ze ze zo kunnen maken. Daar komt heel wat bij kijken. Ik moet toegeven dat het wel een schok is als je ziet dat je geen witte tanden hebt. Maar wat het gemak betreft, jochie, ik moet eerlijk zeggen dat mijn tanden in geen jaren zo prettig hebben aangevoeld. En ik kan er weer alles mee doen, en wat hindert het dan of ze van aluminium zijn of mooi wit? Ik heb altijd last gehad van mijn tanden. Ach, verdorie, laten we eens ophouden over tanden.' Verder naar voren hield de colonne de zijkant van de weg aan terwijl een bus begon te passeren. Het was een antiek ding dat een wolk van uitlaatgassen achterliet. De bus bood plaats aan vijfentwintig passagiers. Maar er zaten ten minste zestig mannen, vrouwen en kinderen in en aan de buitenkant hingen zeker nog tien passagiers, die zich met hun vingers en tenen vastklampten. Het dak van de bus was volgeladen met kratten vol kippen, bagage en slaapmatten. Terwijl de astmatische bus voorbijreed, keken de inlanders nieuwsgierig naar de mannen en de mannen keken naar de halfdode kippen en ze hoopten dat die verrekte bus pech zou krijgen of in de sloot terecht zou komen, zodat ze zouden kunnen helpen om hem weer op de weg te krijgen, want dat zou hun de gelegenheid geven een tiental kippen te "bevrijden". Maar dit keer reed de bus hen voorbij en er werd heel wat gevloekt. Peter Marlowe liep naast Duncan die maar doorkletste over zijn tanden en die voortdurend zijn hele gebit in een brede lach liet zien. Maar die lach was grotesk geworden, helemaal verkeerd. Achter hen liep een Koreaanse bewaker, sloom en lethargisch; nu schreeuwde hij echter iets tegen een man die even uitviel en naar de kant van de weg ging; maar de man liet alleen vlug zijn broek zakken en deed snel zijn behoefte, terwijl hij riep: "Sakit marah' - dysenterie - en de bewaker haalde zijn schouders op, nam een sigaret en stak die op, terwijl hij wachtte totdat de man zich weer vlug naar zijn plaats in de colonne had begeven. 'Peter,' zei Duncan rustig, 'dek me even.' Peter Marlowe keek vooruit. Op ongeveer twintig meter terzijde van de weg, op een klein pad naast de grote regengeul, stonden Duncans vrouw en dochter. Ming Duncan was een Chinese uit Singapore. Daar ze dus een Oosterse was, had men haar niet als de andere vrouwen en kinderen van gevangenen in een kamp gestopt. Ze woonden vrij aan de rand van de stad. Het kind was een meisje, even knap als haar moeder en lang voor haar leeftijd. Ze had een gezichtje dat nooit somber zou staan. Eén keer per week waren ze "toevallig" in de nabijheid zodat Duncan hen kon zien. Hij zei altijd, dat Changi nog wel uit te houden was zolang hij hen maar geregeld kon zien. Peter Marlowe ging tussen Duncan en de bewaker in lopen, zodat Duncan zich ongemerkt kon laten afzakken en naast zijn mannen kon gaan lopen. Terwijl de colonne passeerde, gaven moeder en kind geen teken van herkenning. Toen Duncan hen voorbijliep, ontmoetten hun ogen even de zijne en ze zagen dat hij een klein stukje papier liet vallen aan de kant van de weg, maar ze bleven lopen en toen was Duncan voorbij en ging verloren in de massa van de gevangenen. Maar hij wist dat zij het papiertje hadden gezien en zouden blijven lopen tot alle mannen en alle bewakers uit zicht waren; dan zouden ze teruggaan, het papiertje vinden en het samen lezen en die gedachte maakte Duncan heel gelukkig. Ik houd van jullie en ik mis jullie heel erg, want jullie tweeën zijn mijn hele leven, had hij geschreven. Het was altijd weer nieuw, zowel voor hem als voor hen, want de woorden waren kort tevoren geschreven en het waren woorden die het waard waren dat je ze tel kens en telkens weer zei, telkens en telkens weer. Altijd en eeuwig. 'Vind je niet dat ze er goed uitziet?' zei Duncan toen hij weer naast Peter Marlowe liep. 'Prachtig, ja, en jij boft maar. En Mordeen wordt een schoonheid.' 'Ja, ze is een schoonheid. In september wordt ze al zes.' De opgewekte stemming zakte weg en Duncan werd erg stil. 'Ach, was die oorlog maar eindelijk voorbij,' zuchtte hij. 'Het zal nu wel niet meer zolang duren.' 'Als je trouwt, Peter, trouw dan met een Chinees meisje. Dat zijn de beste echtgenotes in de hele wereld.' Duncan had datzelfde al vele, vele malen gezegd. 'Ik weet dat het niet prettig is om uitgestoten te worden en het is voor de kinderen niet gemakkelijk - maar ik zal tevreden sterven als ik in haar armen sterf.' Hij zuchtte. 'Maar jij zult natuurlijk niet naar me luisteren en met het een of andere Engelse meisje trouwen. En dan zul je geloven dat je leeft, maar dat is maar verbeelding. Man, je kunt me geloven, want ik heb het allebei geprobeerd.' 'Maar ik zal nog een poosje moeten wachten,' zei Peter Marlowe. Daarna versnelde hij zijn pas om weer zijn positie aan het hoofd van zijn mannen te kunnen innemen. 'Ik zie je nog wel.' 'Peter, bedankt,' riep Duncan hem nog na. Ze waren nu bijna bij het vliegveld. Voor hen uit bevond zich een groep bewakers die stonden te wachten om de ploegen mee te nemen naar het terrein waar ze hun werkzaamheden zouden moeten verrichten. Naast de bewakers lagen houwelen, spaden en schoppen. Een groot aantal mannen verspreidde zich reeds onder leiding van bewakers over het vliegveld. Peter Marlowe keek in westelijke richting. Daar liep al een werkgroep de kant van de bomen uit. Verdomme! Hij liet zijn mannen stilstaan, salueerde voor de bewakers en zag dat een van hen Torusumi was. Torusumi herkende Peter Marlowe en zei, glimlachend, 'Tabee!' 'Tabee!' antwoordde Peter Marlowe, in verlegenheid gebracht door Torusumi's opvallende vriendelijkheid. 'Ik zal u en uw mannen leiden,' zei Torusumi en gebaarde in de richting van de gereedschappen. 'Ik dank u,' zei Peter Marlowe en knikte tegen de sergeant. 'We gaan met hem mee.' 'Die schoft werkt altijd aan de oostkant,' zei de sergeant geïrriteerd, 'wat een rotpech!' 'Dat weet ik,' zei Peter Marlowe evenzeer geërgerd en terwijl de mannen naar voren kwamen om hun gereedschap te pakken, zei hij tegen Torusumi: 'Ik hoop dat gij ons vandaag naar de westelijke zijde zult brengen, daar is het het koelst.' 