2 - Waarnemer

Harlan stond bij de poort naar Tijd en dacht op een nieuwe manier over zichzelf. Eens was het heel eenvoudig geweest. Er bestonden dingen als idealen, of tenminste leuzen volgens welke en waarvoor je kon leven. Ieder stadium in het bestaan van een Eeuwiger had zijn zin. Hoe begonnen de Grondbeginselen toch weer?

'Het bestaan van een Eeuwiger kan onderverdeeld worden in vier periodes...'

Dat bleek allemaal prima te werken, maar toch was voor hem alles anders geworden, en wat eenmaal kapot was kon niet meer heel gemaakt worden. Toch had hij getrouw alle vier de onderdelen van het Eeuwigersbestaan doorlopen. Eerst was er die periode van vijftien jaar waarin hij helemaal geen Eeuwiger was, maar een Tijdbewoner. Enkel een menselijk wezen uit Tijd, een Tijdling, kon een Eeuwiger worden, niemand kon als zodanig geboren worden.

Op zijn vijftiende was hij uitgekozen met een nauwgezette afval- en schiftingsprocedure; van de aard daarvan had hij toentertijd geen idee. Hij werd meegenomen achter de voorhang van Eeuwigheid, na een laatste angstige afscheid van de familie. (Toen al was hem duidelijk gemaakt dat hij, wat er ook zou gebeuren, nooit terug zou komen. De ware reden daarvoor zou hij pas veel later te horen krijgen.)

Eenmaal binnen Eeuwigheid bracht hij tien jaar door op school als Jonkie en slaagde, zodat hij aan zijn derde periode, als Waarnemer, beginnen kon. Pas daarna werd hij Specialist en echt Eeuwiger, het vierde en laatste deel van het Eeuwigersbestaan. Tijdling, Jonkie, Waarnemer, Specialist.

Hij was daar allemaal gladjes doorheen gegaan. Met succes mocht hij wel zeggen. Harlan herinnerde zich nog zo duidelijk het moment dat ze Jonkie-af werden, het moment dat ze onafhankelijk lid werden van Eeuwigheid, het moment waarop ze ook zonder nog gespecialiseerd te zijn wettelijk de titel Eeuwiger mochten dragen.

Hij herinnerde het zich. Van school af, geen Jonkie meer; hij stond met de vijf anderen die samen met hem de opleiding volbracht hadden, met zijn handen op zijn rug in elkaar geklemd, de benen ietsje uit elkaar, de blik recht naar voor te luisteren.

Pedagoog Yarrow sprak hen toe van achter een bureau. Harlan kon zich Yarrow nog levendig voorstellen: een kleine vitale man met warrig rossig haar, onderarmen met sproeten en een verloren blik in zijn ogen. (Dat was niet ongewoon, zo'n verloren blik in de ogen van een Eeuwiger: het losraken van thuis, van zijn wortels; het verlangen naar die éne eeuw waar hij nooit meer zou komen, een verlangen dat hij niet wilde of kon toegeven.)Wat hij precies zei kon Harlan zich natuurlijk niet meer voor de geest halen, maar de inhoud van zijn woorden wist hij nog goed. Wat Yarrow gezegd had kwam hierop neer: 'Nu worden jullie Waarnemer. Het is geen functie waar tegenop gezien wordt. Specialisten beschouwen het als een onvolwassen baantje. Misschien jullie Eeuwigers ook.' (Hierna zweeg hij opzettelijk even om al die mannen de kans te geven hun rug te strekken en verrukt te zijn van trots over dat woord.) 'Als dat zo is, ben je een dwaas die niet verdient Waarnemer te zijn.

De Rekenaars hadden niets te berekenen, de Levensplanners geen levens te plannen, de Sociologen geen samenlevingen te profileren, geen enkele Specialist had iets te doen als er geen Waarnemers waren. Ik weet wel dat jullie dit eerder hebt horen zeggen, maar ik wil dat jullie je daar in je geest scherp en helder van bewust bent.

Jullie jongemannen zullen uitzwermen in Tijd onder de moeilijkste omstandigheden, om de feiten mee te brengen. Kille objectieve feiten, niet gekleurd door je mening of voorkeur, begrijp je. Feiten die nauwkeurig genoeg zijn om in het rekentuig ingevoerd te worden. Feiten die hard genoeg zijn dat de samenlevingsvergelijkingen ervoor gelden. Feiten die eerlijk genoeg zijn om een uitgangspunt te vormen voor werkelijkheidsveranderingen.

