Ondanks zichzelf schreeuwde Baley: 'Wat!' Terwijl er een stilte viel keek Quemot over zijn schouder en zei tenslotte: 'Niet de tegenwoordige cultuur van de Aarde, nee.'

Baley zei: 'Oh.'

'Maar in het verleden, ja. De Oude Geschiedenis van de Aarde. Als Aardebewoner kent u die natuurlijk.' 'Ik heb wel eens een boek gezien,' zei Baley voorzichtig. 'Ah. Dan begrijpt u me.'

Baley, die hem niet begreep, zei: 'Ik zal precies uitleggen wat ik wil, dr. Quemot. Ik wil dat u me alles vertelt wat u weet over Solarie, waarom het zo anders dan de andere Buitenwerelden is, waarom er zoveel robots zijn, waarom u zich gedraagt zoals u zich gedraagt. Het spijt me dat ik een ander onderwerp aan moet snijden dan dat waar u over praatte.'

Baley wilde bepaald wel van onderwerp veranderen. Elk gesprek over de overeenkomsten en verschillen tussen de Solarische cultuur en de Aardse zou hem veel te veel in beslag gaan nemen. Het zou hem deze dag kunnen kosten zonder dat hij, op het punt van bruikbare informatie, veel wijzer was geworden.

Quemot glimlachte. 'U wilt Solarie niet de andere Buitenwerelden vergelijken en niet met de Aarde.' 'Ik ken de Aarde, meneer.'

'Zoals u wilt.' De Solariers kuchte zacht. 'Hebt u er bezwaar tegen als ik mijn stoel helemaal de andere kant op draai? Dat zou wel zo -- wel zo prettig zijn.' 'Zoals u wilt, dr. Quemot,' zei Baley stijfjes. 'Goed.' Op een gedempt uitgesproken bevel van Quemot draaide een robot de stoel om, en toen de socioloog daar zo zat, door een forse rugleuning voor Baley verborgen, werd zijn stem levendiger en zelfs dieper en krachtiger. Quemot zei: 'De eerste kolonisten kwamen zo'n driehonderd jaar geleden naar Solarie. De oorspronkelijke kolonisten waren Nexonianen. Kent u Nexon?'

'Ik ben bang van niet.'

'Het ligt vlakbij Solarie, maar twee parsecs ver. In feite zijn Solarie en Nexon het dichtst bij elkaar gelegen paar bewoonde werelden in de Melkweg. Er was op Solarie, zelfs toen het nog niet door mensen bewoond was, alle mogelijke leven en het was bijzonder geschikt voor menselijke bewoning. Het oefende duidelijk aantrekkingskracht uit op de welgestelden van Nexon die er moeite mee hadden een goede levensstandaard te handhaven naarmate hun eigen planeet voller werd.'

Baley interrumpeerde. 'Voller werd? Ik dacht dat de Kosmieten aan geboorteregeling deden?'

'Solarie wel, maar in het algemeen wordt de regeling op de Buitenwerelden nogal laks toegepast. In de tijd waar ik van spreek begon Nexon de twee miljoen te naderen. Het was al zo druk dat het nodig was paal en perk te stellen aan het aantal robots dat een bepaald gezin mocht hebben. Zo kwamen die Nexonianen erbij zomerhuizen op Solarie te bouwen, waar het vruchtbaar was, een gematigd klimaat heerste en geen gevaarlijke dieren waren. De kolonisten op Solarie konden Nexon nog altijd met weinig moeite bereiken terwijl zij op Solarie konden leven zoals ze dat wilden. Ze konden zoveel robots gebruiken als ze zich konden permitteren of nodig hadden. Landgoederen konden zo uitgestrekt zijn als men maar wilde omdat, met een lege planeet, ruimte geen probleem was en met een onbeperkt aantal robots de exploitatie ook niet.

Er kwamen zoveel robots dat ze voorzien werden van radiocontact en dat was het begin van onze beroemde robotindustrie. We begonnen nieuwe varieteiten te ontwikkelen, nieuwe accessoires, nieuwe toepassingsmogelijkheden. De cultuur dicteert de uitvinders; ik geloof dat ik die uitdrukking uitgevonden heb.' Quemot grinnikte.

Als reactie op de een of andere prikkel die Baley door de barriere van de stoel niet kon zien kwam een robot Quemot een drankje brengen dat er net zo uitzag als de drank die Baley al gehad had. Baley kreeg niets en hij besloot er ook niet om te vragen.

Quemot ging verder: 'De voordelen van het leven op Solarie waren voor iedereen die zijn ogen openhield duidelijk. Solarie kwam in de mode. Meer Nexonianen bouwden er hun huizen en Solarie werd wat ik bij voorkeur een 'villa-planeet' noem. En meer en meer van de kolonisten begonnen bet hele jaar op de planeet te blijven terwijl zij bun zaken op Nexon door assistenten lieten behartigen. Robotfabrieken werden op Solarie opgericht. Boerderijen en mijnen werden zodanig geexploiteerd dat export mogelijk begon te worden. 'Kortom, meneer Baley, het werd duidelijk dat Solarie, in minder dan een eeuw, even overbevolkt zou worden als Nexon geweest was. Het leek belachelijk en een verspilling om eerst zo'n nieuwe wereld te vinden en die dan weer kwijt te raken door een gebrek aan inzicht. 'Om u het verhaal van talloze politieke complicaties te besparen kan ik volstaan met te zeggen dat Solarie erin slaagde zonder oorlog onafhankelijk te worden en te blijven. Onze bruikbaarheid voor de andere Buitenwerelden als bron van speciale robots bezorgde ons vrienden en dat kwam ons van pas, natuurlijk.

'Eenmaal onafhankelijk geworden was het onze eerste zorg om de bevolking gegarandeerd binnen redelijke grenzen te houden. We beperkten de immigratie en de geboorten en in de behoefte aan mankracht voorzagen we door steeds meer en steeds verfijndere robots te gebruiken.' Baley zei: 'Waarom hebben de Solariers er bezwaar tegen elkaar te zien?' Hij had zich geergerd over de manier waarop Quemot zijn sociologische uiteenzettingen wenste te geven.

Quemot gluurde langs zijn stoel en dook bijna meteen weer weg.

'Dat volgt daar onvermijdelijk uit. We hebben reusachtige landgoederen. Een goed van twintigduizend vierkante kilometer is niet ongewoon, hoewel de grootste aanzienlijke hoeveelheden onproductief gebied omvatten. Mijn eigen landgoed is 1530 vierkante kilometer groot maar elke vierkante meter is goed land.

Hoe dan ook, meer dan wat ook is het de omvang van het landgoed die iemands maatschappelijke status bepaalt. En een van de eigenschappen van een groot goed is dat je er bijna doelloos op rond kunt zwerven zonder hoegenaamd het gevaar te lopen dat je op het terrein van je buurman raakt en dus je buurman tegenkomt. Begrijpt u?' Baley haalde zijn schouders op. 'Ik geloof van wel.' 'Een Solarier is er, kortom, trots op zijn buurman niet te ontmoeten. Tegelijkertijd wordt zijn land zo goed verzorgd door robots en is het zo selfsupporting dat er ook geen reden voor hem is die buurman te ontmoeten. De wens om dat te vermijden leidde tot de ontwikkeling van nog volmaakter kijkapparatuur en naarmate de kijkapparatuur hoe langer hoe meer verbeterde, werd de noodzaak om je buurman te zien kleiner dan ooit. Het was een kringloop die zich zelf versterkte, een soort feedback. Begrijpt u?' Baley zei: 'Hoort u eens, dr. Quemot. U hoeft dat niet allemaal zo voor mij te vereenvoudigen. Ik ben dan wel geen socioloog maar ik heb de gewone elementaire sociologie wel op school gehad. Al was het dan alleen maar een Aardse school, natuurlijk,' voegde Baley er met een soort weerbarstige bescheidenheid aan toe om de ander, die zo'n opmerking in meer vernederende termen zou verpakken, voor te zijn, 'maar wiskunde kan ik wel volgen.'

'Wiskunde?' zei Quemot, die de laatste lettergreep op piepende toon uitbracht.

'Nou ja, niet het spul dat ze in de robotiek gebruiken, die ik niet zou kunnen volgen, maar met de sociologische relaties kan ik overweg. Ik ben bijvoorbeeld bekend met de Tera-min Relatie.' 'Met wat, meneer?'

'Misschien heet het bij u anders. De differentiaal van de geleden ongemakken met de toegestane privileges: dee ie sub jee tot de ende...'

'Waar hebt u het over?' Baley hoorde de scherpe en autoritaire toon van een Kosmiet en hij zweeg verbijsterd. En toch was de relatie tussen geleden ongemak en toegestane voorrechten een essentieel onderdeel van de wetenschap hoe je met mensen om moest springen zonder explosieve situaties te veroorzaken. Een privecel in de gemeenschapsbadkamer, iemand met reden gegeven, hield x personen in geduldige afwachting tot dit zelfde zeldzame voorrecht hun ook verleend zou worden, waarbij de waarde van x varieerde met bekende variaties in omgeving en menselijk temperament, zoals de Teramin Relatie die kwantitatief beschreef. Maar toch, in een wereld met alleen maar voorrechten en geen enkel ongemak, was de Teramin Relatie iets triviaals. Misschien had hij het verkeerde voorbeeld gekozen. Hij probeerde het opnieuw. 'Hoort u eens, meneer, het kan natuurlijk geen kwaad een kwalitatieve beschrijving te krijgen van de groei van dit vooroordeel tegen het zien, maar ik heb er niet zoveel aan. Ik wilde de precieze analyse van het vooroordeel kennen zodat ik effectieve tegenmaatregelen kan nemen. Ik wil mensen overhalen om mij te zien, zoals u nu.'

'Meneer Baley,' zei Quemot, 'u kunt menselijke emoties niet behandelen alsof ze in een positronisch brein waren ingebouwd.'

'Dat beweer ik pok niet. Robotiek is een deductieve wetenschap en de sociologie is inductief. Maar in beide gevallen kun je wiskunde toepassen.'

Er viel een korte stilte. Toen zei Quemot met een trillende stem: 'U hebt toegegeven dat u geen socioloog bent.' 'Dat weet ik. Maar er is mij verteld dat u er een was. De beste op de hele planeet.'

'Ik ben de enige. Je zou bijna kunnen zeggen dat ik de wetenschap heb bedacht.'

'Oh?' Baley aarzelde voor hij zijn volgende vraag durfde te stellen. Het klonk hem zelf bijna onbeschoft in de oren. 'Hebt u boeken over het onderwerp gezien?' 'Ik heb een stuk of wat Auroraanse boeken gezien.' 'Hebt u boeken van de Aarde gezien?'

'Aarde?' Quemot lachte onbehaaglijk. 'Het zou niet bij me opgekomen zijn om iets van de Aardse wetenschappelijke producties te lezen. Niet dat ik u wil beledigen.' 'Goed, het spijt me. Ik had gedacht dat ik bepaalde gegevens zou kunnen krijgen die het mij mogelijk zouden maken anderen persoonlijk te gaan ondervragen zonder...' Quemot maakte een raar, onverstaanbaar raspgeluid en de grote stoel waarin hij zat schoof achteruit en viel toen met een slag om. Baley ving nog een gedempt 'Mijn verontschuldigingen' op.

Een ogenblik ving Baley een glimp op van Quemot die op een weinig elegante manier holde, toen was hij de kamer uit, verdwenen.

Baley's wenkbrauwen gingen omhoog. Wat had hij voor de donder nu weer gezegd? Jehoshaphat! Welk verkeerde knopje had hij nu weer ingedrukt?

Aarzelend begon hij op te staan, maar hield daar weer mee op toen er een robot binnenkwam.

'Meester,' zei de robot, 'ik moest u zeggen dat de meester over enkele ogenblikken naar u zal kijken.' 'Kijken, jongen?'

'Jawel, meester. Intussen kunt u een verfrissing laten komen.' Er stond weer een beker met roze vloeistof bij Baley's elleboog en deze keer was er een schotel met snoepgoed, warm en geurig, naast gezet.

Baley ging weer zitten, proefde de drank voorzichtig en zette de beker weer neer. Het snoepgoed voelde hard en warm aan, maar hij kon de korst zonder moeite doorbijten en het binnenste was meteen aanzienlijk warmer en zachter. Hij kon de bestanddelen van de smaak niet thuis brengen en vroeg zich af of het uit Solarische kruiden en specerijen was samengesteld.

Toen dacht hij aan het beperkte, op basis van gisten samengestelde, dieet op Aarde en hij vroeg zich af of er een markt zou zijn voor gistsoorten met de smaak van Buitenwereldse Producten.

Maar Quemot die plotseling uit het niets verscheen en hem aankeek onderbrak zijn gepeins. Hij keek hem aan deze keer! Hij zat in een kleinere stoel in een kamer waarvan de muur en de vloer scherp contrasteerden met die waarin Baley zat. En hij glimlachte nu, zodat de lijnen in zijn gezicht dieper werden en hij, paradoxaal genoeg, tegelijk een jeugdiger uiterlijk kreeg door het accent dat zijn levendige ogen nu kregen.

Hij zei: 'Duizend verontschuldigingen, meneer Baley. Ik dacht dat ik me heel goed hield in uw persoonlijke aanwezigheid, maar dat was een illusie. Ik was behoorlijk gespannen en uw zin voerde de spanning op tot overspanning, bij wijze van spreken.' 'Welke zin, meneer?'

'U zei iets over het persoonlijk...' Hij schudde zijn hoofd en likte snel met zijn tong langs zijn lippen. 'Ik zeg het liever niet. U begrijpt wel wat ik bedoel. De zin riep een zeer treffend beeld van ons tweeen op zoals we eikaars -- eikaars adem zaten in te ademen.'

De Solarier huiverde. 'Vindt u dat niet stuitend?' 'Ik geloof niet dat ik er ooit zo over gedacht heb.' 'Het lijkt me zo'n smerige gewoonte. En toen u het zei en het beeld in mijn hoofd opriep, besefte ik dat we tenslotte in de zelfde kamer waren, al zat ik niet met mijn gezicht naar u toe, het kon niet anders of wolkjes lucht die in uw longen waren geweest bereikten mij en kwamen de mijne binnen. En met mijn gevoeligheid...'

Baley zei: 'Moleculen in de hele Solarische atmosfeer zijn in duizenden longen geweest. Jehoshaphat! In de longen van dieren en de kieuwen van vissen.'

'Dat is zo,' zei Quemot die treurig over zijn wang wreef, 'en ik zou daar ook net zo lief niet bij willen stilstaan. Maar het was het directe van de situatie met u daar persoonlijk en wij allebei aan het in- en uitademen. Dit kijken betekent een hele opluchting voor me.'

'Ik ben nog steeds in het zelfde huis, dr. Quemot.' 'Maar dat is nou net zo opmerkelijk aan dat gevoel van opluchting. U bent in het zelfde huis en toch maakt het gebruik van de dimensionaal alle verschil van de wereld. Maar ik weet nu tenminste hoe het is om een vreemde te zien. Ik zal het niet nog eens proberen.' 'Dat klinkt alsof u met het zien experimenteerde.' 'In zekere zin wel,' zei de Kosmiet, 'Ik geloof dat het een experiment voor me was. Het motief was niet zo belangrijk. Maar de resultaten waren interessant, ook al waren ze tegelijk nogal onthutsend. Het was een goede test en ik zal hem misschien vastleggen.'

'Wat vastleggen?' vroeg Baley niet-begrijpend. 'Mijn gevoelens!' Nu keek Quemot op zijn beurt niet-begrijpend. Baley zuchtte. Langs elkaar heen praten. Altijd maar langs elkaar heen praten.

'Ik vroeg het alleen maar omdat ik eigenlijk veronderstelde dat u wel instrumenten zou hebben om emotionele reacties te meten. Een elektro-encefalograaf misschien.' Hij keek tevergeefs om zich heen. 'Maar misschien hebt u wel een uitvoering in zakformaat die zonder directe elektrische verbinding werkt. Op Aarde kennen we zoiets niet.' 'Ik ben ervan overtuigd,' zei de Solarier koel, 'dat ik in staat ben de aard van mijn eigen gevoelens zonder instrument te taxeren. Ze waren duidelijk genoeg.' 'Ja, natuurlijk, maar voor een kwantitatieve analyse...' begon Baley.