'Wij gaan naar de oostzijde. Ik weet dat het aan de westelijke kant koeler is, maar ik krijg altijd de oostzijde.' Peter Marlowe besloot een gokje te wagen. 'Misschien zoudt gij er goed aan doen om een betere behandeling te vragen.' Het was heel gevaarlijk een Koreaan of een Japanner iets voor te stellen. Torusumi keek hem koel aan, wendde zich toen abrupt af en liep naar Azumi, een Japanse korporaal, die grimmig ter zijde stond. Azumi stond bekend om zijn slechte humeur. Een beetje bang voor wat er zou gebeuren keek Peter Marlowe toe, terwijl Torusumi boog en snel en schril in het Japans begon te spreken. Hij voelde plotseling dat Azumi's blik op hem werd gericht. De sergeant die naast Peter Marlowe stond volgde de gebeurtenissen, al even weinig op zijn gemak als zijn luitenant. 'Wat hebt u tegen hem gezegd, luitenant?' 'Ik heb gezegd dat het nu wel eens aardig zou zijn als wij voor de verandering aan de westkant zouden werken.' De sergeant kromp in elkaar. Als de officier een klap kreeg, dan kreeg de sergeant er automatisch ook een. 'Nou, u hebt wel lef...' Hij zweeg plotseling toen Azumi hun kant uit kwam lopen, gevolgd door Torusumi, die beleefd twee passen achter hem bleef. Azumi, een kleine man met o-benen, bleef vijf stappen van Peter Marlowe af staan en keek hem misschien tien seconden lang strak aan. Peter Marlowe bereidde zich voor op de komende klap. Maar de klap kwam niet. In plaats daarvan begon Azumi plotseling te glimlachen en liet zijn gouden tanden zien, zoog daar de lucht doorheen en haalde een pakje sigaretten te voorschijn. Hij bood er Peter Marlowe één aan en zei iets in het Japans dat Peter Marlowe niet verstond. Maar hij hoorde wel het"Shoko-san" en zijn verbazing werd nog groter, want ze hadden hem nog nooit eerder "Shoko-san" genoemd. "Shoko" betekent officier en "san" meneer en als je meneer de officier werd genoemd door een schofterige kleine schurk zoals Azumi, dan was dat inderdaad hoge lof. 'Arignato zei Peter Marlowe en accepteerde het vuurtje. 'Dank u,' was het enige Japans dat hij kende, behalve dan de uitdrukkingen voor "Op de plaats rust", "Geeft Acht", "Voorwaarts Mars!" en "Kom hier, blanke schoft!" Hij beval de sergeant, die er klaarblijkelijk niets van begreep, om de mannen in het gelid op te stellen. 'Ja, luit,' zei de sergeant, blij dat hij een reden had om zich buiten bereik te stellen van eventuele slagen. Daarna beval Azumi iets op scherpe toon aan Torusumi en Torusumi kwam haastig bij hen staan en zei: 'Hotchatore/', hetgeen voorwaarts mars betekent. Toen ze halverwege het vliegveld waren en Azumi hen zeker niet meer kon horen, glimlachte Torusumi. 'We gaan vandaag naar de westkant. En wij gaan de bomen omhakken.' 'Wij? Dat begrijp ik niet.' 'Het is heel eenvoudig. Ik heb Azumi-san verteld dat gij de tolk zijt van de Koning en dat ik meende dat hij dit moest weten, daar hij tien procent neemt van onze winsten.' Torusumi haalde zijn schouders op. 'Wij moeten elkaar natuurlijk helpen. Misschien kunnen wij vandaag nog over zaken spreken.' Een beetje slapjes beval Peter Marlowe zijn mannen stil te staan. 'Wat is er aan de hand, luitenant?' vroeg de sergeant. 'Niets, sergeant. Mannen, luister goed en maak geen lawaai! Wij gaan de bomen hakken.' 'O, verdomme, fantastisch, machtig!' Er werd even gejuicht, maar dat werd snel onderdrukt. Toen ze bij de palmbomen aankwamen, bevond Spence zich daar al met zijn werkgroep en een bewaker. Torusumi liep naar de bewaker toe en er volgde een woordenwisseling in het Koreaans. Maar Spence en zijn woedende mannen werden in het gelid gezet en werden afgevoerd door de verontwaardigde bewaker. 'Waarom heb jij verdomme de bomen toegewezen gekregen, schoft? Wij waren hier het eerst!' riep Spence. 'Dat is waar,' zei Peter Marlowe die maar al te goed begreep hoe Spence zich voelde. Torusumi gebaarde dat Peter Marlowe bij hem moest komen en ging in de schaduw zitten, na zijn geweer tegen de boom te hebben geplaatst. 'Zet wachten uit,' zei hij geeuwend. 'Gij zijt ervoor verantwoordelijk dat ik niet slapend word aangetroffen door een van de Japanse pestkoppen of door een Koreaan.' 'Gij kunt gerust slapen onder mijn hoede,' antwoordde Peter Marlowe. 'Wek mij op het etensuur.' 'Het zal geschieden.' Peter Marlowe zette op enkele strategische punten wachten uit, en nam toen de leiding bij de woeste aanval op de bomen. Hij wilde dat de bomen waren omgehakt en in stukken lagen voordat iemand het in zijn hoofd kon halen iets aan de gegeven bevelen te veranderen. Tegen het middaguur waren de drie bomen geveld en de palmkool was verzameld. De mannen waren allemaal uitgeput en zaten vol mierenbeten, maar dat deed niets ter zake, want vandaag was de buit enorm. Er waren twee kokosnoten per man om mee naar het kamp te nemen en dan waren er nog vijftien over. Peter zei dat ze er vijf zouden bewaren voor Torusumi en de andere tien gezamenlijk bij de lunch zouden opeten. Hij verdeelde twee palmkolen en zei dat ze de derde moesten bewaren voor Torusumi en Azumi, voor het geval die er prijs op zouden stellen. Als dat niet het geval was, zouden ze ook die derde nog verdelen. Peter Marlowe zat met zijn rug tegen een boom, hijgend van de inspanning, toen plotseling een waarschuwend gefluit weerklonk. In een ogenblik was hij op de been en schudde Torusumi wakker. 'Een bewaker, Torusumi-san, vlug!' Torusumi kwam vlug op de been en veegde zijn uniform schoon. 'Goed. Ga snel terug naar de bomen en doe alsof ge druk bezig zijt,' zei hij zachtjes. Daarna liep Torusumi nonchalant naar de open plek tussen de bomen. Toen hij de bewaker herkende, ontspande zijn gezicht en samen met de nieuwaangekomene liep hij naar de schaduw; ze zetten beiden hun geweren tegen een boom en gingen liggen nadat ze een sigaret hadden opgestoken. 'Shoko-san,' riep Torusumi, 'ge kunt weer rusten, het was alleen mijn vriend.' Peter Marlowe glimlachte en riep toen: 'Zeg, sergeant, snijd een paar van de beste jonge kokosnoten open en breng die aan de bewakers.' Hij kon dat zelf niet doen, want dat zou een ernstig verlies aan prestige hebben betekend. De sergeant koos de beide kokosnoten met zorg uit en sneed er de bovenkant af. De buitenste schalen waren groen-bruin en vijf centimeter dik. Het witte vlees in de schalen was net zacht genoeg om met een lepel te eten, als je daarvoor voelde en het sap was koel en smaakte zoet. 