Het kwam hard aan en hij probeerde dat niet te laten merken. De Solariers beschouwden eikaars prive-leven vermoedelijk als onschendbaar. Vragen naar een huwelijk of naar kinderen getuigde van slechte smaak. Hij veronderstelde dat er dan ook wel een chronische ruzie tussen man en vrouw kon zijn waarover nieuwsgierigheid al evenzeer verboden was.

Maar ook als er een moord was gepleegd? Zou niemand de brutaliteit hebben om de verdachte te vragen of ze wel eens ruzie had met haar man? Of om het ter sprake te brengen als ze er toevallig vanaf wisten? Leebig had dat dan nu gedaan, in elk geval. Baley zei: 'Waar gingen die ruzies over?' 'Vraagt u dat liever aan haar.'

Dat moest hij inderdaad maar liever doen, dacht Baley. Houterig stond hij op. 'Ik dank u, dr. Leebig, voor uw medewerking. Misschien heb ik later uw hulp nog nodig. Ik hoop dat u bereikbaar blijft.'

'Uitgekeken,' zei Leebig en samen met de hoek van zijn kamer verdween hij abrupt.

Voor de eerste keer ontdekte Baley dat hij er geen bezwaar tegen had met een vliegtuig door de open ruimte te reizen. Helemaal geen bezwaar. Het was bijna alsof hij in zijn element was.

Hij dacht zelfs niet aan de Aarde en aan Jessie. Hij was nog maar een paar weken van de Aarde weg en toch hadden het even goed jaren kunnen zijn. Op Solarie was hij nauwelijks drie dagen en toch leek het hem alsof het nooit anders was geweest.

Hoe snel kon een mens zich aanpassen aan een nachtmerrie? Of was het Gladia. Hij zou haar binnenkort zien, niet bekijken. Gaf dat hem zelfvertrouwen en dat merkwaardige gevoel dat deels bestond uit een gespannen verwachting en voor een deel uit bezorgdheid? Zou ze het kunnen verdragen? vroeg hij zich af. Of zou zij een paar ogenblikken wegglippen, zich verontschuldigend zoals Quemot had gedaan?

Toen hij binnenkwam stond zij aan het andere eind van een lange kamer. Zij had bijna een impressionistische afbeelding van zichzelf kunnen zijn, zo was zij tot haar essentie teruggebracht. Haar lippen waren bleekrood, haar wenkbrauwen iets gepenseeld, haar oorlelletjes even blauw aangezet. Afgezien daarvan, had zij niets met haar gezicht gedaan. Zij zag er bleek uit, een beetje bang, en heel jong. Haar donkerblonde haar was strak naar achter gekamd en haar grijsblauwe ogen stonden wat verlegen. Haar jurk was van een blauw, zo donker dat het bijna zwart was, met een smalle witte bies die aan weerszijden naar beneden krulde. Zij droeg lange mouwen, witte handschoenen, en platte schoenen. Behalve haar gezicht was er geen vierkante centimeter huid te zien. Zelfs haar nek was door een soort onopvallende plooikraag verborgen. Baley stond stil. 'Is dit dichtbij genoeg, Gladia?' Zij ademde ondiep en snel. Zij zei: 'Ik wist niet meer wat mij werkelijk te wachten stond. Het is immers net zoals kijken? Ik bedoel als je er niet bij stil staat dat het om zien gaat.'

Baley zei: 'Wat mij aangaat is het heel normaal.' 'Ja, op Aarde.' Zij sloot haar ogen. 'Soms probeer ik het me voor te stellen. Overal alleen maar massa's mensen. Je loopt op straat en er zijn er die met je meelopen en weer anderen die de andere kant op lopen. Tientallen...' 'Honderden,' zei Baley. 'Heb je ooit Aardse taferelen gezien in een boekfilm? Of een roman die zich op Aarde afspeelt?' 'Daar zijn er hier niet veel van, maar ik heb romans gezien die zich afspelen op de andere Buitenwerelden waar voortdurend gezien wordt. In een roman is het anders. Het lijkt net op multipel kijken.' 'Kussen de mensen in romans elkaar ooit?' Een verlegen blos vloog over haar gezicht. 'Dat soort lees ik niet.' 'Nooit?'

'Nou ja - er zijn altijd wel een paar smerige films in de buurt, weet je, en soms, uit nieuwsgierigheid... Ik word er werkelijk doodziek van.' 'O ja?'

Met een plotselinge levendigheid zei ze: 'Maar de Aarde is zo anders. Zo'n boel mensen. Als je loopt, Elijah, zul je denk ik zelfs wel mensen aan...aanraken. Per ongeluk, bedoel ik.'

Baley glimlachte een beetje. 'Je loopt ze zelfs per ongeluk omver.'

Hij dacht aan de massa's in de Snelwegen, die duwden en trokken en de strips op en neer wipten, en even, onontkoombaar, sloeg het heimwee door hem heen. Gladia zei: je hoeft niet helemaal daarginds te blijven staan.'

'Is het goed als ik wat dichterbij kom?'

'Ik denk van wel. Ik zal het wel zeggen als ik denk dat het wel genoeg is.'

Stap voor stap kwam Baley dichterbij, terwijl Gladia met grote ogen naar hem keek.

Plotseling zei ze: 'Zou je een paar van mijn veldkleursels willen zien?'

Baley stond drie meter bij haar vandaan. Hij stond stil en keek haar aan. Zij zag er klein en broos uit. Hij probeerde zich haar voor te stellen met iets in haar hand (wat?) dat ze woedend naar de schedel van haar man zwaaide. Hij probeerde zich haar razend van woede voor te stellen, moordzuchtig van woede en haat.

Hij moest toegeven dat het kon. Zelfs honderd pond vrouw kon een schedel verbrijzelen als zij het juiste wapen had en woest genoeg was. En Baley had moordenaressen meegemaakt (op Aarde, natuurlijk) die, in hun gewone doen, op konijntjes hadden geleken. Hij zei: 'Wat zijn veldkleursels, Gladia?' 'Een kunstvorm,' zei ze.

Baley herinnerde zich Leebigs opmerking over Gladia's kunst. Hij knikte. 'Ik zou er graag een paar zien.' 'Volg me dan.'

Baley hield zorgvuldig een afstand van drie meter aan. En dan nog was het minder dan een derde van de afstand waar Klorissa om gevraagd had.

Ze gingen een kamer binnen die straalde in het licht. In alle hoeken glansde licht van elke kleur.

Gladia keek voldaan, als een trotse bezitter. Met ogen vol verwachting keek zij naar Baley.

Baley's reactie moest aan haar verwachtingen hebben voldaan, ook al zei hij niets. Langzaam draaide hij zich om terwijl hij probeerde thuis te brengen wat hij zag, want het was alleen maar licht, zonder een enkel stoffelijk object. De brokken licht stonden op bijbehorende sokkels. Zij vormden een levende meetkunde, lijnen en bochten van kleur, samengevlochten tot een geheel terwijl ze tegelijk hun afzonderlijke karakter behielden. Geen twee kleursels leken ook maar in de verste verte op elkaar. Baley zocht naar de juiste woorden en zei: 'Wordt het nog verondersteld iets te betekenen?'

Gladia's prettige contra-alt lachte. 'Het betekent wat je maar wilt dat het betekent. Het zijn gewoon lichtvormen die je boos of blij of nieuwsgierig kunnen maken, of wat ik ook maar voelde toen ik ze maakte. Ik zou er een voor jou kunnen maken, een soort portret. Maar het zou wel niet zo goed worden omdat ik snel moet improviseren.' 'Zou je dat willen doen? Het zou me geweldig interesseren.' 'Goed,' zei ze en bijna op een holletje ging ze naar een licht-figuur in een hoek, waarbij ze hem op enkele centimeters afstand passeerde.

Zij scheen het niet op te merken.

Zij raakte iets op het voetstuk van het lichtfiguur aan en de gloed bovenop verdween zonder nog een keer op te flikkeren.

Baley stond paf en zei: 'Niet doen.'

'Het hindert niet. Ik had er toch genoeg van. Ik zal de rest tijdelijk uitdoven zodat ze me niet kunnen afleiden.' Zij opende een paneel in een van de gladde muren en bewoog een weerstand. De kleuren doofden tot iets dat nauwelijks meer te zien was.

Baley zei: 'Heb je hier geen robot voor? Voor het sluiten van de contacten?'

'Hou je mond, nou,' zei ze ongeduldig. 'Ik heb hier geen robots. Dit is van mij.' Fronsend keek zij hem aan. 'Ik ken je niet goed genoeg. Dat is het probleem.' Zij keek niet naar de sokkel, maar haar vingers rustten licht op de gladde bovenkant ervan. Alle tien vingers waren gebogen, gespannen, in afwachting.

Een vinger bewoog in een halve cirkel over de gladheid. Er groeide een streep diep geel licht die zich doorzichtig door de lucht er boven bewoog. De vinger ging een fractie terug en het licht kreeg een iets minder diepe kleur. Even keek zij ernaar. 'Dat is het wel, geloof ik. Een soort kracht zonder gewicht.' 'Jehoshaphat,' zei Baley.

"Heb ik je beledigd?' Zij tilde haar vingers op en de gele streep licht bleef eenzaam en stil staan. 'Nee, nee, helemaal niet. Maar wat is het? Hoe doe je het?' 'Dat is niet zo een twee drie uit te leggen,' zei Gladia, die peinzend naar de sokkel keek, 'vooral niet als je in aanmerking neemt dat ik het zelf niet helemaal begrijp. Het is een soort optische illusie, is mij verteld. We zetten krachtvelden op verschillende energieniveaus op. Het zijn eigenlijk uitpersingen van de hyperruimte en ze hebben helemaal niet de eigenschappen van de gewone ruimte. Het hangt van het energieniveau af welke tinten licht het menselijk oog ziet. De vormen en de kleuren ontstaan door de warmte van mijn vingers op de juist plekken op de sokkel. Er zijn alle mogelijke soorten contacten in de sokkel.' 'Je bedoelt dat als ik mijn vinger daar neer zou leggen...' Baley kwam dichterbij en Gladia maakte ruimte voor hem. Aarzelend legde hij een vingertop op de sokkel en hij voelde een zacht trillen.

'Ga verder. Beweeg je vinger, Elijah,' zei Gladia. Baley deed dat en een vuilgrijze scheut licht schoot omhoog en doorstak het gele licht. Baley trok zijn vingers onmiddellijk terug en Gladia lachte, om daar meteen weer spijt van te krijgen.

'Ik had niet moeten lachen,' zei ze. 'Het is echt erg moeilijk, zelfs voor mensen die het al vaak geprobeerd hebben.' Haar eigen hand bewoog even, te vlug voor Baley om het te kunnen volgen, en het monstrum dat hij gemaakt had verdween weer en alleen het gele licht bleef over. 'Hoe heb je dit geleerd?' vroeg Baley.

'Ik heb het gewoon net zolang geprobeerd tot ik het kon. Het is een nieuwe kunstvorm, weet je, en er zijn er maar een of twee die werkelijk weten hoe...' 'En jij bent de beste,' zei Baley somber. 'Op Solarie is iedereen of de beste of de enige, of allebei.'

'Daar hoef je niet om te lachen. Ik heb een paar sokkels geexposeerd. Ik heb tentoonstellingen gehouden.' Haar kin ging omhoog. Zij was er trots op, daar was geen twijfel aan. Zij ging verder: 'Laat ik je portret nu even afmaken.' Weer bewogen haar vingers.

Er waren weinig gebogen lijnen in de lichtvorm die onder haar manipulaties ontstond. Het was een en al scherpe hoek. En de overheersende kleur was blauw. 'Dat is de Aarde, op de een of andere manier,' zei Gladia, die op haar onderlip beet. 'Bij de Aarde denk ik altijd aan blauw. Al die mensen die maar zien en zien en zien. Kijken is meer roze. Wat vind jij ervan?'

'Jehoshaphat, ik kan me dingen niet als kleuren voorstellen.'

'O nee?' zei ze verstrooid. 'Je zegt soms 'Jehoshaphat' en dat is gewoon een kloddertje violet. Een klein fel vlekje omdat het er meestal tok uitkomt, zo.' En daar was het violette kloddertje, net naast het middelpunt. 'En dan,' zei ze, 'kan ik het zo afwerken.' En een vlakke, doffe, leigrijze kubus sprong om alles heen. Het licht binnenin scheen erdoorheen, maar afgezwakt; een beetje alsof het gevangen was gezet.

Baley werd er verdrietig van, alsof het iets was wat hem zelf omsloot, hem zelf afsneed van iets wat hij wilde. Hij zei: 'Wat betekent dat laatste?'

Gladia zei: 'Nou, de muren om je heen. Dat zit vooral in jou, de onmogelijkheid om naar buiten te gaan, de manier waarop je binnen moet blijven. Je bent daar binnen. Zie je dat dan niet?'

Baley zag het en om de een of andere reden beviel het hem niet. Hij zei: 'Die muren zijn er niet altijd. Vandaag ben ik buiten geweest.'

'O ja? En vond je het niet erg?'

Hij liet de gelegenheid om de bal terug te kaatsen niet voorbij gaan. 'Net zo erg als jij het vindt om mij te zien. Je vindt het niet prettig maar je kunt het verdragen.' Peinzend keek ze hem aan. 'Wil je nu naar buiten? Met mij? Voor een wandeling?'

Baley had de neiging om te zeggen: Jehoshaphat, nee. Zij zei: 'Ik heb nog nooit ziende met iemand gewandeld. Het is nog licht en het is goed weer.'

Baley keek naar zijn abstracte portret en zei: 'Als ik meega, zul je het grijs dan weg halen?'

Zij glimlachte en zei: 'Ik zal eens kijken hoe je je gedraagt.' Ze gingen de kamer uit en het bouwsel van licht bleef achter. En het hield Baley's ziel gevangen in het grijs van de Steden.

Baley huiverde een beetje. De lucht die zich tegen hem aan

bewoog had iets kils.

Gladia zei: 'Heb je het koud?'

'Straks was het anders,' mopperde Baley.

'Het is nu laat op de dag, maar het is niet echt koud. Wil je een jas hebben? Een van de robots kan er zo een brengen.' 'Nee. Het is wel goed zo.' Zij liepen over een smal, geplaveid pad.

Hij zei: 'Wandelde je hier altijd met dr. Leebig?' 'O nee. We liepen veel verder het veld op, waar je nog maar een enkele robot ziet werken en je de dieren kunt horen. Jij en ik zullen nu maar dicht bij huis blijven, voor het geval dat.' 'Het geval wat?'

'Nou, voor het geval je naar binnen wilt.' 'Of voor het geval dat je er genoeg van krijgt mij te zien?' T)at kan me niets schelen,' zei ze roekeloos. Boven hen was het vage geritsel van de bladeren en een alles doordringend geel en groen. In de lucht rondom hen waren scherpe, dunne kreten, en een krassend gegons, en ook schaduwen.

Hij lette vooral op de schaduwen. Een daarvan stak er voor hem uit, in de vorm van een mens, die zich in een afzichtelijke imitatie bewoog, als hij zich bewoog. Natuurlijk had Baley wel eens van schaduwen gehoord, maar in het diffuse, indirecte licht van de Steden had hij nooit bepaalde schaduwen opgemerkt.

