HOOFDSTUK 2

 

Toen ik weer bijkwam wist ik onmiddellijk waar ik was en wat er gebeurd was en ik drukte mij angstig tegen de vloer, wachtend tot ik opnieuw getroffen zou worden. Zo bleef ik ongeveer een minuut of tien liggen, luisterend naar het gedruis van de regen. Ik vroeg mij af of de elektrische schok mij blijvend letsel had toegebracht. Van binnen misschien zodat ik nooit baby's zou kunnen krijgen? Misschien was ik wel plotseling grijs geworden! Misschien had ik geen haar meer op mijn hoofd! Ik betastte mijn hoofd. Alles scheen in orde te zijn, afgezien van een buil. Voorzichtig maakte ik een paar bewegingen. Niets gebroken! Er was niets aan de hand! Plotseling kwam de grote `General Electric' ijskast die in de hoek stond, tot leven en begon opgewekt en huiselijk te zoemen. Ik besefte dat de wereld, ondanks alles, niet was vergaan en dat het onweer voorbij was. Beverig kwam ik overeind en keek om mij heen. Er was geen spoor te bekennen van de chaos en de verwoesting die ik had verwacht. Alles stond nog precies zoals het er gestaan had toen ik er van tussen was gegaan: de gewichtige receptietoonbank, de rekken voor boekjes en tijdschriften, de lange toonbank van de cafetaria, de keurige tafeltjes met de plastic tafelkleedjes en de ongemakkelijke kleine metalen stoeltjes, de grote ijswaterhouder, de glimmende pergolator; alles stond precies op z'n gebruikelijke plaats. Alleen het gat in het raam en de zich uitbreidende plas water op de vloer konden nog getuigen van de heksenketel die ik en de kamer zojuist hadden moeten verduren. Heksenketel? Waar kletste ik eigenlijk over? Er was alleen maar storm geweest. Storm met donder en bliksem. Ik had mij gedragen als een klein kind en was in paniek geraakt door het lawaai. Idioot die ik was, had ik de schakelaar vastgegrepen zonder te wachten op een pauze tussen de donderslagen. Enfin, voor straf had ik een buil op mijn achterhoofd. Net goed, sufferd die je bent!

Maar wacht even! Misschien was mijn haar toch grijs geworden! Snel liep ik naar de andere kant van de kamer, pakte mijn tas van de toonbank en keek in de lange smalle spiegel van de cafetaria. Eerst keek ik onderzoekend naar mijn ogen. Zij staarden terug, blauw, helder, maar vol angstige voorgevoelens. De oogharen waren er nog, de wenkbrauwen eveneens, daarop- volgde een stuk voorhoofd ... en ja hoor, daar had je het! Heel gewoon donkerblond haar dat aan beide zijden naar achteren golfde. Ziezo! Ik pakte mijn kam en begon ongeduldig, bijna driftig te kammen. Toen ik klaar was, smeet ik de kam in mijn tas en knapte de knip dicht.

Volgens mijn  horloge was het bijna zeven uur. Ik draaide de radio aan. Terwijl ik luisterde naar de berichten over de storm die via de WOKO werden uitgezonden - berichten over hoogspanningskabels die waren geknapt, gevaarlijk hoog water van de 'Hudson bij Glens Falls, een omgewaaide boom 'die bij Saratoga de weg versperde, overstromingsgevaar bij Mechanicville - plakte ik met plakband een stuk karton over het gat in de ruit, haalde daarna een dweil en een emmer en begon het water op te vegen. Vervolgens liep ik langs het overdekte pad naar mijn kamertje, nummer 9, aan de rechterkant bij het meer. Zodra ik binnen kwam trok ik mijn kleren uit en nam een ijskoude douche.

Mijn witte terylene blouse was vuil geworden. Ik waste hem en hing hem te drogen.