'Smith,' riep hij. 'Ja, sergeant.' 'Breng dit even naar die smeerlappen.' 'Waarom moet ik dat doen? Ik moet verdomme altijd meer doen dan ...' 'Schiet op, luie donder.' Smith, een magere, kleine Cockney, kwam brommend overeind en deed wat men hem had bevolen. Torusumi en de andere bewaker dronken de noten leeg en toen riep Torusumi: 'Wij danken u,' in de richting van Peter Marlowe. 'Vrede zij met u,' antwoordde Peter Marlowe. Torusumi haalde met een snel gebaar een verkreukeld pakje Kooa's te voorschijn en overhandigde dat aan Peter Marlowe. 'Ik dank u,' zei Peter Marlowe. 'Vrede zij met u,' antwoordde Torusumi beleefd. Er zaten zeven sigaretten in. De mannen stonden erop dat Peter Marlowe twee sigaretten zou nemen. De andere vijf werden zo verdeeld dat er één sigaret was voor vier mannen. Ze kwamen overeen dat de sigaretten na de lunch zouden worden opgerookt. De lunch bestond uit rijst en viswater en heel slappe thee. Peter Marlowe nam alleen de rijst en deed daar wat blachang door. Als dessert genoot hij van zijn deel van de kokosnoten. Toen ging hij vermoeid tegen de stronk van een der bomen zitten en keek over het vliegveld uit, wachtend tot het lunchuur voorbij zou zijn. Ten zuiden van hen was een heuvel en rondom die heuvel zag je een duizendtal Chinese koelies. Ze droegen allemaal twee bamboemanden aan een bamboestok op hun schouders en ze liepen de heuvel op, schepten de twee manden vol met aarde, liepen de heuvel af en ledigden de manden. Hun bewegingen waren ononderbroken en je kon de heuvel bijna zien verdwijnen. Onder de brandende zon. Peter Marlowe kwam nu al bijna twee jaar lang vier of vijf keer per week op het vliegveld. Toen hij en Larkin deze streek voor de eerste keer hadden gezien, met al die heuveltjes, de moerassen en het zand, hadden ze gelachen bij het idee dat je daar ooit een vliegveld van zou kunnen maken. Want de Chinezen hadden ten slotte geen bulldozers en geen tractoren. Maar nu, twee jaar later, was er al één baan in gebruik en de grote, bestemd voor bommenwerpers, was bijna klaar. Peter Marlowe was vol bewondering voor het geduld van die werkmieren en vroeg zich af wat die handen niet allemaal zouden kunnen bereiken als ze met moderne middelen zouden werken. Hij sloot zijn ogen en viel in slaap.

 

'Ewart! Waar is Marlowe?' vroeg Grey kortaf. 'Met een werkgroep naar het vliegveld. Hoezo?' 'Zeg hem dat hij zich onmiddellijk bij mij moet melden als hij terug is.' 'En waar ben jij dan?' 'Hoe weet ik dat nou, verdomme? Zeg hem alleen maar dat hij mij moet zoeken.' Terwijl Grey de hut verliet voelde hij de kramp in zijn buik weer snel toenemen en hij haastte zich in de richting van de latrines. Maar voor hij halverwege was, bereikte de kramp zijn hoogtepunt en een beetje van het bloederige sop verliet zijn lichaam en doordrenkte nog verder de grasprop die hij in zijn broek droeg. Gekweld en heel zwak leunde hij tegen een hut om weer wat op krachten te komen. Grey wist dat het tijd werd om de grasprop weer te vernieuwen; het was de vierde keer die dag, maar dat vond hij niet erg. Die grasprop was tenminste hygiënisch en het was voor zijn broek absoluut een redding, want hij bezat slechts deze ene. Zonder de grasprop kon hij niet blijven lopen. Het was afschuwelijk en vies, net een maandverband. Wat een vieze boel! Maar het was in ieder geval efficiënt. Hij had zich die dag ziek moeten melden, maar dat ging niet, nu hij Marlowe eindelijk te pakken had. Nee, nee, dat mocht hij niet missen, hij wilde Marlowes gezicht zien als hij het hem vertelde. Het was de pijn waard, hem dit te kunnen zeggen. Die smerige schoft. En via Marlowe zou de Koning ook schrikken. Over een paar dagen zou hij hen allebei kunnen arresteren. Want hij wist van de diamant en hij wist ook dat die in de loop van de volgende week zou worden verhandeld. Hij wist niet precies wanneer, maar dat zou hij nog horen. Je bent een handige jongen, zei hij tegen zich zelf, om zo'n efficiënt spionagesysteem te hebben georganiseerd. Hij liep naar de hut van de kamppolitie en beval de MP buiten te wachten. Hij bracht een nieuwe prop gras aan en waste zijn handen zorgvuldig, in de hoop de vlek eraf te spoelen, de onzichtbare vlek. Grey, die zich nu wat beter voelde, dwong zijn lichaam de trap weer af te dalen en zich naar de magazijnhut te begeven. Dit was de dag waarop hij zijn wekelijkse inspectie van de rijst- en andere voorraden hield. De voorraden klopten altijd en luitenant-kolonel Jones was bekwaam en ijverig en woog de rijstrantsoenen voor een dag altijd persoonlijk af, in het openbaar. Knoeien was dus uitgesloten. Grey bewonderde overste Jones; dat die alles zelf deed beviel hem: het was de enige manier om fouten te voorkomen. Hij benijdde hem ook, want Jones was nog erg jong voor een luitenant-kolonel. Pas drieëndertig. Is het niet walgelijk, dacht hij vaak, hij is al luitenant-kolonel en jij pas luitenant - en het is allemaal een kwestie van op het juiste moment op de juiste post te staan. Nu ja, je doet het hier niet slecht; je maakt vrienden, die je zullen helpen als de oorlog eenmaal voorbij is. Jones was natuurlijk geen beroepsmilitair; hij zou als het zo ver was terugkeren in het burgerleven. Maar Jones was bevriend met Samson en ook met Smedly-Taylor, Grey's chef, en hij bridgde vaak met de kampcommandant. Die vent bofte. Ik bridge vast even goed als hij, maar ik word niet uitgenodigd en ik werk hier harder dan alle anderen. Toen Grey bij de magazijnhut aankwam, was men daar nog bezig met het uitreiken van de rijstrantsoenen voor die dag. 'Morgen, Grey,' zei Jones. 'Ik kom er zo aan.' Hij was een knappe man, lang, beschaafd, rustig in zijn optreden. Hij had een jongensachtig gezicht en werd Het Jochie genoemd. 