Achter hem, wist hij, was de Solarische zon. Hij zorgde ervoor om er niet in te kijken, maar hij wist dat hij er was. De ruimte was groot, de ruimte was eenzaam, en toch trok het hem aan. Hij stelde zichzelf voor als iemand die over het wereldoppervlak liep met duizenden kilometers en lichtjaren ruimte om zich heen. Wat zou hem toch aantrekken in die eenzaamheid? Hij wilde geen eenzaamheid. Hij wilde de Aarde en de warmte en het gezelschap van de Steden, propvol mensen.

Hij was het beeld kwijt geraakt. Hij probeerde New York voor zijn ogen op te roepen, met zijn volte en zijn lawaai, en ontdekte dat er in zijn bewustzijn alleen maar plaats was voor de rust, de bewegende-lucht kilte van het oppervlak van Solarie. Zonder het eigenlijk te willen ging Baley dichter bij Gladia lopen, tot hij nauwelijks meer dan een meter bij haar vandaan was en werd zich toen bewust van haar verschrikte gezicht.

'Neem me niet kwalijk,' zei hij onmiddellijk en vergrootte de afstand weer. Hijgend zei ze: 'Al goed. Zullen we deze kant op lopen? Er zijn daar wat bloembedden die je misschien wel mooi zal vinden.'

De richting die ze aanwees lag van de zon af. Zwijgend volgde Baley haar.

Gladia zei: 'Later in het jaar zal het heerlijk zijn. Als het warm is kan ik naar het meer hollen om te gaan zwemmen, of gewoon door de velden hollen, zo snel hollen als ik maar kan tot ik blij ben dat ik kan neer vallen en stil liggen.' Zij keek omlaag naar zichzelf. 'Maar daar is dit geen kostuum voor. Met dit allemaal aan moet ik wel wandelen. Bezadigd, weet je wel.'

'Wat draag je het liefst?' vroeg Baley.

'Op zijn hoogst een beha en een broekje,' riep ze terwijl ze haar armen omhoogstak alsof zij die vrijheid in haar verbeelding al voelde. 'Soms minder. Soms alleen maar sandalen zodat je de lucht in elke porie... Oh, het spijt me. Ik heb u beledigd.'

Baley zei: 'Nee. Het geeft niet. Was dat je kostuum als je met dr. Leebig ging wandelen?'

'Dat varieerde. Het hing van het weer af. Soms droeg ik heel weinig, maar het was kijken, weet je wel. Dat begrijp je toch wel, hoop ik.'

'Ik begrijp het. En dr. Leebig? Was die ook zo licht gekleed?'

'Jothan licht gekleed?' Gladia glimlachte snel. 'O nee. Hij is altijd heel plechtig.' Zij vertrok haar gezicht tot een weinig overtuigende uitdrukking van ernst en knipoogde half, en had de essentie van Leebig zo goed te pakken dat zij Baley een waarderend gegrom ontlokte. 'Dit is zijn manier van praten,' zei zij. 'Mijn waarde Gladia, met het oog op het effect van een eersterangs potentieel op de positronische stroom...'

'Praatte hij daar met jou over? Robotiek?' 'Meestal wel. Oh, hij vat het heel ernstig op, weet je wel. Hij probeerde mij er altijd wat van bij te brengen. Hij gaf het nooit op.'

'Heb je er iets van geleerd?'

'Geen letter. Niets. Voor mij is het een grote warboel. Soms werd hij boos op me, maar als hij me een standje gaf dook ik het water in, als we in de buurt van het meer waren en spatte ik hem nat.'

'Hem nat spatten? Ik dacht dat jullie keken?' Zij lachte. 'Wat ben je me toch een Aardebewoner. Ik spatte naar waar hij in zijn eigen kamer of op zijn eigen terrein stond. Hij kon niet nat worden maar toch dook hij weg. Kijk daar eens.'

Baley keek. Ze waren een houten pad afgelopen en kwamen nu bij een open plek met in het midden een siervijver. Lage stenen muurtjes liepen door de open plek heen en braken het. Keurig gerangschikt bloeide er een overvloed van bloemen. Uit de boek-films die hij gezien had wist Baley dat het bloemen waren.

De bloemen hadden wel iets van de lichtpatronen die Gladia construeerde en Baley dacht dat zij die in de geest van bloemen maakte. Voorzichtig raakte hij er een aan en keek toen om zich heen. Rood en geel domineerden. Terwijl hij om zich heen keek ving Baley een glimp van de zon op. Onbehaaglijk zei hij: 'De zon staat laag in de hemel.'

'Het is laat in de middag,' riep Gladia naar hem. Zij was naar de vijver toe gehold en zat nu op een stenen bank die aan de rand stond. 'Kom hier,' riep zij en zij wuifde met haar hand. 'Als je niet graag op steen zit kun je blijven staan.'

Langzaam kwam Baley dichterbij.

'Komt hij elke dag zo laag?' en meteen had hij er al spijt van dat hij het gevraagd had. Als de planeet rondwentelde zou de zon zowel 's morgens en 's avonds laag in de hemel staan. Alleen 's middags zou hij hoog kunnen staan. Maar al zei hij dit tegen zich zelf, het kon het beeld dat hij een leven - lang voor ogen had gehad niet veranderen. Hij wist dat er zoiets als nacht was en hij had het zelf meegemaakt, met de dikte van een hele planeet veilig tussen mens en zon. Hij wist dat er wolken waren en een beschermend grijs dat het ergste van 'buiten' verborg. En toch, als hij aan planetaire oppervlakken dacht, was het altijd een beeld van stralend licht met een zon hoog in de hemel. Hij keek over zijn schouder, net vlug genoeg om een flits van de zon op te vangen, en vroeg zich af hoe ver weg het huis was, als hij terug zou willen. Gladia wees naar het andere eind van de stenen bank. Baley zei: 'Is dat niet wat dicht bij jou?' Zij spreidde haar kleine handen uit, met de palmen omhoog, 'ik begin eraan te wennen, werkelijk.'

Hij ging zitten, met zijn gezicht naar haar toe om niet in de zon te kijken.

Zij leunde achterover naar het water en plukte een kleine komvormige bloem, geel van buiten en met witte strepen van binnen, helemaal niet fel. Zij zei: 'Dit is een inheemse plant. De meeste bloemen hier komen oorspronkelijk van de Aarde.'

Water druppelde van de gebroken steel toen zij het voorzichtig naar Baley toereikte.

Even voorzichtig pakte Baley hem aan. 'Je hebt hem dood gemaakt,' zei hij.

'Het is maar een bloem. Er zijn er nog duizenden van.' Plotseling, voor zijn vingers de gele kom ternauwernood hadden aangeraakt, rukte ze hem weg, met vlammende ogen. 'Of wil je suggereren dat ik een mens zou kunnen doden omdat ik een bloem geplukt heb?'

Op een zachte, verzoenende toon zei Baley: 'Ik suggereerde niets. Mag ik hem eens zien?'

Baley wilde hem eigenlijk helemaal niet aanraken. Hij had in natte grond gestaan en had nog iets modderigs. Hoe konden deze mensen die zo voorzichtig waren in hun contact met Aardebewoners, en zelfs met elkaar, zo onzorgvuldig zijn in het contact met gewoon vuil?

Maar hij pakte de stengel tussen duim en wijsvinger vast en keek ernaar. De kom was gevormd uit een stuk of wat dunne stukken van een papierachtig materiaal, die zich vanuit een gemeenschappelijk centrum omhoogbogen. Binnenin was een witte, bolvormige verdikking, vochtig en omzoomd met donkere haartjes die zacht trilden in de wind. Zij zei: 'Kun je hem ruiken?'

Onmiddellijk werd Baley zich bewust van de geur die hij afscheidde. Hij boog zich voorover en zei: 'Het ruikt als parfum van een vrouw.'

Verrukt klapte Gladia in haar handen. 'Wat ben je me toch een Aardebewoner. Wat je werkelijk bedoelt is dat vrouwenparfum net zo ruikt als dit.'

Baley knikte treurig. Hij begon genoeg te krijgen van het buiten zijn. De schaduwen werden langer en het land werd donker. Toch was hij vastbesloten om er niet aan toe te geven. Hij wilde dat die grijze muren van licht die zijn portret versomberden weggingen. Het was belachelijk, maar zo was het nu eenmaal. Gladia pakte Baley de bloem af, die hem zonder tegenstribbelen los liet. Langzaam plukte ze de bladeren eraf. Zij zei: 'Ik denk dat elke vrouw anders ruikt.'

'Dat hangt van het parfum af,' zei Baley onverschillig. 'Denk je in dat je zo dicht bij bent dat je dat kunt weten? Ik gebruik geen parfum omdat er nooit niemand zo dicht bij is.

Behalve nu dan. Maar ik denk dat jij vaak parfum ruikt, de hele tijd.

Op Aarde is je vrouw toch altijd bij je?' Zij concentreerde zich helemaal op de bloem en fronste haar wenkbrauwen terwijl zij hem zorgvuldig in stukken scheurde. 'Zij is niet altijd bij me,' zei Baley. 'Niet elke minuut.' 'Maar het grootste deel van de tijd. En wanneer je wilt...' Plotseling zei Baley: 'Waarom zou dr. Leebig jou toch zo nodig wat over robotiek hebben willen bijbrengen?' De ontmantelde bloem bestond nu uit een stengel en de verdikking die binnen in had gezeten. Gladia rolde hem tussen haar vingers en gooide hem toen weg, zodat hij een ogenblik op de vijver bleef drijven. 'Ik denk dat hij mij als assistent wilde,' zei ze.

'Heeft hij je dat gezegd, Gladia?'

'Tegen het eind, Elijah. Ik denk dat hij ongeduldig werd. In elk geval vroeg hij me of ik het niet opwindend zou vinden om robotiek te gaan doen. Natuurlijk zei ik hem dat ik me niets saaiers kon voorstellen. Hij was behoorlijk kwaad.' 'En daarna heeft hij nooit meer met je gewandeld?' Ze zei: 'Weet je, ik geloof dat dat het geweest is. Ik denk dat ik hem gekwetst heb. Werkelijk, maar wat moest ik anders?'

'Maar daarvoor had je hem toch al verteld over je ruzies met dr. Delmarre?'

Haar handen werden vuisten en bleven dat op een krampachtige manier. Haar lichaam bleef stijf in dezelfde houding, het hoofd een beetje naar een kant overgebogen. Haar stem was onnatuurlijk hoog. 'Welke ruzies?' 'Jouw ruzies met je man. Ik heb begrepen dat je hem haatte.'

Haar gezicht vertrok en werd vlekkerig terwijl zij hem aanstaarde.

'Wie heeft je dat verteld? Jothan?' 'Dr. Leebig had het erover. Ik geloof dat hij gelijk had.' Zij was geschokt. 'Je probeert nog altijd te bewijzen dat ik hem vermoord heb. Ik denk maar dat je mijn vriend bent en je bent alleen maar... alleen maar een detective.' Ze hief haar vuisten op en Baley wachtte af.

Hij zei: 'Je weet dat je me niet aan kunt raken.' Haar handen vielen omlaag en zij begon geluidloos te huilen. Zij wendde haar hoofd af.

Baley boog zijn eigen hoofd en sloot zijn ogen om de verontrustend lange schaduwen buiten te sluiten. Hij zei: 'Dr. Delmarre was geen hartelijke man, nietwaar?' Gesmoord zei ze: 'Hij had het erg druk.' Baley zei: 'Jij bent daarentegen wel hartelijk. Je stelt belang in mannen. Begrijp je me?'

'Ik k-kan er niets aan doen. Ik weet dat het walgelijk is, maar ik kan er niets aan doen. Het is zelfs walgelijk om erover te p-praten.'

'Maar met dr. Leebig heb je er over gepraat?' 'Ik moest iets doen en Jothan was in de buurt en hij scheen het niet erg te vinden en ik voelde me dan wat beter.' 'Heb je hierom ruzie gemaakt met je man? Omdat hij zo koud en onhartelijk was en jij dat verafschuwde?' 'Soms haatte ik hem.' Hulpeloos haalde zij haar schouders op. 'Hij was gewoon een goede Solarier en wij waren nog niet aan de beurt voor k- voor k-' Zij snikte het uit. Baley wachtte. Zijn maag voelde koud aan en de open lucht drukte zwaar op hem. Toen Gladia wat rustiger werd vroeg hij zo vriendelijk als hij maar kon: 'Heb je hem vermoord, Gladia?'

'N-nee.' Toen, plotseling, alsof al haar innerlijke weerstand was gebroken: 'Ik heb je nog niet alles verteld.' 'Doe dat dan nu, als je wilt.'

'We hadden toen ruzie die keer, toen hij stierf. De zelfde ruzie van altijd. Ik schreeuwde naar hem maar hij schreeuwde nooit terug. Hij zei zelf nauwelijks een woord en dat maakte het nog erger. Ik was zo kwaad, zo kwaad. Daarna herinner ik me niets meer.'

'Jehoshaphat!' Baley zwaaide een beetje en zijn ogen zochten de neutrale steenkleur van de bank. 'Wat bedoel je met herinner ik me niets meer?'

'Ik bedoel hij was dood en ik gilde en de robots kwamen binnen...'

'Heb je hem vermoord?'

'Ik weet het niet meer, Elijah, als ik het gedaan had zou ik het me toch wel herinneren? Maar ik herinner me verder niets meer en ik ben zo bang geweest, zo bang. Alsjeblieft, Elijah, help me.' 'Wees maar gerust, Gladia. Ik zal je helpen.' Baley's gedachten concentreerden zich op het moordwapen. Wat was daarmee gebeurd? Het moest zijn weggehaald. Als dat zo is kon alleen de moordenaar daar maar voor in aanmerking komen. Aangezien Gladia meteen na de moord ter plaatse werd gevonden kon zij het niet gedaan hebben. De moordenaar zou iemand anders moeten zijn. Hoe iedereen op Solarie er ook over mocht denken, het moest iemand anders zijn. Flauwtjes dacht hij: Ik moet weer in het huis zien te komen. Hij zei: 'Gladia...'

Op de een of andere manier staarde hij naar de zon. Hij was bijna bij de horizon. Hij moest zijn hoofd omdraaien om ernaar te kunnen kijken en in een morbide beklemming kon hij er zijn ogen niet vanaf houden. Zo had hij hem nog nooit gezien. Dik, rood, en op de een of andere manier afgezwakt, zodat je ernaar kon kijken zonder verblind te worden en de bloedende wolken erboven kon zien, een dunne lijn waar een zwarte dwars doorheen liep. Baley mompelde: 'De zon is zo rood.'

Hij hoorde Gladia's gesmoorde stem treurig zeggen: 'Hij is altijd rood bij zonsondergang, rood en stervend.' Baley had een visioen. De zon bewoog omlaag naar de horizon omdat het oppervlak van de planeet er vandaan draaide, duizend kilometer per uur, draaiend onder die naakte zon, draaiend en met niets om de microben te beschermen die mensen werden genoemd en die over het draaiende oppervlak wentelden, voorgoed in een krankzinnige verveling, draaien-draaien....

Het was zijn eigen hoofd dat draaide en het was de stenen bank die schuin onder hem vandaan schoot en het was de lucht die kantelde, blauw, donkerblauw, en de zon was weg, met de boomtoppen, en de grond sloeg omhoog en Gladia schreeuwde scherp, en nog een geluid......

