"Het was alleen maar kijken, zie je,' zei Gladia berouwvol. Zij had zich in iets gewikkeld dat haar armen en schouders vrij liet. Een been was tot halverwege de dij zichtbaar, maar Baley, helemaal bijgekomen en met het gevoel een volslagen idioot te zijn, deed stoicijns alsof hij dat niet zag. Hij zei: 'Het kwam zo onverwacht, mevrouw Delmarre...' 'Oh, alstublieft, noem mij Gladia. Als... als dat tenminste niet tegen uw gewoonten is.'

'Gladia, dus. Goed. Ik wil je alleen maar geruststellen dat er niets afstotends aan was, begrijp je. Alleen het onverwachte.' Het was al erg genoeg dat hij zich had aangesteld, dacht hij, zonder dat het meisje nu ook nog ging denken dat hij haar onaangenaam vond. Eigenlijk was het nogal -nogal...

Nou ja, het juiste woord wilde hem niet zo gauw te binnen schieten, maar hij wist heel zeker dat hij hier op geen enkele wijze ooit over zou kunnen praten niet Jessie. 'ik weet dat ik je beledigd heb,' zei Gladia, 'maar dat was niet de bedoeling. Natuurlijk weet ik dat je op je hoede moet zijn als het om de gewoonten van andere planeten gaat, maar die gewoonten zijn soms zo raar; tenminste, niet raar,' voegde zij er haastig aan toe, 'ik bedoel niet raar. Ik bedoel vreemd, weet je, en je vergeet dat zo gauw. Zoals ik ook vergat om de vensters donker te houden.' 'Dat is in orde,' mopperde Baley. Zij was nu in een andere kamer, met alle ramen afgeschermd en het licht had de iets andere en veel prettiger eigenschappen van kunstlicht. 'Maar over dat andere,' ging zij ernstig verder, 'het is alleen maar kijken, zie je. Tenslotte had je er ook geen bezwaar tegen om met mij te praten toen ik in de droger was en ook niets aan had.'

'Nu zijn horen en zien wel verschillende dingen,' zei Baley, die wilde dat ze nu maar eens van dit onderwerp afstapte. 'Maar daar gaat het nou precies om. Van zien was geen sprake.' Zij bloosde een beetje en sloeg haar ogen neer. 'Ik hoop niet dat je van me denkt dat ik ooit zoiets zou doen, ik bedoel, gewoon uit de droger stappen als iemand me zou

zien. Het was alleen maar kijken.' 'Is dat niet hetzelfde?' zei Baley.

'Helemaal niet hetzelfde. Op dit moment zit je naar me te kijken. Je kunt me niet aanraken, me niet ruiken, en zo; of wel soms? Als je me zag zou je dat wel kunnen. Op dit zelfde ogenblik ben je tenminste vijfhonderd kilometer bij me vandaan. Hoe kan het dan ooit hetzelfde zijn?' Baley begon zich ervoor te interesseren. 'Maar ik zie je met mijn ogen.'

'Nee, je ziet mij niet. Je ziet mijn beeld. Je kijkt naar me.' 'En maakt dat wat uit?' 'Alles.'

'Ik begrijp het.' En in zekere zin begreep hij het. Het was geen onderscheid dat hij makkelijk kon maken, maar er zat een zekere logica achter.

Terwijl zij haar hoofd een beetje scheef hield zei zij: 'Begrijp je het echt'}' 'Ja.'

'Betekent dat dat je er geen bezwaar tegen zou hebben als ik mijn badmantel af deed?' Zij glimlachte. Hij dacht: Zij plaagt me en ik moet de bal terugkaatsen. Maar hardop zei hij: 'Nee, het zou me maar van mijn werk afleiden. Een andere keer zullen we het er nog wel eens over hebben.'

'Zie je me dan liever in iets gekleders dan in een badjas? Serieus.'

'Dat kan me niet schelen.' 'Mag ik je bij je voornaam noemen?' 'Als je dat graag wilt.' 'Wat is je voornaam?' 'Elijah.'

