3 - Jonkie

Harlan was al weken in de 575e voor hij Brinsley Sheridan Cooper te zien kreeg. Hij had tijd om gewend te raken aan zijn nieuwe verblijf en aan de steriele wereld van glas en porselein. Hij leerde hoe hij het insigne van Technicus moest dragen zonder veel gêne, en de dingen niet erger te maken door zo te gaan staan dat het verborgen was tegen een wand, of uit het zicht door er iets voor te houden wat hij in zijn hand had.

Als je zoiets deed begonnen anderen minachtend te glimlachen en werden koel, als verdachten ze je ervan dat je onder valse voorwendselen hun vriendschap wilde afdwingen.

Eerste rekenaar Twissell kwam elke dag met problemen bij hem. Harlan bestudeerde ze en maakte zijn analyses in een versie die hij vier keer herschreef, om de laatste toch nog met tegenzin te overhandigen.

Twissell bekeek die dan en knikte en zei: 'Goed, goed.' Dan schoten zijn oude blauwe ogen vlug naar Harlan en zijn glimlach werd een tikkeltje star als hij zei: 'Ik zal dit probeersel op de telbatterij uittesten.'

Een analyse noemde hij altijd een 'probeersel'. Nooit zei hij Harlan wat de uitslag was van de controle door de telbatterij en Harlan durfde er niet naar te vragen. Er werd hem nooit verzocht zijn eigen analyse in daden om te zetten en dat maakte hem mistroostig. Betekende dat dat de telbatterij ze niet bevestigde, dat hij het verkeerde element had uitgezocht om de werkelijkheidsverandering teweeg te brengen, dat hij de slag nog niet te pakken had om binnen gegeven grenzen de minimale noodzakelijke verandering te vinden? (Pas later raakte hij genoeg vertrouwd om die zinsnede als MNV van zijn tong te laten rollen.)


Op zekere dag kwam Twissell binnen met een verlegen iemand die zijn ogen nauwelijks leek te durven opslaan om Harlan aan te kijken.

'Technicus Harlan,' zei Twissell, 'dit is Jonkie B. S. Cooper.'

'Dag,' zei Harlan als vanzelf en schatte hem op zijn voorkomen; hij was niet erg onder de indruk. Het baasje was wat kort van stuk, zijn ogen waren een onbepaald soort lichtbruin, zijn oren wat groot en zijn nagels afgekloven.

'Dit is de jongeman die je primitieve geschiedenis gaat geven,' zei Twissell.

'Goeie Tijd!' zei Harlan, opeens vol belangstelling. 'Hallo!' Hij was het bijna vergeten.

'Maak met hem een rooster op zoals het je schikt, Harlan,' zei Twissell. 'Als je twee middagen in de week kunt spenderen zou dat mooi zijn. Gebruik je eigen leermethode. Dat laat ik aan jou over. Als je boekfilms of oude documenten nodig hebt, laat het me dan weten; als ze bestaan in Eeuwigheid of in een stuk van Tijd waar we bij kunnen, krijgen we ze te pakken. Hè, jongeman?'

Uit het niets plukte hij een brandende sigaret - zo leek het altijd - en de lucht stonk van de rook. Harlan kuchte en het Jonkie vertrok zijn mond zo, dat je wel kon zien dat hij ook had willen kuchen als hij gedurfd had.

'Kom, ga zitten,' zei Harlan toen Twissell weg was. Hij aarzelde even en zei toen met overtuiging: 'Kerel. Ga zitten, kerel. Mijn kantoor is niet veel bijzonders, maar zolang we samen aan 't werk zijn is het ook het jouwe.'

Harlan werd bijna overrompeld door werklust. Dit was zijn project. Primitieve geschiedenis was iets dat helemaal van hem was.

Het Jonkie keek op - eigenlijk voor het eerst - en zei stamelend: 'U bent echt Technicus.'

Harlans opwinding en warmte verdwenen voor een aanzienlijk deel. 'En wat dan nog?'

'Niets,' zei het Jonkie. 'Alleen-'

'Je hebt toch gehoord dat Rekenaar Twissell mij Technicus noemde, niet?'

'Ja, meneer.'

'Dacht je dat dat een vergissing was? Te erg om waar te zijn?'

'O nee, meneer.'

'Wat is er met je tong aan de hand?' vroeg Harlan ruw, en terwijl hij het vroeg schaamde hij zich al een beetje.

Cooper begon pijnlijk te blozen. 'Ik ben niet zo goed in het Standaard Intertijds.'