16 Een oplossing voor het grijpen

Eerst drong het tot Baley door dat hij binnen was, dat er geen open ruimte was en toen, dat er zich een gezicht over hem heen boog.

Zonder het te herkennen keek hij een ogenblik naar het gezicht.

En toen: 'Daneel!'

Het gezicht van de robot liet niets blijken van enige opluchting, of van een andere herkenbare emotie, toen hij werd aangesproken. Hij zei: 'Het is goed dat je weer bij bewustzijn bent, Partner Elijah. Ik geloof niet dat je lichamelijke verwondingen hebt opgelopen.'

'Ik voel me goed,' zei Baley alsof hij het wilde bewijzen en hij hees zich overeind op zijn ellebogen. 'Jehoshaphat, lig ik in bed? Waarvoor?'

'Je bent vandaag diverse malen aan de open ruimte blootgesteld geweest. De gevolgen daarvan hebben elkaar versterkt en je hebt rust nodig.'

'Ik heb eerst een paar antwoorden nodig.' Baley keek om zich heen en probeerde zichzelf wijs te maken dat hij zich niet een beetje duizelig voelde. Hij herkende de kamer niet. De gordijnen waren dicht. Het licht was prettig kunstmatig. Hij voelde zich al weer een stuk beter. 'Waar ben ik, bij^ voorbeeld?'

'In een kamer van de villa van mevrouw Delmarre.' 'En maak me nu eens wat duidelijk. Wat doe jij hier? Hoe heb je bij die robots, die ik bij jou neer had gezet, vandaan kunnen komen?'

Daneel zei: 'Het leek me dat deze ontwikkeling je niet zou bevallen en toch, in het belang van jouw veiligheid en mijn opdrachten, voelde ik dat ik geen keus had...' 'Wat heb je gedaan? Jehoshaphat!'

'Het schijnt dat mevrouw Delmarre je een uur of wat geleden probeerde te bereiken.'

'Ja.' Baley herinnerde zich dat Gladia eerder die dag zoiets gezegd had. 'Dat weet ik.' 'Jouw opdracht aan de robots die mij gevangen hielden was, in je eigen woorden: Laat hem (daar bedoelde je mij mee) geen contact maken met andere mensen of andere robots, zowel door zien als kijken. Maar, Partner Elijah, je hebt er niets over gezegd dat andere mensen of robots geen contact met mij mochten maken. Zie je het verschil?' Baley kreunde.

Daneel zei: 'Er is geen reden tot paniek, Partner Elijah. De lacune in jouw orders heeft er toe bijgedragen, dat je leven gered werd, omdat ik daardoor hier kon komen. Zie je, toen mevrouw Delmarre naar mij keek, nadat dat was toegestaan door mijn robotbewakers, vroeg zij naar jou en naar waarheid antwoordde ik dat ik niet wist waar je was, maar dat ik wel zou kunnen proberen daarachter te komen. Zij scheen erop gebrand dat ik dat zou doen. Ik zei dat ik dacht dat het mogelijk was dat je het huis tijdelijk had verlaten en dat ik dat na zou gaan en ik vroeg haar om de robots die bij mij in de kamer waren op te dragen in de villa naar jou te zoeken.'

'Was zij niet verbaasd dat jij die opdrachten zelf niet aan de robots gaf?'

'Ik geloof dat zij de indruk had dat ik als Auroraan niet zo aan robots gewend was als zij dat was; dat zij de opdrachten met meer gezag zou kunnen geven en dat zij zodoende een snelle uitvoering van die orders kon bevorderen. Solariers zijn, dat is heel duidelijk, trots op hun vaardigheid in de omgang met robots en zij slaan de bekwaamheid van inboorlingen van andere planeten in dat opzicht niet hoog aan. Denk jij dat ook niet, Partner Elijah?' 'En zij gaf ze dus opdracht om weg te gaan?' 'Met moeite. Zij protesteerden dat ze andere orders hadden maar zij konden die natuurlijk niet noemen omdat jij hun had gezegd mijn ware identiteit aan niemand te onthullen. Zij drukte haar wil door, al moest zij daarvoor de uiteindelijke orders op woedende toon schreeuwen.' 'En toen ben je vertrokken?' 'Inderdaad, Partner Elijah.'

Jammer, dacht Baley, dat Gladia die episode niet belangrijk genoeg had gevonden om aan hem door te vertellen toen hij haar bekeken had. Hij zei: 'Het heeft je een hele tijd gekost om mij te vinden, Daneel.'

'De robots op Solarie hebben een communicatienetwerk door sub-etherisch contact. Een geoefend Solarier zou snel informatie van hen kunnen krijgen, maar, omdat dat dat via miljoenen individuele machines gaat kost het iemand als ik, zonder ervaring, tijd om een enkel gegeven te pakken te krijgen. Het was een goed uur geleden dat de informatie over jouw verblijfplaats mij bereikte. Verder verloor ik nog tijd doordat ik naar de plaats ben gegaan waar dr. Delmarre werkte, nadat jij daar al vertrokken was.' 'Wat heb je daar gedaan?'

'Zelf het een en ander onderzocht. Het spijt me dat dit in jouw afwezigheid moest gebeuren, maar gezien de eisen die het onderzoek stelde had ik geen keus.'

Baley zei: 'Heb je Klorissa Cantoro bekeken of gezien?' 'Bekeken, maar vanuit een ander deel van haar gebouw, niet vanuit onze eigen villa. Er was een archief op de boerderij dat ik zien moest. Normaal zou ik hebben kunnen volstaan met kijken, maar het had lastig kunnen worden als ik in onze eigen villa was gebleven met drie robots die mijn werkelijke aard kenden en die mij heel makkelijk nog eens gevangen hadden kunnen zetten.'

Baley voelde zich bijna weer goed. Hij zwaaide zijn benen buiten boord en ontdekte dat hij een soort nachtpon aan had. Met afschuw keek hij er naar. 'Haal mijn kleren.' Daneel deed dat.

Terwijl Baley zich aankleedde zei hij: 'Waar is mevrouw Delmarre?'

'Onder huisarrest, Partner Elijah.' 'Wat? In wiens opdracht?'

'In mijn opdracht. Zij blijft op haar slaapkamer onder robotische bewaking en haar recht om opdrachten te geven, voor zover die iets anders betreffen dan haar persoonlijke behoeften, is geneutraliseerd.' 'Door jou?'

'De robots in deze villa beseffen niet wie ik ben.' Baley had zich aangekleed. 'Ik weet wat er tegen Gladia aangevoerd kan worden,' zei hij. 'Zij had de gelegenheid; zelfs nog meer dan we eerst dachten. Zij haastte zich niet naar de plaats van de misdaad toen zij haar man hoorde roepen, zoals zij eerst zei. Zij was er de hele tijd al.' 'Beweert zij dat zij getuige is geweest van de moord en dat zij de moordenaar heeft gezien?'

'Nee. Zij herinnert zich niets van de beslissende ogenblikken. Dat komt voor. Het is ook gebleken dat zij een motief heeft.' 'Wat voor motief, Partner Elijah?'

'Een motief dat er vanaf het begin voor mij ingezeten heeft. Ik zei tegen mezelf, als dit de Aarde was, en als dr. Delmarre was zoals hij uit de beschrijvingen te voorschijn kwam en Gladia Delmarre was wie zij scheen te zijn, dan zou ik zeggen dat zij verliefd was op hem en dat hij alleen maar verliefd was op zichzelf. De moeilijkheid was dat het de vraag was of Solariers, in de Aardse betekenis van het woord, liefde voelen of op liefde reageren. Ik kon niet op mijn eigen beoordeling van hun emoties en hun reacties vertrouwen. Daarom moest ik er een paar zien. Niet kijken, maar zien.'

'Ik kan je niet volgen, Partner Elijah.'

'Ik weet niet of ik het jou wel uit kan leggen. Van deze mensen worden de genetische mogelijkheden voor hun geboorte zorgvuldig uitgezet en de feitelijke genenverdeling wordt na de geboorte getest.' 'Dat weet ik.'

'Maar genen zijn niet alles. Ook de omgeving telt mee, en een omgeving kan aanleiding zijn tot een feitelijke psychose waar de genen alleen maar op de predispositie voor een bepaalde psychose duiden. Heb je gemerkt hoe Gladia zich voor de Aarde interesseert?'

'Daar heb ik het al over gehad, Partner Elijah, en ik beschouwde het als een belangstelling die gesimuleerd werd om jou te beinvloeden.'

'Stel nu eens dat het echte belangstelling is, gefascineerdheid zelfs. Stel dat er aan de Aardse massa's iets is wat haar opwindt. Stel dat zij haars ondanks aangetrokken werd door iets wat haar geleerd was als smerig te beschouwen. Daar zou een mogelijke abnormaliteit in schuilen. Ik moest het onderzoeken door Solariers te gaan zien en na te gaan hoe zij daar op reageerden, en ik moest haar gaan zien om te kijken hoe zij erop reageerde. Daarom moest ik koste wat het kost bij jou vandaan, Daneel. Daarom was kijken voor mij geen goede methode meer om het onderzoek voort te zetten.'

'Je hebt dit niet aan mij uitgelegd, Partner Elijah.' 'Zou die uitleg dan geholpen hebben tegen wat jij, krachtens de Eerste Wet, als jouw plicht beschouwde?' Daneel zweeg.

Baley zei: 'Het experiment werkte. Ik heb verscheidene mensen gezien of proberen te zien. Een oude socioloog probeerde mij te zien en hij moest het halverwege opgeven. Een roboticus weigerde mij zelfs helemaal te zien, terwijl ik een verschrikkelijke druk op hem uitoefende. Alleen het idee al dreef hem tot een soort infantiele razernij. Hij zoog op zijn duim en huilde. De assistente van dr. Delmarre was door haar beroep aan persoonlijke aanwezigheid gewend en zodoende kon ze me wel verdragen, maar alleen op een afstand van tien meter. Gladia, daarentegen...' 'Ja, Partner Elijah?'

'Gladia stemde er bijna zonder te aarzelen in toe om mij te zien. Mijn aanwezigheid verdroeg zij zonder moeite en het was zelfs duidelijk dat zij steeds minder gespannen werd naarmate de tijd verstreek. Dat past allemaal in het patroon van een psychose. Zij vond het niet erg om mij te zien; zij interesseerde zich voor de Aarde; misschien heeft zij een abnormale belangstelling gehad voor haar man. Dat kon dan allemaal verklaard worden door een sterke en, voor deze wereld, psychotische belangstelling voor de persoonlijke aanwezigheid van leden van het andere geslacht. Dr. Delmarre was er zelf het type niet naar om zo'n gevoel aan te moedigen of eraan mee te werken. Dat moet voor haar heel frustrerend zijn geweest.'

Daneel knikte. 'Frustrerend genoeg voor een moord op een hartstochtelijk moment.' 'Ondanks alles geloof ik dat niet, Daneel.' 'Word jij soms door eigen niet-ambtelijke motieven beinvloed, Partner Elijah? Mevrouw Delmarre is een aantrekkelijke vrouw en jij bent een Aardebewoner bij wie voorliefde voor de persoonlijke aanwezigheid van een aantrekkelijke vrouw niet psychotisch is.'

'Ik heb een betere reden,' zei Baley onbehaaglijk. (Daneels koele blik was hem veel te doordringend, te ontledend. Jehoshaphat! Het ding was maar een machine.) Hij zei: 'Als zij haar man vermoord zou hebben zou zij ook de aanslag op Gruer hebben moeten plegen.' Hij kreeg bijna de neiging uit te gaan leggen hoe de moord met behulp van robots gepleegd kon worden, maar hij bedwong zich. Hij was er niet zeker van hoe Daneel zou reageren op een theorie die van robots huns ondanks moordenaars maakte. Daneel zei: 'Evenals de aanslag op jouw leven.' Baley fronste zijn wenkbrauwen. Hij had Daneel niet willen vertellen over de giftige pijl die hem gemist had; hij had de ander niet nog meer willen sterken in diens toch al te sterke beschermercomplex ten opzichte van hemzelf.

Kwaad zei hij: 'Wat heeft Klorissa jou verteld?' Hij had haar moeten waarschuwen om er niet over te praten maar hoe had hij ook kunnen weten dat Daneel nog langs zou komen om vragen te stellen?

Rustig zei Daneel: 'Mevrouw Cantoro had daar niets mee te maken. Ik heb de poging tot moord zelf gezien/ Nu begreep Baley er helemaal niets meer van. 'Je was er niet eens.'

Daneel zei: 'Ik heb je zelf opgevangen en je hier een uur geleden heen gebracht.' 'Waar heb je het nou over?'

'Weet je dat niet meer, Partner Elijah? Het was bijna een volmaakte moord. Stelde mevrouw Delmarre jou niet voor naar buiten te gaan? Daar ben ik geen getuige van geweest, maar ik weet wel haast zeker dat zij dat gedaan heeft.' 'Zij heeft het voorgesteld, ja.'

'Zij heeft je misschien wel verleid om het huis te verlaten.' Baley dacht aan zijn 'portret', aan de omringende grijze muren. Zou het een slimme psychologische zet geweest kunnen zijn? Zou een Solarier intuitief zoveel van de psychologie van een Aardebewoner kunnen begrijpen? 'Nee,' zei hij.

Daneel zei: 'Stelde zij voor om naar die siervijver te gaan en op de bank te gaan zitten?' 'Ja, dat wel.'

'Denk je niet dat zij jou misschien in de gaten zal hebben gehouden, op de duizeligheid die bij je opkwam zal hebben gelet?'

'Zij vroeg een paar keer of ik terug wilde gaan.' 'Dat heeft ze misschien niet serieus gemeend. Zij heeft misschien toegekeken toen jij steeds zieker werd op die bank. Misschien heeft zij je zelfs wel een duw gegeven, of misschien was het niet nodig je een duw te geven. Op het moment dat ik bij jou kwam en je in mijn armen opving viel je achterover van de stenen bank in anderhalve meter water, waarin je zeker verdronken zou zijn.'

Voor de eerste keer herinnerde Baley zich die laatste vluchtige sensaties. 'Jehoshaphat!'

'Bovendien,' zei Daneel met een kalme onontkoombaarheid, 'zat mevrouw Delmarre naast jou en keek zij toe terwijl jij viel zonder een hand uit te steken om je tegen te houden. Zij zou evenmin geprobeerd hebben jou uit het water te trekken. Zij zou je hebben laten verdrinken. Misschien zou zij een robot hebben geroepen, maar die robot zou dan zeker te laat zijn gekomen. En daarna had zij natuurlijk kunnen volstaan met de verklaring dat het haar onmogelijk was je aan te raken, zelfs al ging het om je leven.' Zeg dat wel, dacht Baley. Niemand zou eraan twijfelen dat zij niet in staat was een menselijk wezen aan te raken. En als zij al een verrassing in petto had was het dat zij zo dichtbij hem had kunnen zijn.

Daneel zei: 'Je ziet dus, Partner Elijah, dat er nauwelijks aan haar schuld kan worden getwijfeld. Jij beweerde dat zij ook de aanslag op het leven van Gruer moet hebben gepleegd alsof dat een argument was dat tegen haar schuld pleitte. Je ziet nu dat zij dat ook geweest moet zijn. Haar enige motief om jou te vermoorden was hetzelfde als om Gruer te vermoorden; de noodzaak om de angstig doorzettende onderzoeker van de eerste moord kwijt te raken.' Baley zei: 'Die hele gang van zaken kan ook volkomen onschuldig zijn. Misschien heeft zij er niet bij stil gestaan hoe de buitenlucht mij zou aangrijpen.'