En jullie moeten ook hieraan denken: je tijd als Waarnemer is niet iets waar je zo snel en onopvallend mogelijk doorheen moet zien te komen. Juist als Waarnemer moet je je sporen verdienen. Niet wat je op school gedaan hebt, maar wat je als Waarnemer doet zal bepalend zijn voor je specialisme en hoe ver je het daarin zult schoppen. Eeuwigers, dit wordt jullie hogere opleiding, en als je tekortschiet, zelfs al is het in geringe mate, dan kom je bij Onderhoud, ongeacht hoe schitterend je mogelijkheden nu lijken. - Meer heb ik niet te zeggen.'

Hij had ze allemaal de hand gedrukt en Harlan was ernstig geweest, toegewijd, trots in zijn overtuiging, dat van alle voorrechten die je als Eeuwiger had, het recht om verantwoordelijkheid op je te nemen voor het geluk van alle menselijke wezens die binnen bereik van Eeuwigheid waren of ooit zouden komen, het grootste voorrecht was. En hij had diep ontzag voor zichzelf gehad.

Harlans eerste opdrachten waren klein en hij kreeg duidelijke aanwijzingen, maar zijn bekwaamheid werd gescherpt op de wetsteen van de ervaring, in tien eeuwen, door tien werkelijkheidsveranderingen.In zijn vijfde jaar als Waarnemer kreeg hij de rang van Eerste waarnemer en werd gedetacheerd in de 482e. Voor het eerst zou hij zonder toezicht werken en het besef daarvan maakte hem ietwat onzeker toen hij zich voor het eerst meldde bij de Rekenaar die aan het hoofd van die sectorgroep stond.

Dat was Adjunct-rekenaar Hobbe Finge wiens samengeknepen, wantrouwige mond helemaal niet stond in zo'n gezicht als het zijne. Hij had een ronde knopneus en dikke bolle wangen. Er moest alleen wat rood op en wat plukjes wit haar, en hij was omgetoverd in het evenbeeld van Sinterklaas uit de primitieve mythe.

(Of de Kerstman. Harlan kende beide benamingen. Hij betwijfelde of één op de honderdduizend Eeuwigers ooit een van beide gehoord had. Harlan had een heimelijke, verlegen trots om dit soort obscure kennis. Vanaf zijn eerste schooljaren had hij primitieve geschiedenis als stokpaardje gehad en Pedagoog Yarrow had hem hierin aangemoedigd. Harlan was echt gek geworden op die curieuze, verdorven eeuwen die niet alleen voor het begin van Eeuwigheid in de 27e lagen, maar zelfs nog voor de uitvinding van het Tijdveld zelf in de 24e.

Bij zijn studie had hij oude boeken en tijdschriften gebruikt. Hij was zelfs ver neertijds gereisd als hij daar verlof voor kreeg, naar de eerste eeuwen van Eeuwigheid, om betere bronnen te raadplegen. In meer dan vijftien jaar was het hem gelukt een heel bijzonder eigen bibliotheekje in te richten van bijna uitsluitend exemplaren in druk-op-papier. Daar was een boek bij van een man die H. G. Wells heette en een ander van een zekere W. Shakespeare, een stel haveloze geschiedenisboeken. Maar het mooist van al was een volledige reeks gebonden jaargangen van een primitief nieuwsweekblad, die onbehoorlijk veel ruimte in beslag namen maar die hij uit een soort nostalgie onmogelijk op microfilm kon zetten.

Van tijd tot tijd verloor hij zich in een wereld waar het leven het leven was en de dood de dood, waar een mens onherroepelijke beslissingen nam, waar het kwaad niet voorkomen kon worden en het goede niet bevorderd; en de Slag bij Waterloo was, eenmaal verloren, voorgoed verloren. Hij had zelfs een papiertje met een gedicht - hij was er heel zuinig op - waarin stond dat een bewegende vinger die eenmaal iets geschreven had, er nooit toe verlokt kon worden het weer ongeschreven te maken.