'Dank u, overste.' Grey stond toe te kijken, terwijl de etenhalers van de diverse keukens - een sergeant en een soldaat - de weegschaal naderden. Elke keuken zond twee man uit om de aangewezen rantsoenen op te halen - twee, zodat ze elkaar in het oog konden houden. Het aantal mannen waarvoor ze rantsoenen kwamen halen, werd gecontroleerd en dan werd de rijst afgewogen. Daarna werd de lijst geparafeerd. Toen de laatste keuken bediend was, werd de zak met het restant rijst door ser geant-foerier Blakely naar binnen gedragen. Grey volgde luitenant-kolonel Jones in het magazijn en luisterde verstrooid toe, terwijl overste Jones hem vermoeid de cijfers opgaf: 'Negenduizend vierhonderddrieëntachtig officieren en manschappen. Tweeduizend driehonderdzeventig en driekwart pond rijst uitgereikt, vier ons per man. Ongeveer twaalf zakken.' Hij maakte een hoofdbeweging naar de lege jutezakken. Grey keek toe terwijl Jones ze telde; hij wist al dat het aantal zou kloppen. Daarna vervolgde Jones: 'Een zak was tien pond te licht' - dat kwam meer voor -'en het restant is twintig en een kwart pond.' De luitenant-kolonel liep naar de zak met het restje rijst toe en legde die op de inmiddels door sergeant-foerier Blakely naar binnen geschoven weegschaal. Hij zette gewichten op de schaal tot hij een gewicht van twintig en een kwart pond had bereikt. De zak ging omhoog en bleef na enig wiegelen in evenwicht. 'Dat klopt,' zei hij, Grey met een tevreden glimlach aankijkend. Alle andere voorraden - een stuk rundvlees, zestien vaatjes gedroogde vis, veertig pond gula malacca, vijf dozijn eieren, vijftig pond zout en een aantal zakken met peperkorrels en gedroogde rode paprika - klopten ook precies. Grey tekende het magazijnboek af, en kromp ineen, toen er weer een vlijmende pijn door zijn buik schoot. 'Dysenterie?' vroeg Jones bezorgd. 'Niet ernstig, overste.' Grey keek nog eenmaal om zich heen in de schemerige ruimte, en groette toen. 'Dank u, overste. Tot de volgende week.' 'Dank je, luitenant.' Terwijl hij naar de uitgang liep, kreeg Grey weer een heftige aanval van kramp, waardoor hij tegen de weegschaal opbotste, zodat de gewichten er afvielen en over de lemen grond rolden. 'Sorry,' zei Grey woedend, 'verrekt nonchalant van me.' Hij zette de weegschaal recht en begon op de grond rond te tasten naar de gewichten, maar Jones en Blakely lagen al op hun knieën om ze op te rapen. 'Doe geen moeite, Grey,' zei Jones en toen blafte hij tegen Blakely: 'Ik heb je al eerder gezegd dat je de weegschaal in de hoek moet zetten.' Maar Grey had al een gewicht van twee pond opgeraapt. Hij kon zijn ogen niet geloven en liep ermee naar de deur om zich ervan te overtuigen dat hij zich niet vergiste. Hij had het goed gezien. Aan de onderkant van het ijzeren gewicht was een gaatje gemaakt dat met klei was gevuld. Zijn gezicht was krijtwit toen hij de klei er met de nagel van zijn wijsvinger uitpeuterde. 'Wat is er, Grey?' vroeg Jones. 'Er is met dit gewicht geknoeid.' De woorden waren een beschuldiging. 'Wat? Onmogelijk.' Jones liep naar Grey toe. 'Laat mij eens kijken.' Gedurende een eeuwigheid bestudeerde hij het gewicht en glimlachte toen. 'Er is niet mee geknoeid. Dat gaatje is er alleen in aangebracht om het te corrigeren. Ik vermoed dat dit speciale gewicht net iets zwaarder was dan het moest zijn.' Hij lachte geforceerd. 'Goeie God, je maakte me lelijk aan het schrikken!' Grey liep snel naar de andere gewichten en raapte er een op. Het had ook een gaatje. 'Jezus! Er is met allemaal geknoeid!' 'Dat is absurd,' zei Jones. 'Het zijn gaatjes om ze -' 'Ik heb genoeg verstand van maten en gewichten,' zei Grey, 'om te weten dat het boren van gaten verboden is. Als die gewichten niet klopten, zouden ze nooit in omloop zijn gebracht.' Hij draaide zich snel om naar Blakely, die angstig ineengedoken bij de deur stond. 'Wat weet jij daarvan?' 'Niks, luitenant,' zei Blakely, angstig. 'Vooruit, vertel op!' 'Ik weet van niks, luitenant, eerlijk -' 'Goed, Blakely. Zal ik je zeggen wat ik nu ga doen? Ik ga hier weg en vertel aan iedereen die ik tegenkom wat jij hebt gedaan - ik zal hun dit gewicht laten zien en nog voor ik bij overste Smedly-Taylor mijn rapport heb ingediend ben jij al in stukken gescheurd.' Grey liep naar de deur. 'Wacht even, luitenant,' smeekte Blakely met gesmoorde stem. 'Ik zal het u vertellen. Ik heb het niet gedaan, luitenant, maar de overste zelf. Hij heeft me gedwongen. Op een dag betrapte hij me erop dat ik een handjevol rijst achterover drukte en toen heeft hij gezworen dat hij me zou aanbrengen als ik hem niet hielp -' 'Houd toch je bek, idioot,' zei Jones. Toen, kalmer, tegen Grey: 'Die gek probeert mij erin te betrekken. Ik weet van niets -' 'Luister niet naar hem, luitenant,' interrumpeerde Blakely, rad pratend van nervositeit. 'Hij weegt de rijst altijd zelf af. Altijd. En hij heeft de sleutel van de brandkast waarin de gewichten worden bewaard. U weet zelf hoe het hier toegaat. En wie met gewichten werkt kijkt altijd wel eens naar de onderkant. Al zijn de gaatjes goed gecamoufleerd, je ziet ze toch. En dat gaat nu al meer dan een jaar zo.' 'Bek houden, Blakely!' krijste Jones. 'Houd toch je bek.' Daarna zei Grey: 'Overste, hoelang zijn deze gewichten al in gebruik?' 'Ik weet het niet.' 'Een jaar? Twee jaar?' 'Verdomme, hoe moet ik dat weten? Als er met die gewichten geknoeid is, dan sta ik daar buiten.' 'Maar u hebt de sleutel en u bewaart ze achter slot?' 'Ja, maar dat betekent nog niet -' 'Hebt u ooit naar de onderkant van die gewichten gekeken?' 'Nee, maar -' 'Is dat niet vreemd?' vroeg Grey meedogenloos. 'Helemaal niet en ik laat me niet aan een kruisverhoor onderwerpen door -' 'Ik raad u in uw eigen belang aan de waarheid te zeggen.' 'Is dat een dreigement, luitenant? Ik breng u voor de krijgsraad -' 'Daar hebben we het nu niet over, overste. Ik ben bevoegd die gewichten te controleren en er is mee geknoeid, waar of niet?' 'Luister nu eens, Grey -' 'Waar of niet?' Grey hield het gewicht voor Jones' gezicht waaruit al het bloed was weggestroomd, zodat het niets jongensachtigs meer had. 'Ik - neem aan van wel,' zei Jones, 'maar dat betekent nog niet -' 'Het betekent dat Blakely of u er meer van weet. Misschien allebei. U bent de enige twee die hier vrij kunnen komen. De gewichten zijn te licht en een van u beiden heeft extrarantsoenen achterover gedrukt of misschien hebt u het samen gedaan.' 