Nijdig zei Quemot: 'Ik begrijp niet waar u toch heen wilt. Bovendien probeer ik u iets anders te vertellen, mijn eigen theorie eigenlijk, iets wat ik in geen boek heb gezien, iets waar ik tamelijk trots op ben...'

Baley zei: "En wat houdt die theorie precies in, meneer?' 'Wel, de manier waarop de Solarische cultuur gebaseerd is op een oude Aardse cultuur.'

Baley zuchtte. De ander moest het duidelijk kwijt en als hij niet wilde luisteren wat het de vraag of hij daarna nog op veel medewerking kon rekenen. Hij zei: 'En die cultuur is?' 'Sparta!' zei Quemot, en hij hief zijn hoofd zo op dat zijn witte haar een moment in het licht glansde en bijna op een aureool leek. 'Ik ben ervan overtuigd dat u wel eens van Sparta gehoord heeft!'

Baley voelde zich opgelucht. In zijn jonge jaren had hij zich enorm geinteresseerd voor het grijze verleden van de Aarde (de studie was voor veel Aardebewoners aantrekkelijk - een oppermachtige Aarde omdat het een Aarde alleen was; Aardebewoners waren de meesters omdat er geen Kosmieten waren), maar de Aardse geschiedenis was uitgebreid. Quemot had evengoed kunnen beginnen over een stadium waar Baley niet mee bekend was en dat zou vervelend zijn geweest. Zoals de zaken nu stonden kon hij voorzichtig zeggen: 'Ja, ik heb films over dat onderwerp gezien.' 'Goed. Goed. Nu bestond Sparta op zijn hoogtepunt uit een betrekkelijk gering aantal Spartanen, de enige echte stadsburgers, plus een iets groter aantal tweederangs individuen, de Perioikoi, en een werkelijk groot aantal echte slaven, de Heloten. Er waren twintig Heloten op een Spartaan en de Heloten waren mensen met menselijke gevoelens en menselijke gebreken.

'Om er nu zeker van te zijn dat een revolutie van de Heloten nooit zou kunnen slagen, ondanks hun verpletterende numerieke meerderheid, werden de Spartanen militaire specialisten. Ze leidden allemaal het leven van een militaire machine. Er heeft nooit een geslaagde Heloten-revolutie plaats gevonden.

'Nu lijken wij menselijke wezens op Solarie in zekere zin op die Spartanen. Wij hebben onze Heloten, maar onze Heloten zijn machines en geen mensen. Ze kunnen niet in opstand komen en hoeven niet gevreesd te worden ook al overtreffen ze ons numeriek nog duizend keer zo sterk als de Heloten de Spartanen. We hebben dus het voordeel van de Spartaanse exclusiviteit zonder de noodzaak ons op te offeren aan een strakke discipline. In plaats daarvan kunnen we de artistieke en culturele levensstijl van de Atheners als model gebruiken, die tijdgenoten waren van de Spartanen en die...'

Baley zei: 'Ik heb ook films over de Atheners gezien.' Quemot ging steeds vriendelijker spreken. 'Beschavingen hebben altijd een piramidale opbouw gehad. Naarmate men stijgt naar de top van het sociale gebouw neemt de vrije tijd toe en is er meer mogelijkheid het geluk na te jagen. Naarmate men klimt treft men ook steeds minder mensen aan die hetzelfde genieten. Er is, onveranderlijk, een overwicht aan bezitlozen. En bedenk dat, hoe goed de onderste lagen het absoluut gezien ook mogen hebben, vergeleken met de top zijn zij altijd bezitloos. Zo zijn bijvoorbeeld de Auroranen die er het slechtst aan toe zijn, beter af dan de Aardse aristocraten, maar vergeleken met Auroraanse aristocraten hebben ze niets en het zijn de heersers van hun eigen wereld waar ze zich zelf mee vergelijken.

'Er is dus altijd sociale wrijving in gewone menselijke samenlevingen. Sociale revolutie en de reactie van het zich daartegen te wapenen of het te bestrijden als het eenmaal begonnen is zijn de oorzaken van veel menselijke ellende waarmee de geschiedenis doordrenkt is. 'Maar hier op Solarie staat de spits van de piramide voor het eerst op zich zelf. In plaats van de bezitlozen zijn robots gekomen. Wij hebben de eerste nieuwe samenleving, de eerste werkelijk nieuwe, de eerste grote sociale uitvinding sinds de boeren van Suremie en Egypte steden uitvonden.' Glimlachend leunde hij achterover. Baley knikte. 'Hebt u dit gepubliceerd?' 'Misschien doe ik dat nog wel eens,' zei Quemot met een bestudeerde onverschilligheid. 'Tot nog toe niet. Dit is mijn derde bijdrage.'

'Waren de andere twee even omvangrijk?' 'Maar dat was niet op sociologisch terrein. Ik ben in mijn tijd ook beeldhouwer geweest. Het werk dat u om u heen ziet' - hij gebaarde naar het beeldhouwwerk -- 'is van mij. En ik ben ook componist geweest. Maar ik word ouder en Rikaine Delmarre heeft sterk voor de toegepaste kunsten gepleit ten koste van de schone kunsten en ik besloot de sociologie in te gaan.'

Baley zei: 'Dat klinkt alsof Delmarre een goede vriend van u was.'

'We kenden elkaar. Als je oud bent als ik ken je alle volwassen Solariers. Maar het heeft geen zin te ontkennen dat Rikaine Delmarre en ik elkaar tamelijk goed kenden.' 'Wat voor een soort man was Delmarre?' (Merkwaardig genoeg riep de naam van de man het beeld van Gladia bij hem op en hij werd gekweld door de plotselinge, haarscherpe herinnering aan haar zoals hij haar het laatst gezien had, kwaad, met een van woede vertrokken gezicht.) Quemot keek een beetje peinzend. 'Hij was een waardig mens; toegewijd aan Solarie en onze manier van leven.'

'Een idealist, met andere woorden.'

'Ja. Beslist. Dat blijkt al uit het feit dat hij zich als vrijwilliger op gaf voor zijn baan van -- van fetologisch ingenieur. Het was een toegepaste kunst, ziet u, en ik heb u al verteld hoe hij daarover dacht.'

'Was het niet gebruikelijk om je daarvoor als vrijwilliger te melden?'

'Lijkt het u, niet... Maar ik vergeet dat u een Aardebewoner bent. Ja, het was ongebruikelijk. Het is een van die karweien die opgeknapt moeten worden maar waar niemand vrijwillig aan begint. Doorgaans wordt het iemand voor een periode van een paar jaar opgedragen en het is niet prettig om daarvoor uitgekozen te worden. Delmarre gaf zich vrijwillig op en voor zijn leven. Hij vond het te belangrijk om aan weigerachtige dienstplichtigen over te laten en hij overtuigde mij daar ook van. Toch zou ik me nooit opgegeven hebben. Zo'n persoonlijk offer zou ik nooit hebben kunnen brengen. En voor hem was het nog een groter offer, want hij was bijna een fanaticus op het punt van persoonlijke hygiene.'

'Ik geloof dat ik nog steeds niet weet wat voor soort werk het was.'

Een licht blosje vloog over Quercots oude wangen. 'Zou u dat niet liever met zijn assistent bespreken?' Baley zei: 'Dat zou ik zeker allang gedaan hebben als iemand er eerder op was gekomen om mij te vertellen dat hij een assistent had.'

'Dat spijt me dan,' zei Quemot, 'en aan het bestaan van zo'n assistent kunt u de sociale verantwoordelijkheid die hij voelde weer afmeten. Niemand die dit werk vroeger gedaan had had er een gehad. Maar Delmarre vond het nodig een geschikte jongmens te vinden en die zelf op te leiden, zodat hij een professionele erfgenaam achter zou laten als het tijd voor hem werd om zich terug te trekken of, nou ja, te sterven.' De oude Solarier zuchtte diep. 'Toch heb ik hem nog overleefd en hij was een stuk jonger. Ik speelde vaak schaak met hem.'

'Hoe kreeg u dat voor elkaar?'

Quemots wenkbrauwen gingen omhoog. 'Op de gewone manier.'

'Zag u elkaar dan?'

Quemot keek hevig verschrikt. 'Wat een idee! Zelfs als ik het had kunnen harden zou Delmarre het geen moment hebben toegestaan. Omdat hij fetologisch ingenieur was, daar-

om was hij nog niet ongevoelig geworden. Het was een kieskeurig mens.'

'Maar hoe...'

'Met twee borden, net zoals iedereen schaak speelt.' Plotseling haalde de Solarier zijn schouders op alsof hij er niet zo zwaar aan wilde tillen. 'Nou ja, u bent een Aardebewoner.

Mijn zetten werden op zijn bord geregistreerd, en de zijne op mijn bord. Het is heel eenvoudig.'

Baley zei: 'Kent u mevrouw Delmarre?'

'We hebben elkaar gekeken. Zij is een veldcolorist, weet u, en ik heb een paar exposities van haar bekeken. Goed werk in zeker opzicht, maar interessanter als curiositeiten dan als

scheppingen. Toch zijn ze wel amusant en proef je er een ontvankelijke geest achter.'

'Zou u zeggen dat ze in staat was haar man te doden?'

'Daar heb ik niet over nagedacht. Vrouwen zijn grillige wezens. Maar aan de andere kant is er nauwelijks ruimte voor twijfel, nietwaar? Alleen mevrouw Delmarre kon dicht genoeg bij Rikaine komen om hem te kunnen doden. Rikaine zou niemand anders, het deed er niet toe waarom, ooit hebben willen zien. Buitengewoon kieskeurig. Misschien is kies-

keurig het juiste woord niet. Het was meer zo dat elk spoortje van abnormaliteit aan hem ontbrak; hij had niets pervers. Hij was een goede Solarier.'

'Zou u het pervers willen noemen dat u mij hebt willen zien?' zei Baley.

Quemot zei: 'Ja, dat geloof ik wel. Ik zou wel zeggen dat het iets scatofiels had.'

'Zou het kunnen dat Delmarre om politieke redenen vermoord is?'

'Wat?'

'Ik heb hem een Traditionalist horen noemen.'

'Oh, maar dat zijn we allemaal.'

'U bedoelt dat er op Solarie geen enkele groep is die niet uit Traditionalisten bestaat?'

'Ik geloof zeker,' zei Quemot langzaam, 'dat er mensen zijn die het gevaarlijk vinden te Traditionalistisch te zijn. Ze

zijn zich sterk bewust van onze geringe bevolking, van de dat wij weerloos zijn tegen een mogelijke agressie van de andere Buitenwerelden. Dat is dan heel dwaas gedacht en veel zullen het er niet zijn. Ik geloof niet dat ze echt iets te betekenen hebben.'

'Waarom zegt u dat ze dwaas zijn? Is er iets op Solarie dat, ondanks het nadeel van het kleine aantal, het machtsevenwicht weer herstelt? Een nieuw soort wapen?' Tien wapen, jazeker. Maar geen nieuw wapen. De mensen waar ik het over heb zijn meer blind dan dwaas dat ze niet beseffen dat zo'n wapen al voortdurend gebruikt wordt en dan tegenstand ertegen onmogelijk is.' Baleys ogen vernauwden zich. 'Meent u dat?' 'Jazeker.'

'Weet u dan wat voor wapen dat is?'

'Dat zouden we allemaal kunnen weten. U ook, als u er even bij stil staat. Ik zie het misschien iets makkelijker dan de meesten omdat ik socioloog ben. Zeker, het wordt niet gebruikt zoals een wapen doorgaans gebruikt wordt. Het doodt niet en doet geen pijn, maar toch is het onweerstaanbaar. Des te meer onweerstaanbaar omdat niemand het opmerkt.'

Geergerd zei Baley: 'En wat voor niet-dodelijk wapen mag dat dan wel wezen?'

11 Bezoek aan een boerderij

Baley kreeg het even koud. De positronische robot was voor de Aardebewoners het symbool van de Kosmitische superioriteit. Dat was als wapen al afdoende.

Hij hield zijn stem in bedwang. 'Het is een economisch wapen. Solarie is als bron van moderne modellen belangrijk voor de andere Buitenwerelden en zal door hen dan ook wel met rust worden gelaten.'

'Dat ligt voor de hand,' zei Quemot onverschillig. 'Dat hielp ons om onafhankelijk te worden. Waar ik aan denk is wat anders, meer subtiel en meer kosmisch.' Quemots ogen waren op zijn vingertoppen gericht en zijn geest was dat duidelijk op abstracties.

Baley zei: 'Is dit ook een van uw sociologische theorieen?' De Aardebewoner kon een glimlachje niet onderdrukken toen hij zag hoeveel moeite het Quemot kostte bescheiden te blijven kijken.

De socioloog zei: 'De theorie is inderdaad van mij. Voor zover ik weet een oorspronkelijke theorie en tegelijk een onvermijdelijke als men de bevolkingsgegevens van de Buitenwerelden zorgvuldig bestudeert. Om te beginnen wordt de positronische robot sinds zijn uitvinding overal steeds meer en steeds intensiever gebruikt.' 'Niet op Aarde,' zei Baley.

'Nou, nou, rechercheur. Ik weet niet zoveel van uw Aarde af, maar ik weet genoeg om te weten dat de robots in uw economie doordringen. U leeft in grote Steden en laat het grootste deel van het planetaire oppervlak onbevolkt. Wie werken er eigenlijk op uw boerderijen en in uw mijnen?' 'Robots', gaf Baley toe. 'Maar nu we het daar toch over hebben, professor, het waren Aardebewoners die de positronische robot uitvonden.' 'Werkelijk? Weet u dat zeker?' 'U kunt het controleren. Het is zo.'

'Interessant. En toch hebben de robots daar de minste vooruitgang geboekt,' zei de socioloog peinzend. 'Misschien komt dat door de grote bevolking van de Aarde. Het zou veel langer moeten duren. Ja... Toch, hebt u zelfs robots in uw Steden.' 'Ja,' zei Baley.

'En op het ogenblik meer dan, zeg, vijftig jaar geleden.' Baley knikte ongeduldig. 'Ja.'

'Dan klopt het. Het is alleen een kwestie van tijd. Robots komen bijna altijd in de plaats van menselijke arbeidskracht. De roboteconomie beweegt zich maar in een richting. Meer robots en minder mensen. Ik heb de bevolkingsgegevens heel zorgvuldig bestudeerd, ik heb ze in coordinatensystemen ondergebracht en extrapolaties gemaakt.' Verbaasd hielp hij plotseling op. 'He, dat zou je misschien een toepassing van wiskunde op sociologie kunnen noemen.'

'Inderdaad,' zei Baley.

'Misschien zit er toch wel wat in. Ik zal erover nadenken. Maar hoe dan ook, dit zijn de conclusies die ik heb kunnen trekken en ik ben van hun juistheid overtuigd. De robotmens verhouding heeft de neiging, in elke economie die robotarbeid heeft geaccepteerd, zich ten gunste van de robots te wijzigen, ongeacht de wettelijke maatregelen die getroffen zijn om dat tegen te gaan. Het gaat langzaam, maar het is niet tegen te houden. Eerst neemt de menselijke bevolking toe, maar de robotbevolking neemt veel sneller toe. Dan, nadat er een zeker kritiek punt is bereikt...' Weer hield Quemot op en toen zei hij: 'Laat me nu eens kijken. Ik vraag me af of dat kritieke punt exact gelokaliseerd zou kunnen worden of je er werkelijk een cijfer voor zou moeten vinden. Daar hebt u uw wiskunde weer.' Baley bewoog zich onrustig. 'Wat gebeurt er nadat het kritieke punt bereikt is, dr. Quemot?'

