HOOFDSTUK 8
Mijn hart bonsde in mijn keel. Wie kon dat in vredesnaam zijn?
Ineens herinnerde ik mij iets. Het bord met neon-letters! Had ik de schakelaar niet overgehaald toen de bliksem was ingeslagen? Natuurlijk was ik vergeten het ding af te zetten. Wat een idioot was ik!
Het gebons op de deur begon opnieuw. Nou ja, ik zou er maar op afgaan, mijn verontschuldigingen aanbieden en ze doorsturen naar Lake George.
Zenuwachtig liep ik naar de deur en draaide hem uit het slot. De ketting liet ik zitten.
Het bord met neon-letters projecteerde een rode ring in de neergutsende regen en glom roodachtig op het glinsterende, zwarte oliegoed van de twee mannen die voor de deur stonden. Achter hen stond een zwarte vierpersoons auto. 'Juffrouw Michel?' vroeg de voorste beleefd.
`ja, dat ben ik. Maar dat bord is een vergissing. We zijn gesloten.'
`Natuurlijk. Natuurlijk. Maar we komen van meneer Sanguinetti. 't Is voor de verzekering. We komen de -zaak even opnemen voordat morgen alles weggehaald wordt. Mogen we binnenkomen, juffrouw? Binnen zullen we ons legitimeren. Tjongejonge wat een weertje, hè.'
Ik keek weifelend van de een naar de ander, maar op hun gezichten was niet veel te zien. Het klonk allemaal nogal gewoon, maar toch vond ik het verre van prettig. 'Meneer Phancey heeft helemaal niet gezegd dat u zou komen,' zei ik zenuwachtig.
`Dat had-ie moeten doen, juffrouw. Dat zal ik morgen aan meneer Sanguinetti moeten rapporteren.' Hij draaide zich om. 'Waar of niet, meneer Jones?'
De ander onderdrukte een grijns. Waarom deed hij dat? 'Zeker, meneer Thompson,' antwoordde hij en begon opnieuw te grijnzen.
`Nou dan, juffrouw. Mogen we nu binnenkomen. We verzuipen hier zowat.'
`Nou ja ... ik heb opdracht gekregen om niemand binnen te laten. Maar als meneer Sanguinetti...' Zenuwachtig maakte ik de ketting los en deed de deur open.
Ruw schoven ze langs mij naar binnen en keken het vertrek rond.
De man die als 'Meneer Thompson' was aangesproken snoof de lucht op. Een paar zwarte ogen in een grijs, koud gezicht keken mij aan. 'Rookt u?'
`Ja soms. Hoezo?'
'Ik dacht dat u misschien gezelschap had.' Hij smeet de deur met een klap dicht en deed hem op slot. De beide mannen ontdeden zich van hun druipende oliegoed en lieten het als een slordige hoop op de grond vallen. Nu ik ze goed kon zien, voelde ik dat er groot gevaar dreigde.
`Meneer Thompson', een lange broodmagere man, kennelijk de leider, had de grijze, ongezonde huidskleur van een man die nooit in de buitenlucht komt. Hij had trage, zwarte, onverschillige ogen en zijn lippen die dun en paars waren, deden denken aan een ongekramde wond. Als hij sprak zag je het doffe, zilverachtige metaal van de vullingen in zijn voortanden. Zijn oren waren plat en zaten vlak tegen zijn benige, doosvormige schedel gedrukt. Het stijve, grijzende haar was zo kort geknipt dat je zijn bleke schedel er doorheen zag schijnen. Hij droeg een zwart, opzichtig kostuum met opgevulde schouders en een broek met zulke nauwe pijpen dat de botten van zijn. knie er doorheen staken. Hij droeg geen das, een grijs hemd dat tot aan de hals was dichtgeknoopt en puntige Italiaanse schoenen van grijze suède. Alles was splinternieuw. Hij deed mij denken aan een angstige hagedis en bezorgde mij kippenvel.