'Goed.' Zij nestelde zich in een stoel waarvan het materiaal er hard en bijna als steen uitzag, maar het gaf langzaam mee toen ze ging zitten en plooide zich zacht om haar heen. Baley zei: 'En nu aan het werk.' Zij zei: 'Aan het werk.'

Baley vond het allemaal buitengewoon moeilijk. Er was zelfs geen manier om te beginnen. Op Aarde zou hij de naam vragen, de rang, de Stad en de Woonwijk, honderden routinevragen. Om te beginnen zou hij misschien de antwoorden al weten, maar het zou een middel zijn om makkelijker naar de ernstiger fase van het gesprek te komen. Het *was een manier van kennismaken met iemand, een manier om te bepalen met welke tactiek hij het meest zou bereiken. Maar hier? Hoe zou hij ooit ergens zeker van kunnen zijn? Zelfs het werkwoord 'zien' betekende voor hem iets anders dan voor de vrouw. Hoeveel andere woorden zouden iets verschillends betekenen? Hoe vaak zou er een misverstand zijn zonder dat hij het besefte? Hij zei: 'Hoe lang was je getrouwd, Gladia?' 'Tien jaar, Elijah.' 'Hoe oud ben je?' 'Drieendertig.'

Baley voelde zich op een vage manier aangenaam getroffen. Zij had even goed honderd drieendertig kunnen zijn. Hij zei: 'Was je gelukkig getrouwd?' Gladia keek ongemakkelijk. 'Hoe bedoel je?' 'Nou...' Een ogenblik zocht Baley naar woorden. Hoe definieer je een gelukkig huwelijk? En dan nog, wat zou een Solarier als een gelukkig huwelijk beschouwen? Hij zei: 'Nou, zagen jullie elkaar vaak?'

'Wat? Alsjeblieft niet. We zijn geen dieren, weet je.' Baley rilde. 'Jullie woonden toch in het zelfde huis? Ik dacht...'

'Natuurlijk. We waren getrouwd. Maar ik had mijn vertrekken en hij had de zijne. Hij had een belangrijke carriere die veel van zijn tijd opeiste en ik heb mijn eigen werk. We keken naar elkaar als het nodig was.' 'Hij zag jou toch wel?'

'Dat is iets waar je niet over praat, maar hij zag me inderdaad.'

'Heb je kinderen?'

Duidelijk opgewonden sprong Gladia overeind. 'Dat gaat te ver. Van alle onfatsoenlijke...'

'Wacht even. Wacht\' Baley sloeg met zijn vuist op de stoelleuning. 'Ga nou niet moeilijk doen. Het gaat om een moord. Begrijp je dat? Moord. En het was jouw man die vermoord werd. Wil je dat de moordenaar gevonden en gestraft wordt of niet?'

'Vraag dan naar de moord, maar niet naar - naar...' 'Ik moet alle mogelijke vragen stellen. Zo wil ik bijvoorbeeld weten of het je verdriet doet dat je man dood is.' Met een berekende brutaliteit voegde hij eraan toe: 'Het lijkt er niet erg op.'

Zij keek hem hooghartig aan. 'Het doet mij altijd verdriet als er iemand sterft, vooral als hij jong en nuttig is.' 'En maakt het feit dat hij jouw man was daar geen verschil in?'

'Hij was mij toegewezen en, nou, we zagen elkaar volgens het rooster en... en...' - ze begon gejaagd te praten -- 'en als je het dan per se moet weten, kinderen hebben we niet omdat er ons nog geen waren toegewezen. Ik zie niet in wat dat allemaal te maken heeft met het hebben van verdriet over iemand die dood is.'

Misschien had het er niets mee te maken, dacht Baley. Dat hing van de sociale aspecten van het leven af en daar was hij niet mee bekend.