'Eh? Oh, dan begint de menselijke bevolking af te nemen. Een planeet tendeert dan naar een werkelijk sociaal evenwicht. Aurora zal dat moeten. Zelf de Aarde zal wel moeten. Misschien dat het op Aarde nog een paar eeuwen kost, maar het is onontkoombaar.' 'Wat bedoelt u met sociaal evenwicht?' 'De situatie hier. Op Solarie. Een wereld waarin alle mensen tot de elite behoren. Er is dus geen reden om bang te zijn voor de andere Buitenwerelden. We hoeven misschien nog maar een eeuw geduld te hebben en het zullen allemaal Solariers zijn. Ik denk dat dat in zekere zin ook het eind van de menselijke geschiedenis betekent; tenminste de vervulling

daarvan. Eindelijk, eindelijk, zullen alle mensen krijgen wat ze nodig hebben en wat ze willen. Weet u, ik ben eens ergens een uitdrukking tegengekomen; ik weet niet hoe ik eraan kom; iets over het najagen van het geluk.' Peinzend zei Baley: 'Alle mensen hebben van hun Schepper bepaalde onvervreemdbare rechten gekregen... waaronder het recht op leven, op vrijheid, en op het najagen van het geluk.'

'Precies. Waar komt dat vandaan?' 'Het een of andere oude document,' zei Baley. 'En ziet u hoe dat hier op Solarie veranderd is en tenslotte in de hele Melkweg veranderd zal zijn? De jacht is voorbij. De rechten die de mensheid zal erven zullen die zijn op leven, vrijheid en geluk. Alleen dat nog. Geluk.' Droog zei Baley: 'Misschien wel, maar op uw Solarie is een mens gedood en misschien zal er nog iemand sterven.' Nog terwijl hij het zei kreeg hij er al spijt van, want Quemot keek alsof hij een klap in zijn gezicht had gekregen. De oude man boog zijn hoofd. Zonder op te kijken zei hij: 'Ik heb uw vragen naar beste weten beantwoord. Wilt u nog wat anders?'

'Dat is voldoende. Ik dank u, meneer. Het spijt me dat ik u zo ruw heb herinnerd aan uw verdriet over de dood van uw vriend.'

Langzaam keek Quemot op. 'Het zal niet mee vallen weer een schaker te vinden. Hij hield zich zeer nauwgezet aan onze afspraken en hij speelde een buitengewoon goede partij. Het was een goede Solarier.'

'Ik begrijp het,' zei Baley zacht. 'Vindt u het goed dat ik uw kijker gebruik om contact te maken met de volgende persoon die ik zien moet?'

'Natuurlijk,' zei Quemot. 'Mijn robots staan tot uw beschikking. Ik zal u nu alleen laten. Uitgekeken.'

Minder dan een halve minuut na Quemots verdwijning stond er een robot naast Baley en Baley vroeg zich weer eens af hoe die schepsels toch bestuurd werden. Hij had Quemots vingers naar een contact zien bewegen toen hij wegging en dat was alles.

Misschien was het een algemeen signaal dat zoveel betekende als: 'Doe je plicht!' Misschien luisterden robots alles af en wisten ze al wat iemand op een bepaald moment misschien zou willen en als een bepaalde robot fysiek of mentaal niet uitgerust was voor een bepaald soort werk begon het radionet dat alle robots met elkaar verbond te werken en werd de goede robot tot actie aangespoord. Een ogenblik had Baley een visioen van Solarie als een robotisch net met mazen die klein waren en nog steeds kleiner werden, met elk mens netjes op zijn plaats. Hij dacht aan Quemots idee van werelden die Solarie's zouden worden; van netten die zich vormden en aangetrokken werden, zelfs op Aarde, tot...

Zijn gepeins werd afgebroken toen de robot die binnen was gekomen met de kalme en gelijkmatige eerbiedigheid van de machine begon te praten. 'Ik sta klaar om u te helpen, meester.'

Baley zei: 'Weet je hoe je de plek kunt bereiken waar Rikaine Delmarre vroeger gewerkt heeft?' 'Jawel, meester.'

Baley haalde de schouders op. Hij zou nooit leren het stellen van zinloze vragen te vermijden. De robots wisten alles. Punt uit. Het kwam hem voor dat je een deskundige, een soort roboticus, moest zijn om werkelijk doelmatig met robots om te kunnen springen. Hoe goed zou de gemiddelde Solarier het er afbrengen? Waarschijnlijk maar zozo. Hij zei: 'Roep het op en maak contact met zijn assistent. Als de assistent er niet is, spoor hem dan op, waar hij ook zijn mag.'

'Jawel, meester.'

Toen de robot zich omdraaide om weg te gaan riep Baley hem na: 'Wacht even! Hoe laat is het daar?' 'Ongeveer 0630, meester.' 'In de ochtend?' 'Ja, meester.'

Weer voelde Baley ergernis over een wereld die zich tot slachtoffer maakte van het komen en gaan van de zon. Dat kwam ervan als je op het naakte planetaire oppervlak leefde.

Hij dacht vluchtig aan de Aarde en schudde die gedachte toen weer van zich af. Als hij er goed met zijn hoofd bij bleef ging alles goed. Als hij zich aan heimwee overgaf zou dat het einde betekenen.

Hij zei: 'Roep de assistent toch maar op, jongen, en zeg hem dat het om staatszaken gaat - en laat een van de andere jongens mij wat te eten brengen. Een boterham en een glas melk zijn genoeg.'

Peinzend kauwde hij op zijn sandwich, die met een soort rookvlees belegd was, en zonder er helemaal bij te zijn met zijn hoofd dacht hij eraan dat Daneel Olivaw elk kruimeltje voedsel als verdacht zou beschouwen na wat er met Gruer was gebeurd. En Daneel zou trouwens best eens gelijk kunnen hebben.

Hij at de sandwich op zonder er nadelige gevolgen van te ondervinden, (onmiddellijk nadelige gevolgen, tenminste) en dronk van zijn melk. Hij was van Quemot niet te weten gekomen wat hij had willen weten, maar hij was toch wel wat wijzer geworden. Toen hij zijn geest een beetje begon te ordenen, bleek dat hij een heleboel wijzer was geworden. Weinig over de moord, zeker, maar veel over dat andere, dat grotere.

De robot kwam terug. 'De assistent accepteert het contact, meester.'

'Goed. Nog moeilijkheden?' 'De assistent sliep, meester.' 'Maar hij is nu toch wel wakker?' 'Ja, meester.'

Plotseling keek de assistent, die overeind zat in een bed, hem aan met een humeurige uitdrukking op het gezicht. Baley deinsde achteruit alsof er zonder waarschuwing een krachtschild voor zijn neus dicht was gevallen. Er was hem weer eens een stukje essentiele informatie onthouden. Hij had de goede vragen weer eens niet gesteld. Niemand had eraan gedacht hem te vertellen dat de assistent van Rikaine Delmarre een vrouw was. Haar haar was een tikje donkerder dan de gewone Kosmitische bronskleur en er was heel wat van, zij het dan in de war op dit moment. Haar gezicht was ovaal, met een neus die iets te rond was en met een grote kin. Traag krabde zij haar zij, net boven haar middel, en Baley hoopte dat het laken niet weg zou glijden. Hij herinnerde zich Gladia's ruime opvattingen over wat er bij het kijken was toegestaan. Baley had een cynisch plezier over zijn eigen desillusie op dit ogenblik. Aardebewoners liepen om de een of andere reden allemaal met het idee rond dat Kosmitische vrouwen mooi waren en Gladia had die veronderstelling ongetwijfeld bevestigd. Maar deze kon er maar net mee door, zelfs naar Aardse maatstaven. Het verraste Baley dan ook dat hij haar contra-alt aantrekkelijk vond toen zij zei: 'Hoor eens even, weet je hoe laat het is?'

'Dat weet ik,' zei Baley, 'maar omdat ik je kom opzoeken leek het me beter je eerst even te waarschuwen.' 'Mij zien'? Hemeltje lief...' Haar ogen werden groot en zij begroef haar kin in een hand. (Aan een van haar vingers droeg zij een ring, het eerste stukje lichaamsversiering dat Baley op Solarie had gezien.) 'Wacht even, u bent toch niet mijn nieuwe assistent?'

'Nee. In de verste verte niet. Ik ben hier met een onderzoek bezig naar de dood van Rikaine Delmarre.' 'Oh? Nou, onderzoek dan maar.' 'Hoe heet u?' 'Klorissa Cantoro.'

'Hoe lang hebt u bij dr. Delmarre gewerkt?' 'Drie jaar.'

'Ik veronderstel dat u nu op de zaak bent.' (Baley voelde zich onprettig bij die vrijblijvende uitdrukking maar hij wist niet hoe je de werkplaats van een fetologisch ingenieur moest noemen.)

'Bedoelt u of ik op de boerderij ben?' zei Klorissa ontevreden, 'jazeker ben ik dat. Ik ben nog niet weggeweest vanaf dat de oude heer een kopje kleiner werd gemaakt, en het ziet ernaar uit dat ik zal moeten blijven tot me een assistent is toegewezen. Tussen twee haakjes, kunt u dat niet regelen?'

'Het spijt me dame. Ik heb hier bij niemand invloed.' 'Ik vond dat ik het maar even moest vragen.' Klorissa trok het laken weg en stapte zonder enige verlegenheid uit bed. Ze droeg een eendelig slaappak en haar hand ging naar een spleet in de zoom, aan het eind in de nek.

Haastig zei Baley: 'Een ogenblikje. Als u erin toestemt mij te zien ben ik nu met u klaar en kunt u zich in afzondering kleden.'

'In afzondering?' Zij stak haar onderlip naar voren en keek nieuwsgierig naar Baley. 'U bent kieskeurig he? Net zoals de baas.'

'Wilt u me zien? Ik zou graag een kijkje willen nemen op de boerderij.'

'Over dat zien kan ik u niet helemaal volgen, maar als u de boerderij wilt bekijken zal ik u rondleiden. Als u me even de kans geeft om te wassen, een paar dingen te regelen en een beetje wakker te worden zal ik het graag doen. Het is weer eens wat anders.'

'Ik wil niets bekijken. Ik wil zien.'

De vrouw hield haar hoofd scheef en haar scherpe blik had iets van beroepsmatige belangstelling. 'Hebt u perverse neigingen of zo? Wanneer bent u voor het laatst aan een genen-analyse onderworpen?'

'Jehoshaphat!' mopperde Baley. 'Hoor eens, ik ben Elijah Baley. Ik kom van de Aarde.'

'Van de Aarde?' riep zij heftig. 'Hemeltje lief! Wat doet u dan hier? Of is dit een ingewikkeld soort grap?' 'Ik zit hier geen grapjes te maken. Ik ben hierheen gehaald om de dood van Delmarre te onderzoeken. Ik ben rechercheur, een detective.'

'Dat soort onderzoek bedoelt u. Maar ik dacht dat iedereen wel wist dat zijn vrouw het gedaan heeft.' 'Nee, dame, dat vraag ik me nou net af. Geeft u me toestemming om u en de boerderij te komen zien? Als Aardebewoner ben ik niet gewend aan kijken, ziet u. Ik voel me daar nogal onbehaaglijk bij. Ik heb toestemming van het Hoofd van de Veiligheidsdienst om mensen te gaan zien die me misschien kunnen helpen. Ik kan u het bewijs laten zien, als u dat wilt.' 'Laat maar eens kijken.'

Baley hield het officiele strookje voor het beeld van haar ogen.

Zij schudde haar hoofd. 'Zien! Het is smerig. Maar, hemeltje lief, wat betekent een beetje meer vuiligheid in dit vuile baantje? Maar hoor eens, kom niet te dicht bij me. Blijf een behoorlijk eind bij me vandaan. We kunnen schreeuwen of berichten versturen per robot, als het moet. Begrijpt u dat?' 'Ik snap het.'

Haar slaapzak spleet net langs de naad open toen het contact verbroken werd en het laatste woord dat hij hoorde was een knorrig: 'Aardebewoners!'

'Dat is dichtbij genoeg,' zei Klorissa.

Baley die een nieter of acht bij haar vandaan stond zei: 'Met die afstand zit het wel goed, maar ik wilde graag vlug naar binnen.'

Deze keer was het op de een of andere manier minder erg geweest. De vliegreis had hem nauwelijks iets kunnen schelen, maar je moest nu ook weer niet gaan overdrijven. Hij weerhield er zich van aan zijn boord te rukken om vrijer te kunnen ademen.

Kortaf zei Klorissa: 'Wat is er aan de hand? U ziet er nogal verslagen uit.'

Baley zei: 'Ik ben er niet aan gewend buiten te zijn.' 'Natuurlijk! Aardebewoners! Jullie moeten opgesloten zijn of zoiets. Hemeltje lief!' Zij streek met haar tong langs haar lippen alsof ze iets smerigs proefde. 'Goed, kom binnen, maar laat mij eerst even weggaan. Goed. Ga maar naar binnen.'

Haar haar was in twee dikke vlechten gedraaid die in een ingewikkeld meetkundig patroon op haar hoofd lagen. Baley vroeg zich af hoe lang het wel zou duren voor je dat voor elkaar kreeg en herinnerde zich toen dat, naar alle waarschijnlijkheid, de feilloze mechanische vingers van een robot het gedaan hadden.

Het haar accentueerde haar ovale gezicht en verleende het een soort symmetrie die het prettig maakte om naar te kijken, zij het niet knap. Zij droeg geen make-up op haar gezicht, en haar kleren hadden geen ander doel dan om haar doelmatig te bedekken. Zij waren voor het merendeel van een gedempt donkerblauw, behalve haar handschoenen die tot halverwege haar armen kwamen en van een lila waren dat enorm vloekte met de rest. Ze maakten duidelijk geen deel uit van haar gewone kleding. Baley merkte de verdikking van een van de handschoenvingers op waar de ring moest zijn.

Ze stonden aan verschillende kanten van de kamer, met het gezicht naar elkaar.

Baley zei: 'Dit bevalt u niet zo erg, is het niet, dame?' Klorissa haalde haar schouders op. 'Waarom zou het? Ik ben geen dier. Maar het is te harden. Je wordt vanzelf wel hard als je omgaat met... met...' zij zweeg, en toen stak ze haar kin omhoog alsof ze besloten had geen blad voor de mond te nemen - 'met kinderen.' Ze sprak het woord zorgvuldig gearticuleerd uit. 'U doet alsof u niet van uw werk houdt.' 'Het is belangrijk werk. Het moet gedaan worden. Maar ik houd er niet van, nee.' 'Hield Rikaine Delmarre ervan?'

'Ik denk van niet, maar hij liet het nooit merken. Het was een goede Solarier.' 'En hij was kieskeurig.' Klorissa keek verrast. Baley zei: 'Dat heb u zelf beweerd. Toen we naar elkaar keken en ik zei dat u zich in afzondering kon kleden, zei u dat ik net zo kieskeurig was als de baas.' 'Oh. Nou, hij was kieskeurig. Zelfs als hij keek permitteerde hij zich nooit vrijheden. Altijd even keurig.' 'Was dat ongewoon?'

'Dat zou het niet moeten zijn. In het ideale geval ben je altijd netjes, maar dat is geen mens. Niet bij het kijken. Er is geen sprake van persoonlijke aanwezigheid, dus waarom al die moeite? Snapt u? Ik doe geen moeite als ik kijk, behalve met de baas. Bij hem moest alles heel vormelijk gaan.' 'Had u bewondering voor dr. Delmarre?' 'Het was een goede Solarier.'

Baley zei: 'U hebt dit een boerderij genoemd en u hebt het over kinderen gehad. Voedt u hier kinderen op?' 'Vanaf dat ze een maand oud zijn. Elke foetus op Solarie komt hier.' 'Foetus?'

'Ja.' Zij fronste haar wenkbrauwen. 'We krijgen ze een maand na de bevruchting. Is dat een pijnlijk onderwerp voor u?'

'Nee,' zei Baley kortaf. 'Wilt u me eens rondleiden?' 'Jawel. Maar hou afstand.'

