16
Hij liep het pad af, terug naar de blokhut. Hij liep naar het luik en bekeek het hangslot. Het zag er vrij nieuw uit, regelmatig gebruikt ook. Geen moeilijk slot maar hij had niets bij zich om het te openen. Hij liep om het huis, keek even goed rond en vond toen wat hij zocht: een grote steen. Hij sloeg hard op de hoek van het hangslot, niets. Het ging om de juiste hoek, en precies daar waar de beugel het slot in gaat. Nog een keer, opnieuw een harde klap, toen sprong het slot open. Hij probeerde het luik met één hand omhoog te krijgen. Te zwaar. Twee handen, dat ging wel. Langzaam ging het luik omhoog. Hij keek in een diep zwart gat, rook toen iets en deinsde achteruit.
Hij stond op een afstandje naar het donkere gat te kijken en hapte naar adem. Onmiskenbaar lijkengeur! Een geur van zware rotting, meer dan rotting zelfs. Niets zo erg als menselijke lichamen in ontbinding. Dieren waren al erg, maar bij mensen zat er een andere lucht door heen die het allemaal nog iets erger maakte. Het was duidelijk wat daar lag, en hij had geen enkele behoefte om te gaan kijken. Tijd om Peeters te bellen. Hij pakte zijn mobiele telefoon.
‘Laat dat!’ Een harde stem klonk achter hem. Hij draaide zich om en keek in het gezicht van Jos Kemenade. In zijn rechterhand een pistool, op hem gericht. Kemenade bewoog zijn pistool naar de grond. ‘Daar!’
Hij gooide zijn mobiel op de grond en keek Kemenade aan. Dit was een andere man dan degene met wie hij in het café had gezeten.
Kemenade keek hem strak aan. ‘Ik zie dat je gevonden hebt wat je zocht?’
‘Ehm, deels ja.’ Hij keek naar het pistool, een modern Daewoo-pistool zag hij. Fast action systeem, slechts een kleine vingerbeweging was nodig om het schot af te laten gaan.
‘En… als jij hier staat waarom ik denk dat je hier staat, heb ik alles wel gevonden.’
‘Goed gedacht.’ Kemenade stond op zo’n vijf meter afstand. Te ver weg om aan te vallen. Achter hem de blokhut, maar ook te ver weg. Zo’n schot was binnen een seconde gevuurd. Zijn eigen pistool lag op zijn hotelkamer, onder in zijn bagage.
‘Ik ga dit niet overleven, hè.’ Hij keek Kemenade aan.
‘Nee, het spijt me. Je lijkt me een aardige man.’ Kemenade leunde voorzichtig tegen een boom aan.
‘Ik ben een aardige man…’ Hij wees naar de grond. ‘Mag ik?’ Kemenade knikte. Hij ging zitten. Ontspannen… zorg voor een ontspannende sfeer. Ook weer een theorie. Hij keek Kemenade vragend aan. ‘Waarom?’
Kemenade lachte. ‘Waarom niet?’
Waarom niet? Hij keek verbaasd voor zich uit. Hij kon duizenden redenen bedenken. Kemenade zag hem denken. ‘Verveling, meneer Sturing? Kent u dat? Niet zomaar verveling, dodelijke verveling! Beknot worden! Geen uitdagingen…’ Het pistool was niet langer op hem gericht, een kleine verbetering van de situatie. ‘Schilderen, meneer Sturing, verdrijft de verveling niet. Als je weet dat je zoveel kunt… De hersens willen wat. Ze eisen wat! Voeding, ideeën, theorieën. Plannen maken. Grote plannen. Is het mogelijk?’
Kemenade hield op, bleef in gedachten verzonken maar niet diep genoeg om tot actie over te gaan. Hij bestudeerde hem wat beter. Hetzelfde gezicht, maar anders. Strakker. Deze man was vitaler, harder en veel gevaarlijker dan de gemoedelijke man met wie hij dronken was geworden. Een gespleten persoonlijkheid misschien, of één of andere vorm daarvan. Hij moest in contact blijven, hem uit zijn hoofd halen. Weg van zijn plan. ‘Wie ligt daar?’
Hij wees naar de kelder achter hem.
Kemenade keek op. ‘Mae Loo, een Thais meisje. Gekocht, zij moest de verveling verdrijven. Dat lukte haar, een tijdje. Toen werd ze lastig, ze ging brieven schrijven. Gevaarlijk genoeg, hoewel ik niet verwacht had dat uiteindelijk iemand me nog zou vinden.’
Kemenade haalde zijn schouders op. ‘Maar goed, zo boeiend was ze ook weer niet. En…
niemand zal haar missen.’
Kemenade richtte zijn pistool weer op hem. ‘Sta op. Het is tijd. Je begint me eigenlijk wat te vervelen.’ Kemenade lachte hard om zijn eigen grapje. Hij stond op, langzaam. Hij voelde angst, voor het eerst. Tot nu toe had hij gedacht dat er wel een oplossing zou komen, dat het niet helemaal serieus was.
‘Het luik! Je mag bij haar in…’
‘Eh, Jos…’ Persoonlijk aanspreken, misschien dat dat nog iets deed. ‘Waarom gezinnen met één kind?’
‘Ik was enigskind…’ Kemenade zei het alsof het alles verklaarde.
‘Maar…’
‘Kop houden nu! Lopen!’ Kemenade wees met zijn pistool naar het luik. Hij liep langzaam. Zijn mond was droog. Zijn hart klopte in zijn keel. Verdomme! Hij draaide zich om, keek Kemenade aan, hopend dat de man alsnog van gedachten zou veranderen.
‘Doorlopen!’ Kemenade werd woedend. Hij kon bijna geen stap meer verzetten. Zoveel angst had hij nog nooit gevoeld. Hij zou zich toch niet zomaar laten afschieten? Hij was het luik tot op twee meter afstand genaderd, De lijkengeur was indringend. Eén poging, hij zou één poging doen… Hij begon zich om te draaien.
‘Niet omdraaien!’ schreeuwde Kemenade
‘Stop! Politie! Leg uw wapen neer!’ Een andere stem, vanuit de bossen. Hij kende die stem. Een schot, toen nog één. Brandende pijn in zijn schouder. Nog een schot, nog één en nog één. Hij viel voorover, kon zich nog iets bijdraaien en viel vlak naast het luik op de grond.
Hij draaide zich liggend om en zag hoe Kemenade voorover gehurkt op de grond zat. Het pistool op de grond naast hem. Tussen de bomen stond Suzanne met haar pistool nog steeds op Kemenade gericht.
De pijn in zijn schouder nam toe. Hij probeerde op te staan. Dat lukte, met moeite. Kemenade viel op zijn zij. Bloed op twee plekken zag hij. Het pistool ver genoeg verwijderd.
Suzanne keek hem bezorgd aan. ‘Oké?’
‘Nee.’
Hij haalde zijn hand van zijn schouder. Toen zag ze het bloed. ‘Jezus!’
‘Het is goed, ik ga er niet dood aan… denk ik.’
Hij liep langzaam naar Kemenade toe en zag dat de man zwaar ademde. Hij schopte het pistool een eindje verder weg. Suzanne kwam dichterbij, haar pistool inmiddels naar de grond gericht.
Opeens hoorde hij helikopters. Drie, vier stuks. Ze kwamen snel dichterbij. Hij keek Suzanne vragend aan.
‘Peeters,’ zei Suzanne. Ze liep toen naar hem toe en gaf hem een voorzichtige zoen op zijn voorhoofd. ‘Heb je me gemist?’