De storm, de bestraffing en mijn angst was ik al lang vergeten en het feit dat ik deze avond alleen zou zijn en dat ik morgen mijn koffers zou pakken bracht mij in een prettige stemming. Ik kreeg een ingeving en trok het beste aan wat ik bezat - mijn zwartfluwelen toreador pantalon met de nogal ondeugende gouden ritssluiting op het achtervlak. Zonder mij daarna om een beha te bekommeren deed ik vervolgens mijn goudgetwijnde Camelot-sweater aan. Ik bewonderde mijzelf in de spiegel, besloot mijn mouwen op te stropen en trok mijn gouden Ferragamo-sandalen aan. Tenslotte liep ik snel naar de lobby. Er was nog een kwart van de fles Virginia Gentleman whisky over. Ik vulde een van de tumblers van geslepen kristal met blokjes ijs, goot de whisky er overheen en zag toe dat er geen druppel in de fles bleef zitten.

Daarna pakte ik de meest gemakkelijke leunstoel, draaide de radio aan, stak een sigaret op - een van de laatste vijf die ik nog bezat - nam een flinke slok en leunde met opgetrokken benen in mijn stoel.

Het radioprogramma, dat ging over poezen en over de vraag waarom alle katten stapelgek zijn op 'Kabeljauw's Katten Knabbeltjes', drong het ononderbroken gedruis van de regen naar de achtergrond, maar af en toe als er een sterke windvlaag kwam opzetten sloeg het water als een schot hagel tegen de ruiten. Het was binnen precies zoals ik mij dat eerder in de avond had voorgesteld - waterdicht, gezellig, met veel glinsterende lichten en glimmend chroom.

woKo kondigde veertig minuten 'muziek om bij te kussen' aan. De Ink Spots begonnen 'Someone's rocking my Dreamboat' te zingen. Ik was weer op de rivier de Theems, vijf zomers geleden. We dreven voorbij de Kings Eyot in een vlet. Windsor Castle was in de verte te zien. Derek paddelde. Ik was bezig met de koffergrammofoon.

Wij hadden maar tien platen bij ons, maar zodra op de L.P. van de Ink Spots 'Dream Boat' weer aan de beurt was, zei Derek altijd 'Ach, Viv, draai 'm nog eens, wil je?' Ik ging dan maar weer op mijn knieën zitten en zocht de goede plaats voor de naald op.

Nu' stonden mijn ogen vol tranen - niet zozeer vanwege Derek - maar om het verloren spel tussen een Jongen en een meisje, om voorbije dagen vol zonneschijn, om een eerste liefde met kiekjes en liedjes en briefjes die 'met een kus waren bezegeld'. Het waren sentimentele tranen, tranen die werden gestort om een verloren jeugd en het zelfbeklag dat daarmee gepaard gaat.

Ik liet twee tranen langs mijn wangen rollen voor ik ze wegveegde, en besloot mijzelf te verliezen in een korte orgie van weemoedige herinneringen.

Mijn naam is Vivienne Michel. Op het tijdstip dat ik in het Dreamy Pines Motel zat, was ik drieëntwintig. Ik ben een meter zestig lang en had altijd gedacht dat ik een goed figuur bezat, totdat de Engelse meisjes in Astor House er mij op attent maakten dat mijn achterwerk te veel uitstak en dat ik een kleinere maat beha moest gaan dragen. Mijn ogen zijn - zoals ik al verteld heb - blauw en mijn haar, dat donkerbruin is, heeft een natuurlijke slag en ik ben altijd van plan geweest er op een dag zo'n lichte lok in te laten maken. Dat zal mij een beetje ouder maken en mijn voorkomen iets zwierigs geven.

Hoewel de meisjes zeiden dat het mij iets 'buitenlands' gaf ben ik zelf nogal gesteld op mijn hoge jukbeenderen, maar mijn neus is beslist te klein en mijn mond te groot - zo groot zelfs, dat hij een sensuele indruk maakt, zelfs als ik dat niet wil.

Van nature ben ik vrij opgewekt, maar er schuilt wel een beetje romantische melancholie in mijn karakter en dat vind ik prettig.