Zo gevaarlijk als de lange, magere er uitzag, zo onsympathiek zag de ander er uit. Hij was een klein kereltje met een vollemaansgezicht, fletse, bleekblauwe ogen en dikke, vochtige lippen. Zijn huid was wit en hij had kennelijk die afschuwelijke ziekte gehad waarvan je je haar, je wenkbrauwen en je oogharen verliest. Zijn schedel glom als een opgepoetste biljartbal. Als ik niet zo angstig was geweest, had ik misschien medelijden met hem gehad want hij was snipverkouden en begon te niezen en zijn neus te snuiten zodra hij zijn oliegoed had uitgetrokken. Onder zijn oliegoed droeg hij een zwart lederen windjack, een vieze broek en een paar van die laarzen met gespen zoals ze in Texas dragen. Hij deed mij denken aan een jeugdig monster - van het soort dat de poten van vliegen uittrekt. Had ik maar andere ,kleren aan - kleren die mij niet zo'n naakt gevoel gaven!
En ja hoor! Toen hij klaar was met het snuiten van zijn neus, scheen hij mij voor het eerst te zien. Hij begon mij blij grinnikend van top tot teen op te nemen. Daarna liep hij om mij heen. Een lange, lage fluittoon ontsnapte aan zijn lippen.
`Zeg, Horror,' zei hij terwijl hij de ander een knipoog gaf, 'dit is nog 's een mokkel! Mot je die koplampen zien! En die reet! Godsamme, wat een moot!'
`Nou niet, Sluggsy. Effe geduld hebben. Eerst de hutten. En de juffrouw gaat wat te bikken voor ons klaarmaken. Hoe wil je je eieren hebben?'
De man die Sluggsy genoemd werd grijnsde in mijn richting. 'Maak er een roerei van, pop! Lekker smeuïg, zoals moeder ze maakt, anders wordt de ouwe kwaad en dan krijg je billenkoek, dwars over die fijne reet van je. Tjonge jonge jonge!' Hij maakte een paar huppelende bokserspasjes in mijn richting. Ik vluchtte naar de deur en deed nog banger dan ik was. Toen hij binnen mijn bereik was, sloeg ik hem zo hard als ik kon in zijn gezicht en voordat hij van zijn verbazing bekomen was, schoot ik achter een tafel, greep een van de metalen stoeltjes en hield het met een poot naar hem toegekeerd voor mij uit.
De magere man lachte schor. .'Hou je gedeisd, Sluggsy. Later, heb ik gezegd. Laat die stomme slet met rust. Je hebt de hele nacht nog voor je. Schiet op en doe wat ik gezegd heb.'
De ogen in het bleke vollemaansgezicht waren nu bloeddoorlopen van opwinding.
Hij wreef over zijn wang en om zijn mond speelde een vette glimlach.
`Zal ik je eens wat zeggen, pop? Met die klap heb je een mieterse nacht voor jezelf verdiend als je begrijpt wat ik bedoel.'
Ik keek naar de twee kerels.' Van binnen griende ik. Dit was een volslagen nachtmerrie! `Wie zijn jullie?' vroeg ik terwijl ik mijn stem zo vast mogelijk probeerde te laten klinken. 'Wat willen jullie eigenlijk? Waarom legitimeren jullie je niet? Zodra er een auto voorbijkomt, gooi ik de ruit in en dan komen ze mij helpen. Ik kom uit Canada en als jullie mij iets. aandoen komen jullie morgen in grote moeilijkheden, dat verzeker ik jullie!'
`Morgen? Morgen brengen! Als ik jou was, schat, zou ik me voorlopig alleen maar over vannacht bezorgd maken.' Hij richtte zich tot de magere: 'Zeg jij 's wat, Horror. Misschien krijgen we dan wat meer medewerking.'
Horror keek mij aan. Zijn gezicht was koud en ongeinteresseerd.