'Zij heeft de Aarde bestudeerd. Zij kende de eigenaardigheden van Aardebewoners.'

'Ik heb haar verzekerd dat ik vandaag al meer buiten was geweest en dat ik eraan begon te wennen.' 'Zij wist misschien wel beter.'

Baley stompte in zijn hand. 'Je maakt haar te slim. Het klopt niet en ik geloof het niet. In elk geval heeft een beschuldiging van moord geen been om op te staan zolang de afwezigheid van het moordwapen niet verklaard kan worden.'

Daneel keek de Aardebewoner kalm aan. 'Ook dat kan ik, Partner Elijah.'

Stomverbaasd keek Baley naar zijn robot partner. 'Hoe dan?' 'Zoals jij je herinneren zult, Partner Elijah, redeneerde jij zo: Als mevrouw Delmarre de moordenares was had het wapen, wat dat dan ook geweest mag zijn, op de plaats van de misdaad moeten blijven. De robots, die bijna onmiddellijk verschenen, hebben geen spoor van zo'n wapen gezien, dus moet het van de plaats van de misdaad zijn weggehaald, dus moet de moordenaar het hebben weggehaald, dus kon de moordenaar niet mevrouw Delmarre zijn. Is dat juist?' 'Dat is juist.'

'Toch,' ging de robot verder, 'is er een plaats waar de robots niet naar het wapen hebben gezocht.'

'Waar?'

'Onder mevrouw Delmarre. Zij was flauwgevallen door de opwinding en hartstocht van het ogenblik, of zij nu de dader was of niet, en het wapen, wat dat dan ook geweest mag zijn, lag onder haar en uit het gezicht/ Baley zei: 'Dan zou het wapen ontdekt zijn zodra zij verlegd werd.'

'Precies,' zei Baley, 'maar zij werd niet verlegd door de robots. Zij vertelde ons gisteravond onder het eten zelf dat dr. Thool de robots opdracht had gegeven een kussen onder haar hoofd te leggen en haar te laten liggen. Zij werd pas voor het eerst bewogen door dr. Athim Thool zelf toen hij haar kwam onderzoeken.' 'En?'

'Daaruit volgt dus, Partner Elijah, dat er zich een nieuwe mogelijkheid voordoet. Mevrouw Delmarre was de moordenares, het wapen was op de plaats van de misdaad, maar dr. Thool haalde het weg en liet het verdwijnen om mevrouw Delmarre te beschermen.'

Baley voelde minachting in zich op komen. Hij was bijna zo gek geweest iets redelijks te verwachten. Hij zei: 'Totaal ongemotiveerd. Waarom zou dr. Thool zoiets doen?' 'Om een hele goede reden. Je zult je herinneren wat mevrouw Delmarre over hem zei: 'Hij heeft me al behandeld vanaf dat ik een kind was en hij was altijd zo aardig en vriendelijk.' Ik vroeg me af of hij een motief zou kunnen hebben om zo bijzonder bezorgd over haar te zijn. Daarom ben ik naar de kinderboerderij gegaan om het archief te bekijken. Wat ik alleen maar als een mogelijkheid had overwogen bleek waar te zijn.' 'Wat?'

'Dr. Athim Thool was de vader van Gladia Delmarre, en wat meer is, hij kende hun relatie.'

Baley dacht er niet aan de woorden van de robot in twijfel te trekken. Het verdriette hem alleen maar zeer dat niet hij maar Robot Daneel Olivaw de noodzakelijke logische analyse had uitgevoerd. Maar dan nog, volmaakt was het niet. Hij zei: 'Heb je met dr. Thool gepraat?' 'Ja. Ik heb hem huisarrest opgelegd.' 'Wat zegt hij?' 'Hij geeft toe dat hij de vader van mevrouw Delmzrre is. Ik heb hem met de bewijzen daarvan geconfronteerd en met die van zijn nieuwsgierigheid naar haar gezondheid toen zij nog een kind was. Als dokter had hij in dit opzicht wat meer armslag dan een gewone Solarier.' 'Waarom zou hij naar haar gezondheid geinformeerd hebben?'

'Ook dat heb ik overwogen, Partner Elijah. Hij was al een oud man toen hij speciale toestemming kreeg voor een extra kind en wat meer is, erin slaagde om er een te produceren. Hij beschouwt dit als een compliment voor zijn genen en zijn lichamelijke fitheid. Hij is trotser op het resultaat dan misschien helemaal de gewoonte is op deze wereld. Bovendien maakte zijn positie als arts, een beroep dat weinig in aanzien staat op Solarie omdat het persoonlijke aanwezigheid met zich mee brengt, het belangrijker voor hem zijn gevoel van eigenwaarde te koesteren. Om die reden onderhield hij onopvallend het contact met zijn nakomeling.' 'Weet Gladia daar iets van?'

'Voor zover dr. Thool weet, Partner Elijah, weet zij van niets.'

'Baley zei: 'Geeft Thool toe dat hij het wapen heeft weggepakt?'

'Nee. Dat doet hij niet.' 'Dan heb je nog niets, Daneel.' 'Nog niets?'

'Tenzij je het wapen kunt vinden en kunt bewijzen dat hij het heeft weggenomen, of hem dat tenminste kunt laten bekennen, heb je geen bewijs. Een reeks logische gevolgtrekkingen is mooi, maar het is geen bewijs.' 'Van de man valt ook nauwelijks te verwachten dat hij bekent zonder een behoorlijke ondervraging van een soort dat ik niet kan uitvoeren. Zijn dochter is hem dierbaar.' 'Helemaal niet,' zei Baley. 'Wat hij voor zijn dochter voelt is helemaal niet waar jij en ik aan gewend zijn. Solarie is anders!'

Hij liep de hele kamer door en weer terug, om tot kalmte te komen.

Hij zei: 'Daneel, jij hebt een perfecte logische toer uitgevoerd, maar evengoed is niets daarvan redelijk.' (Logisch maar niet redelijk. Was dat niet de definitie van een robot?) Hij ging verder: 'Dr. Thool is een oude man en zijn beste jaren heeft hij gehad, of hij nu een jaar of dertig geleden in staat was nog een dochter voort te brengen of niet. Zelfs Kosmieten worden seniel. Denk je hem even in terwijl hij zijn flauwgevallen dochter en zijn gewelddadig gestorven schoonzoon onderzoekt. Kun je je voorstellen hoe ongewoon die situatie voor hem was? Kun je je voorstellen dat hij zich zelf in de hand kon houden? Zich zelfs zozeer in de hand kon houden dat hij een reeks verbazingwekkende handelingen kon uitvoeren?

'Hoor eens hier! Eerst zou hij het wapen onder zijn dochter moeten zien, een wapen dat zo goed door haar lichaam was bedekt dat zelfs de robots het niet gezien hebben. In de tweede plaats moet hij uit het weinige dat hij van het ding kan hebben gezien, hebben afgeleid dat het een wapen was en dat als hij maar ongezien met dat wapen weg zou kunnen glippen een aanklacht tegen zijn dochter wegens moord geen been had om op te staan. Dat is een behoorlijk subtiele gedachtegang voor een oude man die in paniek is. En in de derde plaats zou hij het plan ook nog moeten hebben uitvoeren, wat ook nog een heel karwei is voor een oude man die in paniek is. En tenslotte zou hij nu dan zijn misdaad nog erger moeten maken door zich in zijn leugen vast te bijten. Het kan allemaal best het resultaat van logisch denken zijn, maar redelijk is het helemaal niet.' Daneel zei: 'Heb jij een andere oplossing voor de misdaad, Partner Elijah?'

Baley was onder het praten gaan zitten en nu probeerde hij weer op te staan, maar de combinatie van zijn vermoeidheid en van de diepte van de stoel hield hem tegen. Kribbig stak hij een hand uit. 'Geef me je hand, wil je, Daneel?' Daneel keek naar zijn eigen hand. 'Wat zeg je, Partner Elijah?'

Zwijgend vervloekte Baley de ander, die alles letterlijk opnam, en hij zei: 'Help me even overeind.' Moeiteloos tilde Daneels sterke arm hem uit de stoel. Baley zei: 'Bedankt. Nee, ik heb geen andere oplossing. Tenminste, die heb ik wel, maar die hangt helemaal samen met de vraag waar het wapen is.'

Ongeduldig liep hij naar de zware gordijnen die het grootste deel van een van de muren aan het oog onttrokken en hij tilde, zonder helemaal te beseffen wat hij deed, een hoek op. Hij staarde naar een zwart stuk glas tot het tot hem doordrong dat hij naar de nacht keek en liet toen het gordijn vallen op het moment dat Daneel, die stil naar hem toe was gekomen, het van hem afpakte. In het onderdeel van. de seconde waarin Baley toekeek hoe de hand van de robot hem het gordijn afnam met de liefdevolle zorgzaamheid van een moeder die haar kind tegen vuur beschermt vond er een revolutie in hem plaats. Hij greep weer naar het gordijn en rukte het Daneel uit handen. Hij gooide zich er met zijn volle gewicht tegen aan, hij scheurde het van het raam weg, waar alleen maar wat rafels achterbleven.

'Partner Elijah,' zei Daneel zacht. 'Je weet toch zeker wel wat de open ruimte je zal aandoen.' 'Ik weet,' zei Baley, 'wat het voor mij zal doen.' Hij staarde het raam uit. Er was niets te zien, alleen maar zwartheid, maar dat zwart was de open lucht. Het was ononderbroken, onbelemmerde ruimte, zelfs al was het dan donker, en hij keek ernaar. En voor het eerst kon hij er vrijuit naar kijken. Het was geen overmoed meer, of perverse nieuwsgierigheid, of het pad dat naar de oplossing van een moord voerde. Hij keek ernaar omdat hij dat wilde en omdat hij er behoefte aan had. Dat was het hele peilloze verschil.

Muren waren als krukken! Duisternis en menigte waren als krukken! Onbewust moest hij dat al gedacht hebben en ze daarom gehaat hebben, zelfs toen hij dacht hij er het meest op gesteld was en er het meest behoefte aan had. Waarom had hij er anders zo de pest over in gehad dat Gladia zijn portret opsloot in het grijs?

Een triomfantelijk gevoel doorstroomde hem en alsof de triomf besmettelijk was kwam er een nieuwe gedachte, die zich aandiende als een inwendige kreet.

Duizelig draaide Baley zich om naar Daneel. 'Ik weet het,* fluisterde hij. 'Jehoshaphat! Ik weet het!' 'Wat weet je, Partner Elijah?'

'Ik weet wat er met het wapen is gebeurd; ik weet wie verantwoordelijk is. Plotseling valt alles op zijn plaats.'

17 Een veelbewogen vergadering

Daneel stond niet toe dat er onmiddellijk tot actie werd over gegaan. 'Morgen!' had hij met een eerbiedige vastberadenheid gezegd. 'Dat is mijn advies, Partner Elijah. Het is laat en je hebt rust nodig.'

Baley moest toegeven dat dat zo was, en bovendien was het nodig nog iets voor te bereiden; en dat was nog al het een en ander. Hij had de oplossing van de moord, daar was hij zeker van, maar evenals Daneels theorie, alleen gebaseerd op deductie, bewijskracht had het al evenmin. Solariers zouden hem moeten helpen.

En als hij hen onder ogen moest komen, een Aardebewoner tegen een half dozijn Kosmieten, had hij een volmaakte zelfbeheersing nodig. Dat betekende rust en voorbereiding. Toch kon hij niet slapen. Hij wist zeker dat hij niet zou kunnen slapen. Noch de zachtheid van het speciale bed dat door soepel functionerende robots voor hem klaar was gemaakt, noch het lichte parfum en de zachte muziek in de speciale kamer van Gladia's villa zouden er wat toe doen. Daar was hij zeker van.

Daneel zat onopvallend in een verduisterde hoek. Baley zei: 'Ben je nog steeds bang voor Gladia?' De robot zei: 'Het lijkt me niet verstandig jou alleen en onbewaakt te laten slapen.'

'Goed, doe wat je wilt. Is het je duidelijk wat ik wil dat jij gaat doen, Daneel?' 'Jazeker, Partner Elijah.'

'Je hebt geen reserves vanwege de Eerste Wet, hoop ik.' 'Een enkele in verband met de vergadering die je wilt beleggen. Zul je gewapend zijn en bedacht op je eigen veiligheid?'

'Dat zal ik zeker, neem dat maar van me aan.' Daneel slaakte een zucht die zo menselijk klonk dat Baley een ogenblik probeerde om door het donker het machinaal-volmaakte gezicht te bestuderen.

Daneel zei: 'Ik vind het menselijk gedrag niet altijd logisch.' 'We kunnen zelf ook wel Drie Wetten gebruiken.' zei Baley, 'maar ik ben blij dat we die niet hebben.' Hij staarde naar het plafond. Veel hing van Daneel af en toch kon hij hem maar weinig van de volledige waarheid vertellen. Er hadden ook robots mee te maken. De planeet Aurora had haar redenen gehad om een robot te sturen om haar belangen te behartigen, maar dat was een vergissing. Robots hadden hun beperkingen.

Maar toch, als het allemaal goed ging, zou het binnen twaalf uur achter de rug kunnen zijn. Binnen vierentwintig uur kon hij weer op weg zijn naar de Aarde, met goede berichten. Zo goed dat hij het zelf nog nauwelijks kon geloven, en toch was het voor de Aarde de uitweg. Het moest de uitweg voor de Aarde zijn.

Aarde! New York! Jessie en Ben! De gezelligheid en vertrouwdheid van zijn dierbare thuis!

Al half in slaap spon hij dat nog wat uit, maar de gedachte aan de Aarde was minder troost dan hij verwacht had. Hij voelde zich vervreemd van de Steden. En op het een of andere onduidelijke punt in de tijd vervaagde het allemaal en sliep hij in.

Goed uitgeslapen stapte Baley onder de douche en kleedde hij zich aan. Lichamelijk was hij klaar voor wat er zou komen. Toch voelde hij zich onzeker. Niet dat zijn redenering hemzelf in het bleke ochtendlicht niet meer zo overtuigde. Het was meer de noodzaak om Solariers onder ogen te moeten komen

Kon hij tenslotte zeker zijn van hun reacties? Of zou hij nog steeds in den blinde werken?

Gladia verscheen het eerst. Voor haar was het natuurlijk eenvoudig. Zij zat op een gesloten circuit omdat zij in het zelfde landhuis was. Zij zag er bleek uit en verstoken van iedere uitdrukking, in een wit gewaad dat haar tot een koud beeld maakte.

Hulpeloos staarde zij hem aan. Baley glimlachte vriendelijk terug en dat scheen haar een beetje op haar gemak te stellen.

Een voor een verschenen ze nu. Attlebish, het Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst, verscheen meteen na Gladia, atletisch en arrogant, de kin afkeurend naar voren gestoken. Toen Leebig, de roboticus, ongeduldig en kwaad, en zijn zwakke ooglid knipperde zo nu en dan. Quemot, de socioloog, een beetje vermoeid, maar met een minzame glimlach voor Baley in zijn diepliggende ogen, alsof hij wilde zeggen: We hebben elkaar gezien, we zijn onder elkaar geweest.