En dan was het moeilijk en bijna schokkend om met zijn gedachten weer in Eeuwigheid terug te komen, in een wereld waar de werkelijkheid iets buigzaams en veranderlijks was, iets dat mensen als hij in de holte van hun hand konden houden en in een betere vorm kneden.)

Het beeld van Sinterklaas viel aan scherven toen Hobbe Finge op vlotte, zakelijke toon tegen hem begon te praten. 'Je kunt morgenochtend beginnen met een gewone doorlichting van de huidige werkelijkheid. Het moet goed gebeuren, degelijk en bondig. Van laksheid moet ik niets hebben. Je eerste ruimte-tijdkaart zal morgenvroeg voor je klaarliggen. Begrepen?'

'Ja, Rekenaar,' zei Harlan. Hij merkte meteen al dat hij en Adjunct-rekenaar Hobbe Finge samen niet best op konden schieten, en dat vond hij jammer.

De volgende morgen kreeg Harlan zijn kaart met de gecompliceerde ponspatronen zoals die uit de telbatterij kwam. Hij gebruikte zijn zakaflezer om ze in Standaard Intertijds te vertalen, uit vrees om helemaal in het begin ook maar het geringste foutje te maken. Hij was natuurlijk wel zo ver dat hij de ponsingen rechtstreeks kon aflezen.Op de kaart stond waar en wanneer hij in de wereld van de 482e eeuw mocht komen en waar niet, wat hij wel mocht doen en wat niet, en wat hij tegen elke prijs moest vermijden. Hij mocht enkel op die tijden en plaatsen indringen waar dit de werkelijkheid niet in gevaar zou brengen.

Voor hem was de 482e geen prettige eeuw. Hij leek absoluut niet op zijn strenge en conformistische honktijd. Het was een tijd zonder ethiek of principes zoals hij die kende. Er heersten genotzucht, materialisme en een onmiskenbaar matriarchaat. Het was de enige tijd (dat was hij in de kronieken heel nauwkeurig nagegaan) waarin de buitenlijfelijke geboorte in zwang was; op het hoogtepunt brachten veertig procent van de vrouwen kinderen voort door domweg een bevruchte eicel af te leveren aan de broederij. Het huwelijk werd gesloten en verbroken door onderlinge overeenstemming en werd wettelijk enkel gezien als een persoonlijke afspraak zonder bindende kracht. De voortplanting hoorde duidelijk niet meer tot de maatschappelijke functies van een huwelijk, en een verbintenis met voortplanting als doel werd gesloten op zuiver eugenetische gronden.

Harlan vond dat deze samenleving op honderd manieren ziek was en hij keek dus met verlangen uit naar een werkelijkheidsverandering. Meer dan eens overkwam het hem, dat zijn aanwezigheid in die eeuw als mens uit een andere tijd de kans bood, een vertakking in de geschiedenis te veroorzaken. Als zijn binnendringen maar verstorend genoeg werkte op een of ander kritiek punt zou een andere mogelijkheidstak werkelijkheid worden, een tak waarin miljoenen op genot beluste vrouwen veranderd zouden blijken in echte moeders met een kuis gemoed. Ze zouden in een andere werkelijkheid zijn met alle herinneringen die erbij hoorden en niet weten, of dromen, of vermoeden, dat ze ooit iets anders geweest waren.

Jammer genoeg moest hij daarvoor de op de tijd-ruimte-kaart gestelde grenzen overschrijden en dat was iets ondenkbaars. En al was dat niet zo geweest, zomaar de grenzen overschrijden kon de werkelijkheid op alle mogelijke manieren veranderen. Dat kon het nog erger maken. Slechts zorgvuldige analyse en berekening konden tot een juiste werkelijkheidsverandering leiden.

Ongeacht zijn persoonlijke opvattingen bleef Harlan een Waarnemer, en de ideale Waarnemer was alleen een samenstel van zintuiglijk gevoelige zenuwen, verbonden met een rapporteermechaniek. Tussen waarneming en rapport mochten geen emoties komen. In dat opzicht waren Harlans rapporten toonbeelden van volmaaktheid.

Na zijn tweede weekrapport riep Adjunct-rekenaar Finge hem bij zich. 'Proficiat, Waarnemer,' zei hij met een stem zonder enige warmte, 'met je overzichtelijke en heldere rapporten. Maar wat denk je écht?'