'Hoe komt dat? Hoe lang ben je al Jonkie?'

'Nog geen jaar, meneer.'

'Een jaar? Hoe oud ben je dan in Tijdsnaam?'

'Vierentwintig fysi-jaar.'

Harlan keek hem strak aan. 'Wil je me vertellen dat ze je pas op je drieëntwintigste in Eeuwigheid opgenomen hebben?'

'Ja, meneer.'

Harlan ging zitten en wreef zijn handen tegen elkaar. Dat gebeurde nooit. Vijftien of zestien was de leeftijd waarop je in Eeuwigheid kwam. Wat was dat nu? Een nieuwe manier van Twissell om hem op de proef te stellen?

'Ga zitten,' zei hij, 'en laten we beginnen. Je volledige naam en je honktijd.'

'Brinsley Sheridan Cooper,' stotterde het Jonkie, 'uit de 78e, meneer.'

Harlan werd bijna week. Dat was dichtbij. Maar zeventien eeuwen neertijds van zijn eigen honktijd. Bijna een buurman in Tijd. 'Heb je belangstelling voor primitieve geschiedenis?' vroeg hij.

'Rekenaar Twissell heeft me gevraagd het te leren. Ik weet er niet veel van.'

'Wat leer je nog meer?'

'Wiskunde. Tijdwerktuigkunde. Tot nog toe krijg ik enkel de beginselen. In de 78e was ik Speedy-vac-reparateur.'

Het had geen zin om te vragen wat een Speedy-vac was. Het had een stofopzuiger kunnen zijn of een rekenapparaat of een soort verfspuit. Van alles. Het kon Harlan niet veel schelen. 'Weet je iets van geschiedenis?' vroeg hij. 'Wat voor geschiedenis dan ook?'

'Ik heb Europese geschiedenis gestudeerd.'

'Je eigen politieke eenheid, neem ik aan.'

'Ik ben in Europa geboren, ja. Maar natuurlijk kregen we het meest moderne geschiedenis. Van na de revoluties van '54... 7554 dus.'

'Goed. Eerst moet je dat allemaal vergeten. De geschiedenis die Tijdlingen leren verandert bij elke werkelijkheids-verandering. Niet dat ze dat beseffen: in elke werkelijkheid is hun geschiedenis de enige geschiedenis. Dat is nu net het verschil met primitieve geschiedenis. Daarom is dat zoiets moois. Wat iemand van ons ook doet, die blijft precies zoals hij altijd geweest is. Columbus en New York, Mussolini en Bonn, ze bestaan allemaal.'

Cooper glimlachte zwakjes. Hij streek met zijn pink overzijn bovenlip en voor het eerst zag Harlan daar een spoor van haargroei, als wilde het Jonkie een snor kweken. 'Ik kan er toch maar... niet echt aan wennen, zolang als ik hier ben.'

'Wennen, waaraan?'

'Om vijfhonderd eeuwen van honktijd te zijn.'

'Dat ben ik ook bijna. Ik ben 95e eeuw.'

'Dat is wat anders. U bent ouder dan ik, en toch ben ik op een andere manier zeventien eeuwen ouder dan u. Ik zou uw bet-bet-bet-enzovoorts-overgrootvader kunnen zijn.'

'Wat maakt het uit? Als je dat nu was?'

'Nou, je moet eraan wennen.' Er was iets opstandigs in de stem van het Jonkie.

'Dat geldt voor ons allemaal,' zei Harlan gevoelloos en begon over de primitieven te praten. Toen er drie uur verstreken waren zat hij uitvoerig uit te leggen om welke reden er eeuwen bestonden vóór de 1e eeuw. ('Maar is de 1e eeuw dan niet de eerste?' had Cooper klaaglijk gevraagd.)

Tenslotte had Harlan het Jonkie een boek gegeven, niet echt een goed boek maar wel een dat geschikt was om mee te beginnen. 'Naarmate we vorderen bezorg ik je beter materiaal,' zei hij.

Tegen het eind van de week was Coopers snor een duidelijk donker borsteltje geworden waardoor hij er tien jaar ouder uitzag. Het deed sterk uitkomen hoe smal zijn kin was. Over het geheel, besloot Harlan, vormde hij niet direct een verbetering, die snor.

'Ik heb uw boek uit,' zei Cooper.

'Wat vind je ervan?'