Toen Klorissa Cantoro verscheen leek zij zich niet op haar gemak te voelen in het bijzijn van de anderen. Zij keek even vluchtig naar Gladia en trok daarbij hoorbaar haar neus op, staarde toen naar de vloer. Dr. Thool, de arts, verscheen het laatst. Hij zag er heel slecht, ziek bijna, uit. Ze waren er allemaal, op Gruer na, die langzaam herstelde en die fysiek nog niet in staat was om erbij te zijn. (Goed, dacht Baley, dan doen we het maar zonder hem.) Ze waren allemaal keurig gekleed; ze zaten, allemaal in kamers die met gordijnen zorgvuldig van de buitenwereld afgesloten waren.

Daneel had de zaak goed geregeld. Baley hoopte vurig dat er van wat Daneel nog te doen stond evenveel terecht zou komen.

Baley keek van Kosmiet naar Kosmiet. Zijn hart bonsde. Elk gezicht keek hem vanuit een andere kamer aan en de contrasten in belichting, meubilering en muurversiering waren duizelingwekkend.

Baley zei: 'Ik wil het hebben over de moord op dr. Rikaine Delmarre, en wel vanuit de gezichtshoek van het motief, van de gelegenheid en van het middel, in die volgorde...' Attlebish viel hem in de rede. 'Wordt het een lange toespraak?'

Scherp zei Baley: 'Misschien wel. Ik ben hierheen gehaald om een moord te onderzoeken en zulk werk is mijn specialiteit en mijn beroep. Ik weet het beste hoe zo iets aangepakt moet worden.' (Slik nu niets van ze, dacht hij, of de hele zaak mislukt. Domineer! Domineer!) Hij ging verder en hij koos zijn woorden zo scherp en zo bijtend als hij maar kon. 'Eerst het motief. In zekere zin is het motief het minst bevredigend van de drie. Gelegenheid en middel zijn objectief. Daar kunnen feiten over verzameld worden. Het motief is subjectief. Het kan iets zijn wat door een ander kan worden waargenomen; wraak om een vernedering waar men van weet, bijvoorbeeld. Maar het kan ook totaal niet waarneembaar zijn; een onredelijke, moorddadige haat bij iemand met een volmaakte zelfbeheersing die dat nooit laat merken.

'Nu hebt u mij bijna allemaal bij gelegenheid wel eens verteld dat u dacht dat Gladia Delmarre de misdaad gepleegd had. In elk geval heeft niemand mij een andere verdachte aan de hand gedaan. Heeft Giadia een motief? Dr. Leebig heeft er een gesuggereerd. Hij zei dat Giadia vaak ruzie maakte met haar man en Giadia heeft mij dit later toegegeven. De woede die uit ruzie kan ontstaan kan iemand best eens tot moord drijven. Goed.

'Maar het blijft de vraag of zij de enige is met een motief. Ik vraag me af. Dr. Leebig zelf...'

De roboticus sprong bijna overeind. Hij priemde een hand in de richting van Baley. 'Let op uw woorden, Aardebewoner.' 'Ik zit alleen maar te theoretiseren,' zei Baley koel. 'U, dr. Leebig, hebt samen met dr. Delmarre aan nieuwe robotmodellen gewerkt. Wat de robotiek betreft bent u de beste op Solarie. Dat zegt u zelf en dat geloof ik ook.' Leebig glimlachte duidelijk neerbuigend. Baley ging verder: 'Maar ik heb gehoord dat dr. Delmarre op het punt stond de relatie met u te verbreken omdat er iets met u was wat hij afkeurde.' 'Leugens! Leugens!'

'Misschien. Maar als het nu eens waar was? Zou u dan geen motief hebben om hem kwijt te raken voor hij u in het publiek kon vernederen door met u te breken? Ik heb het idee dat u zo'n vernedering maar moeilijk zou kunnen verdragen.'

Baley ging snel verder om Leebig geen kans op een weerwoord te gunnen. 'En u, juffrouw Cantoro. Door de dood van dr. Delmarre kreeg u de leiding van het fetologisch lab, een verantwoordelijke positie.'

'Hemeltje lief, daar hebben we het al eens over gehad,' riep Klorissa boos.

'Dat weet ik, maar we kunnen het nog niet buiten beschouwing laten. Wat dr. Quemot betreft, hij schaakte vaak met dr. Delmarre. Misschien ergerde het hem dat hij te veel spelletjes verloor.'

Rustig kwam de socioloog tussenbeide. 'Het verliezen van een spel schaak is ongetwijfeld niet voldoende als motief, rechercheur.'

'Dat hangt ervan af hoe serieus u uw schakerij neemt. Voor de moordenaar kunnen motieven alles betekenen en voor ieder ander niets. Maar goed, het doet er niet toe. Wat ik zeggen wil is dat het motief alleen onvoldoende is. Iedereen kan een motief hebben, vooral voor de moord op een man als dr. Delmarre.'

'Wat wilt u daarmee zeggen?' vroeg Quemot verontwaardigd.

'Wel, alleen maar dat dr. Delmarre een 'goede Solarier' was. Zo hebt u hem allemaal beschreven. Hij voldeed nauwgezet aan alle eisen van de Solarische zeden en gewoonten. Hij was een ideaal mens, bijna een abstractie. Wie zou liefde, of zelfs sympathie, kunnen voelen voor zo'n man? Een man zonder zwakheden maakt ieder ander alleen maar bewust van zijn eigen onvolmaaktheden. Een primitief dichter die Tennyson heette heeft eens geschreven: 'Wie geen fouten heeft is helemaal fout'.'

'Niemand zou een mens doden omdat hij te goed is,' zei Klorissa met gefronste wenkbrauwen.

'Dat is nog maar de vraag,' zei Baley en zonder daar verder op in te gaan ging hij verder: 'Dr. Delmarre wist dat er een samenzwering op Solarie aan de gang was, of dacht hij in elk geval; een samenzwering die een aanval op de rest van de Melkweg voorbereidde om die te veroveren. Hij wilde dat voorkomen. Om die reden zouden degenen die bij de samenzwering betrokken waren het noodzakelijk kunnen vinden zich van hem te ontdoen. Iedereen hier zou een lid van de samenzwering kunnen zijn, mevrouw Delmarre daarbij inbegrepen, en zelfs het Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst daarbij inbegrepen, Corwin Attlebish.' 'Ik?' zei Attlebish onaangedaan.

'U hebt in elk geval geprobeerd het onderzoek stop te zetten zodra u door het ongeluk met Gruer de leiding kreeg.' Baley nam een paar slokken van zijn drankje (rechtstreeks uit de oorspronkelijke verpakking, niet aangeraakt door andere menselijke handen dan de zijne, of door robotische handen) en verzamelde al zijn krachten. Tot dusver had hij weinig meer gedaan dan de kat uit de boom kijken en hij was dankbaar dat de Solariers er het geduld voor hadden opgebracht. Zij hadden zijn ervaring niet in het hanteren van mensen. Man tegen man speelden ze niets klaar. Hij zei: 'Nu de gelegenheid. Het is de algemene opvatting dat alleen mevrouw Delmarre de gelegenheid heeft gehad omdat zij alleen haar man in diens persoonlijke aanwezigheid kon benaderen.

'Is dat wel zo zeker? Stel dat iemand anders eens besloten zou hebben om dr. Delmarre te vermoorden? Zon zo'n wanhopig besluit de narigheid van persoonlijke aanwezigheid niet naar het tweede plan verdrongen hebben? Als een van u erop uit was een moord te plegen, zou hij dan niet in staat zijn om persoonlijke aanwezigheid lang genoeg te verdragen om zijn werk te kunnen doen? Zou u de villa van Delmarre niet binnen kunnen sluipen...' Attlebish viel hem op kille toon in de rede. 'U weet er niets van, Aardebewoner. Of wij dat zouden doen of niet doet. niet ter. Het feit blijft, dat dr. Delmarre zelf geen zien zou toestaan, dat kan ik u wel verzekeren. Als er iemand in zijn persoonlijke aanwezigheid zou komen zou dr. Delmarre hem, ongeacht hoe groot en hoe langdurig de vriendschap tussen hen ook mocht zijn, zeggen weg te gaan en indien nodig de hulp van robots inroepen om hem te verwijderen.' 'Dat is waar,' zei Baley, 'als dr. Delmarre besefte dat het een geval van persoonlijke aanwezigheid betrof.' 'Wat bedoelt u daarmee?' vroeg een verbaasde dr. Thool met trillende stem.

'Toen u mevrouw Delmarre op de plaats van de moord behandelde,' antwoordde Baley terwijl hij hem recht in zijn gezicht keek, 'nam zij aan dat u keek, tot u haar werkelijk aan raakte. Dan heeft ze mij verteld en ik geloof het. Zelf ben ik alleen maar aan zien gewend. Toen ik op Solarie aankwam en kennis maakte met het Hoofd van de Veiligheidsdienst, Gruer, nam ik aan dat ik hem zag. Toen Gruer aan het eind van ons gesprek verdween kwam dat voor mij als een volkomen verrassing.

'Veronderstel nu het omgekeerde eens. Stel dat een man zijn hele volwassen leven alleen maar heeft gekeken; nooit iemand gezien, behalve bij zeldzame gelegenheden zijn vrouw. Stel nu eens dat er iemand anders dan zijn vrouw zijn persoonlijke aanwezigheid inloopt. Zou hij niet automatisch aannemen dat het een kwestie van kijken was, vooral als een robot opdracht had gekregen dr. Delmarre te gaan vertellen dat er een kijk-contact gemaakt werd?' 'Wacht even,' zei Quemot. 'De gelijkheid van de achtergrond zou hem verraden.'

'Misschien, maar hoeveel van u zitten nu op de achtergrond te letten? Er zou tenminste een minuut of zo verlopen voor het tot dr. Delmarre door zou dringen dat er iets mis was en in die tijd zou zijn vriend, wie dat dan ook geweest zou mogen zijn, naar hem toe kunnen lopen, een knuppel op kunnen heffen en hem neerslaan.' 'Onmogelijk,' zei Quemot koppig.

Dat denk ik niet,' zei Baley. 'Ik denk dat de gelegenheid geschrapt moet worden als sluitend bewijs voor de schuld van mevrouw Delmarre. Zij had die gelegenheid, maar anderen hadden die ook.'

Weer wachtte Baley. Hij kon het zweet op zijn voorhoofd voelen, maar als hij het wegveegde zou dat een zwakke indruk maken. Hij moest de teugels hier absoluut in handen houden. De persoon waar hij op mikte moest zelf overtuigd zijn van zijn inferioriteit. En om dat met een Kosmiet te doen was moeilijk voor een Aardebewoner. Baley keek van gezicht naar gezicht en vond dat alles tot nu toe bevredigend verlopen was. Zelfs Attlebish had een echt menselijke zorgelijke trek op zijn gezicht. 'En zo komen we dan,' zei hij, 'bij het middel, en dat is de lastigste factor van allemaal. Het wapen waarmee de moord gepleegd werd is nooit gevonden.'

'Dat weten we,' zei Attlebish. 'Als dat niet zo was zouden we mevrouw Delmarre als schuldig hebben beschouwd. We zouden nooit een onderzoek nodig hebben gehad.' 'Misschien,' zei Baley. 'Laten we die kwestie van het middel dan eens analyseren. Er zijn twee mogelijkheden. Of mevrouw Delmarre heeft de moord gepleegd, of iemand anders heeft het gedaan. Als mevrouw Delmarre de moord had gepleegd zou het wapen op de plaats van de misdaad moeten zijn gebleven, tenzij het later werd weggehaald. Mijn partner, meneer Olivaw van Aurora, die hier momenteel niet aanwezig is, heeft gesuggereerd dat dr. Thool in de gelegenheid geweest is het wapen weg te nemen. Ik vraag dr. Thool nu, in ons aller aanwezigheid, of hij dat gedaan heeft, of hij een wapen heeft weggepakt terwijl hij de bewusteloze mevrouw Delmarre onderzocht?'

Dr. Thool zat te trillen. 'Nee, nee. Ik zweer het. Ik kan elk verhoor doorstaan. Ik zweer dat ik niets heb weggepakt.' Baley zei: 'Is er iemand die op dit moment wil suggereren dat dr. Thool zit te liegen?'

Er viel een stilte, waarin Leebig naar iets keek, dat buiten Baley's beeldkader viel, en iets over de tijd mopperde. Baley zei: 'De tweede mogelijkheid is dat iemand anders de misdaad heeft gepleegd en het wapen heeft mee genomen. Maar als dat zo is moet ik me toch afvragen waarom. Het wapen weghalen komt neer op reclame maken voor het feit dat mevrouw Delmarre de moordenares niet was. Als een buitenstaander de moordenaar was, zou hij wel een complete idioot moeten zijn om het wapen niet bij het lijk achter te laten en zo iedereen van mevrouw Delmarre's schuld te overtuigen. Hoe je het ook wendt of keert, het wapen moest er zijn Toch werd het niet gezien.' Attlebish zei: 'Houdt u ons voor gekken of blinden?' 'Ik houd u voor Solariers,' zei Baley kalm, 'en daarom niet in staat het bepaalde wapen dat op de plaats van de misdaad was achtergelaten als zodanig te herkennen.' 'Ik begrijp er geen woord van,' mopperde Klorissa verslagen.

Zelfs Gladia die in de loop van de vergadering vrijwel geen spier vertrokken had staarde Baley verbaasd aan. Baley zei: 'De dode man en de bewusteloze vrouw waren niet de enige individuen ter plaatse. Er was ook een gedesorganiseerde robot.' 'En?' zei Leebig kwaad.

'Is het dan niet duidelijk dat, wat er na eliminatie van het onmogelijke overblijft, de waarheid is, hoe onwaarschijnlijk ook. De robot op de plaats van de misdaad was het moordwapen, een moordwapen dat u door uw opvoeding geen van allen kon herkennen.'

Iedereen begon tegelijk te praten; iedereen, op Gladia na, die alleen maar voor zich uit staarde.

Baley hief een arm op. 'Stop. Rustig! Laat mij het uitleggen!'^

En hij vertelde het verhaal van de aanslag op Gruers leven nog eens en de methode die daarbij gebruikt zou kunnen zijn. Deze keer voegde hij daar de aanslag op zijn eigen leven bij de kinderboerderij aan toe.

Ongeduldig zei Leebig: 'Ik neem aan dat ze dat klaar speelden door de ene robot de pijl te laten vergiftigen zonder dat hij wist dat het vergif was en de andere robot de giftige pijl aan de jongen te laten geven en hem te laten zeggen dat je een Aardebewoner was, zonder te weten dat de pijl vergiftigd was.'

'Zoiets. Beide robots moeten volledig geinstrueerd zijn geweest.'

'Heel vergezocht,' zei Leebig.

Quemot was bleek en zag eruit alsof hij ieder moment ziek zou kunnen worden. 'Geen Solarier zou een robot kunnen gebruiken om een mens iets aan te doen.' 'Misschien niet,' zei Baley met een schouderophalen, 'maar waar het om gaat is dat er met robots zo gemanipuleerd kan worden. Vraag het dr. Leebig. Hij is de roboticus.' Leebig zei: 'Het is niet van toepassing op de moord van dr. Delmarre. Dat heb ik u gisteren al verteld. Hoe kan iemand ooit een robot een mens de schedel in laten slaan?' 'Moet ik dat nu uitleggen?' 'Doe dat als u kunt.'