Toen hij van bovenaf de lange kamer overzag kwam er een harde, grimmige trek op Baley's lange gezicht. Tussen hen en de kamer was glas. Aan de andere kant was, daar was hij zeker van, een volmaakt geregelde temperatuur, een volmaakt geregelde vochtigheidsgraad, een volmaakt geregelde steriliteit. Rij na rij bevatten die tanks elk zijn kleine schepseltjes in een waterige vloeistof van nauwkeurige samenstelling, voorzien van een in de ideale verhoudingen samengesteld voedingsgehalte. Het leven en het groot worden gingen door. Kleine dingen, sommigen minder dan een halve vuist groot, ineengerold, met uitpuilende schedels en kleine uitbottende ledematen en verdwijnende staarten.

Klorissa, vier meter bij hem vandaan, zei: 'En bevalt het u, rechercheur?'

Baley zei: 'Hoeveel zijn er?'

'Tot vanmorgen honderd tweeenvijftig. We ontvangen er elke maand vijftien tot twintig en we leveren evenveel zelfstandigen af.'

'Is dit de enige inrichting van dit soort op deze planeet?' 'Inderdaad. Het is genoeg om de bevolking stabiel te houden, gerekend met een levensverwachting van driehonderd jaar en een bevolking van twintigduizend. Dit gebouw is helemaal nieuw. Dr. Delmarre hield toezicht bij de bouw en veranderde nogal wat in onze methoden. Onze Foetus-sterfte is nu nagenoeg nul.'

Robots baanden zich een weg tussen de tanks. Bij elke tank hielden ze stil, controleerden het regelpaneel op een precieze en onvermoeibare manier en keken naar de kleine embryo's binnenin.

'Wie opereert de moeder?' vroeg Baley. 'Ik bedoel om de kleine dingen eruit te krijgen.' 'Doctoren,' antwoordde Klorissa. 'Dr. Delmarre?'

'Natuurlijk niet. Medische doctors. U denkt toch niet dat dr. Delmarre zich ooit zou verwaardigen om,.. Nou ja, het doet er niet toe.'

'Waarom kunnen er geen robots gebruikt worden?' 'Robots in de chirurgie? De Eerste Wet maakt dat heel moeilijk, rechercheur. Een robot zou misschien een appendix kunnen verwijderen om een mensenleven te redden, als hij wist hoe het moest, maar ik betwijfel of hij daarna zonder aanzienlijke reparaties weer gebruikt zou kunnen worden. In menselijk vlees snijden zou nogal een traumatische ervaring zijn voor een positronisch brein. Menselijke dokters kunnen zich ertegen harden. Zelfs tegen de persoonlijke aanwezigheid die vereist is.'

Baley zei: 'Maar het valt me op dat robots voor de foetussen zorgen. Bemoeiden dr. Delmarre en u zich daar nooit mee?'

'Soms moesten we wel, als er iets misging. Als er ontwikkelingsstoornissen optraden bij een foetus, bijvoorbeeld. Je kunt het niet aan robots overlaten om nauwkeurig een situatie te beoordelen waarbij het om een mensenleven gaat.' Baley knikte. 'Het risico van een foutieve beoordeling en een verloren leven is te groot, neem ik aan.' 'Helemaal niet. Het risico is te groot dat ze te veel waarde hechten aan een leven en het ten onrechte redden.' De vrouw keek streng. 'Als fetologische ingenieurs, Baley, moeten we ervoor zorgen dat er gezonde kinderen geboren worden; gezonde kinderen. Zelfs de beste analyse van de genen van de ouders schept geen zekerheid dat alle genetische permutaties en combinaties gunstig zullen zijn, om nog maar te zwijgen van de mogelijkheid van mutaties. Dat is onze grootste zorg, de onverwachte mutatie. We hebben dat kunnen terugbrengen tot minder dan een op de duizend, maar dat betekent dat we gemiddeld eens in de tien jaar in moeilijkheden komen.'

Zij gebaarde dat ze het balkon over zouden lopen en hij volgde haar.

Zij zei: 'Ik zal u de babyzalen en de slaapzalen van groteren laten zien. Die vormen een veel groter probleem dan de foetussen. Bij hen kunnen we maar in beperkte mate op robotarbeid vertrouwen.' 'Hoe dat zo?'

'Dat zou u weten, Baley, als u ooit had geprobeerd een robot het belang van discipline bij te brengen. De Eerste Wet maakt ze daar bijna ontoegankelijk voor. En denk niet dat kinderen dat niet even gauw ontdekken als dat ze leren praten. Ik heb een driejarige gezien die een dozijn robots op hun plaats hield door te schreeuwen: 'Jullie doen me pijn. Ik heb pijn.' Je moet wel een hele ingewikkelde robot hebben wil hij begrijpen dat een kind welbewust kan liegen.' 'Kon Delmarre met de kinderen omspringen?' 'Meestal wel.'

'Hoe deed hij dat? Ging hij naar ze toe om ze eens flink door mekaar te rammelen?'

'Dr. Delmarre? Ze aanraken? Hemeltje lief! Natuurlijk niet! Maar hij kon wel met ze praten. En hij kon robots bepaalde opdrachten geven. Ik heb hem eens vijftien minuten naar een kind zien kijken en hem al die tijd een robot in slagpositie zien houden, en hij kreeg hem zover dat hij sloeg - sloeg - sloeg. Nog een paar keer zoiets en geen kind durfde zich meer wat tegenover de baas te permitteren. En de baas was handig genoeg om het zo te laten doen dat de robot achteraf alleen een beetje bijgesteld moest worden.' 'En u? Gaat u wel eens naar de kinderen toe?' 'Ik ben bang dat het soms wel zal moeten. Ik ben niet zoals de baas. Misschien dat ik die lange-afstandstoestand nog eens onder de knie krijg, maar als ik het nu zou doen zou ik alleen maar robots ruineren. Het is nog een hele kunst om echt goed met robots om te kunnen gaan, weet u. Als ik er alleen al aan denk. Naar die kinderen gaan. Die kleine beesten!'

Plotseling keek ze achterom naar hem. 'Ik denk dat u het niet erg zou vinden om ze te zien.' 'Dat zou me niets kunnen schelen.'

Ze haalde haar schouders op en keek hem geamuseerd aan.

'Aardebewoner!' Zij liep weer verder. 'Maar waar gaat het

eigenlijk allemaal om? U zult toch moeten uitkomen bij

Gladia Delmarre als moordenares. U zult wel moeten.'

'Daar ben ik nog zo zeker niet van,' zei Baley.

'Hoe kunt u daar niet zeker van zijn? Wie zou het anders

kunnen zijn?'

'Er zijn bepaalde mogelijkheden, dame.'

'Wie, bijvoorbeeld?'

'Wel, u, bijvoorbeeld!'

En de manier waarop Klorissa daar op reageerde verbaasde Baley behoorlijk.

12 Een pijl mist zijn doel

Zij lachte.

Haar lachen nam toe en lokte weer een harder gelach uit tot zij naar adem snakte en haar ronde gezicht bijna paars was geworden. Zij leunde tegen de muur en snakte naar adem.

'Nee, niet - dichterbij komen,' smeekte ze. 'Het gaat al weer.'

Ernstig zei Baley: 'Is die mogelijkheid zo komisch?' Zij probeerde antwoord te geven maar schoot weer in de lach. Toen bracht ze er op een fluistertoon uit: 'Oh, u bent een Aardebewoner? Hoe zou ik het in vredesnaam kunnen zijn?'

'U kende hem goed,' zei Baley. 'U kende zijn gewoonten. U zou het hebben kunnen plannen.'

'En u denkt dat ik hem zou kunnen zien? Dat ik dicht genoeg bij hem zou kunnen komen om hem met iets op zijn hoofd te meppen? U weet er gewoon helemaal niets van, Baley.'

Baley voelde dat hij rood werd. 'Waarom zou u niet dicht genoeg bij hem hebben kunnen komen, dame? U hebt al ervaring met-eh-gezelschap.' 'Van de kinderen.'

'Het ene leidt tot het andere. U schijnt in staat mijn aanwezigheid te verdragen.' 'Op tien meter afstand,' zei ze minachtend. 'Ik heb net een bezoek gebracht aan iemand die bijna een ineenstorting kreeg omdat hij mijn aanwezigheid even moest verdragen.'

Klorissa werd weer nuchter en zei: 'Een gradueel verschil.' 'Ik beweer nu dat een gradueel verschil voldoende is. De gewenning aan het zien van kinderen maakt het mogelijk Delmarre net lang genoeg te kunnen zien.'

'Ik zou u erop willen wijzen, meneer Baley,' zei Klorissa, die er niet in het minst geamuseerd meer uitzag, 'dat het er geen snars toe doet wat ik verdragen kan. Dr. Delmarre, die was kieskeurig. Hij was bijna even erg als Leebig zelf. Bijna.

Zelfs al zou (k het kunnen verdragen hem te zien, hij zou het nooit kunnen. Mevrouw Delmarre is de enige die hij mogelijkerwijs in zijn blikveld heeft toegelaten.' Baley zei: 'Wie is die Leebig waar u het net over had?' Klorissa schokschouderde. 'Een geniale gek, als u voelt wat ik bedoel. Hij heeft met de baas aan robots gewerkt.' Baley maakte daar in gedachten een aantekening van en ging verder.

Hij zei: 'Je zou ook kunnen zeggen dat u een motief had.' 'Welk motief?'

'Door zijn dood kreeg u hier de leiding, kreeg u een positie.' 'Noemt u dat een motief? Hemeltje lief, wie zou deze positie willen'} Geen mens op Solarie. Dit is een motief om hem in leven te houden. Het is een motief om over hem te waken, om hem te beschermen. U zult iets beters moeten bedenken dan dat, Aardebewoner.'

Weifelend krabde Baley in zijn nek. Hij zag in dat dat een steekhoudende redenering was.

Klorissa zei: 'Hebt u mijn ring opgemerkt, meneer Baley?' Het leek er even op alsof zij haar rechterhandschoen uit wilde trekken, maar zij bedacht zich. 'Ik heb hem gezien,' zei Baley. 'U weet niet wat hij betekent, denk ik.'

'Nee, dat weet ik niet.' (Aan zijn onwetendheid hier zou nooit een eind komen, dacht hij bitter.)

'Hebt u er dan bezwaar tegen een klein college aan te horen?'

'Als het me helpt om deze vervloekte wereld een beetje te snappen,' flapte Baley eruit, 'om Godswil dan.' 'Hemeltje lief!' lachte Klorissa. 'Ik denk dat wij voor jou zijn wat de Aarde voor ons is. Stel je voor. Wacht, hier is een lege kamer. Kom binnen, dan gaan we er even bij zitten - nee, de kamer is niet groot genoeg. Maar ik zal je wat zeggen. Jij gaat binnen zitten en ik blijf hier staan.' Zij liep een eindje de gang in om hem ruimte te geven de kamer binnen te gaan, kwam toen terug en ging zo tegen de tegenovergelegen muur staan dat ze hem zien kon. Baley had nauwelijks last van aanvechtingen van hoffelijkheid toen hij ging zitten. Opstandig dacht hij: Waarom niet? Laat die Kosmitische vrouw maar staan. Klorissa sloeg haar gespierde armen over elkaar en zei: 'Genetische analyse is de sleutel tot onze samenleving. Natuurlijk voeren we geen directe analyses uit. Maar elk gen beheerst een enzym en enzymen kunnen we analyseren. Als je de enzymen kent ken je de chemische samenstelling van het lichaam. Als je de chemie van het lichaam kent, ken je het menselijke wezen. Kun je dat allemaal volgen?' 'Ik begrijp de theorie,' zei Baley. 'Ik weet niet hoe hij wordt toegepast.'

'Dat gebeurt voor een deel hier. Als het kind in een late fetale fase is worden bloedmonsters getrokken. Dat geeft ons een grof eerste idee. In het ideale geval zouden we op dat punt alle mutaties moeten kennen om te kunnen beoordelen of een geboorte geriskeerd kan worden. Maar in werkelijkheid weten we nog steeds niet genoeg om elke kans op vergissingen uit te sluiten.

Dat komt misschien nog wel eens. Maar goed, na de geboorte zetten we de proeven voort; biopsieen en met de lichaamsvloeistoffen. En in elk geval weten we lang voor ze volwassen zijn precies hoe onze kleine jongens en meisjes in elkaar zitten.'

(Deventer koek... Een nonsens-zinnetje passeerde ongevraagd Baley's geest).

'We dragen ringen met een code voor onze genetische samenstelling,' zei Klorissa. 'Het is een oud gebruik, een overblijfsel uit de primitieve dagen toen de Solariers nog niet eugenetisch uitgewied waren. Tegenwoordig zijn we allemaal gezond.'

Baley zei: 'Maar u draagt de uwe nog steeds. Waarom?' 'Omdat ik uitzonderlijk ben," zei zij met een onverhulde trots, zonder enige verlegenheid. 'Dr. Delmarre heeft lang naar een assistent gezocht. Hij had iemand nodig die uitzonderlijk was. Verstand, vindingrijkheid, ijver, stabiliteit. Dat vooral, stabiliteit. Iemand die kon leren in het gezelschap van kinderen te zijn zonder af te knappen.' "Hij kon dat niet, he? Was dat een aanwijzing voor zijn instabiliteit?'

Klorissa zei: 'In zeker opzicht wel, ja, maar het was tenminste een begerenswaardig soort instabiliteit onder de meeste omstandigheden. U wast immers uw handen?' Baley keek naar zijn handen. Ze waren zo schoon als maar kon. 'Ja,' zei hij.

'Goed. Ik denk dat het een teken van instabiliteit is als je zo'n weerzin tegen vuile handen hebt dat je zelfs in noodgevallen niet in staat bent een geolied mechanisme met de hand schoon te maken. Maar normaal houdt diezelfde weerzin je schoon, wat goed is.' 'Ik snap het. Ga verder.'

'Er is geen verder. Mijn genetische gezondheid is op drie na de beste die ooit op Solarie is voorgekomen, dus draag ik mijn ring. Het is een record dat ik met plezier meedraag.' 'Mijn gelukwensen.'

'U hoeft niet zo smalend te doen. Het is misschien niet mijn eigen verdienste. Ik ben misschien de blinde permutatie van ouderlijke genen, maar het is wel iets om trots op te zijn. En niemand zou mij in staat achten tot zo'n zwaar psychopathologisch gedrag als moord. Niet met mijn genetische samenstelling. Verspil je beschuldigingen dus niet aan mij.' Baley haalde zijn schouders op en zei niets. De vrouw scheen genetische samenstelling te verwarren met bewijsmateriaal en waarschijnlijk zou de rest van Solarie hetzelfde doen.

Klorissa zei: 'Wilt u nu de kinderen zien?' 'Graag, dank u.'

Er leek maar geen eind te komen aan de gangen. Het gebouw had kennelijk een enorme omvang. Niet dat het in de schaduw kon staan van de riffen met appartementen in de Steden op Aarde, natuurlijk niet, maar voor een los gebouw op de opperhuid van de planeet moest het een huis als een berg zijn.

Er waren honderden kribben met schreeuwende, slapende of etende roze baby's. Daarna kwamen de speelkamers voor de kruipers.

'Op die leeftijd zijn ze zo erg nog niet,' zei Klorissa knorrig, - 'al kosten ze ons wel een enorme hoeveelheid robots. Het komt praktisch neer op een robot per baby, tot ze kunnen lopen.' 'Hoe komt dat?'

'Ze kwijnen weg als ze geen individuele aandacht krijgen.' Baley knikte. 'Ja, ik denk dat de behoefte aan affectie niet maar zo een twee drie verdwijnt.'

Klorissa fronste haar wenkbrauwen en zei kortaf: 'Baby's hebben aandacht nodig.'

Baley zei: 'Het verbaast me een beetje dat robots kunnen voorzien in de behoefte aan affectie.'

Zij draaide zich snel om en ondanks de grote afstand kon hij het misnoegen op haar gezicht lezen. 'Hoor eens, Baley, als u me probeert te choqueren met onaangename uitdrukkingen zal u dat niet lukken. Hemeltje lief, doe niet zo kinderachtig.'

'Ik kan het woord ook uitspreken. Affectie! Of wilt u een kort woord, een goed schuttingwoord, ik kan het ook zeggen. Liefde! Liefde! Nu u het kwijt bent gedraagt u zich verder.'

Baley ging maar niet verder op die kwestie van obsceniteit in. Hij zei: 'Kunnen robots dan werkelijk de nodige aandacht geven?'