'In zekere zin...' Het bleef een hele tijd stil. Cooper begon opnieuw. 'Sommige periodes laat in de primitieve tijd leken wel wat op de 78e. Ik moest aan thuis denken, weet u. Ik heb twee keer over mijn vrouw gedroomd.'

'Je vróuw?' barstte Harlan uit.

'Voor ik hier kwam was ik getrouwd.'

'Lieve Tijd! Heb je je vrouw ook mee naar hier gebracht?'

Cooper schudde zijn hoofd. 'Ik weet zelfs niet of ze het afgelopen jaar niet veranderd is. Als dat zo is, is ze nu niet echt mijn vrouw meer, vind ik.'

Harlan vond zijn kalmte terug. Natuurlijk, als het Jonkie drieëntwintig was geweest toen hij in Eeuwigheid werd opgenomen, had hij best getrouwd geweest kunnen zijn. De ene nieuwigheid bracht de andere met zich mee.

Wat was er toch aan de hand? Als er eenmaal aan de regels werd gewrikt, dan zou het niet lang duren voor alles tot één grote chaos zou vervallen. Eeuwigheid was een té fijn uitgewogen constructie om gewrik te kunnen verdragen.

Misschien door zijn boosheid namens Eeuwigheid kroop er een onbedoelde scherpe klank in wat Harlan toen zei. 'Ik hoop dat je niet van plan bent terug te gaan naar de 78e om haar na te trekken.'

Het Jonkie hief zijn hoofd op en zijn ogen stonden vast en overtuigd. 'Nee.'

Harlan ging ongemakkelijk verzitten. 'Goed. Je hebt geen verwanten. Niets. Je bent een Eeuwiger en je denkt nooit over iemand die je in Tijd hebt gekend.'

Coopers lippen werden dun en zijn accent viel erg op toen hij snel zei: 'U praat als een Technicus.'

Harlans vuisten klemden zich om de zijkanten van zijn bureau. Hees zei hij: 'Wat wil je daarmee zeggen? Ik ben een Technicus, dus ik maak de veranderingen? Dus ik sta erachter en eis van je dat je ze accepteert?... Luister eens goed, ventje, jij bent hier nog geen jaar; je kunt nog geen Intertijds spreken en hebt nog geen benul van Tijd en Eeuwigheid, maar je denkt dat je alles van Technici weet; ook hoe je ze tegen de schenen moet schoppen.'

'Het spijt me,' zei Cooper vlug, 'het was niet mijn bedoeling u te kwetsen.'

'Nee nee, wie kwetst er nu een Technicus? Je hoort de anderen alleen maar praten, waar of niet. "Zo koud als het hart van een Technicus," zeggen ze, hè? "Een biljoen per-soonlijkheidsveranderingen - voor een Technicus minder dan niks," zeggen ze. En misschien nog zo'n paar dingen. Wat zeg je daarop, meneer Cooper? Voel je je een slimme vogel dat je daaraan meedoet? Word je dan een echte kerel? Een flinke pief in Eeuwigheid?'

'Ik zei u al dat het me speet.'

'Goed. Dan wil ik je alleen nog maar zeggen dat ik nog geen maand Technicus ben en dat ik zelf nog nooit een werkelijkheidsverandering heb uitgevoerd. En laten we nu maar verder gaan.'


De volgende dag riep Eerste rekenaar Twissell Harlan bij zich in zijn kantoor. 'Wat zou je ervan vinden om een MNV uit te voeren, jongeman?'

Dat was bijna té toevallig. De hele morgen had Harlan spijt gehad over zijn lafhartige ontkenning, persoonlijk betrokken te zijn bij het werk van de Technici, over zijn kinderachtig gepiep: Ik heb niets verkeerds gedaan, nog niet, geef mij dus niet de schuld. Dat kwam neer op een erkenning dat er iets fout zat met het werk van de Technici, en dat hij enkel geen schuld droeg omdat hij een nieuwkomer was die nog niet de tijd gehad had om misdadiger te worden.

Hij was blij met de kans om dat excuus nu ongeldig te maken. Het zou bijna een boetedoening betekenen. Tegen Cooper kon hij dan zeggen: Ja, door iets wat ik gedaan heb, hebben nu vele miljoenen mensen een andere persoonlijkheid, maar het was nodig en ik ben er trots op dat veroorzaakt te hebben.

Dus zei Harlan opgewekt: 'Ik sta klaar, meneer.'

'Goed, goed. Je zult wel blij zijn te horen, jongeman,' - een trek, en het puntje van de sigaret gloeide fel op -'dat al je analyses zonder uitzondering hoogst accuraat zijn gebleken.'