Hij veranderde van onderwerp. 'Er is mij verteld dat je de omstandigheden waaronder de moord plaatsvond persoonlijk hebt gezien.'

Zij leek een ogenblik gespannen te worden. 'Ik - heb het lijk ontdekt. Moet ik dat zo zeggen?' 'Dus bij de moord zelf ben je niet geweest?' 'Oh nee,' zei ze slapjes.

'Goed, als je me nu eens vertelde wat er gebeurd is. Neem er de tijd voor en gebruik je eigen woorden.' Hij leunde achterover en zette zich tot luisteren. Zij begon: 'Het was op drie-twee van de vijfde -' 'Wanneer was dat in Standaardtijd?' vroeg Baley vlug. 'Dat zou ik echt niet weten. Dat kun je wel nagaan, denk ik.'

Haar stem begon te trillen en haar ogen waren groot geworden. Zij waren een beetje te grijs om blauw genoemd te kunnen worden, merkte hij op.

Zij zei: 'Hij kwam naar mijn vertrekken. Het was een zie-dag volgens het rooster en ik wist dat hij zou komen.' 'Kwam hij altijd op de aangegeven dag?' 'Oh ja. Hij was een heel gewetensvol mens, een goede Solarier. Hij spijbelde nooit op een toegewezen dag en kwam altijd op dezelfde tijd. Natuurlijk bleef hij niet lang. Er zijn ons geen kind- '

Zij kon het woord er niet uitbrengen. Baley knikte. 'Hoe dan ook.' zei zij, 'hij kwam altijd op dezelfde tijd, weet je, zodat alles prettig zou verlopen. We praatten een paar minuten met elkaar; zien is een verschrikking, maar hij praatte altijd heel normaal met me. Zo was hij nu eenmaal. Dan ging hij weg om zich met het een of ander project bezig te houden waar hij bij betrokken was; ik weet niet precies wat. Hij had een speciaal laboratorium in mijn deel van het huis waar hij zich terug kon trekken op zie-dagen. In zijn eigen appartementen had hij natuurlijk een veel groter.' Baley vroeg zich af wat hij in die laboratoria deed. Fetologie, misschien, wat dat dan ook zijn mocht. Hij zei: 'Zag hij er op de een of andere manier ongewoon uit? Zorgelijk?'

'Nee. Nee. Hij maakte zich nooit zorgen.' Zij begon bijna een beetje te lachen, maar slikte dat het laatste moment in. 'Hij had altijd een volmaakte zelfbeheersing, zoals jouw vriend daar.' Even wees haar kleine hand naar Daneel, die geen spier vertrok. 'Juist. Ga verder.'

Gladia ging niet verder. In plaats daarvan fluisterde zij: 'Vind je het goed als ik wat te drinken laat komen?' 'Ga gerust je gang.'

Gladia's arm gleed even langs de stoelleuning. Binnen een minuut kwam er een robot zwijgend binnen en had zij een warme drank (Baley kon de damp zien) in haar hand. Zij sipte er langzaam aan en zette het glas toen neer. Zij zei: 'Zo gaat het beter. Mag ik eens een persoonlijke vraag stellen?' Baley zei: 'Dat mag je altijd.'

'Nou, ik heb een boel over de Aarde gelezen. Het heeft me altijd geinteresseerd, weet je. Het is zo'n rare wereld.' Zij stokte en voegde er onmiddellijk aan toe: 'Dat bedoelde ik niet.'

Baley fronste zijn wenkbrauwen een beetje. 'Elke wereld is raar voor mensen die er niet wonen.'

'Ik bedoel dat het anders is, weet je. Hoe dan ook, ik wil een onbeschaamde vraag stellen. Tenminste, ik hoop dat hij niet onbeschaamd is voor een Aardebewoner. Een Solarier zou ik het natuurlijk nooit vragen. Voor geen geld ter wereld.'

'Wat, Gladia?' 'Over jou en je vriend - meneer Olivaw, is het niet?'

'Ja'......

'Jullie tweeen kijken niet, he?'