'Kennelijk wel, of deze boerderij zou niet zo'n succes zijn. Ze dollen met het kind om. Ze spelen en vertroetelen. Het kind kan het niet schelen dat het maar een robot is. Maar tussen drie en tien wordt het allemaal veel moeilijker.' 'Oh?'

'In die periode staan de kinderen erop om met elkaar te spelen. Zonder onderscheid te maken.' 'Ik neem aan dat u ze laat spelen.'

'We moeten wel, maar we vergeten nooit dat het onze plicht is om ze volwassen manieren bij te brengen. Ze hebben allemaal een aparte kamer die kan worden afgesloten. Vanaf het begin moeten ze al alleen slapen. Daar staan we op. En verder hebben we elke dag een isolatietijd die met de jaren langer wordt. Tegen de tijd dat een kind tien wordt kan hij zo nu en dan al een week met alleen kijken toe. Natuurlijk is er uitvoerige kijkapparatuur. Ze kunnen buiten kijken, mobiel kijken en daar de hele dag gebruik van maken.' Baley zei: 'Het verbaast me dat u een instinct zo grondig tegen kunt gaan. U gaat het tegen, dat begrijp ik. Toch verbaast het me.'

'Welk instinct?' vroeg Klorissa.

'Het kudde-instinct. Om maar iets te noemen. U zegt zelf dat ze er als kinderen op staan met elkaar te spelen.' Klorissa haalde haar schouders op. 'Noemt u dat instinct? En als het een instinct is, wat dan nog? Hemeltje lief, een kind heeft instinctief angst om te vallen, maar volwassenen kun je er op trainen dat ze heel hoog werken, waar het gevaar van vallen voortdurend aanwezig is. Hebt u nooit gymnastische vertoningen op hoge draden gezien? Er zijn werelden waar de mensen in hoge gebouwen wonen. En kinderen hebben een instinctieve angst voor veel lawaai, maar bent u daar bang voor?'

'Zolang het binnen de grenzen van het redelijke blijft niet,' zei Baley.

'Ik wil wedden dat de mensen op Aarde niet zouden kunnen slapen als het echt stil was. Hemeltje lief, er is geen instinct dat niet kan wijken voor een goede, volhardende opvoeding. Zeker niet bij mensen bij wie de instincten toch al zwak zijn. En als je het goed doet wordt de opvoeding bij elke volgende generatie iets makkelijker. Het is een kwestie van evolutie.'

Baley zei: 'Wat zegt u me nou?'

'Kunt u dat niet begrijpen? Elk individu herhaalt zijn eigen evolutionaire geschiedenis als hij ontwikkelt. Die foetussen daarginds hebben een tijdje kieuwen en een staart. Die fasen kun je niet overslaan. Het kleine kind moet op dezelfde manier door de fase van het gezelligheidsdier heen. Maar net zo als een foetus in een maand een stadium kan passeren waar de evolutie honderd miljoen jaar voor nodig had kunnen onze kinderen snel door het stadium van het gezelligheidsdier heen komen. Dr. Delmarre was van mening dat elke generatie iets vlugger door die fase zou komen.' 'O ja?'

'Aan de hand van de al geboekte vooruitgang schatte hij dat we binnen drieduizend jaar kinderen zouden krijgen die meteen al konden gaan kijken. De baas had ook nog andere ideeen. Hij interesseerde zich ook voor het verbeteren van robots, zodat ze kinderen discipline konden bijbrengen zonder mentaal onstabiel te worden. Waarom niet? Vandaag discipline voor een beter leven morgen, klopt helemaal met de Eerste Wet, als de robots dat maar konden inzien.' 'Zijn er al zulke robots ontwikkeld?'

Klorissa schudde haar hoofd. 'Ik ben bang van niet. Dr. Delmarre en Leebig hebben wel hard aan een paar experimentele modellen gewerkt.'

'Liet dr. Delmarre wel eens modellen naar zijn huis sturen? Was hij als roboticus goed genoeg om zelf proeven te doen?' 'O ja. Hij testte vaak robots.'

'Weet u dat er een robot bij hem was toen hij vermoord werd?'

'Dat is me verteld.' 'Weet u wat voor model dat was?'

'Dat zult u Leebig moeten vragen. Zoals ik u al gezegd heb was hij de roboticus die met dr. Delmarre samenwerkte.' 'Weet u er niets van?' 'Helemaal niets.' 'Als u nog iets te binnen schiet, laat het me dan weten.'

'Dat is goed. En denkt u niet dat dr. Delmarre zich alleen maar interesseerde voor nieuwe robotmodellen. Dr. Delmarre had het er ook vaak over dat er een tijd zou komen waarin onbevruchte eitjes bij vloeibare-lucht-temperaturen in banken konden worden opgeslagen om gebruikt te worden voor uitwendige inseminatie. Op die manier zouden de eugenetische principes werkelijk toegepast kunnen worden en zou de laatste noodzaak om nog te zien, komen te vervallen. Ik weet nog niet of ik zover zou willen gaan, maar het was een man met vooruitstrevende ideeen; een heel goede Solarier.' Snel voegde zij eraan toe: 'Wilt u naar buiten? De vijf-tot-acht groep wordt aangemoedigd buiten te gaan spelen en u zou ze in actie kunnen zien.'

Voorzichtig zei Baley: 'Ik zal het proberen. Maar misschien moet ik op tamelijk korte termijn weer naar binnen.' 'O ja, dat was ik vergeten. Misschien zou u dan liever helemaal niet naar buiten willen gaan?'

'Nee.' Baley dwong zichzelf tot een glimlach. 'Ik probeer te wennen aan het buiten zijn.'

De wind was het ergste. Het bemoeilijkte het ademhalen. Koud was het niet, niet in een directe natuurkundige betekenis, maar het gevoel van de wind, het gevoel van zijn kleren die tegen zijn lichaam bewogen, gaven Baley een soort kil gevoel.

Hij klappertandde toen hij probeerde te praten en hij moest de woorden er beetje bij beetje uit trekken. Het deed zijn ogen pijn naar zo'n verre, mistig groene en blauwe horizon te moeten kijken en de opluchting die hij voelde toen hij naar het pad vlak voor zijn voeten keek was maar zeer gedeeltelijk. Hij vermeed het vooral omhoog te kijken naar het lege blauw, leeg, afgezien tenminste van het opeengehoopte wit van hier en daar een wolk en de verblindende gloed van de blote zon.

En toch speelde hij het klaar niet toe te geven aan de neiging om op de loop te slaan, terug naar de beslotenheid. Hij volgde Klorissa op een pas of tien en kwam langs een boom; voorzichtig stak hij een hand uit om hem aan te raken. Het voelde ruw en hard aan. Boven hem bewoog en ritselde een dicht gebladerte, maar hij sloeg zijn ogen niet op om ernaar te kijken. Een levende boom! 'Gaat het?' riep Klorissa. 'Uitstekend.'

'Van hieruit kunt u een groep kinderen zien," zei zij. 'Ze zijn bezig met het een of andere spel. De robots organiseren de spelletjes en zorgen ervoor dat de kleine beesten elkaar de ogen niet uitslaan. Bij persoonlijke aanwezigheid kan dat gewoon, weet u.'

Langzaam sloeg Baley zijn ogen op en hij liet zijn blik over het cement van het pad glijden, naar het gras, de helling af, steeds verder -- heel voorzichtig -- klaar om zijn ogen meteen weer op zijn schoenen te richten als hij bang werd - voelde hij met zijn ogen...

Daar waren de kleine gestalten van jongens en meisjes die als gekken rondrenden, zonder dat het ze iets kon schelen dat ze op de uiterste rand van de wereld holden met niets dan lucht en ruimte boven zich. Zo nu en dan bewoog een glanzende robot zich vlug tussen hen door. Het geluid van de kinderen was veraf, onsamenhangend gepiep in de lucht. 'Ze zijn er gek op,' zei Klorissa. 'Duwen en trekken en kibbelen en vallen en opstaan en gewoon in het algemeen contact met elkaar hebben. Hemeltje lief! Hoe spelen kinderen het toch ooit klaar om volwassen te worden?' 'Wat zijn die oudere kinderen aan het doen?' vroeg Baley. Hij wees naar een groep kinderen die een beetje apart aan de kant stond.

'Ze kijken. Ze zijn niet persoonlijk aanwezig. Als ze kijken kunnen ze samen wandelen, samen praten, samen hollen, samen spelen. Alles, behalve lichamelijk contact.' 'Waar gaan de kinderen heen als ze hier weggaan?' 'Naar een eigen landgoed. Het aantal sterfgevallen is gemiddeld even hoog als het aantal bevorderingen.' 'Naar het landgoed van hun ouders?'

'Hemeltje lief, nee! Het zou wel een bijzonder toeval zijn als een ouder net doodging als een kind volwassen werd. Nee, de kinderen nemen wat er toevallig vrij komt. Ik weet ook niet of ze er wel zo blij mee zouden zijn om te wonen in een villa die vroeger van hun ouders was, vooropgesteld natuurlijk, dat ze weten wie hun ouders zijn.' 'Weten ze dat dan niet?'

Ze trok haar wenkbrauwen op. 'Waarom zouden ze?' 'Krijgen ze hier dan geen bezoek van hun ouders?' 'U bent me er een. Waarom zouden ze dat willen?' Baley zei: 'Hebt u er wat op tegen als ik voor me zelf ergens wat duidelijkheid wil hebben? Getuigt het van slechte manieren iemand te vragen of hij kinderen heeft?'

'Vind u niet dat dat een intieme vraag is?' 'In zekere zin.'

'Ik ben gehard. Kinderen vormen mijn dagtaak. Andere mensen zijn dat niet.' Baley zei: 'Hebt u kinderen?'

Klorissa's adamsappel bewoog licht maar onmiskenbaar in haar keel toen zij slikte. 'Ik denk dat dat mijn verdiende loon is. En u heb recht op een antwoord. Ik heb geen kinderen.'

'Bent u getrouwd?'

'Ja, en ik heb een eigen landgoed waar ik nu zou zijn als er hier nu geen noodtoestand was. Ik heb niet zoveel zelfvertrouwen dat ik denk dat ik alle robots onder controle kan houden als ik hier niet persoonlijk ben.'

Met een ongelukkig gezicht draaide zij zich om en stak toen een hand uit. 'Kijk daar is er een gevallen en nu is hij natuurlijk aan het huilen.'

Een robot holde met grote, ruimte-verslindende stappen. Klorissa zei: 'Hij pakt hem op en sust hem en als er echt wat aan de hand is word ik erbij geroepen.' Zenuwachtig voegde ze eraan toe: 'Ik hoop niet dat dat nodig is.' Baley haalde diep adem. Dertig meter naar links zag hij drie bomen die samen een kleine driehoek vormden. Hij liep in die richting over het gras, dat zacht en walgelijk aanvoelde onder zijn schoenen, weerzinwekkend van zachtheid (alsof je door rottend vlees loopt, en bij die gedachte moest hij bijna kokhalzen).

Hij stond tussen de bomen, met zijn rug tegen een stam. Het was bijna alsof hij door onvolmaakte muren was omringd. De zon was niet meer dan een serie golvende glinsteringen door de bladeren, zo onsamenhangend dat het zijn verschrikking bijna verloor.

Vanaf het pad keek Klorissa hem aan en halveerde de afstand toen langzaam.

'Vindt u het goed als ik hier even blijf staan?' vroeg Baley. 'Gaat uw gang,' zei Klorissa.

Baley zei: 'Als de kinderen eenmaal van de boerderij weg zijn, hoe krijgt u ze dan zover dat ze elkaar het hof gaan maken?'

'Het hof gaan maken?'

'Elkaar leren kennen,' zei Baley, die zich vaag afvroeg wat de veilige formulering van de gedachte zou zijn, 'zodat ze kunnen trouwen.' .

"Dat is hun probleem niet,' zei Klorissa. 'Ze worden aan elkaar gekoppeld na genetische analyse, meestal als ze nog tamelijk jong zijn. Dat is immers het verstandigste?' *Willen ze altijd wel?'

'Trouwen? Nooit! Het is een heel traumatisch proces. Eerst moeten ze aan elkaar wennen en elkaar elke dag een beetje zien, als de eerste verlegenheid weg is, kan wonderen doen.' 'Maar als ze hun partner nou gewoon niet graag mogen?' 'Wat? Als de genetische analyse een partnerschap indiceert wat maakt het dan uit...'

'Ik begrijp het,' zei Baley haastig. Hij dacht aan de Aarde en zuchtte.

Klorissa zei: 'Is er nog meer wat u zou willen weten?' Baley vroeg zich af of hij nog iets te winnen had door hier langer te blijven. Het zou hem niet spijten Klorissa en de fetale laboratoria te verlaten, zodat hij aan de volgende fase zou kunnen beginnen.

Hij had zijn mond al open om dat te zeggen toen Klorissa in de verte riep: 'He, kind, jij daar! Wat ben je aan het doen?' En toen, over haar schouder: 'Aardebewoner! Baley! Kijk uit! Kijk uit!'

Baley hoorde haar nauwelijks. Hij reageerde op het dringende dat hij in haar stem hoorde. De nerveuze inspanning die al zijn emoties op scherp had gezet knapte af en hij raakte in paniek. De hele verschrikking van de open lucht en het eindeloze hemelgewelf kreeg hem te pakken. Baley begon te brabbelen. Hij hoorde hoe hij geluiden zonder betekenis uitbraakte en voelde dat hij door zijn knieen zakte en traag op zijn zij rolde alsof hij het proces vanaf een afstand in ogenschouw nam.

Ook vanaf een afstand hoorde hij het suizende gesnor boven zich door de lucht snijden en met een scherpe slag eindigen. Baley sloot zijn ogen en zijn vingers grepen een dunne boomwortel, die vlak boven de grond zat, stevig vast en zijn nagels groeven in het vuil.

Hij deed zijn ogen open (wat niet meer dan een paar ogenblikken daarna kon zijn geweest). Klorissa ging hevig tegen een kind tekeer dat op een afstand bleef. Een zwijgende robot stond dichter bij Klorissa. Baley kon net zien dat het kind een ding met een snaar in zijn hand hield voor zijn ogen wegscheerden. Terwijl hij zwaar ademde hees Baley zichzelf overeind. Hij keek naar de schacht van glanzende metaal die uit de stam stak van de boom waar hij tegen aan geleund had. Hij trok eraan en het ding ging gemakkelijk los. Het was er niet diep in gedrongen. Hij keek naar de punt maar raakte die niet aan. Hij was stomp maar zou toch zijn huid gescheurd hebben als hij zich niet op tijd had laten vallen. Hij moest het twee keer proberen voor hij beweging in zijn benen kon krijgen. Hij deed een stap in de richting van Klorissa en riep: 'Jij daar, jongen.'

Klorissa draaide zich om, met een rood gezicht. Zij zei: 'Het ging per ongeluk. Bent u gewond?' 'Nee. Wat is dit voor ding?'

'Een pijl. Het word afgeschoten met een boog die een gespannen snaar het werk laat doen.'

'Zo,' zei de jongen brutaal en hij schoot een pijl in de lucht om daarna in lachen uit te barsten. Hij had licht haar en een lenig lichaam.

Klorissa zei: 'Je krijgt straf. Ga nu weg!' 'Wacht, wacht,' riep Baley. Hij wreef over zijn knie die hij in zijn val aan een steen bezeerd had. 'Ik heb je wat te vragen. Hoe heet je?' 'Bik,' zei hij nonchalant. 'Heb jij die pijl op me afgeschoten, Bik?' 'Inderdaad,' zei de jongen.