'Dank u wel, meneer.' Nu waren het analyses, bedacht Harlan, en geen probeersels meer.'

Je hebt talent. En niet zo weinig, jongeman. Ik heb grote verwachtingen. En we kunnen hier beginnen, in de 223e. Je standpunt dat een vastgelopen voertuigkoppeling zonder ongewenste neveneffecten voor de noodzakelijke vertakking zal zorgen is volmaakt juist. Wil jij hem onklaar maken?'

'Ja, meneer.'

Dat was Harlans echte inwijding als Technicus. Sedertdien was hij meer dan zomaar een man met een roze insigne. Hij had de werkelijkheid gemanipuleerd. Hij had een paar korte minuten in de 223e aan een mechaniek gezeten en ten gevolge daarvan kon een jonge man niet op tijd zijn bij een lezing over techniek die hij wilde bijwonen. Daardoor ging hij nooit iets doen aan zonnetechniek en een allereenvoudigst toestel werd pas tien kritieke jaren later ontwikkeld. Dit had tot wonderbaarlijk gevolg dat een oorlog in de 224e uit de werkelijkheid verdween.

Was dat niet goed? En als er dan persoonlijkheden veranderden? De nieuwe persoonlijkheden waren even menselijk als de oude en verdienden even goed te leven. Al werden enkele levens korter, méér werden er langer en gelukkiger. In de nieuwe werkelijkheid werd een groot letterkundig werk, een monument van menselijk gevoel en intellect, niet geschreven, maar in de bibliotheken van Eeuwigheid werden er toch verschillende exemplaren van bewaard? En er waren toch nieuwe kunstwerken ontstaan, niet?

Desondanks lag Harlan die nacht urenlang wakker en had het verschrikkelijk te kwaad, en toen hij eindelijk versuft indommelde gebeurde er iets wat hij in jaren niet had meegemaakt.

Hij droomde van zijn moeder.


Al was dit een zwak begin, binnen een fysijaar raakte Harlan in heel Eeuwigheid bekend als 'Twissells Technicus', en met een behoorlijke dosis sarcasme als 'De Wónder-jongen' en 'Altijd Raak'.

Zijn omgang met Cooper werd bijna prettig. Echt vriendschappelijk werden ze nooit. Als Cooper ertoe had kunnen komen zijn hand uit te steken had Harlan misschien niet eens geweten hoe hij die aan moest nemen. Toch was hun samenwerking goed en Coopers belangstelling voor primitieve geschiedenis nam zo toe dat hij Harlan bijna naar de kroon stak.

Op een dag zei Harlan tegen Cooper: 'Zeg, Cooper, vind je het erg om morgen te komen? Ik moet van de week ergens in de 3000 zijn om een waarneming te controleren en de man die ik spreken wil is vanmiddag beschikbaar.'

Coopers ogen begonnen verlangend te glinsteren. 'Waarom mag ik niet mee?' .    

'Wil je dat dan?'

'Graag! Ik ben nog nooit in een buis geweest behalve toen ze me van de 78e naar hier brachten, en toen had ik geen benul van wat er gebeurde.'

Harlan gebruikte gewoonlijk de buis in schacht C die bij ongeschreven wet over zijn hele onmetelijke lengte de eeuwen door was gereserveerd voor Technici. Cooper leek het heel gewoon te vinden dat hij daarheen werd gebracht. Zonder aarzeling stapte hij de buis in en nam plaats op de ronde rand die langs de hele binnenkant liep.

Maar toen Harlan het veld in werking had gesteld en de buis naar optijds stuurde, vertrok Cooper zijn gezicht tot een bijna grappige uitdrukking van verbazing. 'Ik voel niets,' zei hij. 'Is er iets mis?'

'Er is niets mis. Je voelt niets omdat je niet echt beweegt. Je wordt langs de tijdlijn van de buis geschoten. In wezen,' zei Harlan lerarend, 'zijn jij en ik op het moment niet echt stoffelijk, al lijkt het wel zo. Honderd mensen kunnen dezelfde buis gebruiken en met verschillende snelheid in beide tijdrichtingen bewegen (als je het zo kunt noemen), door elkaar heen gaan, enzovoort. De wetten van het gewone heelal gelden domweg niet voor de buisschachten!'

Coopers lippen krulden een beetje en Harlan dacht gepikeerd: Die vent doet tijdwerktuigbouw, hij weet er meer van dan ik. Waarom hou ik mijn bek niet in plaats van me belachelijk te maken?