'Ik heb het niet gedaan, luitenant,' jammerde Blakely, 'ze gaven mij maar één pond van iedere tien -' 'Leugenaar!' riep Jones 'Nee, ik lieg niet. Ik heb u wel duizendmaal gezegd dat het mis moest gaan.' Hij wendde zich handenwringend tot Grey. 'Luitenant, zeg alstublieft niets. Ze zouden ons in stukken scheuren.' 'Dat hoop ik van harte, schoft die je bent,' zei Grey. Hij was blij dat hij de valse gewichten had gevonden. O ja, heel blij. Jones nam zijn tabaksdoosje en begon een sigaret te rollen. 'Jij ook?' vroeg hij, zijn jongensachtige gezicht hing in slappe plooien; hij zag eruit alsof hij doodziek was, maar nu glimlachte hij schuchter. 'Nee, dank u.' Grey had in vier dagen niet gerookt en snakte ernaar. 'We kunnen dit gevalletje wel regelen,' zei Jones en hij kreeg iets van zijn jongensachtigheid en beschaafde optreden terug. 'Misschien is er inderdaad geknoeid met de gewichten. Maar de hoeveelheid is onbelangrijk. Ik kan wel zorgen dat er hier goede gewichten komen, betrouwbare -' 'U geeft dus toe dat deze niet deugen?' 'Ik zeg alleen, Grey -' Jones zweeg. 'Ga eens weg, Blakely. Wacht buiten.' Haastig liep Blakely naar de deur. 'Hier blijven, Blakely,' beval Grey. Daarna wendde hij zich weer tot Jones en zei op een toon vol respect: 'Het is niet nodig dat Blakely weggaat, is het wel, overste?' Jones bestudeerde hem door de rook van zijn sigaret en zei: 'Nee. Muren hebben geen oren. Goed. Je krijgt een pond rijst per week.' 'Meer niet?' 'Laten we dan twee pond per week zeggen, plus een half pond gedroogde vis. Eenmaal in de week.' 'Geen suiker? Of eieren?' 'Die krijgen we alleen voor het hospitaal, dat weet je best.' Jones wachtte en Grey wachtte en Blakely griende op de achtergrond. Grey stak het gewicht in zijn zak en maakte aanstalten om te vertrekken. 'Grey, een ogenblik.' Jones nam twee eieren en hield ze hem voor. 'Hier, je kunt er een per week krijgen met de rest van de extrarantsoenen. En een beetje suiker.' 'Ik zal u zeggen wat ik ga doen, overste. Ik ga nu naar overste Smedly-Taylor en rapporteer hem wat u hebt gezegd en ik laat hem dit gewicht zien - en als een paar lui besluiten dat u in de latrine moet verdwijnen, dan zal ik erbij zijn en ik zal u erin helpen duwen maar niet te snel, want ik wil zien hoe u crepeert. Ik wil u horen gillen en u zien creperen en het moet een hele tijd duren. En dat geldt ook voor Blakely.' Daarna verliet hij het magazijn en ging naar buiten waar de mokerende zon en de hitte een felle kramp door zijn lichaam deden gaan. Maar hij dwong zich zelf verder te lopen en daalde langzaam de heuvel af. Jones en Blakely die in de deuropening van het magazijn stonden, keken hem na. En beiden waren doodsbang. 'O Jezus, overste, wat gaat er nou gebeuren?' jammerde Blakely. 'Ze zullen ons ophangen -' Jones trok hem met een ruk achteruit, sloeg de deur dicht, en gaf hem een harde klap in zijn gezicht. 'Houd je bek!' Blakely bleef op de grond liggen jammeren en Jones trok hem overeind en gaf hem nog een mep. 'Sla me niet, u mag me niet slaan -' 'Houd je bek en luister.' Jones schudde hem door elkaar. 'Verdomme, luister naar me. Ik heb je al duizendmaal gezegd dat je altijd de goede gewichten moet gebruiken op de dagen dat Grey komt inspecteren, stom varken dat je bent. Houd op met dat gesnotter en luister goed. In de eerste plaats moet je alles wat hier is gezegd ontkennen. Begrepen? Ik heb Grey geen aanbod gedaan, begrepen?' 'Maar overste -' 'Je moet het ontkennen, begrepen?' 'Ja, overste.' 'Mooi. We ontkennen allebei en als jij niet doorslaat dan zorg ik wel dat alles in orde komt.' 'Kunt u dat? Kunt u dat, overste?' 'Alleen, als jij blijft ontkennen. En dan nog iets. Jij weet niets van de gewichten en ik evenmin. Begrepen?' 'Maar wij zijn de enigen -' 'Begrepen?' 'Ja, overste.' 'Verder. Er is hier verder niets gebeurd dan dat Grey ontdekte dat er met de gewichten was geknoeid. Wij waren even verbaasd als hij. Begrepen?' 'Maar -' 'Vertel me nu hoe het is gegaan. Godverdomme, vertel op!' bulderde Jones, dreigend op hem neerkijkend. 'We - we waren bijna klaar met de controle - en toen viel Grey tegen de weegschaal en toen vielen de gewichten op de grond en - en toen ontdekten we dat ermee geknoeid was. Zo goed, overste?' 'En wat gebeurde er toen?' 'O ja, overste.' Blakely dacht even na, toen klaarde zijn gezicht op. 'Grey vroeg ons wat wij van de gewichten wisten en ik zei dat ik het nooit had gezien en u was ook stomverbaasd. Toen is Grey weggegaan.' Jones bood hem wat tabak aan. 'Je hebt vergeten wat Grey zei. Weet je nog wel? Hij zei: "Als u me wat extrarijst geeft, een pond per week, en een paar eieren, dan maak ik er geen werk van." En toen zei ik dat hij kon barsten, dat ik zelf zou rapporteren wat er met de gewichten was gebeurd en ook wat hij had gezegd. Ik begreep maar niet hoe het mogelijk was dat iemand met die gewichten had geknoeid. Wie was die schoft geweest?' In Blakely's kleine oogjes kwam een bewonderende uitdrukking. 'Precies, overste, ik herinner het me duidelijk. Hij vroeg om een pond rijst en een paar eieren. Net zoals u zegt.' 'Onthoud het dan ook, idioot! Als jij de goede gewichten had gebruikt en je mond had gehouden, zouden wij nu niet in de puree zitten. Val me niet weer af, want dan zeg ik dat jij het allemaal in je eentje hebt gedaan. Dan is het mijn woord tegen het jouwe.' 'Ik zal precies doen wat u zegt, overste, dat beloof ik u -' 'Het is nu ons woord tegen dat van Grey. Alles komt wel in orde. Als jij er je hersens maar bij houdt en niets vergeet.' 'Ik zal niets vergeten, overste, waarachtig niet.' 'Mooi.' Jones sloot de brandkast en het magazijn af en ging weg. Die Jones is een handige jongen, hield Blakely zich zelf voor, die lult ons er wel uit. Nu hij zich van de eerste schrik had hersteld, voelde hij zich minder angstig. Ja, Jones moet jou wel bijballen om zijn eigen huid te redden. Blakely, kerel, je bent zelf ook een handige jongen, je hebt er wel voor gezorgd dat je bewijzen tegen hem hebt, voor het geval hij jou erin mocht willen luizen.