'Besef je dat je me geraakt zou hebben als ik niet net op tijd was gewaarschuwd om weg te duiken?' Bik haalde zijn schouders op: 'Ik wilde u ook raken.' Klorissa begon gejaagd te praten. 'Ik kan het wel uitleggen. Boogschieten moedigen we hier aan. Er zit een wedstrijdelement in zonder dat er contact voor nodig is. We houden wedstrijden tussen de jongens zonder dat ze elkaar zien. Nu vrees ik dat sommige jongens wel eens op robots mikken. Dat vinden ze leuk en de robots hebben er geen last van. Ik ben de enige volwassene hier en toen de jongen u zag moet hij gedacht hebben dat u een robot was.' Baley luisterde. Zijn hoofd was weer helder en zijn lange gezicht, normaal al hard, werd er niet vriendelijker op. Hij zei: 'Bik, dacht jij dat ik een robot was?' 'Nee,' zei de jongen, 'u bent een Aardebewoner.' 'Goed. Ga nu maar.'

Bik draaide zich om en holde fluitend weg. Baley wendde zich tot de robot. 'Jij daar! Hoe wist de jongen dat ik een

Aardebewoner was, of was je niet bij hem toen hij schoot?' 'Ik was bij hem, meester. Ik heb hem verteld dat u een Aardebewoner was.'

'Heb je hem ook verteld wat een Aardebewoner is?' 'Jawel, meester.' 'Wat is een Aardebewoner?'

'Een inferieur soort mens die niet op Solarie zou moeten worden toegelaten omdat hij ziekten verspreidt, meester.' 'En wie heeft jou dat verteld, jongen?' De robot bleef zwijgen.

Baley zei: 'Weet je wie je dat verteld heeft?' 'Nee, meester. Het zit in mijn herinneringsvoorraad.' 'Dus jij zei tegen de jongen dat ik van een ziekteverwekkend lager soort was en meteen schoot hij op me. Waarom heb je hem niet tegengehouden?'

'Dat zou ik ook gedaan hebben, meester. Ik zou niet hebben toegestaan dat een mens iets overkwam, zelfs een Aardebewoner. Hij bewoog zich te vlug en ik was niet snel genoeg.' 'Misschien dacht je dat ik maar een Aardebewoner was, niet helemaal een mens, en aarzelde je even.' 'Nee, meester.'

Het werd rustig en kalm gezegd, maar Baley's lippen krulden zich grimmig. De robot zou het te goeder trouw kunnen ontkennen, maar Baley had het idee dat dat nu precies het geval was geweest.

Baley zei: 'Wat deed je bij de jongen?' 'Ik droeg zijn pijlen, meester.' 'Mag ik ze eens zien?'

Hij hield zijn hand uit. De robot kwam naar hem toe en gaf hem er een dozijn. Baley legde de oorspronkelijke pijl, die de boom geraakt had, zorgvuldig aan zijn voeten en bekeek de andere een voor een. Hij gaf ze terug en pakte de oorspronkelijke pijl weer.

Hij zei: 'Waarom gaf je deze bepaalde pijl aan de jongen?' 'Zonder reden, meester. Hij had al eerder om een pijl gevraagd en mijn hand raakte deze het eerst aan. Hij keek om zich heen op zoek naar een doel, zag u toen en vroeg wie die vreemde mens was. Ik legde uit...'

'Ik weet wat je uitlegde. De pijl die je hem gaf is de enige met grijze veren aan het eind. De andere hebben zwarte veren.'

De robot keek alleen maar. Baley zei: 'Heb je de meester hierheen gebracht?'

'We liepen zo maar wat rond, meester.' De Aardebewoner keek door de spleet tussen twee bomen waardoor de pijl zich op zijn doel geworpen had. Hij zei: 'Zou het misschien kunnen dat die jongen Bik hier de beste boogschutter is?'

De robot boog zijn hoofd. 'Hij is de beste, meester." Klorissa gaapte hem met open mond aan. 'Hoe kon u dat nou raden?'

'Het volgde er vanzelf uit,' zei Baley droog. 'Kijk nu alstublieft eens naar die grijze pijl en naar de andere pijlen. De grijze pijl is de enige die er aan de punt wat olieachtig uitziet. Op het gevaar af dat ik er een melodrama van maak, dame, moet ik zeggen dat uw waarschuwing mijn leven gered heeft. Die pijl die mij miste is vergiftigd.'

13 Verhoor met een knipoog

Klorissa zei: 'Onmogelijk! Hemeltje lief, absoluut onmogelijk!'

'Laat het hemeltje er nu maar buiten. Is er geen dier op de boerderij dat u missen kunt? Haal het, geef het een kras met de pijl en kijk wat er gebeurt.' 'Maar waarom zou iemand...'

Kortaf zei Baley: 'Ik weet waarom. De vraag is, wie?' 'Niemand.'

Baley voelde zich weer duizelig worden en hij werd woest. Hij gooide de pijl naar haar toe en zij keek wantrouwig naar de plek waar hij neer was gevallen. 'Raap hem op,' schreeuwde Baley, 'en als u hem niet wil testen, vernietig hem dan. Als u hem hier laat liggen gebeurt er een ongeluk als de kinderen hem vinden.' Haastig raapte zij hem op en hield hem voorzichtig tussen wijsvinger en duim vast.

Baley holde naar de dichtstbijzijnde ingang van het gebouw en Klorissa, die de pijl nog steeds voorzichtig vasthield, volgde hem naar binnen.

Baley voelde zich weer wat rustiger worden toen hij weer in een veilig omsloten ruimte was. Hij zei: 'Wie heeft de pijl vergiftigd?'

'Ik zou me niet kunnen indenken wie dat gedaan heeft.' 'Ik geloof niet dat het waarschijnlijk is dat de jongen het zelf gedaan heeft. Is er een manier om erachter te komen wie zijn ouders zijn?'

'Dat staat wel in zijn papieren,' zei Klorissa somber. 'U houdt dus aantekening van de familiebetrekkingen?' 'We moeten wel, voor de genetische analyse.' 'Zou de jongen kunnen weten wie zijn ouders zijn?' 'Nooit,' zei Klorissa heftig.

'Zou hij erachter kunnen komen als hij dat wilde?' 'Hij zou in het archief in moeten breken. Onmogelijk.' 'Veronderstel eens dat een volwassene op bezoek kwam en wilde weten wie zijn kind was...' Klorissa bloosde. 'Hoogst onwaarschijnlijk.'

'Maar neem het even aan. Zou het hem verteld worden als hij ernaar vroeg?'

'Dat weet ik niet. Er is geen wet die het verbiedt. Maar het is bepaald niet de gewoonte.' 'Zou u het hem vertellen?'

'Ik zou proberen om eronderuit te komen. Dr. Delmarre zou het niet vertellen. Hij vond dat kennis van de familiebetrekkingen alleen maar diende voor de genetische analyse. Misschien dat het minder streng was voor hij hier kwam... Maar waarom vraagt u dat eigenlijk?'

'Ik zie niet in hoe de jongen zelf een motief kon hebben. Ik dacht dat het misschien via zijn ouders wel zou kunnen.' 'Het is verschrikkelijk allemaal.' In haar verwarring naderde Klorissa hem dichter dan ooit. Ze strekte zelfs een arm naar hem uit. 'Hoe kan dit toch allemaal? De baas vermoord; u bijna vermoord. We hebben geen motieven voor geweldpleging op Solarie. We hebben alles wat we maar willen hebben, persoonlijke eerzucht is er dus niet. De familiebetrekkingen kennen we niet, er is dus ook geen familie-eerzucht. Genetisch zijn we allemaal goed gezond.' Plotseling klaarde haar gezicht op. 'Wacht eens even. Die pijl kan niet vergiftigd zijn. Ik had me door u niet van de wijs moeten laten brengen.' 'Hoe komt u daar zo opeens bij?'

'De robot die bij Bik was. Hij zou gif nooit hebben goed gevonden. Het is onvoorstelbaar dat hij iets gedaan kan hebben wat schadelijk voor een mens zou kunnen zijn. Door de Eerste Wet van de Robotiek kun je daar zeker van zijn.' Baley zei: 'O ja? Ik vraag me af hoe die Eerste Wet luidt.' Niet begrijpend keek Klorissa hem aan. 'Hoe bedoel je?' 'Niets. Test de pijl en je zult ontdekken dat hij giftig is.' Baley zelf interesseerde zich er nauwelijks voor. Hij wist ook zo wel dat het gif was. Hij zei: 'Denkt u nog steeds dat mevrouw Delmarre schuldig is aan de dood van haar man?' 'Zij was de enige aanwezige.'

'Dat snap ik. En u bent hier als enige andere volwassene op een moment dat er met een giftige pijl op mij geschoten wordt.'

Heftig riep zij: 'Ik had er niets mee te maken.' 'Misschien niet. En misschien is mevrouw Delmarre even onschuldig. Mag ik uw kijkapparatuur gebruiken?' 'Ja, natuurlijk.' Baley wist precies wie hij wilde bekijken en het was Gladia niet. Het verraste hem zelf toen hij zijn stem hoorde zeggen: 'Zoek contact met Gladia Delmarre.'

De robot gehoorzaamde zonder commentaar en verbaasd keek Baley naar de manipulaties terwijl hij zich af zat te vragen waarom hij die opdracht gegeven had. Kwam het omdat het meisje zojuist onderwerp van gesprek was geweest, of kwam het omdat hij zich niet helemaal prettig voelde over het slot van hun laatste gesprek. Of was het het uiterlijk van de hese, bijna overdonderend praktische Klorissa dat hem tenslotte noopte om een glimp van Gladia op te vangen, bij wijze van tegengif?

Vergoelijkend dacht hij: Jehoshaphat! Soms moet er wel eens geimproviseerd worden.

Plotseling zat ze voor hem, in een grote, rechte stoel waarin ze kleiner en weerlozer leek dan ooit. Haar haar was naar achter gekamd en tot een losse vlecht verwerkt. Zij droeg hangende oorbellen met dingetjes die er als diamanten uitzagen. Haar jurk was een eenvoudig dingetje dat strak om haar middel spande.

Zacht zei ze: 'Ik ben blij dat je kijkt, Elijah. Ik heb je proberen te bereiken.'

'Goedemorgen, Gladia.' (Middag? Avond? Hij wist niet hoe laat Gladia het had en uit de manier waarop zij gekleed was kon hij niet opmaken hoe laat het zou kunnen zijn.). 'Waarom heb je geprobeerd mij te bereiken?' 'Om je te vertellen dat het me spijt dat ik de vorige keer dat we keken mijn zelfbeheersing verloor. Meneer Olivaw wist niet waar je te bereiken was.'

Even zag Baley Daneel voor zich, aan handen en voeten gebonden door de toezicht houdende robots en hij moest bijna glimlachen. Hij zei:

'Dat is goed. Over een paar uur zie ik je wel.' 'Natuurlijk, als... Mij zien}' 'Persoonlijke aanwezigheid,' zei Baley ernstig. Zij zette grote ogen op en haar vingers groeven zich in het gladde plastic van de stoelleuningen. 'Is daar een reden voor?'

'Het is nodig.' 'Ik geloof niet...' 'Zou je het toestaan?'

Zij keek een andere kant op. 'Is het absoluut noodzakelijk?' 'Dat is het. Maar eerst moet ik nog naar iemand anders. Je man stelde belang in robots. Dat heb jij me verteld en ik heb het ook uit andere bronnen, maar hij was toch geen roboticus?'

'Hij was er niet voor opgeleid, Elijah.' Ze vermeed nog steeds hem aan te kijken.

'Maar werkte hij niet samen met een roboticus?' 'Jothan Leebig,' zei zij meteen. 'Dat is een goede vriend van me.'

'O ja?' zei Baley heftig.

Gladia keek verschrikt. 'Had ik dat niet moeten zeggen?' 'Waarom niet, als het de waarheid is?'

'Ik ben altijd bang dat ik dingen zeg waardoor het misschien lijkt dat ik... Je weet niet hoe het is als iedereen er zeker van is dat je iets gedaan hebt.'

'Wind je niet op. Hoe komt het dat Leebig met jou bevriend is?'

'Oh, dat weet ik niet. Hij is ook mijn buurman. De kijk-energie is nagenoeg niets, zodat we de hele tijd bijna zonder moeite in vrije beweging kunnen kijken. We gaan vaak wandelen; dat deden we tenminste.' 'Ik wist niet dat je met iemand uit wandelen kon gaan.' Gladia bloosde. 'Ik zei kijken. Nou ja, ik vergeet steeds maar dat je een Aardebewoner bent. Kijken in vrije beweging betekent dat we het brandpunt op onszelf instellen en dat we dan kunnen gaan waar we willen zonder het contact te verliezen. Ik loop op mijn terrein en hij op het zijne en we zijn samen.' Zij stak haar kin omhoog. 'Dat kan plezierig zijn.'

Toen giechelde ze plotseling: 'Arme Jothan.' 'Waarom zeg je dat?'

'Ik zat eraan te denken dat jij dacht dat we zonder kijken gingen wandelen. Hij zou sterven als hij wist dat iemand zoiets van hem dacht.' 'Waarom?'

'Hij is ontzettend in dat opzicht. Hij heeft me verteld dat hij toen hij vijf jaar was ophield met mensen zien. Wilde alleen nog maar kijken. Je hebt van die kinderen. Rikaine' - in verwarring gebracht zweeg ze even en ging toen verder -- 'Rikaine, mijn man, heeft me eens verteld, toen ik het over Jothan had, dat de kinderen meer en meer zo zouden worden. Hij zei dat het een soort sociale evolutie was waarin tenslotte alleen de kijkers over zouden blijven. Denk je dat dat waar is?' 'Ik ben geen deskundige,' zei Baley.

'Jothan wilde zelfs niet trouwen. Rikaine was kwaad op hem, zei hem dat hij asociaal was en dat hij over genen beschikte die nodig waren in de gemeenschappelijke pot, maar Jothan dacht er niet over.' 'Had hij het recht om te weigeren?'

'Neeeuj,' zei Gladia aarzelend, 'maar het is een heel briljant roboticus, weet je, en robotici zijn waardevol op Solarie. Ik denk dat ze het door de vingers hebben gezien. Behalve dan dat Rikaine niet meer met Jothan samen wilde werken. Hij heeft me gezegd dat Jothan een slecht Solarier was.' 'Heeft hij dat ook tegen Jothan gezegd?' 'Ik weet het niet. Hij heeft tot het eind toe met Jothan samengewerkt.'

'Maar hij vond Jothan een slecht Solarier omdat hij weigerde te trouwen?'

'Rikaine heeft eens gezegd dat het huwelijk het ergste van het hele leven was, maar dat je het als een man moest dragen.' _ ; 'Wat vond jij daarvan?' 'Waarvan, Elijah?'

'Van het huwelijk. Vond je het ook het ergste van het hele leven?'

Langzaam verdween iedere uitdrukking van haar gezicht alsof zij het nauwkeurig van elke emotie wilde ontdoen. Zij zei: 'Ik heb er nooit zo over nagedacht.' Baley zei: 'Je zei dat je vaak ging wandelen met Jothan, toen corrigeerde je je zelf en voerde je de verleden tijd in. Ga je nu dan niet meer met hem wandelen?' Gladia schudde haar hoofd. Haar gezicht drukte weer iets uit. Verdriet. 'Nee. Het schijnt afgelopen te zijn. Ik heb een of twee keer met hem gekeken. Hij gaf altijd de indruk het erg druk te hebben en ik wilde niet... weet je wel.' 'Was dat sinds de dood van je man?'

'Nee ook nog even daarvoor. Een paar maanden eerder al.' 'Denk je dat dr. Delmarre hem opdracht gaf verder geen aandacht aan jou te besteden?'

Gladia zag er verschrikt uit. 'Waarom zou hij? Jothan is geen robot en ik ook niet. Hoe kunnen we dan opdrachten krijgen en hoe kan Rikaine ze geven?'

Baley zag er vanaf om dat uit te leggen. Dat had hij alleen in .Aardse termen kunnen doen en dat zou het er voor haar niet duidelijker op hebben gemaakt. En als het wel duidelijk werd zou het haar alleen maar afschuw inboezemen.

Baley zei: 'Nog een vraag. Ik zal weer naar je kijken als ik klaar ben met Leebig, Gladia. Tussen twee haakjes, hoe laat is het bij jou?'

Meteen had hij spijt van zijn vraag. Robots zouden in Aardse equivalenten antwoorden, maar Gladia zou waarschijnlijk antwoorden in Solarische eenheden en Baley had er genoeg van om met zijn onwetendheid te koop te lopen. Maar Gladia gaf een zuiver kwalitatief antwoord. 'Middag,' zei ze. 'Dan is het bij Leebig ook zo laat?'