`Je had Sluggsy geen hengst moeten geven, juffie. Hij is een gevaarlijke jongen en hij vindt het niet prettig als de meiden hem z'n zin niet geven. Misschien komt dat wel door dat smoel van 'm. Overgehouwen van een paar jaar eenzame opsluiting. Zenuwen. Hoe noemen de dokters het ook alweer, Sluggsy?'
Er kwam een trotse uitdrukking op Sluggsy's gezicht. `Alopecia totalis,' zei hij, de Latijnse woorden nadrukkelijk uitsprekend. 'Dat betekent, dat je geen haar hebt' - hij wees op zijn lichaam - 'hier niet, daar niet en daar niet. Da's nog 's wat, hè poppiel'
Horror nam het woord over. 'Daarom wordt Sluggsy gauw kwaad, weet je. Hij vindt dat-ie door de samenleving beduveld is. Als je zo'n kanus had als hij, zou je er misschien ook zo over denken. In Troy noemen ze hem "de Doordrukker". Sommige jongens huren hem om bij andere jongens hun zin door te drukken, als je begrijpt wat ik bedoel. Op het ogenblik werkt-ie voor meneer Sanguinetti en meneer Sanguinetti vond dat hij en ik hier naartoe moesten gaan om een oogje op de spullen te houden totdat de verhuizers komen. Meneer Sanguinetti vond het niet goed dat een jongedame zoals jij de hele nacht alleen zou zijn en daarom komen wij je gezelschap houden. Waar of niet, Sluggsy?'
'Zo is het!' giechelde de ander. 'We komen je alleen maar gezelschap houden, Poppie. Een lekker mokkel als jij heb bescherming nodig. Waar of niet?'
Ik liet de stoel zakken. 'Hoe heten jullie dan? Jullie zouden je toch legitimeren?'
Op de plank achter de bar stond een blik Maxwell Heuse koffie. Plotseling draaide Sluggsy zich om en uit zijn rechterhand - het gebeurde zo bliksemsnel dat ik zijn revolver niet had gezien - schoot een straal vuur. Het blik klapte op zijn kant en viel naar beneden. Toen het halverwege de grond was, vuurde Sluggsy opnieuw en een regen koffie vloog over de toonbank.
In de oorverdovende stilte die volgde op de explosies, hoorde ik de lege hulzen op de grond vallen. Sluggsy keek mij aan. Hij hield niets in zijn handen. De revolver was verdwenen en zijn ogen hadden een dromerige, tevreden uitdrukking. 'Wat zou je van zo'n legitieme actie denken, schatje?' vroeg hij.
Een klein, blauw wolkje dreef naar mij, toe en ik rook kruitdamp. Mijn benen trilden. 'Jammer van de koffie,' zei ik zo verachtelijk als ik kon. 'Zeg op, hoe heten jullie?'
`De juffrouw heeft gelijk,' zei de magere. 'Dat had je niet moeten doen, Sluggsy. Maar ja, juffrouw, ze noemen 'm niet voor niks de Doordrukker. Ik heet Sol Horowitz, alias Horror. Mijn kameraad heet Morant, Sluggsy Morant. Kom op, Sluggsy, we gaan de hutten bekijken. Zorg dat we wat te bikken krijgen, juffrouw. Als je je gedeisd houdt en ons niet tegenwerkt, zal je niks overkomen. Afgesproken?'
Sluggsy stond mij gulzig op te nemen. 'In ieder geval niet veel, poppie,' zei hij. Daarna liep hij naar het loket, verzamelde al de sleutels en verdween door de achterdeur.
Ik zette de stoel neer en liep, hoewel ik mij pijnlijk bewust was van mijn strakzittende 'jeans', naar de andere kant van het vertrek en ging achter de toonbank staan.