Aan de andere kant ben ik zo eigenzinnig en zelfstandig van. aard dat ik miss Threadgold in Astor House vaak tot wanhoop gebracht moet hebben. ('Vrouwen moeten als wilgen zijn, Vivienne. Laat het eik-zijn maar aan de mannen over!')

Van geboorte ben ik een Frans-Canadese. Ik werd geboren in een klein plaatsje, Sainte Famille genaamd, dat even buiten Quebec is gelegen. Het ligt aan de noordkust van het Ile d'Orléans, een langwerpig eiland dat als een gezonken schip midden in de St.-Lawrencerivier ligt, vlak bij de plaats waar deze rivier uitmondt in de Quebec Straits.

Ik groeide op aan de oevers van deze machtige rivier met als gevolg dat mijn voornaamste hobby's bestaan uit zwemmen, vissen, kamperen en allerlei andere dingen die bij het buitenleven horen.

Van mijn ouders kan ik mij niet veel meer herinneren, behalve dat ik veel van mijn vader hield en slecht met mijn moeder kon opschieten. Toen ik acht jaar oud was kwamen zij beiden door een vliegtuigongeluk - ze waren op weg naar een bruiloft - om het leven.

Ik werd onder voogdijschap gesteld van mijn tante Florence Toussaint. Zij kwam in ons kleine huisje wonen en voedde mij op. Wij konden best met elkaar opschieten en op het ogenblik zou ik bijna kunnen zeggen dat ik van haar houd. Jammer genoeg was zij protestant terwijl ik altijd katholiek opgevoed was. Ik werd het slachtoffer van een soort godsdienstoorlog, een euvel waaronder het in zichzelf verdeelde Quebec altijd gebukt is gegaan. De katholieken wonnen de strijd over mijn zielenheil. Tot mijn vijftiende jaar werd ik opgevoed in het klooster van de zusters Urselinen. De zusters waren streng en besteedden veel aandacht aan de religie. Het gevolg van een en ander was dat ik heel veel over godsdienstgeschiedenis leerde en volgepropt werd met nogal duistere leerstukken die ik graag had willen ruilen voor onderwerpen die .mij minder zouden bestemmen non of verpleegster te worden.

De sfeer was zo onverdraaglijk dat ik smeekte ergens anders heen te mogen. Mijn tante slaagde erin mij te verlossen en er werd besloten dat ik 'ter voltooiing van mijn opvoeding' op mijn zestiende jaar naar Engeland zou worden gestuurd. Dit besluit verwekte plaatselijk een enorm schandaal. Niet alleen vormen de Ursulinen het centrum van de katholieke traditie te Quebec - het klooster is de trotse bezitter van de schedel van Montcalm, en twee eeuwen lang reeds zijn er onafgebroken minstens negen zusters in gebed verzonken voor het altaar -, maar mijn familie behoorde de tot de betrekkelijk kleine groep mensen die het bolwerk van de Frans-Canadese elite vormt. Dat een meisje, in dit milieu geboren, deze gewijde instellingen zou durven tarten, was iets ongehoorde.

De ware zonen en dochteren van Quebec vormen een gemeenschap, men zou bijna zeggen een geheim genootschap, even machtig als de calvinisten te Genève. Mannen zowel als vrouwen plegen zichzelf trots aan te duiden als 'Canadiennes'. Op een veel lager niveau spreekt men van 'Canadiens', waarmee de protestantse Canadezen worden aangeduid. Daarna volgen 'Les Anglais', dat wil zeggen, zij die uit Engeland zijn geïmmigreerd. Verder zijn er nog 'Les Américains' en dat betekent zoveel als een scheldwoord.

De 'Canadiennes' beroemen zich op hun uitspraak van de Franse taal. Wat zij spreken is in feite niet anders dan een soort dialect vol tweehonderd-jaar-oude woorden die de Fransen zelf niet verstaan en dat bovendien doorspekt is met verfranste engelse woorden; - een taal die zich ongeveer tot het hedendaagse Frans verhoudt als het Afrikaans tot het oorspronkelijke Nederlands. Het snobisme en de 'apartheid' van de Quebec-kliek strekt zich zelfs uit tot de Fransen die in Frankrijk wonen. Dit moedervolk van de 'Canadiennes' wordt simpelweg aangeduid met het woord buitenlanders!