'Hoe bedoel je?'

'Ik bedoel elkaar. Jullie zien. Jullie zijn daar allebei.*

Baley zei: 'We zijn lichamelijk bij elkaar. Ja.'

'Je zou hem aan kunnen raken als je dat wilde.'

Inderdaad.'

Zij keek van de een naar de ander en zei: 'Oh.'

Dat kon van alles betekenen. Walging? Afkeer? Baley speelde met het idee om op te staan, naar Daneel te lopen en zijn hand vlak tegen Daneel's gezicht te drukken. Het zou interessant zijn om haar reactie te zien. Hij zei: 'Je -was me aan het vertellen wat er gebeurd is op de dag dat je man je kwam opzoeken.'

Hij was er nagenoeg zeker van dat haar uitweiding, hoe interessant die op zich ook geweest mocht zijn voor haar, voornamelijk werd veroorzaakt door het verlangen om juist dat onderwerp te vermijden.

Zij nam weer een slok uit haar glas. Toen: 'Er valt niet veel te vertellen. Ik zag dat hij het druk had, en ik wist dat hij het druk zou hebben, in elk geval, omdat hij altijd met de een of andere constructieve arbeid bezig was, en dus ging ik terug naar mijn eigen werk. Toen, misschien vijftien minuten later, hoorde ik een schreeuw.'

Er viel een stilte en Baley spoorde haar aan. 'Wat voor een schreeuw?'

Zij zei: 'Van Rikaine. Van mijn man. Alleen maar een schreeuw. Geen woorden. Een soort angstschreeuw. Nee! Verbazing, schrik. Zoiets. Ik had hem nooit eerder horen schreeuwen.'

Zij drukte haar handen tegen haar oren alsof zij zelfs de herinnering aan de schreeuw buiten wilde sluiten en haar badmantel gleed langzaam omlaag tot op haar heupen. Zij merkte het niet en Baley keek strak naar zijn notitieboekje. Hij zei: 'Wat deed jij toen?' 'Ik rende. Ik rende. Ik wist niet waar hij was...' 'Ik dacht dat je zei dat hij naar het laboratorium was gegaan dat hij in jouw deel van het huis had.' 'Dat was ook zo, E-Elijah, maar ik wist niet waar dat was. Niet precies in elk geval. Ik ging er nooit heen. Het was van hem. Ik wist ongeveer in welke richting het moest zijn. Het was ergens aan de westkant, maar ik was zo overstuur dat ik er zelfs niet aan dacht een robot te laten komen. Toen ik er kwam - op de een of andere manier heb ik het toch gevonden - was hij dood.'

Zij hield plotseling op en tot Baley's grote ongenoegen boog zij haar hoofd en begon te huilen. Zij deed geen poging om haar gezicht te verbergen. Zij sloot haar ogen alleen maar

en tranen biggelden langs haar wangen. Zij maakte geen enkel geluid. Haar naakte schouders trilden.

Toen opende zij haar ogen en keek hem door een waas van tranen aan. 'Ik had nog nooit eerder een dode gezien. Hij was helemaal bloederig en zijn hoofd was... gewoon... helemaal... Ik zag kans een robot te laten komen en hij riep anderen en ik denk dat zij voor mij en Rikaine gezorgd hebben. Ik weet het niet meer. Ik...'

Baley zei: 'Wat bedoel je met voor Rikaine zorgen?'

'Dat ze hem weghaalden en de zaak schoonmaakten.' Er was een spoortje van verontwaardiging in haar stem, de vrouw die zich zorgen maakte om de staat waarin haar huis

verkeerde. 'Het was een bende.' 'En wat is er met het lijk gebeurd?'

Zij schudde haar hoofd. 'Dat weet ik niet. Verbrand, denk ik. Zoals alle lijken.'

'Heb je de politie niet gewaarschuwd?'

Zij keek hem niet begrijpend aan en Baley dacht: Geen politie!