 

Overste Smedly-Taylor bestudeerde het gewicht aandachtig. 'Ongelofelijk!' zei hij. 'Ik kan het haast niet aannemen.' Hij nam Grey scherp op- 'Wou je in volle ernst beweren dat luitenant-kolonel Jones een poging zou hebben gedaan om je om te kopen? Met kamprantsoenen?' 'Ja, overste. Het is precies zo gegaan als ik u heb verteld.' Smedly-Taylor ging op zijn bed in de kleine bungalow zitten en veegde zijn bezwete gezicht af, want het was een drukkend hete dag. 'Ik kan het niet geloven,' zei hij hoofdschuddend. 'Zij zijn de enigen die de kans hadden om met de gewichten te knoeien ' 'Dat weet ik. Ik twijfel ook niet aan jouw woorden, Grey, maar het hele geval komt me zo ongelofelijk voor.' Smedly-Taylor zweeg een hele tijd en Grey wachtte geduldig af. 'Grey.' De overste staarde terwijl hij verder sprak onafgebroken naar het gewicht met het minuscule gaatje. 'Ik moet over dit geval nadenken. Er zitten aan deze - affaire allerlei gevaarlijke kanten. Voorlopig moet je er met niemand over spreken, met niemand, goed begrepen?' 'Ja, overste.' 'Mijn God, als jouw voorstelling van zaken juist is dan worden die twee hier gelyncht.' Weer schudde Smedly-Taylor het hoofd. 'Dat twee mannen - dat overste Jones - tot zoiets in staat zouden zijn. De kamprantsoenen! En met alle gewichten is dus geknoeid?' 'Ja, overste.' 'Hoeveel scheelt het op het totale gewicht, dacht je?' 'Dat weet ik niet, misschien een pond op iedere vierhonderd pond. Ik neem aan dat ze op die manier drie a vier pond rijst per dag achterover konden drukken. En dan de gedroogde vis en de eieren nog. Misschien zitten er nog anderen in het complot - dat moet wel haast. Ze kunnen de rijst nergens koken zonder dat het wordt opgemerkt. Waarschijnlijk is er dus een keuken bij betrokken.' 'Mijn God!' Smedly-Taylor stond op en begon heen en weer te lopen. 'Dank je, Grey, je hebt goed werk gedaan. Ik zal het vermelden in mijn officiële rapport.' Hij stak zijn hand uit. 'Mijn compliment, Grey.' Grey drukte de hand krachtig. 'Dank u, overste. Het spijt me alleen dat ik het niet eerder heb ontdekt.' 'Praat er met niemand over. Denk erom, dat is een opdracht!' 'Ik begrijp het.' Hij groette en ging weg, met een gevoel alsof hij zweefde. Dat Smedly-Taylor erover zou schrijven in zijn rapport! Misschien werd hij wel bevorderd, bedacht Grey, plotseling hoopvol. Er waren in het kamp enkele bevorderingen geweest en hij zou het heerlijk vinden om een hogere rang te krijgen. Kapitein Grey - dat klonk goed. Kapitein Grey!

 

De middaguren schenen eindeloos. Nu er niets meer te doen was, viel het Peter Marlowe moeilijk zijn mannen aan het werk te houden en daarom zond hij groepjes uit om te fourageren, terwijl hij ervoor zorgde dat er voortdurend iemand op de uitkijk stond, want Torusumi was weer gaan slapen. Het was gemeen heet, de droge lucht bemoeilijkte de ademhaling en iedereen vervloekte de zon en snakte naar de avond. Eindelijk werd Torusumi wakker; hij deed zijn behoefte in het kreupelhout, nam zijn geweer en begon op en neer te lopen om de slaap te verdrijven. Hij krijste tegen enkele mannen die ingedommeld waren en brulde Peter Marlowe toe: 'Laat die varkenszonen toch opstaan en werken of tenminste doen alsof ze werken.' Peter Marlowe liep naar hem toe. 'Het spijt me u te hebben verontrust.' Hij wendde zich tot de sergeant: 'Jezus, man, je zou hem toch in het oog houden! Zorg nu dat die idioten opstaan en ga een gat met hen graven of zo'n rotboom omhakken of wat bladeren eraf halen, maar zorg dat ze wat doen, idioot!' De sergeant verontschuldigde zich en een ogenblik later was de komedie in volle gang; de mannen draafden rond en deden alsof ze het geweldig druk hadden. Hierin waren ze zeer bedreven. Er werden wat kokosdoppen verplaatst, een paar takken opgestapeld, enkele sneden met de zaag aangebracht in een stam. Als ze dag in dag uit in hetzelfde tempo doorwerkten, dan zou het hele terrein algauw ontbost en vlak gemaakt zijn. De sergeant kwam zich vermoeid melden bij Peter Marlowe. 'Ze kunnen zich niet drukker maken dan ze nu doen, luitenant.' 'Mooi. Het duurt niet lang meer.' 'Luitenant, zou u - zou u bereid zijn - iets voor me te doen?' 'Wat dan?' 'Het zit zo. Ik weet dat u - nu ja - dat u ...' Hij veegde zijn mond met zijn zweetlap af en was kennelijk verlegen. Maar hij wilde deze prachtkans niet voorbij laten gaan. 'Kijkt u eens.' Hij haalde een vulpen te voorschijn. 'Wilt u die Jap niet eens vragen of hij die wil kopen?' 'Bedoel je dat ik hem voor jou van de hand zou moeten doen?' Peter Marlowe gaapte hem verbaasd aan. 'Ja, luitenant. Ziet u - kijk, ik dacht - u bent zo bevriend met de Koning en misschien - misschien weet u wel hoe je zo iets moet aanpakken.' 'Het is tegen de voorschriften om dingen te verkopen, zowel tegen onze voorschriften als die van hen.' 'Ach, luit, u kunt mij gerust vertrouwen. Ik weet toch dat u en de Koning -' 'Wat weet je van mij en de Koning?' 'Niks, luitenant,' zei de sergeant voorzichtig. Wat had die vent toch? Dacht hij dat hij mij kon bedonderen? 'Ik hoopte alleen dat u mij zou kunnen helpen. En mijn groep natuurlijk.' Peter Marlowe keek naar de sergeant en naar de pen en vroeg zich af waarom hij zich zo nijdig had gemaakt. Ten slotte had hij dingen verkocht voor de Koning - hij had het tenminste geprobeerd - en hij was inderdaad goed bevriend met de Koning. En daarop kon niemand iets aan te merken hebben. Ten slotte zouden ze nooit op dit beschaduwde deel van het terrein te werk zijn gesteld, als hij niet bevriend was geweest met de Koning. Waarschijnlijk had hij dan nu een kaakfractuur gehad of in ieder geval een klap in zijn gezicht gekregen. Hij mocht zich dus niet schamen voor zijn vriendschap met de Koning. Dat was de man die je de kokosnoten bezorgde. 