Ik ben op deze dingen iets dieper ingegaan om duidelijk te maken dat de afvalligheid van een 'Michel' uit Sainte Famille een bijna even snode misdaad was als - indien zoiets mogelijk zou zijn - afvalligheid van de Mafia op Sicilië. Het werd mij dan ook duidelijk gemaakt dat ik, door de Ursulinen en Quebec te verlaten, al mijn schepen achter mij verbranden zou.

Mijn tante, verstandig als zij was, trachtte mij te kalmeren toen ik mij druk maakte over de sociale uitbanning die ik te verduren kreeg - mijn vrienden werd verboden zich met mij in te laten.

Hoe dan ook, beladen met schuldgevoelens arriveerde ik in Engeland. Tezamen met het feit dat ik 'uit de koloniën' kwam, vormde dit een verschrikkelijke psychologische belasting voor een meisje dat naar een chique school voor jongedames moet.

Miss Threadgold's 'Astor House' was, evenals de meeste van dit soort typisch Engelse instellingen, gelegen in het Sunningdale gebied. Het was een groot Victoriaans gebouw, waarvan de bovenste verdiepingen door middel van schotten in slaapvertrekjes voor vijfentwintig paar meisjes waren verdeeld. Daar ik een 'buitenlandse' was, werd ik bij de andere 'buitenlandse', een donkere miljonairsdochter uit de Libanon, gestopt. Zij had enorme bossen muiskleurig haar onder haar oksels en een enorme hartstocht zowel voor chocolade toffees als voor een Egyptische filmster, Ben Said genaamd. Diens glanzende foto blinkende tanden, glanzende ogen en glimmend haar zou weldra tot snippers verscheurd in de we verdwijnen op instignatie van de oudste drie meisjes van onze slaapzaal.

Eigenlijk heb ik mijn redding aan deze Libanese te danken gehad. Zij was zo afschuwelijk kribberig en zo geobsedeerd door haar geld, dat de meeste meisjes van de school medelijden met mij kregen en hun best deden vriendelijk tegen mij te zijn. Maar er waren er ook heel wat die niet vriendelijk waren omdat ik een Canadese was of als er iets viel aan te merken op mijn accent of mijn tafelmanieren, kreeg ik het hard te verduren.

Bovendien - dat begrijp ik nu - was ik toen overgevoelig en veel te driftig.

Ik kon niet tegen het gesar en geplaag en toen ik tenslotte twee van mijn beulen te grazen nam, kwamen de anderen hun te hulp. Op een nacht werd ik in bed overvallen en net zo lang gestompt, geknepen en met water overgoten tot ik in tranen uitbarstte en beloofde dat ik mij voortaan koest zou houden. Vanaf dat ogenblik leerde ik mij langzamerhand aanpassen. Ik sloot wapenstilstand en zette mij met tegenzin aan de taak een 'jongedame' te worden.

De vakanties maakten alles goed. Ik sloot vriendschap met een Schots meisje dat Susan Duff heette en evenals ik van het buitenleven hield. Zij was enig kind en haar ouders vonden het prettig dat ik haar gezelschap hield. 's Zomers waren we in Schotland en 's winters en in het voorjaar gingen we skiën in Zwitserland, Oostenrijk of Italië.

De hele schooltijd door bleven wij bij elkaar en tenslotte debuteerden wij zelfs samen. Tante Florence produceerde. mijn bijdrage van vijfhonderd pond voor de idiote danspartij in het Hyde-Park-hotel. Susan en ik kwamen op dezelfde 'lijst' terecht en samen bezochten we een reeks van dit soort bespottelijke dansavonden. De jongemannen die ik ontmoette vond ik brutaal en louche, en verschrikkelijk onmannelijk vergeleken met de jonge Canadesen die ik had gekend. (Maar misschien vergiste ik mij toen, want een van hen deed dat jaar mee in de Grand National en reed de hele, race uit!)