'Ja-'

'Goed. Ik kom zo gauw mogelijk weer kijken en dan zullen

we een afspraak maken om elkaar te zien.' Weer aarzelde ze. 'Is het absoluut noodzakelijk?' 'Dat is het'

Zacht zei zij: 'Goed dan.'

Het duurde even voor het contact met Leebig tot stand kwam en Baley gebruikte de tussentijd om nog een sandwich te eten, die hem in de oorspronkelijk verpakking gebracht werd. Maar hij was voorzichtiger geworden. Hij inspecteerde het zegel zorgvuldig voor hij het verbrak en bekeek de inhoud toen pijnlijk nauwkeurig.

Hij nam een plastic melkdoosje aan dat nog niet helemaal ontdooid was, beet het met zijn eigen tanden open en dronk er direct uit. Somber bedacht hij dat er zoiets was al geurloos, smaakloos, langzaam werkend gif dat voorzichtig met injectienaalden of hogedruknaalden ingebracht kon worden, en verwierp die gedachte toen als kinderlijk. Tot dusver waren de moorden en de pogingen tot moord zoveel mogelijk zonder omwegen begaan. Er was weinig omzichtigs en subtiels aan een klap op het hoofd, aan genoeg vergif in een glas om een dozijn mannen te doden, of aan een giftige pijl die openlijk op het slachtoffer werd afgeschoten.

En toen bedacht hij, nauwelijks minder somber, dat hij als hij op deze manier door tijdzones heen wipte, nauwelijks op regelmatige maaltijden kon rekenen. Of, als het nog even duurde, op een regelmatige slaap.

De robot kwam naar hem toe. 'Dr. Leebig laat u weten dat u beter morgen een keer kunt bellen. Hij is bezig met belangrijk werk.'

Baley sprong overeind en brulde: 'Zeg tegen die vent...' Hij zweeg. Het had geen zin tegen een robot tekeer te gaan.

Tenminste, dat kon wel als je dat per se wilde, maar het zou niet meer uithalen dan wanneer je fluisterde. Op normale gesprekstoon zei hij: 'Zeg tegen dr. Leebig, of tegen zijn robot als je niet verder gekomen bent, dat ik een onderzoek instel naar de moord op een collega van hem en een goede Solarier. Zeg dat het niet kan wachten tot hij klaar is met zijn werk. Zeg hem dat als hij niet binnen vijf minuten komt kijken ik een vliegtuig naar zijn villa neem en hem binnen een uur zal zien. Gebruik dat woord, zien, zodat vergissing uitgesloten is.' Hij ging verder met zijn sandwich.

De vijf minuten waren nog niet helemaal om toen Leebig, tenminste een Solarier waarvan Baley aannam dat het Leebig was, hem woedend aankeek.

Baley keek woedend terug. Leebig had een atletische gestalte die hij kaarsrecht hield. Zijn donkere, uitpuilende ogen hadden iets hevigs verstrooids, dat nu met woede vermengd was. Een van zijn oogleden hing een beetje. Hij zei: 'Bent u de Aardebewoner?'

'Elijah Baley,' zei Baley, 'rechercheur C-/, belast met het onderzoek naar de moord op dr. Rikaine Delmarre. Hoe heet u?'

'Ik ben dr. Jothan Leebig. Hoe haalt u het in uw hoofd mij tijdens mijn werk te storen?'

'Heel makkelijk,' zei Baley rustig. 'Het is mijn werk.' 'Doe uw werk dan ergens anders.'

'Ik heb u eerst nog een paar dingen te vragen, doctor. Ik geloof dat u nauw samenwerkte met dr. Delmarre. Is dat juist?' Een van Leebig's handen balde zich plotseling tot een vuist en haastig beende hij naar een schoorsteenmantel waarop kleine uurwerkachtige dingen stonden die gecompliceerde ritmische bewegingen maakten die de blik op een bijna hypnotiserende manier vasthielden. De kijker bleef op Leebig ingesteld, zodat zijn gestalte in het midden van de projectie bleef terwijl hij liep. Het leek eerder alsof de kamer waar hij was zich met kleine golfbewegingen naar achteren bewoog.

Leebig zei: 'Als u de vreemdeling bent die Gruer hier dreigde te halen...' 'Dat ben ik.'

'Dan bent u hier tegen mijn advies in. Uitgekeken.' 'Nog niet. Verbreek het contact niet.' Plotseling verhief Baley zijn stem, evenals een vinger. Hij wees zonder omwegen naar de roboticus, die zichtbaar achteruit deinsde met een uitdrukking van walging op de lippen. Baley zei: 'Dat was geen bluf van mij over dat zien, weet u.'

'Geen Aardse vulgariteiten, alstublieft.' 'Het is als een rechtstreekse mededeling bedoeld. Ik zal u komen zien als ik u niet op een andere manier kan laten luisteren. Ik zal u bij uw kraag pakken en tot luisteren dwingen.^

Leebig gaapte hem aan. 'U bent een smerig beest.' 'Noem het zoals u wilt, maar ik doe wat ik zeg.' 'Als u op mijn terrein binnendringt, zal ik... zal ik...' Baley trok zijn wenkbrauwen op. 'Mij doden? Maakt u vaak zulke dreigementen?' 'Ik maakte geen dreigement.'

'Praat dan, nu. In de tijd die u verspild hebt had er al heel wat afgehandeld kunnen worden. U werkte nauw samen met dr. Delmarre. Is dat juist?'

De roboticus boog zijn hoofd. Zijn schouders bewogen mee met een langzame, regelmatige ademhaling. Toen hij opkeek had hij zichzelf weer onder controle. Hij speelde het zelfs klaar om een kort, bleek glimlachje te produceren. 'Dat is juist.'

'Delmarre interesseerde zich voor nieuwe soorten robots als ik het goed heb begrepen.' 'Dat is zo.' 'Wat voor soort?' 'Bent u roboticus?'

'Nee. Leg het zo uit dat een leek het kan begrijpen.' 'Ik betwijfel of ik dat kan.'

'Probeer het! Ik denk bijvoorbeeld dat hij robots wilde die kinderen konden disciplineren. Wat was daarvoor nodig?' Leebig trok zijn wenkbrauwen even op en zei: 'Om het heel eenvoudig te stellen, met weglating van alle fijnere details, het betekent een versterking van de C-integraal die de Si-korovichtandem routerespons op het W-<>5 niveau beheerst.' 'Abacadabra,' zei Baley. 'De waarheid.'

'Voor mij is het abacadabra. Kunt u het niet anders zeggen?' 'Het betekent een bepaalde verzwakking van de Eerste Wet.'

'Waarom dat? Een kind word gedisciplineerd voor zijn toekomstig bestwil. Is dat de theorie niet?'

'Ah, het toekomstig bestwil!' Leebigs ogen begonnen hartstochtelijk te glimmen en het was alsof hij minder op zijn luisteraar begon te letten en tegelijk wat spraakzamer werd. 'Een eenvoudig begrip, denkt u. Hoeveel menselijke wezens zijn bereid ook maar het geringste ongemak te verdragen ter wille van een groot toekomstig goed? Hoe lang duurt het voor je een kind kunt bijbrengen dat wat nu lekker smaakt later buikpijn betekent, en dat wat nu vies smaakt de buikpijn straks doet overgaan? En u wilt een robot die dit begrijpt?

'Pijn door een robot aan een kind toegebracht ontketent een krachtige storing in het positronisch brein. Om dat tegen te gaan door een antipotentieel dat los komt bij de gedachte aan toekomstig welzijn vereist zoveel wegen en omwegen dat de massa van het positronisch brein met j procent uitgebreid moet worden, wilt u tenminste geen andere circuits opofferen.'

Baley zei: 'Dan bent u er dus niet in geslaagd zo'n robot te bouwen.'

'Nee, en het is ook niet waarschijnlijk dat het me ooit zal lukken. Of wie dan ook.'

'Testte dr. Delmarre een experimenteel model van zo'n robot toen hij stierf?'

'Niet zo'n robot. We interesseerden ons ook voor andere dingen die praktischer waren.'

Rustig zei Baley: 'Dr. Leebig, ik zal wat meer van de robotiek af moeten weten en ik ga u vragen om mij dat bij te brengen.'

Leebig schudde heftig zijn hoofd, en het hangende ooglid zakte verder in een spookachtige parodie op een knipoog. 'Maar het zal u toch duidelijk zijn dat een cursus in robotiek langer dan een moment duurt. Daar heb ik de tijd niet voor.'

'Toch moet u me wat leren. De lucht van robots is het enige dat alles op Solarie doordringt. Als we tijd nodig hebben, dan is dat des te meer een reden om u te zien. Ik ben een Aardebewoner en ik kan niet goed werken of denken als ik kijk.'

Het had Baley niet mogelijk geleken dat Leebig zijn stramme gestalte nog wat verstrakken kon,, maar het gebeurde.

Hij zei: 'uw Aardse fobieen interesseren mij niet. Zien is onmogelijk.'

'Ik denk dat u wel van gedachten zult veranderen als u weet waar ik voornamelijk met u over wil praten.' 'Dat zal niets uitmaken, totaal niets.'

'Nee? Luistert u dan eens goed. Ik geloof dat in de hele geschiedenis van de positronische robot de Eerste Wet welbewust verkeerd is geformuleerd.'

Leebig maakte een onbeheerste beweging. 'Verkeerd geformuleerd? Idioot! Krankzinnige! Waarom?' 'Om het feit te verbergen,' zei Baley heel bedaard, 'dat robots moorden kunnen plegen.'

14 Onthulling van een motief

Leebigs mond verbreedde zich langzaam. Baley hield het eerst voor een smalend gebaar en zag toen, tot zijn grote verrassing, dat het de minst succesvolle poging tot een glimlach was die hij ooit had gezien. Leebig zei: 'Zeg dat niet. Zeg dat nooit meer.' 'Waarom niet?'

'Omdat alles, hoe gering ook, dat wantrouwen tegen robots aanwakkert schadelijk is. Het wantrouwen van robots is een menselijke ziekte!'

Het was alsof hij een klein kind een lesje gaf. Het was alsof hij op zachte toon iets zei wat hij uit wilde schreeuwen. Het was alsof hij iemand trachtte te overtuigen die hij in werkelijkheid de doodstraf wilde geven. Leebig zei: 'Kent u de geschiedenis van de robotiek?' 'Een beetje.'

'Ja, dat zal wel, op Aarde. Weet u dat de robots eerst een Frankensteincomplex tegen zich hadden? Ze waren verdacht. De mensen wantrouwden robots, waren er bang voor. Daardoor werd de robotiek bijna een ondergrondse wetenschap. De drie Wetten werden eerst ingebouwd om het wantrouwen te overwinnen en zelfs toen wilde de Aarde geen robotische maatschappij laten ontwikkelen. Een van de redenen waarom de eerste pioniers de Aarde verlieten om de rest van de Melkweg te koloniseren, was dat ze misschien samenlevingen konden stichten waarin de robots de mens van zijn gebrek en zijn gezwoeg konden bevrijden. Zelfs toen bleef er niet ver onder het oppervlak een latente achterdocht, klaar om bij de geringste aanleiding de kop op te steken.'

'Hebt u zelf wantrouwen jegens robots ontmoet?' vroeg Baley.

'Vaak,' zei Leebig grimmig.

'Is het daarom dat u en de andere robotici bereid zijn de feiten een beetje te verdoezelen, om op die manier achterdocht zoveel mogelijk tegen te gaan?' 'Er wordt niets verdoezeld!'

'Worden de Drie Wetten bijvoorbeeld niet verkeerd geformuleerd?' 'Nee!'

'Ik kan aantonen dat dat wel zo is en als u me niet van het tegendeel overtuigt zal ik het de hele Melkweg laten weten, als ik kan.'

'U bent gek. Welk argument u ook denkt te hebben, het is een drogreden, geloof me.' 'Zullen we het eens bepraten?' 'Als het niet te lang duurt.' 'Onder vier ogen? Zien?' Leebigs magere gezicht vertrok. 'Nee!'

'Goedendag, dr. Leebig. Anderen zullen wel naar me luisteren.'

'Wacht. Grote Melkweg, man, wacht even!' 'Zien?'

De handen van de roboticus zwierven omhoog, zweefden bij zijn kin. Langzaam kroop een duim zijn mond binnen en bleef daar. Met een nietszeggend gezicht keek hij Baley aan.

Baley dacht: Is dit een regressie naar het pre-vijf jarige stadium om me zonder bezwaar te kunnen zien? 'Zien?' zei hij.

Maar Leebig schudde langzaam zijn hoofd. 'Het gaat niet, het gaat niet,' kreunde hij, de woorden bijna gesmoord door de duim die in de weg zat. 'Doe maar wat u wilt.' Baley staarde naar de andere en zag hoe hij zich omdraaide naar de muur. Hij zag hoe de rechte rug van de Solarier zich boog en hij zijn gezicht in trillende handen verborg. Baley zei: 'Goed, dan ga ik maar akkoord met kijken.' Nog steeds met de rug naar hem toe zei Leebig: 'Excuseer me even. Ik ben zo terug.'

Baley friste zich in de tussentijd wat op en keek naar zijn pasgewassen gezicht in de toiletspiegel. Begon hij Solarie en de Solariers aan te voelen? Hij was er niet zeker van. Hij zuchtte en drukte op een contact en een robot verscheen. Hij draaide zich niet om hem aan te kijken. Hij zei: 'Is er behalve de kijker die ik gebruik nog een kijker op de boerderij?'

'Er zijn er nog drie, meester.'

'Zeg dan tegen Klorissa Cantoro -- zeg tegen je meesteres dat ik deze tot nader order gebruik en dat ik niet gestoord mag worden.'

'Ja, meester.'

Baley ging- weer op zijn plaats zitten waar de kijker nog steeds stond ingesteld op het lege stuk kamer waar Leebig had gestaan. Het was nog steeds leeg en hij installeerde zich om te wachten.

Het duurde niet lang. Leebig kwam binnen en de kamer schudde weer toen de man liep. Het brandpunt versprong duidelijk meteen van kamermiddelpunt naar mensmiddelpunt. Baley herinnerde zich de gecompliceerdheid van het bedieningspaneel en begon een beetje ontzag te krijgen voor de techniek die hierbij betrokken was.

Leebig was zichzelf duidelijk weer meester. Zijn haar was achterover gekamd en hij had een andere kostuum aangetrokken. Zijn kleren hingen losjes om hem heen en waren van een stof gemaakt die glom en waarop lichtjes schitterden. Hij ging zitten op een kleine stoel die uit de muur klapte.

Nuchter zei hij: 'Wat was dat voor idee van u over de Eerste Wet?'

'Kunnen we afgeluisterd worden?' 'Nee. Daar heb ik voor gezorgd.'

Baley knikte. Hij zei: 'Laat ik de Eerste Wet eerst eens opzeggen.' ^

'Voor mij hoeft dat nauwelijks.'

'Dat weet ik, maar laat ik hem toch maar opzeggen: Een robot mag een menselijk wezen geen kwaad doen, noch mag hij toestaan dat een mens gekwetst wordt door zijn nalatigheid.' 'En,?'

'Toen ik net op Solarie was aangekomen werd ik naar de mij toegewezen villa gebracht in een grondvoertuig. Het grondvoertuig was een speciaal geval, helemaal afgeschermd om me te beschermen tegen de open ruimte. Als Aardebewoner...'

'Dat weet ik,' zei Leebig ongeduldig. 'Wat heeft dit ermee te maken?'

'De robot die de wagen bestuurde wist dat niet. Ik vroeg of hij de auto open wilde maken en ik werd meteen gehoorzaamd. Tweede Wet. Ze moesten opdrachten uitvoeren. Ik voelde me natuurlijk niet goed en stortte bijna in elkaar voor de wagen weer gesloten werd. Deed die robot mij geen kwaad?' 'Door uw eigen opdracht,' snauwde Leebig.