Hij hulde zich in zwijgen en keek nors naar Cooper. De snor van de jongeman was nu al maanden vol. De punten hingen langs zijn mondhoeken; Eeuwigers noemden zoiets een Mallansohn-snor omdat de enige foto van de uitvinder van het Tijdveld waarvan men zeker wist dat die echt was - en nog een slechte en onscherpe ook - de man liet zien met net zo'n snor. Daardoor had die onder de Eeuwigers altijd een zekere populariteit gehad, ook al stond hij de meesten niet.

Cooper hield de blik gericht op de verschietende getallen die het voorbijgaan van de jaren in verhouding tot henzelf aangaven. 'Hoe ver optijds gaat deze buisschacht?' vroeg hij.

'Hebben ze je dat niet geleerd?'

'Ze hebben het nauwelijks ooit over een buis gehad.'

Harlan haalde zijn schouders op. 'Er is geen eind aan Eeuwigheid. De schacht gaat eindeloos door.'

'Hoe ver optijds bent u geweest?'

'Dit zal het verst worden. Doctor Twissell is tot in de 50.000 geweest.'

'Lieve Tijd!' fluisterde Cooper.'

Dat is nog niks. Sommige Eeuwigers zijn voorbij de 150.000e eeuw geweest.'

'Hoe ziet het er daar uit?'

'Nergens mee te vergelijken,' zei Harlan gemelijk. 'Enorm veel leven, maar niet menselijk. De mens is weg.'

'Dood? Uitgeroeid?'

'Voor zover ik weet is dat niet bekend.'

'Kan daar niet op een of andere manier iets aan veranderd worden?'

'Kijk, vanaf de 70.000-' begon Harlan en zweeg toen abrupt. 'O, bij de Tijd! Laten we het ergens anders over hebben.'

Als er één onderwerp bestond waar de Eeuwigers bijna een bijgeloof over hadden, dan waren dat de 'Verborgen eeuwen', de tijd tussen de eeuwen 70.000 en 150.000. Over dat onderwerp werd nauwelijks gerept. Enkel door zijn hechte relatie met Twissell wist Harlan iets over deze periode. Waar het op neerkwam was dat Eeuwigers in al die duizenden eeuwen Tijd niet konden binnengaan. De deuren tussen Eeuwigheid en Tijd waren ondoordringbaar. Waarom? Dat wist niemand.

Harlan had door een paar terloopse opmerkingen van Twissell het idee gekregen dat er pogingen waren gedaan tot een werkelijkheidsverandering, net neertijds van de 70.000e eeuw, maar zonder behoorlijke waarneming achter de 70.000e konden ze niet veel uitrichten.

Een keer had Twissell even gelachen en gezegd: 'We komen er nog wel eens door. Intussen is 70.000 eeuwen meer dan genoeg om voor te zorgen.' Het klonk niet helemaal overtuigend.

'Wat gebeurt er met Eeuwigheid na de 150.000e?' vroeg Cooper.

Harlan zuchtte. Klaarblijkelijk lukte het niet van onderwerp te veranderen. 'Niets,' zei hij. 'Er zijn sectorkantoren, maar na de eeuwen 70.000 zijn daar nergens Eeuwigers. De sectoren lopen miljoenen jaren door tot alle leven verdwenen is en nog verder, tot de zon een nova wordt en ook daar nog voorbij. Er is geen eind aan Eeuwigheid. Daarom heet het Eeuwigheid.'

'Dus de zon wórdt een nova dan?'

'Jazeker. Eeuwigheid zou niet kunnen bestaan als dat niet zo was. Sol Nova is onze krachtbron. Zeg, weet je wel hoeveel energie er nodig is om een Tijdveld op te zetten? Het eerste veld van Mallansohn duurde twee seconden van het uiterste neertijds tot het uiterste optijds, en het was net groot genoeg om een luciferkop te bevatten, en dat kostte alle energie die een atoomgenerator in één dag produceerde. Het duurde bijna honderd jaar om een haardun Tijdveld te maken dat ver genoeg optijds kwam om de stralingskracht van Sol Nova op te vangen, zodat er een veld opgezet kon worden dat groot genoeg was om een mens te bevatten.'