En toen ontmoette ik Derek.

Ik was zeventien en een half. Susan en ik woonden samen in een kleine driekamer-flat in Old Church Street vlak bij King's Road. Het was tegen het eind van juni en het seizoen was bijna afgelopen. Wij besloten een partijtje te geven voor een paar mensen die wij graag mochten. De familie die op dezelfde verdieping woonde, zou met vakantie naar het buitenland gaan en als wij op het huis pasten, mochten wij tijdens hun afwezigheid van hun flat gebruik maken. Na al die feesten waren wij zo goed als blut. Ik stuurde tante Florence een telegram en wist honderd pond van haar los te krijgen. Susan droeg van haar kant vijftig pond bij.

Wij besloten er een prachtig feest van te maken. We zouden dertig mensen uitnodigen en verwachtten dat er twintig zouden komen. Wij kochten achttien flessen champagne, een blik kaviaar van vijf kilo, twee vrij goedkope blikken paté de foie gras en een heleboel knoflookachtige hapjes die wij in Soho op de kop hadden kunnen tikken. Wij maakten stapels sandwiches met zalm en waterkers en toen wij alles hadden uitgestald op een deur die uit haar hengsels was gehaald en waarover een prachtig sneeuwwit tafellaken was uitgespreid, begon het er als een echt grote-mensenfeest uit te zien.

Ons feest bleek een enorm succes te zijn. Misschien was het wel al te geslaagd; alle dertig mensen die wij hadden uitgenodigd kwamen opdagen en brachten bovendien nog kennissen mee. De kamers waren propvol, de hitte en het lawaai waren onverdraaglijk. Er zaten mensen op de trap en er zat zelfs iemand op de wc met een meisje op zijn schoot. Blijkbaar waren wij niet zo stijf als we gedacht hadden, of was het misschien dat de mensen ons aardig vonden omdat wij ons niet anders voordeden dan wij waren? Natuurlijk overkwam ons het ergste wat er gebeuren kon: de drank raakte op! Ik stond bij de tafel toen een of andere grappenmaker de laatste fles champagne leegdronk. 'Water! Water!' riep hij met een benauwd stemmetje. Ik was zo dom mij kwaad te maken. 'Alles is op!' zei ik bits. Een lange jongeman die bij mij in de buurt stond, liep op mij toe. 'Hoe kom je er bij!' zei hij. 'je hebt de kelder vergeten.' Hij greep me bij mijn arm en nam mij mee naar beneden.

`Kom mee,' zei hij, 'dit is een veel te fijn feest. We gaan nog wat drank uit de kroeg halen!'

Samen liepen wij naar het kroegje en kochten twee flessen gin en een heleboel flesjes tonic. Hij wilde met alle geweld de gin betalen, dus betaalde ik de tonic. Hij was nogal dronken, maar prettig-dronken, en hij vertelde dat hij, voordat hij bij ons was gekomen, op een ander feest was geweest en dat hij was meegenomen door kennissen van Susan, een jong getrouwd stel dat Norman heette. Hij vertelde dat zijn naam Derek Mallaby was, maar omdat ik gauw terug wilde, besteedde ik er niet veel aandacht aan. Toen wij boven aan de trap verschenen, klonk er hoerageroep, maar het feestje was over zijn hoogtepunt heen. Er verdwenen hoe langer hoe meer mensen en tenslotte was er alleen de gebruikelijke harde kern van intieme vrindjes over, en lui die niet wisten waar ze zouden gaan eten. Langzamerhand loste ook deze kern zich op. De Normans - die ik erg aardig vond -zeiden tegen Derek Mallaby dat hij de huissleutel onder de mat kon vinden en gingen tenslotte ook weg. Susan stelde voor dat wij naar de overkant naar de 'Popotte' zouden gaan, maar daar zag ik niet veel in. Toen kwam Derek Mallaby naar mij toe en fluisterde in mijn oor of ik zin had om met hem de hort op te gaan.