Baley zei: 'Het was een nieuw soort robot die door dr. Delmarre werd getest. Dat dat iets te betekenen kon hebben was me tot gisteravond ontgaan; toen had ik de gelegenheid om tegen een robot, die ik mij een handje wilde laten helpen bij het opstaan uit een stoel, te zeggen: 'Geef me je hand!' De robot keek, in verwarring gebracht, naar zijn eigen hand alsof hij dacht dat er van hem verwacht werd dat hij die los zou maken en aan mij zou geven. Ik moest mijn order wat minder idiomatisch herhalen. Maar het deed me denken aan iets dat dr. Leebig mij eerder die dag had verteld. Er werd geexperimenteerd met robots met verwisselbare ledematen. Onderstel nu eens dat die robot die door dr. Delmarre getest werd er zo een was, in staat om een aantal verwisselbare ledematen van verschillende vorm voor verschillende soorten van gespecialiseerde taken te gebruiken. Stel nu dat de moordenaar dit wist en plotseling tegen de robot zei: 'Geef me je arm.' De robot zou zijn arm los maken en die aan hem geven. De losse arm zou een prachtig wapen vormen. Als dr. Delmarre dood was kon hij vlug weer aangezet worden.'

Verbijstering en afschuw deden afkeurende geluiden opstijgen terwijl hij praatte. Zijn laatste zin moest hij schreeuwen en nog werd hij bijna overstemd.

Attlebish, rood aangelopen, stond op en deed een stap naar voren.

'Zelfs als het zo is als u zegt, dan nog is mevrouw Delmarre de moordenares. Zij was daar, zij maakte ruzie met hem, zij zou haar man met die robot hebben zien werken, en zou van die verwisselbare ledematen afweten - waar ik tussen twee haakjes niets van geloof. Wat u ook doet, Aardebewoner, alles wijst op haar.' Gladia begon zacht te huilen.

Baley keek niet naar haar. Hij zei: 'Integendeel, het is heel eenvoudig om aan te tonen dat, wie de moord ook gepleegd mag hebben, mevrouw Delmarre dat in elk geval niet heeft gedaan.'

Jothan Leebig vouwde plotseling zijn armen en er verscheen een trek van minachting op zijn gezicht. Baley zag dat en zei: 'U zult me daarbij helpen, dr. Leebig. Als roboticus weet u dat het een enorme vaardigheid vereist om robots tot handelingen als indirecte moord aan te zetten. Gisteren probeerde ik iemand huisarrest op te leggen. Ik gaf drie robots gedetailleerde instructies om die persoon veilig in huis te houden. Het was iets eenvoudigs, maar ik ben niet handig met robots. Mijn instructie was niet helemaal sluitend en de gevangene ontsnapte.' 'Wie was de gevangene?' vroeg Attlebish. 'Doet er niet toe,' zei Baley ongeduldig. 'Wat er wel toe doet is het feit dat amateurs niet goed met robots om kunnen gaan. En sommige Solariers zijn voor hun doen amateurs. Wat weet Gladia Delmarre bijvoorbeeld van robotiek?......Nou, dr. Leebig?'

'Wat?' De roboticus staarde hem aan.

'U probeerde mevrouw Delmarre robotiek te leren. Wat was zij voor een leerling? Heeft zij iets geleerd?' Leebig keek onbehaaglijk. 'Zij heeft niet...' en aarzelde toen. 'Zij was immers een hopeloos geval? Of zou u daar liever geen antwoord op geven?'

Kortaf zei Leebig: 'Misschien deed ze wel alsof zij er niets van begreep.'

'Bent u als roboticus bereid om te beweren dat u denkt dat mevrouw Delmarre er genoeg van begreep om robots tot indirecte moord aan te kunnen zetten?' 'Hoe kan ik dat nu zeggen?'

'Laat ik het dan anders zeggen. Degene die mij probeerde te vermoorden bij de kinderboerderij heeft mij via interrobot-communicatie moeten opsporen. Tenslotte had ik aan niemand verteld waar ik heen ging en alleen de robots die mij van punt naar punt brachten wisten waar ik was. Mijn partner, Daneel Olivaw, speelde het later op de dag klaar om mij op te sporen, maar wel met aanzienlijke moeite. De moordenaar daarentegen moet dat makkelijk zijn gevallen, want behalve dat hij me op moest sporen moest hij een pijl laten vergiftigen en af laten schieten, en dat alles voor ik van de boerderij vertrok en verder ging. Zou mevrouw Delmarre dat hebben kunnen doen?'

Corwin Attlebish boog zich naar voren. 'Wie zou dat volgens u dan wel hebben gekund, Aardebewoner?'

Baley zei: 'Dr. Jothan Leebig is naar hij zelf heeft toegegeven de beste robotman op de planeet.' 'Is dat een beschuldiging?' riep Leebig. 'Ja!' schreeuwde Baley.

Langzaam zakte de woede uit Leebigs ogen weg. Er kwam geen kalmte voor in de plaats, dat niet precies, maar een soort onderdrukte spanning. Hij zei: 'Ik heb de Delmarre-robot na de moord onderzocht. Hij had geen afneembare ledematen. Tenminste, ze waren alleen op de gewone manier afneembaar, met behulp van speciaal gereedschap en een deskundige behandeling. De robot was dus niet het wapen dat gebruikt werd om Delmarre te doden en u hebt geen bewijs.'

Baley zei: 'Wie anders kan instaan voor de waarheid van uw bewering?'

'Aan mijn woord hoeft niet getwijfeld te worden.' 'Dat gebeurt hier wel. Ik beschuldig u, en uw door niets gesteunde bewering over de robot is waardeloos. Als iemand het zou kunnen bevestigen zou het anders liggen. Overigens hebt u zich snel van die robot ontdaan. Waarom?' 'Er was geen reden om hem te houden. Hij was totaal gedesorganiseerd. Hij was nutteloos.' 'Waarom?'

Leebig schudde zijn vinger naar Baley en zei heftig: 'U hebt me dat al eens eerder gevraagd, Aardebewoner, en ik heb u gezegd waarom. Hij was getuige geweest van een moord die hij niet had kunnen verhinderen.'

'En u zei me dat dat altijd een volledige instorting met zich mee bracht; dat dat een universele regel was. Maar toen Gruer vergiftigd werd was de robot die hem de vergiftigde drank had gegeven niet zwaarder beschadigd dan dat hij hinkte en lispelde. Hij was zelf het werktuig geweest van wat er op dat moment als een moord uitzag, en niet alleen maar een getuige, en toch was hij nog genoeg bij zijn positieven om ondervraagd te kunnen worden. Deze robot, de robot in de Delmarre-zaak, moet daarom nog veel nauwer bij de moord betrokken zijn geweest dan de Gruer-robot. Van die Delmarre-robot moet zijn eigen arm als moordwapen gebruikt zijn.'

'Allemaal onzin,' stootte Leebig eruit. 'U weet niets van robotiek.' Baley zei: 'Dat zal best. Maar ik zal commissaris Attlebish voorstellen de administratie van uw robotfabriek en onderhoudswerkplaats in beslag te laten nemen. Misschien kunnen we zo ontdekken of u robots met afneembare ledematen gebouwd hebt en, als dat zo is, of u er een naar dr. Delmarre gestuurd hebt, en, als ook dat zo is, wanneer.' 'Niemand heeft zich met mijn administratie te bemoeien,' riep Leebig.

'Waarom, als u niets te verbergen hebt? Waarom?' 'Maar waarom zou ik, Solarie nog aan toe, Delmarre hebben willen vermoorden? Vertel me dat dan eens. Wat was mijn motief?'

'Ik zou er zo twee weten,' zei Baley. 'U was bevriend met mevrouw Delmarre. Bijzonder bevriend. Solariers zijn tenslotte ook mensen, op hun manier. U ging nooit met vrouwen om, maar dat maakte u nog niet immuun voor, laten we zeggen, dierlijke driften. U hebt mevrouw Delmarre gezien - neemt u me niet kwalijk, u hebt haar bekeken -- in tamelijke informele kledij en...' 'Nee,' riep Leebig gekweld. En Gladia fluisterde heftig: 'Nee.'

'Misschien herkende u zelf de aard van uw gevoelens niet,' zei Baley, 'of als u er een vage notie van had, minachtte u zich zelf om uw zwakheid, en haatte u mevrouw Delmarre die daar voedsel aan gaf. En toch zou u Delmarre ook kunnen haten, omdat hij haar had. U vroeg mevrouw Delmarre uw assistente te worden. In zoverre gooide u het al op een akkoordje met uw libido. Zij weigerde en u haatte haar er des te meer om. Door dr. Delmarre zo te vermoorden dat de verdenking op mevrouw Delmarre zou vallen, kon u zich tegelijk op hen allebei wreken.'

'Wie zou die goedkope, melodramatische smeerpijperij moeten geloven?' vroeg Leebig op een hese fluistertoon. 'Een andere Aardebewoner, een ander dier, misschien. Een Solarier niet.'

'Ik ben niet van dat motief afhankelijk,' zei Baley. 'Ik denk dat het onbewust aanwezig was, maar u had ook een gewoner motief. Dr. Rikaine Delmarre dwarsboomde u bij uw plannen en moest uit de weg worden geruimd.' 'Welke plannen?' vroeg Leebig.

'Uw plannen om de Melkweg te veroveren, dr. Leebig,' zei Baley.

18 Antwoorden voor een staatssecretaris

'Die Aardebewoner is gek,' riep Leebig naar de anderen. 'Dat is toch wel duidelijk?'

Enkelen keken sprakeloos naar Leebig, enkelen naar Baley. Baley gaf hen geen kans om tot een besluit te komen. Hij zei: 'U weet wel beter, dr. Leebig. Dr. Delmarre stond op het punt met u te breken. Mevrouw Delmarre dacht dat het was omdat u niet wilde trouwen. Ik geloof dat niet. Dr. Delmarre werkte zelf aan een toekomst waarin ectogenese mogelijk en het huwelijk overbodig zouden worden. Maar dr. Delmarre werkte met u samen; meer dan wie ook zou hij kunnen weten en vermoeden waar u aan werkte. Hij zou het geweten hebben als u bezig was met gevaarlijke experimenten en hij zou geprobeerd hebben u tegen te houden. Hij suggereerde zoiets tegen Agent Gruer, maar hij gaf geen bijzonderheden, omdat hij nog niet zeker was van die bijzonderheden. Het is duidelijk dat u zijn verdenkingen ontdekte en hem doodde.'

'U bent gek!' zei Leebig weer. 'Ik wil hier niets meer mee te maken hebben.'

Maar Attlebish viel hem in de rede. 'Laat hem uitspreken, Leebig!'

Baley beet zich op de lippen om te voorkomen dat hij een al te voorbarige tevredenheid zou tonen over het duidelijke ontbreken van sympathie in de stem van het Hoofd van de Veiligheidsdienst. Hij zei: 'In hetzelfde gesprek met mij waarin u het had over robots met afneembare ledematen, dr. Leebig, noemde u ruimteschepen met ingebouwde positronische breinen. U hebt toen bepaald uw mond voorbij gepraat. Dacht u dat ik toch maar een Aardebewoner was die immers niets van robotiek begreep? Of kwam het omdat u vlak daarvoor bedreigd werd met persoonlijke aanwezigheid en dat de dreiging was weggenomen en dat u een beetje door het dolle heen raakte van opluchting? In elk geval had dr. Quemot mij al verteld dat het geheime wapen van Solarie tegen de Buitenwerelden de positronische robot was.' Quemot, die zo onverwacht het onderwerp van gesprek werd, schoot overeind en riep: 'Ik bedoelde...' 'U bedoelde het sociologisch, dat weet ik. Maar het zet aan het denken. Vergelijk een ruimteschip met een ingebouwd positronisch brein nu eens met een bemand ruimteschip. Een bemand ruimteschip zou geen robots kunnen gebruiken op eigenlijke oorlogsmissies. Een robot zou geen mensen op vijandelijke ruimteschepen of vijandelijke werelden kunnen vernietigen. Het verschil tussen bevriende en vijandelijke mensen zou zijn bevattingsvermogen te boven gaan. Natuurlijk zou je tegen een robot kunnen zeggen dat het vijandelijke ruimteschip geen mensen aan boord had. Je zou hem kunnen vertellen dat het een onbewoonde planeet was die gebombardeerd werd. Dat zou nog niet meevallen. Een robot zou kunnen zien dat zijn eigen ruimteschip mensen vervoerde; hij zou weten dat er op zijn eigen wereld mensen waren. Hij zou aannemen dat dat ook zo was op vijandelijke ruimteschepen en werelden. Er zou een echte expert in de robotiek voor nodig zijn, zoals u, dr. Leebig, om ze in zo'n geval op de juiste manier te behandelen, en zulke experts zijn er niet veel.

Maar een ruimteschip dat met zijn eigen positronische brein was uitgerust zou vrolijk elk schip aanvallen dat hem aangewezen werd, lijkt me. Hij zou vanzelfsprekend aannemen dat alle andere schepen ook geen bemanning hadden. Het zou een schip met een positronisch brein makkelijk onmogelijk kunnen worden gemaakt om berichten van vijandelijke schepen te ontvangen die hem uit de droom zouden helpen. Omdat er geen ruimte nodig is voor bemanningsleden, voor voorraden, voor water of luchtverversers, zou het meer geschut kunnen voeren, meer wapens en zou het minder kwetsbaar zijn dan welk gewoon schip ook. Een schip met een positronisch brein zou hele vloten van gewone schepen kunnen verslaan. Heb ik dat goed?'

De laatste vraag werd op dr. Leebig afgevuurd die uit zijn stoel was opgestaan en er - nu stokstijf bij stond, bijna gebroken van wat? Woede? Afschuw?

Er kwam geen antwoord. Een antwoord zou niet te verstaan zijn geweest. Er knapte iets los en de anderen schreeuwden als gekken. Klorissa had het gezicht van een furie en zelfs Gladia was opgestaan om met haar vuistjes dreigend tegen de lucht te slaan. En allemaal hadden ze zich tegen Leebig gekeerd. Baley ontspande zich en sloot zijn ogen. Hij probeerde enkele ogenblikken zijn spieren uit de knoop te krijgen, zijn pezen te ontdooien.

Het had geholpen. Eindelijk had hij op het goede knopje gedrukt. Quemot had een vergelijking gemaakt tussen de Solarische robot en de Spartaanse heloot. Hij zei dat de robots niet in opstand konden komen zodat de Solariers niet op hun hoede hoefden te zijn. Maar als er nu eens een mens was die de robots dreigde te leren hoe ze mensen konden kwetsen; ze, met andere woorden, in staat maakte om te revolteren?

Zou dat niet de grootste misdaad zijn? Zou op een wereld als Solarie iedereen zich niet heftig tegen iemand keren die er alleen maar van verdacht werd robots te maken die in staat waren een mens kwaad te doen; op Solarie waar de robots de mensen numeriek overtroffen in een verhouding van twintigduizend op een?