De man die Horror genoemd werd, slenterde langzaam naar de cafetaria en liep naar een van de verst verwijderde tafeltjes toe. Hij pakte een van de stoeltjes, draaide het met een slag om en duwde het tussen zijn benen. Met zijn armen gevouwen over de leuning en zijn kin rustend op zijn armen bleef hij met een onverschillige uitdrukking in zijn ogen in mijn richting staren. Zachtjes, zodat ik het nog maar net kon verstaan, zei hij: 'Geef mij ook maar een roerei, juffrouw. Met volop spek. En toast met boter. Hoe staat het met de koffie?'
`Ik zal kijken wat er is,' zei ik. Ik ging op mijn knieën achter de bar liggen. Er zaten vier gaten in het blik en een restje koffie. Ik schoof het blik opzij en veegde zoveel koffie. van de vloer als mogelijk was. Over het stof maakte ik mij geen zorgen. De onbedorven rest koffie in het blik zou ik voor mezelf bewaren.
Ik deed er ongeveer vijf minuten over en probeerde intussen wanhopig een plan te bedenken. Deze kerels waren gangsters en stonden in dienst van die meneer Sanguinetti. Dat moest wel, want hij en de Phancey's waren de enigen die mijn naam kenden. De rest van het verhaal was gelogen. Ze waren iets van plan. Wat wist ik niet. Zij wisten dat ik een Canadese was en dat ik de volgende dag naar de politie zou gaan en dat zij last zouden krijgen. De man die Sluggsy genoemd werd had in de gevangenis gezeten. En de ander? Ook natuurlijk. Daarom zag hij er zo grijs en doods uit. Hij was natuurlijk net uit de gevangenis ontslagen. Het leek wel of je het aan hem rook. Ik zou ze wel krijgen. Ik zou de politie vertellen dat ik een journaliste was en dat ik een verhaal zou schrijven over hetgeen alleenstaande meisjes in de Verenigde Staten kan overkomen. Maar zouden ze mij wel geloven? Ten slotte had ik die neonletters laten branden. Zouden ze niet denken dat ik gezelschap had gezocht? Waarom had ik mij zo opgetut als ik zo graag alleen had willen zijn? Ik schoof deze gedachtegang opzij. Maar wat zouden die twee kerels eigenlijk in hun schild voeren? Ze waren in een gewone auto gekomen. Als ze de boel wilden leegplunderen hadden ze een vrachtwagen meegenomen. Misschien waren ze echt gestuurd om de zaak te bewaken en behandelden ze mij zo, omdat ze nu eenmaal gangsters waren. Maar hoe ver zouden ze gaan? Wat zou er vannacht met mij gebeuren? Ik kwam overeind en begon te kokkerellen. Ik kon beter doen wat ze zeiden. Ik zag het werkschort van Jed liggen, raapte het op en bond het om mijn middel. Was er iets dat ik als wapen zou kunnen gebruiken? In de messenla lagen een ijspriem en een scherp vleesmes. De ijspriem duwde ik tussen mijn broekband onder mijn schort. Het mes verborg ik onder een droogdoek die naast de spoelbak lag. Ik liet de lade openstaan en zette een aantal glazen en kopjes op de toonbank. Als het moest zou ik hem die naar het hoofd kunnen gooien.
Kinderachtig? Misschien, maar het waren de enige wapens waarover ik beschikte.
Zo nu en dan wierp ik een blik door het vertrek. De ogen van de magere man, doortrapt als hij was 'in alles wat misdaad en eventuele tegenzetten betrof, waren onafgebroken op mij gevestigd. Hij scheen instinctief te voelen wat er in mij omging en dat ik maatregelen trof om mij te verdedigen, maar ik ging rustig door. 'Als ze mij kwaad willen doen, als ze mij willen verkrachten of willen doden, zullen ze geen gemakkelijke aan mij hebben,' dacht ik wanhopig.