Hij zei: 'Ik neem aan dat je het iemand verteld hebt. De mensen zijn er achtergekomen.'

Zij zei: 'De robots hebben een dokter gewaarschuwd. En ik moest Rikaine's werkplaats op de hoogte stellen. De robots daar moesten weten dat hij niet meer terug zou komen.' 'De dokter was voor jou bestemd, neem ik aan.' Zij knikte. Voor het eerst scheen zij de rond haar heupen gedrapeerde badmantel op te merken. Zij trok hem omhoog en mompelde verstrooid: 'Het spijt me. Het spijt me.' Baley voelde zich ongemakkelijk toen hij haar daar zo hulpeloos zag zitten, huiverend, haar gezicht vertrokken van afschuw over wat zij zich herinnerde.

Zij had nog nooit eerder een dode gezien. Zij had nooit bloed gezien en een verbrijzelde schedel. En de man-vrouwrelatie op Solarie mocht dan wel iets gerings en oppervlakkigs zijn, het bleef een dood mens waar zij mee geconfronteerd werd.

Baley wist nauwelijks wat hij nu nog moest zeggen of doen. Hij had de neiging zijn verontschuldigingen aan te bieden, maar als politieman deed hij alleen maar zijn plicht. Maar op deze wereld was er geen politie. Zou zij begrijpen dat dit zijn plicht was?

Langzaam, en zo vriendelijk als hij maar kon, zei hij: 'Gladia, heb je verder nog iets gehoord? Behalve de schreeuw van jouw man?'

Zij keek op, haar gezicht knap als steeds, ondanks de duidelijke wanhoop -- of misschien wel juist daarom. Zij zei: 'Niets.'

'Geen rennende voetstappen? Geen andere stem?' Zij schudde haar hoofd. 'Ik heb niets gehoord.' 'Toen je je man vond, was hij toen helemaal alleen? Waren jullie tweeen de enigen daar?'

'Ja-'

'Geen tekenen die erop wezen dat er iemand anders was geweest?'

'Niet voor zover ik zien kon. Ik zie trouwens niet in hoe daar uberhaupt iemand anders kon zijn geweest.' 'Waarom zeg je dat?'

Een ogenblik keek zij gechoqueerd. Toen zij ze mat: 'Jij bent van de Aarde. Dat vergeet ik steeds maar. Nou, gewoon dat daar niemand geweest kon zijn. Behalve mij zag mijn man nooit iemand. Rikaine niet. Hij was erg streng; helemaal volgens de regels.'

'Het hoeft niet met zijn instemming te zijn gebeurd. Als er nu eens iemand was gekomen die niet uitgenodigd was, iemand waar je man niets van wist? Of hij het wilde of niet, zo'n indringer had hij moeten zien, al hield hij zich nog zo strikt aan de regels.'

Zij zei: 'Misschien, maar hij zou meteen robots geroepen hebben om de man te laten verwijderen. Dat zou hij zeker! Bovendien zou niemand het in zijn hoofd halen om te proberen zonder uitnodiging mijn man te zien. Zoiets kan ik me niet voorstellen. En Rikaine zou zeker niemand uitnodigen om hem te zien. Dat is een belachelijk idee.' Zacht zei Baley: 'Jouw man werd vermoord door een slag op zijn hoofd, nietwaar? Dat moet je toegeven.' 'Ik denk van wel. Hij was... helemaal...' 'Het gaat me op het ogenblik niet om de bijzonderheden. Was er iets in de ruimte dat wees op een mechanische toestand waarmee iemand door afstandsbediening zijn schedel zou hebben kunnen verbrijzelen?' 'Natuurlijk niet. Tenminste niet dat ik gezien heb.' 'Als er zoiets geweest was had je het wel gezien denk ik. Daaruit volgt dat er een hand was die iets vasthield waarmee een menselijke schedel verbrijzeld kan worden en dat die hand daarmee sloeg. Om dat te kunnen doen moet er iemand geweest zijn die dichter dan twee meter bij je man stond. Iemand heeft hem dus opgezocht.' 'Dat zou niemand doen,' zei zij ernstig. 'Een Solarier ziet nu eenmaal niemand.'