Harlan probeerde zich eruit te redden met een gezicht, zo uitdrukkingloos als was het moeizaam gekerfd uit origineel 95e-eeuws hout. 'Over deze dingen denk ik niet zelf,' zei hij.

'Kom nou toch. Jij bent van de 95e en we weten allebei wat dat beduidt. Deze eeuw móét je wel dwars zitten.'

Harlan haalde zijn schouders op. 'Staat er iets in mijn rapport waaraan u denkt te zien dat er mij iets dwars zit?'

Dat was op het randje van onbeschaamdheid en dat bleek uit het feit dat Finge met zijn kortgeknipte nagels op het bureaublad trommelde. 'Geef antwoord op mijn vraag,' zei Finge.

'Maatschappelijk gezien gaat deze eeuw in vele opzichten tot een uiterste,' zei Harlan. 'De laatste drie werkelijkheidsveranderingen in de omtijd hebben dat nog verergerd. Ik veronderstel dat dit uiteindelijk toch rechtgetrokken zal moeten worden. Uitersten zijn nooit gezond.'

'Je hebt dus de moeite genomen de eerdere werkelijkheden van deze eeuw na te gaan.'

'Als Waarnemer moet ik alle ter zake doende feiten nagaan.'

De stand was gelijk. Harlan had vanzelfsprekend het recht en de plicht om de feiten na te lopen en Finge moest dat weten. Alle eeuwen werden aanhoudend geraakt door werkelijkheidsveranderingen. De meest nauwgezette waarneming was niet lang geldig als hij niet gecontroleerd werd. In Eeuwigheid was het de vaste gang van zaken dat er in alle eeuwen constant werd waargenomen. En om goed waar te nemen moesten niet alleen de feiten van de huidige werkelijkheid, maar ook hun verband met die van eerdere werkelijkheden naar voren kunnen komen.

Toch leek het Harlan duidelijk dat dit niet zomaar een pesterijtje van Finge was, dit peilen van de mening van de Waarnemer. Finge leek echt vijandig.

Een andere keer zei Finge tegen Harlan, na diens kantoortje binnen te zijn komen vallen: 'Je rapporten maken een heel goede indruk bij de Tijdenraad.'

Harlan zweeg onzeker, en mompelde toen: 'Dank u wel.'

'Ze zijn het er allemaal over eens dat je blijk geeft van een ongewone diepgaandheid.'

'Ik doe mijn best.'

Opeens vroeg Finge: 'Ben je ooit in contact geweest met Eerste rekenaar Twissell?'

'Rekenaar Twissell?' Harlans ogen werden groot. 'Nee, meneer. Waarom vraagt u dat?'

'Hij schijnt bijzónder belang te stellen in je rapporten.' De bolle wangen van Finge hingen gemelijk neer en hij veranderde van onderwerp. 'Mij schijnt het toe dat je zélf een mening hebt ontwikkeld, een visie op de geschiedenis.'

Harlan kwam sterk in de verleiding. IJdelheid bond de strijd aan met voorzichtigheid - en won. 'Ik heb primitieve geschiedenis gestudeerd, meneer.'

'Primitieve geschiedenis? Op school?'

'Dat niet precies, Rekenaar, maar zélf. Het is mijn... hobby. Het is zoiets als de geschiedenis bekijken in stilstand, stijf bevroren! Je kunt hem in detail bestuderen, terwijl de eeuwen van Eeuwigheid altijd in verandering zijn.' Bij de gedachte eraan werd hij een beetje warmer. 'Net of je een aantal opnamen uit een boekfilm haalt en ze een voor een heel precies bestudeert. Dan vind je een heleboel dat je niet zou zien als je de lopende film bekijkt. Ik denk dat ik er bij mijn werk heel veel aan heb.'

Finge keek hem even verbaasd aan, zijn ogen verwijdden zich een beetje en zonder verder nog iets te zeggen vertrok hij weer.

Sedertdien begon hij nu en dan weleens over primitieve geschiedenis, en hoorde zonder een bepaalde uitdrukking op zijn bolle gezicht Harlans onwillige commentaar aan.