Attlebish riep: 'U staat onder arrest. Het is u absoluut verboden uw boeken of bescheiden aan te raken voor de regering de gelegenheid heeft gehad ze te inspecteren...' Bijna onsamenhangend ging hij verder, en nauwelijks verstaanbaar in het pandemonium.

Een robot liep op Baley af. 'Een boodschap, meester, van meester Olivaw.'

Met een ernstig gezicht nam Baley de boodschap aan, draaide zich om en riep: 'Een ogenblikje graag.' Zijn stem had bijna een magisch effect. Allemaal keken ze hem plechtig aan en geen gezicht toonde iets anders dan de grootst mogelijke aandacht (behalve dat van Leebig met zijn verdwaasde uitdrukking) voor de Aardebewoner. Baley zei: 'Het is dwaasheid te verwachten dat dr. Leebig van zijn papieren afblijft in afwachting van de een of andere ambtenaar. Daarom is mijn partner, Daneel Olivaw, nog voor het begin van dit gesprek naar de villa van dr. Leebig vertrokken. Ik heb zojuist bericht van hem gekregen. Hij is op het landgoed aangekomen en zal over enkele ogenblikken bij dr. Leebig zijn om hem in hechtenis te nemen.' 'Hechtenis' huilde Leebig in een bijna dierlijke verschrikking. Zijn ogen vergrootten zich tot gapende gaten in zijn hoofd. 'Iemand die hier komt? Persoonlijke aanwezigheid? Nee! Nee!' Het tweede 'nee' was een gil. 'Er zal u niets gebeuren,' zei Baley koel, 'als u meewerkt.' 'Maar ik wil hem niet zien. Ik kan hem niet zien.' Zonder het kennelijk te beseffen viel de roboticus op zijn knieen. Hij vouwde zijn handen in een wanhopig smekend gebaar. 'Wat wilt u? Wilt u een bekentenis? Delmarre's robot had afneembare ledematen. Ja. Ja. Ik heb de vergiftiging van Gruer gearrangeerd. Ik heb voor die voor u bestemde pijl gezorgd. Ik heb zelfs plannen gemaakt voor die ruimteschepen zoals u zei. Ik ben er niet in geslaagd, maar, ja, ik heb plannen gemaakt. Hou die man alleen bij me vandaan. Laat hem niet komen. Hou hem weg!' Hij brabbelde.

Baley knikte. Nog een goede knop. Meer dan welke lichamelijke marteling zou de dreiging met persoonlijke aanwezigheid hem tot een bekentenis brengen. Maar toen, bij een geluid of beweging buiten het beeld- of geluidskader van een van de anderen, draaide Leebigs hoofd om en viel zijn mond open. Hij hief zijn handen op als om iets af te weren. 'Weg,' smeekte hij. 'Ga weg. Niet komen. Alstublieft niet komen. Alstublieft...' Hij kroop op handen en voeten weg, toen ging zijn hand plotseling naar een zak in zijn jasje. Deze haalde iets te voorschijn en bewoog snel naar zijn mond. Tweemaal zwaaide hij heen en weer en viel toen voorover. Baley wilde roepen: Idioot, het is geen mens die je nadert; het is een van die robots waar je zo van houdt. Daneel Olivaw sprong het beeldkader in en staarde een ogenblik naar de in elkaar gezakte gestalte. Baley hield zijn adem in. Als Daneel zou beseffen dat het zijn eigen pseudo-menselijkheid was die Leebig gedood had zou het effect op zijn aan de Eerste Wet onderworpen brein wel eens drastisch kunnen zijn.

Maar Daneel knielde alleen maar neer en zijn voorzichtige vingers raakten Leebig hier en daar aan. Toen tilde hij Leebigs hoofd op alsof het hem oneindig dierbaar was, wiegde het, streelde het. Zijn prachtig gesneden gezicht keek naar de anderen en hij fluisterde: 'Er is een mens gestorven!'

Baley verwachtte haar; zij had om een laatste gesprek gevraagd; maar zijn ogen werden groot toen zij verscheen. Hij zei: 'Ik zie je.'

'Ja,' zei Gladia, 'hoe weet je dat?' 'Je draagt handschoenen.'

'Oh.' In verwarring gebracht keek ze naar haar handschoenen. Toen zacht: 'Vind je dat erg?'

'Nee, natuurlijk niet. Waarom heb je besloten om mij te zien en me niet liever te bekijken?'

'Nou' - zij glimlachte flauw -- 'ik zal er immers aan moeten wennen, Elijah? Ik bedoel, als ik naar Aurora ga.' 'Dat is dus geregeld?'

'Het schijnt dat meneer Olivaw invloed heeft. Het is allemaal geregeld. Ik zal hier nooit meer terugkomen.' 'Goed. Je zult er gelukkiger zijn, Gladia. Dat weet ik zeker.'

'Ik ben een beetje bang.'

'Dat weet ik. Het betekent de hele tijd zien en je zult wat van het comfort dat je hier had moeten missen. Maar daar zul je wel aan wennen en, wat meer is, je zult de verschrikking vergeten die je hier hebt doorgemaakt.' 'Ik wil niet alles vergeten,' zei Gladia zacht. 'Dat zul je wel.' Baley keek naar het slanke meisje dat voor hem stond en hij zei, met even de dood in het hart: 'En je zult ook een keer trouwen. Echt trouwen, bedoel ik.' 'Ik weet het niet,' zei ze treurig, 'maar het lijkt me niet zo aantrekkelijk - op het ogenblik.' 'Daar zul je nog wel anders over gaan denken.' En zo stonden ze daar, oog in oog, een sprakeloos ogenblik lang._

Gladia zei: 'Ik heb je nooit bedankt.' Baley zei: 'Het was gewoon mijn werk.' Jij gaat nu terug naar de Aarde, he?'

'Ja-'

'Ik zal je nooit weerzien.'

'Waarschijnlijk niet. Maar trek het je niet aan. Over veertig jaar op zijn hoogst ben ik dood en zul jij er nog net zo uitzien als vandaag.'

Haar gezicht vertrok. 'Dat moet je niet zeggen.' 'Het is zo.'

Vlug, alsof zij gedwongen werd van onderwerp te veranderen, zei zij: 'Het is allemaal waar van Jothan Leebig, weet je.'

'Ik weet het. Andere robotici hebben zijn papieren doorgenomen en hebben experimenten ontdekt voor onbemande denkende ruimteschepen. Ze hebben ook nog andere robots gevonden met verwisselbare ledematen.' Gladia huiverde: 'Waarom zou hij toch zo iets ontzettends gedaan hebben?' 'Hij was bang voor mensen. Hij pleegde zelfmoord om aan persoonlijke aanwezigheid te ontkomen en hij was bereid andere werelden uit te moorden om er zeker van te zijn dat er met Solarie en zijn persoonlijke-aanwezigheidstaboe nooit iets zou gebeuren.'

'Hoe kon hij er toch zo over denken,' murmelde ze, 'als persoonlijke aanwezigheid toch zo heel...'

Weer een stil moment terwijl zij op tien pas afstand naar elkaar keken.

Toen riep Gladia plotseling: 'Oh, Elijah, je zult het wel losbandig van me vinden.' 'Wat zal ik losbandig vinden?' 'Mag ik je aanraken? Ik zie je nooit meer, Elijah.' 'Als je dat wilt.'

Stap voor stap kwam ze dichterbij, met glanzende ogen, terwijl ze er toch ook bevreesd uitzag. Anderhalve meter bij hem vandaan stond zij stil, en toen, langzaam, als in trance, begon zij de handschoen van haar rechterhand uit te trekken.

Baley maakte een gebaar alsof hij haar tegen wilde houden. 'Bega nu geen dwaasheden, Gladia.' 'Ik ben niet bang,' zei Gladia.

Haar hand was bloot. Hij trilde toen zij hem Baley toestak. En ook Baley's hand trilde toen hij haar hand in de zijne nam. Zo bleven ze een ogenblikje staan, haar hand schuw en bang in de zijne. Hij opende zijn hand en de hare ontsnapte, fladderde plotseling en zonder waarschuwing naar zijn gezicht tot haar vingertoppen, korter dan een zucht, vederlicht op zijn wang rustten. Zij zei: 'Dank je wel, Elijah. Vaarwel.' Hij zei: 'Vaarwel, Gladia,' en keek toe terwijl zij wegliep. Zelfs de gedachte dat er een schip stond te wachten om hem terug te brengen naar de Aarde veranderde op dat moment niets aan zijn gevoel dat hij iets verloor.

Staatssecretaris Albert Minnim probeerde een gezicht te trekken dat bij een vormelijk welkom past. 'Het doet me genoegen u weer terug te zien op Aarde. Uw rapport is natuurlijk al voor u gearriveerd en wordt nu bestudeerd. U hebt goed werk geleverd. Het zal uw staat van dienst sieren.'

'Dank u,' zei Baley. Voor een grotere opgetogenheid was er geen plaats in hem. De terugkeer op Aarde; de veiligheid van de Holen; het binnen gehoorsafstand zijn van Jessie (hij had al met haar gesproken) hadden hem vreemd leeg gelaten.

'Maar,' zei Minnim, 'uw rapport handelde alleen maar over het onderzoek naar de moord. Er was nog iets waar wij in geinteresseerd waren. Mag ik daar een gesproken rapport van hebben?'

Baley aarzelde en zijn hand ging automatisch naar de binnenzak waar zijn pijp weer warm en geruststellend aanwezig was.

Onmiddellijk zei Minnim: 'U mag roken, Baley.' Baley maakte van het aansteken een nogal uitvoerig ritueel. Hij zei: 'Ik ben geen socioloog.'

'O nee?' Minnim glimlachte even. 'Ik geloof dat we het daar al eens over gehad hebben. Een succesvol detective moet een goed telraam-socioloog zijn, ook al heeft hij nog nooit gehoord van Hacketts Vergelijking. Ik geloof dat u zich nu niet helemaal op uw gemak voelt omdat u bepaalde ideeen hebt over de Buitenwerelden en u er niet zeker van bent hoe die mij in de oren zullen klinken?' 'Zo zou u het wel kunnen zeggen, meneer.... Toen u me opdracht gaf naar Solarie te gaan stelde u mij een vraag; u vroeg me wat de zwakheden van de Buitenwerelden waren?' 'En?'

'Ik geloof dat ik de zwakheden van de Solariers ken, meneer.'

'U kunt mijn vraag dus beantwoorden? Goed. Gaat u verder.'

'Hun zwakheden, meneer, zijn hun robots, hun dunne bevolking, hun lange levens.'

Zonder van uitdrukking te veranderen keek Minnim Baley aan. Zijn handen tekenden hoekige patronen over de papieren op zijn bureau. Hij zei: 'Waarom zegt u dat?'

Op de terugweg van Solarie had Baley uren zitten nadenken; hij was de autoriteiten in zijn verbeelding tegemoet getreden met evenwichtige, goed beredeneerde argumenten. Nu was hij het spoor bijster.

Hij zei: 'Ik weet niet of ik dat wel duidelijk kan zeggen.' 'Dat geeft niet. Laat maar eens horen. Dit is alleen maar een eerste ruwe benadering.' Baley zei: 'De Solariers hebben iets opgegeven dat de mensheid miljoenen jaren heeft gehad; iets dat meer waard is dan atoomenergie, steden, landbouw, gereedschappen, vuur, alles; omdat het iets is dat al dat andere mogelijk heeft gemaakt.'

'Ik heb geen zin te gaan raden, Baley. Wat is het?' 'De stam, meneer. Samenwerking tussen individuen. Solarie heet het totaal opgegeven. Het is een wereld van geisoleerde individuen en de enige socioloog op de planeet is daar helemaal verrukt van. Die socioloog had tussen twee haakjes nooit gehoord van sociomathematiek omdat hij zijn eigen wetenschap nog aan het uitvinden is. Er is niemand om het hem te leren, om hem te helpen, niemand om te bedenken wat hij misschien over het hoofd heeft gezien. De enige wetenschap die werkelijk bloeit op Solarie is de robotiek en daar is niet meer dan een handjevol mensen bij betrokken. Toen het aankwam op de analyse van de interactie van robots en mensen hadden ze een Aardebewoner nodig om ze daarbij te helpen.

De Solarische kunst, meneer, is totaal abstract. Wij hebben abstracte kunst op Aarde als een kunstvorm; maar op Solarie is het de enige vorm. Het menselijke element is er niet meer. De toekomst waar ze op hopen is er een van ectogenese en totale isolatie van de geboorte.' Minnim zei: 'Dat klinkt allemaal afschuwelijk. Maar kan het kwaad?'

'Ik denk van wel. Zonder het samenspel van mens tot mens is de voornaamste interesse in het leven verdwenen; de meeste intellectuele waarden zijn verdwenen; de zin van het leven is voor het grootste deel verdwenen. Kijken is geen vervanging voor zien. De Solariers zelf zijn zich heel goed bewust dat kijken een affaire op afstand is. En alsof die isolatie nog niet genoeg is om stagnatie te veroorzaken, zijn daar nog hun lange levens. Op Aarde hebben we een gestadige aanvoer van jonge mensen die bereid zijn tot verandering omdat ze nog geen tijd hebben gehad om vast te roesten in hun gewoonten. Ik veronderstel dat er ergens een optimum ligt. Een leven dat lang genoeg is om werkelijk wat te bereiken en dat kort genoeg is om in een niet al te laag tempo plaats te maken voor de jeugd. Op Solarie ligt dat tempo te laag.'

Minnim tekende nog steeds patronen met zijn vinger. 'Interessant! Interessant!' Hij keek op en het was alsof er een masker was weggevallen. Zijn ogen stonden vrolijk. 'Rechercheur, u bent een scherpzinnig man.'

"Dank u,' zei Baley houterig.

'Weet u waarom ik u aanmoedigde te beschrijven wat u er zelf van dacht?' Hij leek bijna op een kleine jongen die zich zat te verkneuteren. Zonder op antwoord te wachten ging hij verder. 'Uw rapport is door onze sociologen al aan een voorlopige analyse onderworpen en ik zat me af te vragen of u zelf enig idee had van het uitstekende nieuws dat u mee hebt gebracht voor de Aarde. Ik zie dat u daar een idee van hebt?

'Een ogenblikje,' zei Baley. 'Dit is nog niet alles.' 'Inderdaad niet,' gaf Minnim juichend toe. 'Solarie kan zijn stagnatie onmogelijk meer corrigeren. Het is voorbij een kritiek punt en ze zijn te afhankelijk geworden van robots. Individuele robots kunnen individuele kinderen niet straffen, zelfs als dat uiteindelijk voor het bestwil van het kind zou zijn. De robot kan niet verder kijken dan de onmiddellijke pijn. En als een collectief kunnen robots een planeet niet disciplineren door instituten te laten verdwijnen als die instituten schadelijk zijn geworden. Zij kunnen niet verder kijken dan de onmiddellijke chaos. Een eeuwige stagnatie zal zo het eind van de Buitenwereld betekenen en de Aarde zal bevrijd zijn van hun overheersing. De vrijheid zal vanzelf komen.'

'Een ogenblikje,' zei Baley weer, harder nu. 'We hebben het nu alleen maar over Solarie, niet over een andere Buitenwereld.'

'Dat komt op het zelfde neer. Uw Solarische socioloog -Kimot...'

'Quemot, meneer.'