'Wat moet je ervoor hebben?' De sergeant lachte breed. 'Het is geen Parker, luitenant, maar hij heeft een gouden pen.' Hij schroefde de dop eraf en liet de pen zien. 'Hij is dus wel wat waard. Misschien kunt u hem vragen wat hij ervoor geeft.' 'Hij wil eerst weten wat jouw vraagprijs is. Ik zal hem de pen aanbieden maar jij moet een prijs vaststellen.' 'Als u er - vijfenzestig dollar - voor kunt krijgen, ben ik dik tevreden.' 'Is hij zoveel waard?' 'Ik geloof het wel.' De pen was inderdaad van goud; er stond veertien karaat op en voor zover Peter Marlowe het kon nagaan was het merk authentiek. Niet zoals op die andere pen. 'Hoe kom je er aan?' 'Hij is van mij, luitenant. Ik heb hem bewaard als appeltje voor de dorst. De laatste weken heb ik genoeg dorst gehad.' Peter Marlowe knikte vluchtig. Hij geloofde de sergeant. 'Goed, ik zal zien wat ik voor je kan bereiken. Houd jij een oogje op de mannen en zorg dat er iemand op de uitkijk blijft staan.' 'Dat komt wel goed, luitenant. Ze zullen zich keurig gedragen.' Peter Marlowe ging op zoek naar Torusumi en vond hem leunend tegen een dikke stam, die door een wild woekerende slingerplant naar het leven werd gestaan. 'Tabee,' zei hij. Tabee.' Torusumi keek op zijn horloge en geeuwde. 'Over een uur kunnen we gaan. Het is nog geen tijd.' Hij zette zijn pet af en veegde het zweet van zijn hoofd en hals. 'Die stinkende hitte en dat stinkende eiland!' 'Ja.' Peter Marlowe probeerde op gewichtige toon te spreken, alsof hij de Koning zelf was. 'Een van de mannen hier heeft een pen, die hij wenst te verkopen. Ik vraag me af of gij die wilt kopen, vriend.' 'Astaghfaru'llah! Is het een Parka?' 'Nee.' Peter Marlowe haalde de pen te voorschijn, schroefde de dop eraf en liet het goud schitteren in de zon. 'Maar hij heeft wel een gouden pen.' Torusumi bekeek de vulpen. Hij was een beetje teleurgesteld omdat het geen Parker was, maar dat zou ook te veel gevraagd zijn. Zo'n aanbod kon je op het vliegveld niet verwachten. Over een Parker zou alleen door de Koning persoonlijk worden onderhandeld. 'Hij is niet veel waard,' zei hij. 'Goed. Als ge hem niet wilt kopen ...' Peter Marlowe borg de pen weer op. 'Ik kan er eens over nadenken. Misschien kunnen wij een uur doorbrengen met praten over dit waardeloze artikel.' Hij haalde zijn schouders op. 'Zo'n pen is niet meer dan vijfenzeventig dollar waard.' Peter Marlowe was stomverbaasd dat het eerste bod al zo hoog was. De sergeant kon geen idee hebben van de waarde. God, ik wou dat ik wist hoeveel ik ervoor kan vragen, dacht Marlowe. Ze zaten samen te sjacheren. Torusumi wond zich op en Peter Marlowe bleef resoluut en ten slotte werden ze het eens over honderdtwintig dollar en een pakje Kooa's. Torusumi stond op en geeuwde weer. 'Het is tijd om te gaan.' Hij glimlachte. 'De Koning is een goede leermeester. Als ik hem weer spreek zal ik hem zeggen dat gij misbruik hebt gemaakt van mijn vriendschap door mij zoveel geld af te persen.' Hij schudde het hoofd alsof hij diep medelijden met zich zelf had. 'Wat een prijs voor zo'n nietswaardige pen! De Koning zal me uitlachen. Zeg hem, bid ik u, dat ik vandaag over zeven dagen weer wacht heb. Misschien kan hij me een horloge aanbieden. Een goed horloge - ditmaal!' Peter Marlowe was tevreden omdat hij zijn eerste transactie onafhankelijk tot stand had gebracht tegen wat hem een redelijke prijs toescheen. Maar nu stond hij voor een moeilijk besluit. Als hij de sergeant al het geld gaf, zou de Koning woedend zijn. Hij zou daarmee de markt bederven die deze zo zorgvuldig had opgebouwd. En Torusumi zou natuurlijk met de Koning over de pen spreken en het bedrag noemen dat hij ervoor had gegeven. Maar als hij de sergeant niet meer gaf dan diens vraagprijs, en de rest zelf hield, dan was dat toch bedrog? Of niet? Was dat alleen maar 'zaken doen'? De sergeant had hem er vijfenzestig dollar voor gevraagd en die moest hij dus hebben. En Peter Marlowe was de Koning heel wat geld schuldig. Hij had er nu spijt van dat hij die rare streek had uitgehaald. Hij had zich zelf in de moeilijkheden gewerkt. Jij neemt je zelf te gewichtig, Peter, dat is de hele zaak, dacht hij. Als je gewoon tegen de sergeant had gezegd dat je geen kans zag de pen te verkopen, zou je nu niet in de puree zitten. Wat ga je nu doen? Wat je ook besluit, het is altijd verkeerd! Hij liep langzaam terug, nog steeds in gedachten verdiept. De sergeant had zijn mannen al in het gelid gezet en keek Peter vol verwachting aan, terwijl hij een eindje met hem opliep. 'Ze staan klaar om te vertrekken, luitenant. En ik heb het gereedschap gecontroleerd.' Hij dempte zijn stem. 'Heeft hij hem gekocht?' 'Ja.' Op dat moment nam Peter Marlowe zijn besluit. Hij stak zijn hand in zijn zak en gaf de sergeant een bundeltje bankbiljetten. 'Alsjeblieft. Vijfenzestig dollar.' 'Luitenant, dat vind ik geweldig van u!' Hij nam er een biljet van vijf dollar af, bood het hem aan. 'U krijgt nog een dollar vijftig van me.' 'Je bent me niets verschuldigd.' 