Harlan wist niet goed of hij die hele affaire moest betreuren of hem zien als een manier om zijn aparte vaardigheid ten nutte te maken. Hij besloot tot het eerste toen Finge hem op een dag in gang A was tegengekomen en onverwachts had gezegd, zo luid dat anderen het hoorden: 'Grote Tijd, Harlan, lach jij nou nooit eens?' Toen drong het in een klap tot Harlan door dat de man hem haatte. Sinds die dag was zijn eigen gevoel tegenover Finge een soort afkeer.

In drie maanden rondsnuffelen door de 482e had Harlan het meeste wat de moeite waard was wel gehad, en toen hij plotseling op Finge's kantoor werd geroepen verraste hem dat niet. Hij verwachtte een overplaatsing. Zijn samenvattend slotrapport was al dagen in de maak. De 482e wilde heel graag meer geweven stoffen op cellulosebasis exporteren naar ontboste eeuwen zoals de 1174e, maar wilde in ruil geen gerookte vis. Er was een lange lijst van dergelijke zaken, in een zinnige volgorde en met bijbehorende analyse op een rij gezet. De opzet van dit rapport nam hij mee.

Maar over de 482e werd niet gerept. In plaats daarvan stelde Finge hem voor aan een verweerd, rimpelig mannetje met maar een beetje wit haar en een kaboutergezicht waarop het hele gesprek lang een glimlach geplakt zat. Die leek nu eens aandachtig en dan weer goedmoedig, maar geen moment verdween hij helemaal. Tussen twee geelgevlekte vingers hield hij een brandende sigaret.

Harlan had nog nooit tevoren een sigaret gezien, anders had hij ook meer op de man gelet en minder op het rookstaafje, en was hij beter voorbereid geweest toen Finge hem voorstelde. 'Eerste rekenaar Twissell,' zei Finge, 'dit is Waarnemer Andrew Harlan.'

Harlans ogen schoten opeens van de sigaret van het mannetje naar zijn gezicht.

'Dag jongeman,' zei Eerste rekenaar Twissell met een hoge stem. 'Jij bent dus degene die die uitstekende rapporten schrijft?'

Harlan wist niet wat te zeggen. Laban Twissell was legendarisch, een levende mythe. Laban Twissell was iemand die hij meteen had moeten herkennen. Hij was de grootste Rekenaar van Eeuwigheid, met andere woorden, hij was de belangrijkste levende Eeuwiger. Hij was het hoofd van de Tijdenraad. Hij had meer werkelijkheidsveranderingen teweeggebracht dan wie ook in de geschiedenis van Eeuwigheid. Hij was... Hij had...

Harlan was totaal van zijn stuk. Hij knikte met een dwaze grijns en zei geen woord.

Twissell bracht de sigaret naar zijn lippen, nam snel een trekje en haalde hem weer weg. 'Laat ons alleen, Finge. Ik wil met de jongeman praten.'

Finge stond op, mompelde wat en ging de deur uit.

'Het lijkt wel of je nerveus bent, jongeman,' zei Twissell. 'Je hoeft je nergens zenuwachtig over te maken.'

Maar het was schokkend, Twissell zomaar te ontmoeten. Het is altijd ontstellend om te ontdekken dat iemand die je als een reus beschouwt, in feite nog geen een meter vijfenzestig lang is. Kon er achter zo'n wijkend kaalglad voorhoofd het brein van een genie schuilgaan? Was het scherpe intelligentie of enkel goedmoedigheid die straalde uit de oogjes, omsloten door duizend rimpeltjes?

Harlan wist niet wat hij moest denken. Het leek wel of de sigaret het beetje begrip dat hij bijeen kon schrapen weer verhulde. Hij trok zichtbaar met zijn ogen toen een wolkje rook in zijn gezicht kwam.

Twissells ogen vernauwden zich als trachtte hij door de rooknevel heen te dringen en zei in ttende-millennia dialect, met een afschuwelijk accent: 'Foel jij jou peter als ik praat in jouws tialekt, jong?'

Harlan stond op het punt in hysterisch gelach los te barsten. 'Ik spreek heel goed Standaard Intertijds, meneer,' zei hij aandachtig. Hij sprak in het Intertijds dat hij en alle Eeuwigers om hem heen altijd gebruikt hadden, vanaf hun eerste maand in Eeuwigheid.