'Quemot dus. Hij zei immers dat de andere Buitenwerelden zich in de richting van Solarie bewogen?' 'Dat heeft hij gezegd, maar hij wist niets over de andere Buitenwerelden uit de eerste hand, en hij was geen socioloog. Geen echte. Ik dacht dat ik dat wel duidelijk had gemaakt.' 'Onze mensen zullen dat nagaan.'

'Ook zij zullen geen gegevens hebben. Wij weten niets over de werkelijk grote Buitenwerelden. Aurora, bijvoorbeeld; Daneels wereld. Het lijkt me niet redelijk om van hen te verwachten dat ze ook maar in de verte op Solarie lijken. Er is eigenlijk maar een wereld in de hele Melkweg die op Solarie lijkt...' Minnim wuifde het onderwerp met een klein, vrolijk zwaaitje van zijn mooie hand weg. 'Onze mensen zullen dat nagaan. Ik ben er zeker van dat ze het met Quemot eens zullen zijn.'

Baley's gezicht versomberde. Als de Aardse sociologen maar genoeg gebrand waren op goed nieuws zouden zij het vast wel niet Quemot eens worden, dat wel. Als je maar lang en hard genoeg zocht en als je de juiste stukjes informatie maar niet had of over het hoofd zag kon je alles in cijfers terugvinden.

Hij aarzelde. Was het het beste om te spreken nu hij het oor had van een hoge regeringsfunctionaris of... Hij aarzelde net even te lang. Minnim was weer aan het woord, terwijl hij een paar papieren rangschikte en meer ter werd.

'Nog een paar details, rechercheur, over de Delmarre zaak zelf en dan bent u vrij om te vertrekken. Was het uw opzet Leebig zelfmoord te laten plegen?'

'Het was mijn opzet hem een bekentenis af te dwingen, meneer. Dat hij zelfmoord zou plegen bij het naderen van iemand die, ironisch genoeg, alleen maar een robot was en die het taboe tegen persoonlijke aanwezigheid niet werkelijk schond, had ik niet voorzien. Maar eerlijk gezegd betreur ik zijn dood niet. Het was een gevaarlijk man. Het zal lang duren voor er weer iemand is die zijn verdorvenheid met zijn scherpzinnigheid combineert.'

'Daar ben ik het mee eens,' zei Minnim droog, 'en ik beschouw zijn dood dan ook als gunstig, maar hebt u niet beseft in welk gevaar u zou komen te verkeren als de Solariers er even bij stil hadden gestaan dat Leebig Delmarre onmogelijk kan hebben vermoord?' Baley nam zijn pijp uit zijn mond en zei niets. 'Kom, rechercheur,' zei Minnim. 'U weet best dat hij het niet gedaan heeft. De moord vereiste persoonlijke aanwezigheid en Leebig zou liever sterven dan dat toestaan. Hij is gestorven omdat hij het niet wilde toestaan.'

Baley zei: 'U hebt gelijk, meneer. Ik rekende erop dat ze zo vervuld zouden zijn van afschuw over dit misbruik van robots dat ze daar niet meer bij stil zouden staan.' 'Maar wie heeft Delmarre dan wel gedood?' Langzaam zei Baley: 'Als u bedoelt: wie gaf de eigenlijke klap? dan was dat degene van wie iedereen wist dat zij het gedaan had. Gladia Delmarre, de vrouw van de man.' 'En u hebt haar laten gaan?' Baley zei: 'Moreel was zij niet verantwoordelijk. Leebig wist dat Gladia vaak en bitter ruzie maakte met haar man. Hij moet geweten hebben hoe furieus ze kon worden in momenten van boosheid. Leebig wilde de dood van de man onder omstandigheden die alle verdenking op de vrouw zouden werpen. Dus voorzag hij Delmarre van een robot en instrueerde die, vermoed ik, zo goed als hij kon om Gladia een van zijn afneembare ledematen te geven op het moment dat zij helemaal woest was. Met op het beslissende moment een wapen in haar hand handelde ze in een tijdelijke black-out voor Delmarre of de robot konden ingrijpen. Gladia was evenzeer zonder het zelf te weten Leebigs instrument als de robot dat was.'

Minnim zei: 'De arm van de robot moet besmeurd zijn geweest met bloed en haar.'

'Waarschijnlijk was dat ook zo,' zei Baley, 'maar het was Leebig die de robot na de moord onder zijn hoede nam. Hij zou eventuele andere robots die het kon zijn opgevallen makkelijk hebben kunnen instrueren dat te vergeten. Dr. Thool heeft het misschien gezien, maar hij onderzocht alleen maar de dode man en de bewusteloze vrouw. Leebig vergiste zich toen hij dacht dat Gladia wel zo duidelijk schuldig zou moeten zijn dat de afwezigheid, van een wapen op de plaats van de misdaad haar weinig zou helpen. Evenmin kon hij voorzien dat de hulp van een Aardebewoner zou worden ingeroepen bij het onderzoek.'

'En toen Leebig eenmaal dood was regelde je het zo dat Gladia van Solarie kon vertrekken. Was dat om haar te redden voor het geval de Solariers over de zaak zouden gaan nadenken?'

Baley haalde zijn schouders op. 'Zij had al genoeg geleden. Zij was door iedereen tot slachtoffer gemaakt; door haar man, door Leebig, door de wereld van Solarie.' Minnim zei: 'Hebt u de wet niet een beetje aan een persoonlijke gril aangepast?'

Baley's doorgroefde gezicht werd hard. 'Het was geen gril. Ik was niet gebonden aan de Solarische wet. De belangen van de Aarde kwamen op de eerste plaats en vanwege die belangen moest ik ervoor zorgen dat er met Leebig, de gevaarlijke, afgerekend werd. Wat mevrouw Delmarre betreft,' hij keek Minnim nu aan en voelde dat hij een beslissende stap nam; hij moest dit zeggen, 'wat mevrouw Delmarre betreft, met haar heb ik een experiment uitgehaald.'

'Ik wilde weten of zij erin zou toestemmen een wereld te verdragen waar persoonlijke aanwezigheid was toegestaan en verwacht werd. Ik was nieuwsgierig of zij de moed had de liquidatie van zulke diepgewortelde gewoonten onder ogen te zien. Ik was bang dat zij misschien zou weigeren om te gaan; dat ze er misschien op zou staan op Solarie te blijven, waar het een hel voor haar was, liever dan haar verwrongen Solarische manier van leven de rug toe te keren. Maar zij koos voor de verandering en ik ben blij dat ze dat deed, omdat het mij symbolisch leek. Het leek de weg vrij te maken voor onze redding.'

'Onze redding?' zei Minnim heftig. 'Wel alle donders, wat bedoel je?'

'Niet de uwe en de mijne in het bijzonder, meneer,' zei Baley ernstig, 'maar voor de hele mensheid. U vergist zich in de andere Buitenwerelden. 2e hebben weinig robots; zij staan persoonlijke aanwezigheid toe; en zij hebben een onderzoek ingesteld op Solarie. Zoals u weet was R. Daneel Olivaw daar bij me en hij zal met een rapport zijn teruggekeerd. Het gevaar dat zij eens Solariers zullen worden bestaat, maar zij zullen dat gevaar waarschijnlijk onderkennen en er iets aan doen om zichzelf in een redelijk evenwicht te houden en om zo de leiders van de mensheid te blijven.' 'Dat is uw opvatting,' zei Minnim knorrig. 'En er is nog wat. Er is een wereld die op Solarie lijkt en dat is de Aarde.' 'Rechercheur Baley!'

'Het is zo, meneer. We zijn Solarie binnenste buiten. Zij hebben zich van elkaar geisoleerd. Wij hebben ons van de Melkweg geisoleerd. Zij zijn doodgelopen in hun onneembare landhuizen. Wij zijn doodgelopen in onze ondergrondse Steden. Zijn leiders zonder volgelingen, behalve dan robots die niets terug kunnen zeggen. Wij zijn volgelingen zonder leiders, met alleen Steden om ons heen om ons te beveiligen.' Baley balde zijn vuisten.

Minnim beviel dit maar matig. 'Rechercheur, u hebt een ware beproeving doorstaan. U hebt rust nodig en die zult u krijgen. Een maand vakantie met behoud van volledig salaris en aan het eind daarvan een promotie.' 'Dank u, maar dat is niet alles wat ik wil. Ik wil dat u naar mij luistert. Er is een manier om uit het slop te raken en dat is naar buiten, naar de Ruimte. Er zijn daar een miljoen werelden en de Kosmieten hebben er naar vijftig van. Ze zijn maar met weinigen en hebben een lange levensduur. Wij zijn met velen en leven kort. Wij zijn beter dan zij geschikt voor exploratie en kolonisatie. Wij zitten onder druk van de bevolkingsaanwas en we hebben een snelle generatiewisseling zodat we nooit zonder jongeren en roekelozen zullen zitten. Het waren in de eerste plaats onze voorvaderen die de Buitenwerelden gekoloniseerd hebben.'

'Ja, ik begrijp het -- maar ik ben bang dat onze tijd om is.' Baley voelde hoe graag de andere hem nu kwijt wilde maar hij bleef onaandoenlijk zitten. Hij zei: 'Toen door die oorspronkelijke kolonisatie werelden werden gesticht die de onze in technologisch opzicht overtroffen, sloegen wij op de vlucht door onder de grond baarmoeders voor onszelf te bouwen. De Kosmieten gaven ons een gevoel van minderwaardigheid en wij verborgen ons voor hen. Maar dat is geen antwoord. Om het vernietigende ritme van opstand en onderdrukking te vermijden moeten wij met ze gaan wedijveren, hen volgen, als het moet, hen leiden, als het kan. Om dat te doen moeten we niet wegkruipen van de open ruimte; we moeten onszelf leren daar niet bang voor te zijn. Als het te laat is om het onszelf bij te brengen moeten we het onze kinderen leren. Het is een levensbelang!' 'U hebt rust nodig, rechercheur.'

Heftig zei Baley: 'Ik wil dat u naar me luistert, meneer. Als de Kosmieten sterk zijn en als wij blijven zoals we zijn dan zal de Aarde binnen een eeuw vernietigd worden. Dat is uitgerekend, zoals u me zelf verteld hebt. Als de Kosmieten werkelijk zwak zijn en nog steeds zwakker worden, dan is er misschien een uitweg voor ons, maar wie zegt dat de Kosmieten zwak zijn? De Solariers, ja, maar dat is dan ook alles wat we weten.' 'Maar...'

'Ik ben nog niet klaar. Maar er is iets dat we kunnen veranderen, of de Kosmieten nu zwak zijn of sterk. We kunnen onszelf veranderen. Laten we de open ruimte opzoeken en we zullen nooit meer een opstand nodig hebben. We kunnen ons verspreiden over onze eigen massa werelden en zelf Kosmieten worden. Als we hier op elkaar gepakt op Aarde blijven dan is er niets tegen die zinloze en fatale opstanden te beginnen. Het zal des te erger zijn als de mensen zich vleien met een door niets gerechtvaardigde hoop vanwege een zogenaamde zwakheid van de Kosmieten. Ga uw gang en vraag het de sociologen. Vertel ze wat ik gezegd heb. En als ze nog mochten twijfelen, verzint u dan een manier om me naar Aurora te sturen. Laat me rapport uitbrengen over de echte Kosmieten en u zult zelf zien wat de Aarde nog te doen staat.'

Minnim knikte. 'Ja, ja. Ik moet nu afscheid van u nemen, rechercheur Baley.'

Toen Baley vertrok was hij opgetogen. Een openlijke overwinning op Minnim had hij niet verwacht. Overwinning op vastgeroeste denkpatronen worden niet in een dag of in een jaar behaald. Maar hij had de uitdrukking van een peinzende onzekerheid op Minnims gezicht zien verschijnen, een uitdrukking die, tenminste voor een poosje, de aanvankelijke kritiekloze vreugde verdreven had. Hij voelde dat hij in de toekomst kon kijken. Minnim zou het de sociologen vragen en een paar van hen zouden niet helemaal zeker van hun zaak zijn. Ze zouden zich vragen stellen. Ze zouden met Baley komen praten.

Geef ze een jaar, dacht Baley, een jaar, en ik ben op weg naar Aurora. Geef ze een generatie, en we zullen de ruimte weer intrekken.

Baley stapte op de Snelweg naar het noorden. Hij zou Jessie nu gauw weerzien. Zou zij het begrijpen? En zijn zoon, Bentley, die nu zeventien was. Als Ben zelf een zoon van zeventien heeft, zal hij dan op een lege wereld staan om een ruim leven op te bouwen?

Het was een beangstigende gedachte. Baley was nog steeds bang voor de open ruimte. Maar hij was niet bang meer voor die angst! Het was niets om hard voor weg te hollen, die angst, maar iets om tegen te vechten.

Baley voelde zich alsof hij een beetje getikt was. Van het begin af aan had de open ruimte de aantrekkingskracht van het griezelige voor hem gehad; vanaf het moment in de grondwagen toen hij Daneel te slim af was geweest en het dak open had laten maken zodat hij in de buitenlucht kon staan.

Hij had het toen niet begrepen. Daneel dacht dat hij iets pervers deed. Baley zelf dacht dat hij de open ruimte uit professionele noodzaak onder ogen moest zien, om een misdaad op te lossen. Pas die laatste avond op Solarie, toen hij het gordijn van het raam weg scheurde, besefte hij dat hij zonder meer behoefte had aan de open ruimte; omdat hij ertoe

aangetrokken werd en om de belofte van vrijheid die het inhield. Er zouden miljoenen op Aarde dezelfde neiging krijgen, als de open ruimte maar onder hen aandacht werd gebracht, als zij ertoe gebracht konden worden de eerste stap te zetten. Hij keek om zich heen.

De snelweg jakkerde verder. Overal om hem heen was kunstlicht en steile wanden met appartementen die naar achter gleden en flitsende signalen en etalages en fabrieken en lichten en lawaai en de menigte en meer lawaai en mensen en mensen en mensen...

Hier had hij allemaal van gehouden, dit te moeten verlaten had hij gehaat en gevreesd en op Solarie had hij gedacht dat hij hiernaar verlangde. En het was hem allemaal zo vreemd. Hij wist dat hij hier niet meer paste.

Hij was vertrokken om een moord op te lossen en er was iets met hem gebeurd.

Tegen Minnim had hij gezegd dat de Steden baarmoeders waren, en dat waren ze. En wat is het eerste wat een mens moet doen voor hij mens kan zijn? Hij moet geboren worden. Hij moet de moederschoot verlaten. En als hij die eenmaal verlaten had kon hij er niet meer in terug. Baley had de Stad verlaten en hij kon er niet meer in terug. De Stad was niet langer van hem; de Stalen Holen waren hem vreemd. Dit moest zo zijn. En zo zou het ook voor anderen worden en de Aarde zou opnieuw geboren worden en naar buiten willen.

Zijn hart bonsde waanzinnig en het geluid van het leven om hem heen verzwakte tot een onopvallend gemurmel. Hij herinnerde zich zijn droom op Solarie en eindelijk begreep hij hem. Hij tilde zijn hoofd op en hij kon door het staal en het beton en de mensheid boven hem heen kijken. Hij kon het baken zien dat in de ruimte was opgesteld om de mensen naar buiten te lokken. Hij kon hem omlaag zien schijnen. De naakte zon!