'U hebt recht op tien procent. Die wil ik u graag betalen, want zo doen we het altijd. Als ik heb gewisseld krijgt u de anderhalve dollar.' Peter Marlowe drukte hem het biljet weer in de hand. 'Nee,' zei hij en hij voelde zich schuldig. 'Houd het maar.' 'Nee, nee, daar sta ik op,' zei de sergeant en hij gaf hem het biljet terug. 'Luister nu eens, sergeant -' 'Neemt u dan in ieder geval vijf dollar van me aan. Ik zou het ellendig vinden als u het niet deed. Ik ben u toch al zo dankbaar.' Terwijl ze terug liepen naar het kamp, sprak Peter Marlowe geen woord. Met dat dikke pak bankbiljetten in zijn zak voelde hij zich vies, maar hij wist dat hij het aan de Koning moest geven en hij was tegelijkertijd blij dat hij het had, omdat hij er extrarantsoenen voor zijn groep mee zou kunnen kopen. De enige reden waarom de sergeant zich tot hem had gewend was, dat hij de Koning kende en wist dat de Koning en luitenant Marlowe bevriend waren. De hele vervelende zaak maalde hem nog door het hoofd, toen hij in zijn hut aankwam. 'Grey moet je spreken, Peter,' zei Ewart. 'Waarover.' 'Geen idee, jongen. Hij scheen ergens pisnijdig over te zijn.' Peter Marlowes vermoeide brein stelde zich op dit nieuwe gevaar in. Het moest iets zijn dat in verband stond met de Koning. Grey was gevaarlijk. Denk goed na, Peter. Het dorp? Het horloge? De diamant? Mijn God - de pen toch niet? Nee, dat is onzin. Daarvan kan hij nog niets weten. Zou ik eerst even naar de Koning gaan? Te riskant. Misschien heeft Grey dat wel tegen Ewart gezegd om mij te verleiden een fout te maken. Hij wist toch dat ik corvee had. Het heeft geen zin je hoofd op het hakblok te leggen als je heet en vuil bent. Eerst een douche en dan wandel ik rustig naar de hut van de kamppolitie. Ik moet me kalm houden. Hij ging dus douchen. Johnny Hawkins stond onder een van de stralen. 'Hallo, Peter,' zei Hawkins. Peter schaamde zich plotseling zo diep dat hij vuurrood werd. 'Hallo, Johnny.' Hawkins zag er slecht uit. 'Zeg, Johnny, het speet me erg dat -' 'Praat er maar niet over,' zei Hawkins. 'Ik heb veel liever dat je erover zwijgt.' Weet hij, vroeg Peter Marlowe zich ontzet af, weet hij dat ik ervan heb meegegeten? Op dit moment - was het werkelijk de vorige dag gebeurd? - voelde hij zich een kannibaal. Hij kan het onmogelijk weten, dacht hij, want dan zou hij me naar de keel zijn gevlogen. Dat zou ik ook doen, als ik in zijn schoenen stond. Of niet? Mijn God, wat zijn dat hier ook voor toestanden? Alles wat verkeerd schijnt is hier goed en andersom. Ik kan er met mijn hoofd niet bij. Het wordt me te gek. De wereld staat hier op zijn kop. En die zestig dollar en het pakje Kooa's dat ik heb verdiend en tegelijkertijd gestolen - wat moet ik daarvan denken? Moet ik het geld teruggeven? Dat zou krankzinnig zijn. 'Marlowe!' Hij draaide zich om en zag Grey die op wraak belust naast de douches stond. 'Er is jou gezegd dat je je bij mij moest melden zodra je terug was!' 'Ik heb gehoord dat je me wilde spreken. Zodra ik een douche had genomen wilde ik -' 'Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat je direct bij me moest komen.' Er kwam een zuur lachje op Grey's gezicht. 'Maar het hindert niet. Je krijgt nu licht arrest van me.' Het werd stil bij de douches; alle officieren keken toe en luisterden mee. 'Waarom?' Grey genoot van de sensatie die hij verwekte. 'Omdat je je niet aan de voorschriften houdt.' 'Welke voorschriften?' 'Dat weet jij net zo goed als ik.' Ziezo, denk daar maar eens over na! Je geweten zal je wel plagen — als je tenminste een geweten hebt, wat ik betwijfel. 'Na het avondeten meld je je bij overste Smedly-Taylor. En zorg dat je gekleed bent als een officier en niet als een ordinaire hoer!' Peter Marlowe draaide de douchekraan met een heftig gebaar dicht en hulde zich in de sarong die hij met een snel routinegebaar om zijn lichaam knoopte. De andere officieren staarden hem nieuwsgierig aan. Ofschoon allerlei angstige gedachten hem door het hoofd schoten, deed hij zijn best zijn uiterlijke kalmte te bewaren. Waarom zou hij Grey die voldoening gunnen? 'Wat ben je toch onbeschaafd, Grey. Dat vind ik zo vervelend,' zei hij. 'Ik heb vandaag zo het een en ander ontdekt over lui van goede komaf, smerige opschepper,' zei Grey. 'Ik ben blij dat ik niet in jouw stand geboren ben, rotzak. Die kerels uit jouw stand zijn allemaal oplichters, leugenaars en dieven -' 'Voor de laatste maal, Grey, houd je bek, of bij God, ik sla hem voor je dicht.' Grey probeerde zijn zelfbeheersing terug te krijgen. Hij was Marlowe op dat moment het liefst aangevlogen. Hij had de kracht hem tegen de grond te slaan, dat voelde hij, dysenterie of geen dysenterie, hij kon hem aan. 'Als we ooit levend uit dit kamp komen, dan krijg ik je nog wel. Het eerste wat ik dan doe is jou opzoeken. Het allereerste.' 'Het zal me een genoegen zijn. Maar voorlopig krijg je een pak slaag van me als je me ooit weer beledigt.' Peter Marlowe wendde zich tot de andere officieren. 'Jullie hebben me allemaal gehoord. Ik heb hem gewaarschuwd. Ik laat me niet uitvloeken door die ongemanierde vlegel.' Hij draaide zich snel weer om naar Grey. 'Blijf me dus uit de weg.' 'Hoe kan ik dat doen, als jij een misdadiger bent?' 'Wat voor misdaden heb ik gepleegd?' 'Dat hoor je na het avondeten wel van overste Smedly-Taylor. En nog iets - je hebt licht arrest tot je je moet melden.' Grey beende weg. Zijn triomf was grotendeels vergald. Het was dom van hem geweest om Marlowe uit te schelden. Dom, want het was niet meer nodig.