'Onsin,' zei Twissell autoritair, 'aan Intertijts hep ik geen pootschap. Mijns tientmillenniaas is het peste fan het peste.'

Harlan dacht dat het wel veertig jaar geleden moest zijn dat Twissell tertijdse dialecten had moeten spreken.

Maar Twissell had het hem nu naar zijn eigen mening goed genoeg onder de neus gewreven; hij bleek weer over te gaan op Intertijds en dat bleef verder zo. 'Ik zou je wel een sigaret aanbieden,' zei hij, 'maar je rookt vast niet. Bijna nergens in de geschiedenis staat men goedkeurend tegenover roken. Goede sigaretten worden eigenlijk enkel gemaakt in de 72e, en de mijne worden speciaal van daar geïmporteerd. Ik vertel het je maar, voor het geval je ooit gaat roken. Het is allemaal heel treurig. Vorige week zat ik twee dagen vast in de 123e. Niet roken. Zelfs niet in de sector van Eeuwigheid van de 123e, bedoel ik. De Eeuwigers daar hebben die tertijdse afkeer overgenomen. Als ik een sigaret had opgestoken hadden ze gedacht dat de wereld verging. Ik denk weleens dat ik één grote werkelijkheidsverandering zou willen uitvlooien om alle rooktaboes uit alle eeuwen weg te vagen. Maar zo'n werkelijkheidsverandering veroorzaakt oorlogen in de 58e of slavernij in de 1000e. Het is altijd wat.'

Eerst maakte het Harlan in de war en toen werd hij nieuwsgierig. Achter dat onbenullige gebabbel moest iets verborgen zitten. Hij had het gevoel dat zijn keel een beetje dicht zat. 'Mag ik u vragen waarom u mij bent komen opzoeken, meneer?' vroeg hij.

'Ik vind je rapporten heel goed, jongeman.'

Er kwam een verhulde vreugdeglans in Harlans ogen, maar een glimlach bleef uit. 'Dank u wel, meneer.'

'Ze hebben iets artistieks. Je hebt een goede intuïtie, een sterk gevoel. Ik denk dat ik weet wat jouw plaats is in Eeuwigheid, en die plaats kom ik je nu aanbieden.'

Dit kan ik niet geloven, dacht Harlan. Hij zorgde dat zijn stem niet triomfantelijk klonk. 'Ik voel me heel vereerd, meneer,' zei hij.

Waarop Eerste rekenaar Twissell, wiens sigaret net op was, met een ondoorzichtige vingervlugheidstruc een nieuwe te voorschijn toverde in zijn linkerhand en hem opstak. 'Om Tijdswil, jongen,' zei hij tussen twee trekken door, 'je praat alsof je de zinnen van buiten geleerd hebt. Heel vereerd. Geleuter, flauwekul, gezeikzever. Zeg gewoon ronduit wat je voelt. Je bent blij, hè?'

'Ja, meneer,' zei Harlan, op zijn hoede.

'Goed. Dat moet ook. Wat zou je ervan zeggen om Technicus te worden?'

'Technicus!' riep Harlan en sprong van zijn stoel.

'Ga zitten, ga zitten. Het schijnt je te verrassen.'

'Ik had niet gedacht dat ik Technicus zou worden, Rekenaar Twissell.'

'Nee,' zei Twissell droog, 'dat denken ze nooit. Alles verwachten ze, behalve dat. Toch zijn Technici moeilijk te vinden, en er is altijd vraag naar. Er is in Eeuwigheid niet één sector die vindt dat ze er genoeg hebben.'

'Ik denk niet dat ik er geschikt voor ben.'

'Je bedoelt dat je niet geschikt bent om een baantje te nemen met problemen. Alle Tijd! Als je zo verknocht bent aan Eeuwigheid - en dat ben je, denk ik - dan kan je dat niet schelen. Nou, de gekken lopen om je heen en je zult je buitengesloten voelen. Daar raak je wel aan gewend. En je zult de voldoening smaken dat je weet dat je nodig bent, hard nodig bent. Voor mij.'

'Voor u, meneer? Speciaal voor u?'

'Ja.' Er kwam iets sluws in de glimlach van de oude man. 'Je wordt niet zomaar een Technicus. Je wordt mijn persoonlijke Technicus. Je krijgt een bijzondere positie. Nou, wat vind je daarvan?'