Cooper zuchtte. 'Ik wilde wel dat we zo ver waren dat ik geen vergelijkingen en veldmechanica meer hoefde te leren en dat ze met wat interessanters kwamen aandragen. Als ik in de tijd van Mallansohn geleefd had-'

'Dan zou je daar niets van geleerd hebben. Hij leefde in de 24e, maar Eeuwigheid begon pas laat in de 27e. Het Tijdveld uitvinden is nog wat anders dan Eeuwigheid bouwen, weet je, en de mensen van de 24e hadden niet de stomste notie wat de betekenis was van Mallansohns uitvinding.'

'Was hij dan zijn tijd vooruit?'

'Heel ver. Hij heeft niet alleen het Tijdveld uitgevonden, maar ook de grondverhoudingen beschreven die Eeuwigheid mogelijk maken en bijna alle mogelijkheden ervan voorspeld, op de werkelijkheidsverandering na dan. En vrij nauwkeurig ook... Maar ik denk dat we nu stilstaan, Cooper. Ga je gang.'

Ze stapten uit'.


Nog nooit eerder had Harlan Eerste rekenaar Laban Twissell boos gezien. Men zei altijd dat hij geen gevoelens kon hebben, dat hij een zielloos meubelstuk van Eeuwigheidwas, zozeer dat hij vergeten was in welke eeuw precies zijn honktijd was. Er werd gezegd dat toen hij jong was, zijn hart verschrompeld was en vervangen door een zakrekentuig, net zo een als hij altijd bij zich droeg. Twissell deed geen moeite om zulke geruchten tegen te spreken. De meeste mensen geloofden eigenlijk dat hij zelf dacht dat het waar was.

Dus toen Harlan boog voor de kracht van de woedende storm die hem trof, had hij in zijn gedachten nog een plekje over om verbaasd te zijn over het feit dat Twissell boosheid tot uiting kon brengen. Hij vroeg zich af of Twissell, als hij straks weer gekalmeerd was, zich vernederd zou voelen bij het besef dat zijn rekentuighart hem verraden had, door te laten blijken dat het gewoon maar een armzalig ding was van spieren en kleppen, onderworpen aan de grillen der emoties.

Twissell zei onder meer met zijn oude kraakstem: 'Vadertje Tijd! Zit jij in de Tijdenraad, jongeman? Heb jij het hier voor 't zeggen? Ga je mij vertellen wat ik doen moet, of zal ik jou vertellen wat jij doen moet? Organiseer jij hier in de sector de buistochtjes? Moeten we allemaal bij jou toestemming komen vragen?' Nu en dan onderbrak hij zichzelf om 'Geef antwoord!' te roepen en ging dan weer door met Harlan vragen naar het hoofd te gooien.

Aan het eind zei hij: 'Als je nog een keer van die kuren krijgt dan mag je de waterleiding gaan repareren - en voorgoed. Heb je me begrepen?!'

Harlan, bleek doordat hij het steeds pijnlijker vond worden, zei: 'Niemand heeft me ooit gezegd dat Jonkie Cooper niet met de buis mee mocht.'

Die verklaring was olie op het vuur. 'Wat is een dubbele ontkenning voor verontschuldiging, jongeman? Niemand heeft je gezegd hem niet dronken te voeren. Niemand heeft je gezegd hem niet kaal te scheren. Niemand heeft je gezegd hem niet met een zakmes de oren af te snijden. Vadertje Tijd, jongeman, wat hebben ze wél gezegd dat je met hem moest doen?!'

'Ik moest hem primitieve geschiedenis leren.'

'Doe dat dan. En doe niets anders dan dat.' Twissell liet zijn sigaret op de grond vallen en vertrapte hem zo woest als was het de kop van zijn doodsvijand.

'Ik zou even willen opmerken, Rekenaar,' zei Harlan, 'dat in de huidige werkelijkheid vele eeuwen in een of meer opzichten enige gelijkenis vertonen met bepaalde periodes uit de primitieve geschiedenis. Het was mijn bedoeling om hem mee te nemen naar die tijden, natuurlijk streng volgens de ruimte-tijdkaart, bij wijze van excursie.'

'Wat? Hoor eens, uilskuiken, komt het niet bij je op om mij ooit ergens toestemming voor te vragen? Daar komt niks van in. Geef hem gewoon maar primitieve geschiedenis. Geen uitstapjes. Ook geen laboratoriumexperimenten. Straks ga je de werkelijkheid nog veranderen om hem te laten zien hoe dat gaat!'

Harlan likte met zijn droge tong over zijn droge lippen, mompelde beledigd dat hij het begrepen had en mocht tenslotte gaan.

Het kostte hem weken voor hij een beetje over zijn gekwetste gevoelens heen was.