Doden? Verkrachten? Wat verwachtte ik eigenlijk? Ik wist het niet. Het enige wat ik wist was dat ik mij in gevaar bevond. Hun gezichten zeiden genoeg. Ik kon het niet verklaren, maar ik was er volkomen zeker van. Intussen had ik acht eieren in een kom gedaan en geklopt. De enorme klont boter in de pan was gesmolten. Het spek in de pan ernaast begon te sissen. Ik goot de geklutste eieren in de pan en begon te roeren. Terwijl mijn handen door deze bezigheden in beslag genomen werden, probeerde ik koortsachtig een ontsnappingspoging te bedenken. Alles hing, af van het feit of Sluggsy, als hij terugkwam van zijn inspectietocht, de achterdeur op slot zou doen. Als hij het vergat zou ik het er op wagen.
Het gebruik van de Vespa was uitgesloten. Ik had een week lang niet gereden. Ik zou het ding minstens drie keer moeten aantrappen en dat nam te veel tijd in beslag. Ik zou al mijn geld en al mijn bezittingen achter moeten laten, er als een haas vandoor moeten gaan en links of rechts, achter de hutten, het bos in moeten vluchten. Nee, naar rechts kon niet. Het pad langs het meer achter de hutten was te smal. Ik zou naar links moeten. In die richting was er alleen maar bos, kilometers bos. Al na een paar meter zou ik kletsnat zijn en de rest van de nacht zou ik het ijskoud hebben. En als ik een eindje gelopen had zou er van mijn voeten - die stomme kleine sandaaltjes ook - niet veel meer over zijn. Bovendien zou ik kunnen verdwalen.
Nou ja, dat waren nu eenmaal de problemen waarmee ik te kampen zou krijgen. De hoofdzaak was dat ik hier wegkwam. Al het andere was van ondergeschikt belang.
De eieren waren klaar. Ik liet ze op een platte schaal glijden en rangschikte de stukjes spek er omheen. De toast die intussen ook klaar was, stapelde ik op een ander bord. Daarna deed ik er een stuk boter bij en zette het hele geval op een dienblad.
Toen ik de koffie inschonk zag ik dat er een heleboel stof boven kwam drijven. Ik hoopte dat ze erin zouden stikken.
Ik nam het blad - met het schort om mijn middel voelde ik mij heel wat degelijker - en bracht het naar de magere man.
Terwijl ik het blad op de tafel zette hoorde ik de achterdeur opengaan en even daarna weer dichtslaan. Ik wierp een snelle blik over mijn schouder. Mijn hart begon luid te bonzen. Terwijl ik het eten op tafel zette, kwam Sluggsy achter mij staan, pakte mij bij mijn middel en drukte zijn afschuwelijke gezicht in mijn hals.
`Net als thuis bij moeder, hè schattekind. Wat zou je er van denken als we 's gingen samenhokken? Als je net zo goed kunt ... als je kunt koken, ben je het meisje van mijn dromen. Nou? Wat zeg je d'r van? Afgesproken?'
Ik had de pot met gloeiende koffie in mijn hand en was net van plan om de inhoud ervan over mijn schouder heen in zijn gezicht te gooien, toen de Magere in de gaten kreeg wat ik van plan was.
`Laat d'r met rust, Sluggsy. Het scheelde maar een haar of je had een paar gekookte doppen in je kop gehad. Hou op met dat gesodemieter en ga zitten. We hebben werk te doen.'
Sluggsy keek uitdagend maar gehoorzaamde. 'Goed, goed,' zei hij. 'Ik zal m'n pote van d'r afhouwe, als je dat wilt.'
Hij schoof een stoel bij en ging aan tafel zitten.
Vlak bij de achterdeur stond een groot radio- en televisietoestel. Ik had niet gemerkt dat de radio al die tijd zachtjes had aangestaan. Ik begon aan de knoppen te draaien en zette hem harder.
De beide mannen schenen fluisterend met elkaar te praten.
Ik mat de afstand tot de deur. Nu of nooit!