'Ik weet het niet, meneer,' zei Harlan. 'Misschien voldoe ik niet.'

Twissell schudde gedecideerd zijn hoofd. 'Ik heb je nodig.' Jou heb ik nodig. Door je rapporten ben ik er zeker van dat jij bezit wat ik ginds nodig heb.' Hij tikte snel op zijn voorhoofd met zijn wijsvinger, de nagel vol ribbeltjes. 'Als Jonkie kreeg je een goede beoordeling; de sectoren waarvoor je waarnemingen hebt gedaan hebben een gunstig rapport uitgebracht. En Finge's rapport tenslotte was het best van al.'

Harlan was oprecht verbijsterd. 'Heeft Rekenaar Finge een gunstig rapport over mij uitgebracht?'

'Had je dat niet verwacht?'

'Ik... ik weet niet.'

'Nou, jongeman, ik heb ook niet gezegd dat het gunstig was. In feite was Finge's rapport heel ongunstig. Zijn advies luidde dat je ontheven zou moeten worden van alle taken die verband houden met werkelijkheidsveranderingen. Hij opperde dat je alleen bij Onderhoud geen kwaad kon.'

Harlan werd rood. 'Wat had hij voor redenen om dat te zeggen, meneer?'

'Je schijnt er een hobby op na te houden, jongen. Je bent geïnteresseerd in primitieve geschiedenis, hè?' Hij maakte een breed gebaar met zijn sigaret en Harlan, die zijn boosheid vergat om weer meester te worden over zijn adem, kreeg een wolk rook binnen en begon machteloos te kuchen.

Twissel keek welwillend toe bij de hoestbui van de jonge Waarnemer en zei: 'Ja toch?'

'Rekenaar Finge had het recht niet-' begon Harlan.

'Kom kom. Ik heb je gezegd wat er in het rapport stond omdat dit te maken heeft met het doel waar ik je het hardst voor nodig heb. Het was ook een geheim rapport, en je moet vergeten dat ik je gezegd heb wat erin stond. Voorgoed, jongeman.'

'Maar waarom zou ik geen belangstelling mogen hebben voor primitieve geschiedenis?'

'Finge is van mening dat je belangstelling daarvoor blijk geeft van een sterk Tijdverlangen. Begrijp je me, jongeman?'

Hij begreep het. Psychiatrische termen kwamen je vanzelf aangewaaid, en vooral dié term. Alle leden van Eeuwigheid hadden, zo werd verondersteld, een sterke drang - extra sterk omdat hij in al zijn uitingsvormen van hogerhand werd onderdrukt - om terug te gaan, niet per se naar de eigen tijd, maar dan toch naar een of andere bepaalde tijd; om deel te gaan uitmaken van een eeuw in plaats van voorgoed door de eeuwen heen te blijven dwalen. Bij de meeste Eeuwigers bleef die drang natuurlijk veilig in het onderbewuste verborgen.

'Ik kan niet geloven dat dat het geval is,' zei Harlan.'

Ik ook niet. Ik denk eerder dat je hobby interessant en nuttig is. Ik zei al, daarvoor heb ik jou nodig. Ik zal een Jonkie bij je brengen en ik wil dat je hem alles leert wat je weet en wat je nog te weten kunt komen over primitieve geschiedenis. Intussen moet je ook mijn vaste Technicus zijn. Over een paar dagen begin je. Kun je daarmee akkoord gaan?'

Akkoord - om officieel toestemming te krijgen alles te leren wat hij maar kon over de tijd vóór Eeuwigheid? Om persoonlijk te werken met de grootste Eeuwiger van allemaal? Onder die omstandigheden werd zelfs het nare feit dat hij de positie van Technicus zou bekleden draaglijk.

Maar toch liet zijn voorzichtigheid hem niet helemaal in de steek. 'Als het nodig is voor het welzijn van Eeuwigheid, meneer-' zei hij.

'Voor het welzijn van Eeuwigheid?' riep de koboldachtige Rekenaar, plotseling opgewonden. Hij gooide zijn sigarette-peukje zo hard weg dat het de tegenoverliggende wand raakte en terugketste met een regen van vonkjes. 'Ik heb je nodig voor het bestaan van Eeuwigheid.'