Omdat hij zo lang en sterk was en ook omdat hij mij die avond uit de knoei had gehaald, stemde ik toe. Het slagveld van de fuif achter ons latend, glipten wij het huis uit. Het was een warme zomeravond en nadat wij Susan en haar vrienden waren kwijtgeraakt, stapten wij bij King's Road in een taxi. We reden dwars door Londen naar de Bamboo Club, een spaghetti-tent in de buurt van Tottenham Court Road, .en bestelden een Spaghetti Bolognese. Daarna bestelde hij een fles Beaujolais waarvan hij het grootste deel alleen opdronk. Hij vertelde dat hij bijna achttien was, in de buurt van Windsor woonde, dat hij aan zijn laatste schoolkwartaal bezig was, dat hij deel uitmaakte van  een cricket-elftal en dat hij vierentwintig uur verlof had gekregen om een notaris te bezoeken in verband met wat geld dat hij van een tante had geërfd. Hij had die dag met zijne ouders doorgebracht. Zij waren die avond naar Lord's om m.c.c. een cricketwedstrijd tegen Kent te zien spelen en waren daarna teruggegaan naar Windsor. Oorspronkelijk zou hij naar een toneelstuk zijn gegaan, maar was bij de Normans blijven hangen en tenslotte op mijn fuif terechtgekomen. Wat zou ik er van denken als we nu naar Club 400 gingen?

Natuurlijk was ik enthousiast. De '400' is de chicste nachtclub van Londen en ik was nooit verder gekomen dan de kelderkroegjes in Chelsea. Ik begon een beetje over mijzelf te praten en vertelde grappige verhalen over Astor House. Hij was een prettig verteller en toen de rekening kwam, wist hij precies hoeveel fooi hij moest geven. Wel vond ik hem een beetje té volwassen om nog op school te zijn, maar op Engelse kostscholen schijn je nu eenmaal vlug volwassen te worden en te leren hoe je je in de wereld moet bewegen. In de taxi hield hij mijn hand vast - wat zou daar tegen kunnen zijn - en in '400' waar het heerlijk donker was, bestelde hij gin en tonic. De halve fles gin die reeds op tafel stond, scheen over te zijn van een vorige keer. De band van Maurice Smart speelde zo zacht als fluweel en toen we gingen dansen pasten wij precies bij elkaar. Ik had echt plezier en begon. aandacht te besteden aan zijn kapsel. Ook zag ik dat hij goedgevormde handen had en dat hij niet alleen glimlachte, maar je er ook bij aankeek. Wij bleven tot vier uur 's ochtends hangen. De gin was op en toen wij buiten kwamen moest ik mij aan hem vasthouden. Hij riep een taxi aan en toen hij mij omhelsde leek dat de meest natuurlijke zaak van de wereld. Hij zoende mij en ik zoende hem. Twee keer haalde ik zijn hand van mijn boezem, maar toen hij het voor de derde keer probeerde, vond ik het nuffig om zijn hand er niet te laten. Daarna probeerde hij onder mijn rokken te zitten en toen ik dat niet goed vond, wilde hij dat ik aan hem zou komen, maar dat wilde ik ook niet, hoewel ik erg heet was en verschrikkelijk naar dit soort dingen verlangde.

Gelukkig waren we intussen bij de flat aangekomen. Hij bracht mij naar de deur. Wij beloofden elkaar te zullen schrijven en dat wij elkaar weer zouden ontmoeten. Terwijl wij elkaar een afscheidskus gaven, kneep hij hard in mijn billen.  Ik voelde het nog toen zijn taxi om de hoek was verdwenen. Voordat ik in bed kroop, keek ik nog even in de spiegel boven de wastafel. Mijn ogen straalden. Het was alsof ze van binnenuit verlicht werden. 'Het zal wel van de gin komen,' dacht ik, maar mijn hart wist wel beter: 'Lieve hemel! Ik ben verliefd!'