'Ik zal de Tweede Wet opzeggen: Een robot moet gehoorzamen aan de bevelen hem door menselijke wezens gegeven, behalve wanneer deze bevelen in strijd zijn met de Eerste Wet. U ziet dus dat hij mijn opdracht had moeten negeren.'

'Dat is onzin. De robot wist niet...'

Baley boog zich voorover in zijn stoel. 'Ah! Daar hebben we het. Laten we nu de Eerste Wet eens opzeggen zoals hij zou moeten luiden: Een robot mag niets doen dat, bij zijn weten, een menselijk wezen zal kwetsen en evenmin mag hij welbewust toestaan dat een mens gekwetst wordt door zijn nalatigheid.'

'Dat ligt voor de hand.'

'Ik geloof niet voor gewone mensen. Anders zouden gewone mensen beseffen dat robots moorden kunnen begaan.' Leebig was bleek. 'Volkomen waanzin!' Baley staarde naar zijn vingertoppen. 'Ik denk dat een robot een onschuldige taak mag uitvoeren; die geen schadelijke gevolgen heeft voor een menselijk wezen?' 'Als hem dat opgedragen wordt,' zei Leebig. 'Ja, natuurlijk. Als hem dat opgedragen wordt. En een tweede robot mag, denk ik, ook wel een onschuldige taak uitvoeren; een taak die al evenmin schadelijke gevolgen voor een mens heeft? Als hem dat opgedragen wordt?' 'Ja.'

'Maar wat nu als de twee onschuldige taken, elk afzonderlijk volmaakt onschuldig, samen op moord neerkomen?' 'Wat?' Leebigs voorhoofd rimpelde zich tot een frons. 'Ik wil hier uw mening als deskundige over hebben,' zei Baley. 'Ik zal u een hypothetisch geval noemen. Stel dat een man tegen een robot zegt: 'Gooi een klein beetje van deze vloeistof in een glas melk dat je daar en daar kunt vinden. De vloeistof is volkomen onschadelijk. Ik wil alleen weten wat voor effect het op melk heeft. Als ik het effect ken zal het mengsel weggegooid worden. Als je dit gedaan hebt moet je het vergeten.'

Leebig, nog steeds fronsend, zei niets.

Baley zei: 'Als ik de robot gezegd had een geheimzinnige vloeistof in de melk te gooien en die dan aan iemand te geven, zou de Eerste Wet hem gedwongen hebben te vragen: 'Wat is dat voor vloeistof? Zal het een mens kwaad doen?' En als hem verzekerd werd dat de vloeistof onschadelijk was, zou de Eerste Wet de robot nog steeds kunnen doen aarzelen en weigeren de melk aan te bieden. Maar in plaats daarvan wordt hem verteld dat de melk weggegooid zal worden. Dat heeft niets met de Eerste Wet te maken. Zal de robot dan niet doen wat hem gezegd wordt?' Leebig gaapte hem aan.

Baley zei: 'Nu schenkt een tweede robot de melk in terwijl hij niet weet dat ermee geknoeid is. In zijn onschuld geeft hij de melk aan een mens en die mens sterft.' 'Nee!' riep Leebig uit.

'Waarom niet? Beide handelingen zijn op zich onschuldig. Alleen samen komen ze op moord neer. Ontken u dat zoiets zou kunnen gebeuren?'

'De moordenaar zou de man zijn die de opdracht gaf,' schreeuwde Leebig.

'Theoretisch gezien wel, ja. Maar de robots zouden de onmiddellijke moordenaars zijn, de instrumenten waarmee de moord gepleegd wordt.' 'Niemand zou zulke opdrachten geven.' 'Iemand zou dat wel. Iemand heeft het gedaan. Precies op deze manier moet de poging tot moord op dr. Gruer in zijn werk zijn gegaan. Ik neem aan dat u daar wel van gehoord hebt.'

'Op Solarie,' mopperde Leebig, 'hoor je alles.' 'Dan weet u dat Gruer vergiftigd werd aan zijn eettafel, voor mijn ogen en die van mijn partner, meneer Olivaw van Aurora. Of hebt u soms nog andere suggesties over hoe het gif hem bereikt zou kunnen hebben? Er was verder geen mens in huis. Als Solarier zal u dat aanspreken.' 'Ik ben geen detective. Ik heb geen theorieen.' 'Ik heb u er een gegeven. Ik wil weten of het een mogelijkheid is. Ik wil weten of twee robots afzonderlijk twee handelingen kunnen verrichten, die elk op zich onschuldig zijn, en samen een moord tot resultaat hebben. U bent de deskundige, dr. Leebig. Is het mogelijk?'

En Leebig, opgejaagd en gekweld, zei met zo'n zachte stem 'Jet', dat Baley hem nauwelijks verstond. Baley zei: 'Goed dan. Daar gaat de Eerste Wet.' Leebig keek naar Baley en zijn hangend ooglid maakte in een trage tic een keer of twee een knipoog. Hij vouwde zijn ineengeslagen handen uit elkaar, maar zijn vingers bleven in hun klauwstand alsof elke hand nog een spookhand van lucht vast had. Hij draaide zijn palmen naar beneden, liet zijn handen op zijn knieen rusten en pas toen ontspanden de vingers zich. Verstrooid keek Baley het allemaal aan. Leebig zei: 'Theoretisch, ja. Theoretisch! Maar gooi die Eerste Wet niet zo gemakkelijk aan de kant, Aardebewoner. Je zou robots hele knappe opdrachten moeten geven om de Eerste Wet te omzeilen.'

'Toegegeven,' zei Baley. 'Ik ben maar een Aardebewoner. Ik weet nagenoeg niets over robots en mijn formuleringen van de opdrachten waren maar bij wijze van voorbeeld. Een Solarier zou het veel subtieler en beter gedaan hebben. Daar ben ik zeker van.'

Uit niets bleek dat Leebig hem gehoord had. Luid zei hij: 'Als met een robot zo gemanipuleerd kan worden dat hij een mens kwaad doet, betekent dat alleen maar dat we de kracht van zijn positronisch brein moeten uitbreiden. Je zou. kunnen zeggen dat we de mens beter zouden moeten maken. Dat is onmogelijk, dus moeten we de robot meer feilloos maken.

'We boeken geleidelijk vooruitgang. Onze robots zijn gevarieerder, meer gespecialiseerd, minder schadelijk en ze kunnen meer dan die van een eeuw geleden. Over een eeuw zullen we nog verder zijn. Waarom een robot een paneel laten bedienen als er in het paneel zelf een positronisch brein ingebouwd kan worden? Dat is specialisatie, maar we kunnen ook het omgekeerde doen. Waarom geen robot met vervangbare en verwisselbare ledematen. Eh? Waarom niet? Als we...'

Baley viel hem in de rede. Bent u de enige roboticus op Solarie?'

'Doe niet zo dwaas.'

'Ik vroeg het me alleen maar af. Dr. Delmarre was de enige - uh -- fetologisch ingenieur, afgezien van een assistent.' 'Solarie heeft meer dan twintig robotici.' 'Bent u de beste?'

'Dat ben ik,' zei Leebig zonder omhaal. 'Delmarre heeft met u samengewerkt.' 'Dat is zo.'

Baley zei: 'Ik heb begrepen dat hij van plan was de samenwerking op te zeggen.' 'Geen sprake van. Hoe komt u daarbij?' 'Ik heb begrepen dat hij bezwaar maakt tegen uw vrijgezellenstaat.' 'Dat kan zijn. Hij was een doorgewinterd Solarier. Maar het had geen effect op onze zakelijke relatie.' 'En nu iets anders. Maakt en repareert u ook bestaande typen, behalve dat u nieuwe robotmodellen ontwikkelt?' Leebig zei: 'Aanmaak en reparatie gebeurt voornamelijk door robots. Er zijn een grote fabriek en een onderhouds-werkplaats op mijn terrein.'

'Tussen twee haakjes, moeten robots vaak gerepareerd worden?'

'Heel weinig.'

'Betekent dat dat het robotonderhoud een onderontwikkelde wetenschap is?

'Helemaal niet.' Leebig zei dat kortaf.

'Maar hoe zat het dan met de robot die ter plaatse was bij de moord van dr. Delmarre?'

Leebig keek de andere kant op en hij fronste zijn wenkbrauwen alsof hij een pijnlijke gedachte wilde verdringen. 'Het was een total loss.'

'Helemaal? Kon hij helemaal geen enkele vraag meer beantwoorden?'

'Geen enkele. Hij was volslagen onbruikbaar. Er was kortsluiting opgetreden in het hele positronische brein. Geen enkel circuit was intact gebleven. Maar denk u even in! Hij had een moord gezien die hij niet had kunnen verhinderen...'

'Tussen twee haakjes, waarom kon hij de moord niet verhinderen?'

'Wie zou dat kunnen weten? Dr. Delmarre experimenteerde met die robot. Ik weet niet in welke mentale toestand hij hem had gebracht. Misschien had hij hem bijvoorbeeld opgedragen alle operaties even te staken terwijl hij een bepaald circuitelement controleerde. Als nu plotseling iemand van wie noch dr. Delmarre noch de robot het verwachtte het op zijn leven gemunt bleek te hebben zou het best even hebben kunnen duren voor de robot de Eerste Wet kon gebruiken om dr. Delmarre's opdracht op te heffen. Hoe lang dat duurde zou afhangen van de aard van de aanval en van dr. Delmarre's opdracht om te bevriezen. Ik zou zo nog wel een dozijn redenen kunnen bedenken waarom de robot de moord niet kon verhinderen. Dat hij dat niet kon betekende echter een overtreding van de Eerste Wet en dat was voldoende om elk positronisch pad in zijn brein op te blazen.' 'Maar als de robot fysiek niet in staat was de moord te voorkomen, was hij dan verantwoordelijk? Eist de Eerste Wet het onmogelijke?'

Leebig haalde zijn schouders op. 'De Eerste Wet beschermt de mensheid, ondanks uw pogingen om dat te kleineren, met elke atoom en uit alle macht. Voor verontschuldigingen is geen plaats. Als de Eerste Wet is overtreden is de robot verwoest.'

'Is dat een universele regel, meneer?' 'Even universeel als robots.' Baley zei: 'Dan heb ik iets geleerd.'

'Leert u dan nog iets. Uw theorie van moord door een serie robotische handelingen, die in elk opzicht onschuldig zijn, zal u niet verder helpen in het geval van de dood van dr. Delmarre.' 'Waarom niet?'

'Hij stierf niet door vergiftiging, maar door een slag. Iets moest dat slagwapen vasthouden en dat moest een menselijke arm zijn geweest. Geen robot kan met een knuppel slaan en een schedel verbrijzelen.'

'Maar veronderstel eens,' zei Baley, 'dat een robot een onschuldig knopje in moest drukken waardoor er een valgewicht op het hoofd van dr. Delmarre viel.' Leebig glimlachte zuur. 'Aardebewoner, ik heb de plaats van de misdaad bekeken. Ik heb al het nieuws gehoord. Die moord betekende heel wat hier op Solarie, weet u. Dus ik weet dat er geen spoor was van een machinerie op de plaats van de misdaad, of van een gevallen gewicht!' Baley zei: 'Of van het een of andere stompe instrument.' Smalend zei Leebig: 'U bent detective. Ga maar zoeken.' 'Toegegeven dat er geen robot verantwoordelijk was voor de dood van dr. Delmarre, maar wie dan wel?' 'Iedereen weet dat,' riep Leebig. 'Zijn vrouw Gladia!' Baley dacht: Daar is iedereen het tenminste over

'U denkt toch niet dat er twee moordenaars zijn? Als Gladia voor de ene misdaad verantwoordelijk was, dan moet ze ook voor de andere poging verantwoordelijk zijn geweest.' 'Ja. U zult gelijk hebben.' Hij klonk weer zelfverzekerder. 'Daar is geen twijfel over mogelijk.' 'Geen twijfel?'

'Niemand anders kon dicht genoeg bij dr. Delmarre komen om hem te doden. Hij stond persoonlijke aanwezigheid al evenmin toe als ik, behalve dan dat hij een uitzondering maakte voor zijn vrouw, en ik geen uitzondering maak. Verstandig van me.' De roboticus lachte krassend. 'Ik geloof dat u haar gekend hebt,' zei Baley plotseling. 'Wie?'

'Haar. We hebben het maar over een 'haar'. 'Gladia!' 'Wie heeft u verteld dat ik haar beter ken dan ik andere mensen ken?' vroeg Leebig. Hij bracht een hand naar zijn keel. Zijn vingers bewogen iets en hij opende de neknaad van zijn pak een paar centimeter zodat hij vrijer kon ademhalen.

'Gladia zelf. U ging wel eens wandelen.' 'O ja? We waren buren. Het is niet ongewoon. Ze leek zo'n prettig iemand.'

'Zij viel dus wel bij u in de smaak?'

Leebig haalde zijn schouders op. 'Het ontspande me om met haar te praten.' 'Waar praatte u over?'

'Robotiek.' Het woord kreeg een wat verbaasde klank mee alsof het hem verraste dat zo'n vraag gesteld kon worden. 'En praatte zij ook over robotiek?'

'Zij wist niets van robotiek. Totaal niets! Maar zij luisterde. Zij had het een of andere veldkracht-gedoe waar ze mee speelde; veldcoloriste noemde zij zich. Ik heb daar geen geduld voor, maar ik luisterde.'

'En dit allemaal zonder persoonlijke aanwezigheid?' Leebig keek geschokt en gaf geen antwoord. Baley probeerde het opnieuw. 'Vond u haar aantrekkelijk?' 'Wat?'

'Vond u haar aantrekkelijk? Lichamelijk?' Zelfs Leebigs slechte ooglid ging omhoog en zijn lippen trilden.

'Smerig beest,' mopperde hij.

'Laat ik het dan zo stellen. Wanneer vond u Gladia niet prettig meer? Dat is het woord dat u zelf gebruikte, weet u nog?'

'Wat bedoelt u?'

'U zei dat u het een prettig iemand vond. Nu gelooft u dat zij haar man vermoord heeft. Dat is niet iets wat een prettig iemand doet.'

'Ik heb me in haar vergist.'

'Maar u kwam tot de ontdekking dat u zich in Jaar vergist had voor zij haar man vermoordde, als zij dat al gedaan heeft. Een poosje voor de moord maakte u een eind aan uw gezamenlijke wandelingen. Waarom?' Leebig zei: 'Is dat van belang?' 'Alles is belangrijk tot het tegendeel bewezen is.' 'Hoort u eens even, als u van mij als roboticus wat wilt weten, vraag het dan. Op persoonlijke vragen geef ik geen antwoord.'

Baley zei: 'U stond in nauwe relatie tot zowel de vermoorde als de voornaamste verdachte. Ziet u dan niet in dat persoonlijke vragen onvermijdelijk zijn? Waarom ging u niet meer met Gladia wandelen?'

Leebig snauwde: 'Er kwam een moment waarop ik haar niets meer te zeggen had; toen ik het te druk had; toen ik geen reden meer zag om nog met die wandelingen door te gaan.'

'Toen u haar, met andere woorden, niet prettig meer vond.' 'Goed. Zo zou je het kunnen zeggen.' 'Waarom was ze niet prettig meer?' Leebig schreeuwde: 'Daar had ik geen reden voor.' Baley deed alsof hij de opwinding van de ander niet merkte. "Maar u bent nog altijd iemand die Gladia goed gekend heeft. Wat zou haar motief kunnen zijn?' 'Haar motief?'

'Niemand heeft mij een motief aan de hand gedaan voor de moord. Gladia zou toch zeker geen moord plegen zonder daar een motief voor te hebben.'

'Grote Melkweg!' Leebig leunde achterover alsof hij in lachen uit wilde barsten maar hij lachte niet. 'Heeft niemand u dat verteld? Nou ja, misschien wist niemand het. Maar ik wist het. Zij heeft het mij verteld. Ze heeft het me vaak verteld.'

'Wat verteld, dr. Leebig?'

'Wel, dat ze ruzie had met haar man. Hevig en vaak. Zij haatte hem, Aardebewoner. Heeft niemand u dat verteld? Heeft zij u dat niet verteld?'

15 Portret van een detective