'Een Solarier die in staat is een moord te begaan zou toch niet terug deinzen voor een beetje zien?' (Het klonk hem twijfelachtig in de oren. Op Aarde had hij het geval mee gemaakt van een volmaakt gewetenloze moordenaar die alleen gepakt kon worden omdat hij het niet op kon brengen de regel van absolute stilte in de gemeenschappelijke badkamer te overtreden.) Gladia schudde haar hoofd. 'Je begrijpt niets van het zien. Aardebewoners zien wie ze maar willen wanneer ze maar willen, dus kun je het niet begrijpen...'

Nieuwsgierigheid scheen in haar de overhand te krijgen. Haar ogen lichtten een beetje op. 'Zien is voor jou helemaal normaal, he?'

'Ik heb er nooit zo bij stil gestaan,' zei Baley. 'Het hindert je niet?' 'Waarom zou het?'

'Nou, de films zeggen daar niets over, en ik heb altijd willen weten... Mag ik iets vragen?' 'Ga je gang,' zei Baley onverstoorbaar. 'Is jou een vrouw toegewezen?' 'Ik ben getrouwd. Van dat toewijzen weet ik niets.' 'En ik weet dat je je vrouw ziet wanneer je maar wilt, en zij jou - en geen van beiden zien jullie er iets bijzonders in.' Baley knikte.

'Als je haar nu ziet, veronderstel dat je alleen maar wilt...' Zij hief haar handen naast haar hoofd en zweeg alsof ze naar de juiste uitdrukking zocht. Zij probeerde het opnieuw: 'Kunnen jullie gewoon - altijd...' Zij liet de zin niet op zijn pootjes terecht komen. Baley probeerde niet om haar te helpen. Zij zei: 'Nou ja, het doet er ook niet toe. Ik vraag me af waarom ik jou nu met dit soort dingen zit lastig te vallen. Ben je klaar met me?' Ze keek alsof ze zo weer in huilen uit zou barsten.

Baley zei: 'Probeer het nog een keer, Gladia. Vergeet even dat niemand je man kon zien. Neem even aan dat iemand hem gezien heeft. Wie zou dat geweest kunnen zijn?' 'Het heeft geen zin daarnaar te raden. Het zou niemand kunnen zijn.' 'Toch moet het iemand zijn. Agent Gruer zegt dat er reden is om een bepaald iemand te verdenken. Je ziet dus dat er

iemand moet zijn.'

Een vreugdeloos glimlachje gleed over het gezicht van het

meisje. 'Ik weet wie hij denkt dat het gedaan heeft.'

'Goed dan. Wie?'

Zij legde een kleine hand op haar borst. 'Ik.'

6 Verwerping van een theorie

'Ik zou zeggen, Partner Elijah,' zei Daneel, die plotseling begon te spreken, 'dat dat een voor de hand liggende conclusie is.'

Baley wierp een verbaasde blik op zijn robotpartner. 'Waarom voor de hand liggend?' vroeg hij. 'De dame zelf,' zei Daneel, 'beweert dat zij de enige was die haar man zag. De sociale situatie op Solarie is zodanig dat zelfs zij niets anders aannemelijk kan maken. Voor Agent Gruer is het redelijk, en zelfs onontkoombaar, om te geloven dat een Solarische man alleen door zijn vrouw wordt gezien. Aangezien slechts een persoon binnen gezichtsbereik kon zijn kon slechts een persoon de slag toebrengen en slechts een persoon kon de moordenaar zijn. Of moordenares, liever. Agent Gruer zei, zoals je je zult herinneren, dat er maar een persoon was die het gedaan kon hebben. Ieder ander verwierp hij als onmogelijk. Nietwaar?' 'Hij zei ook,' zei Baley, 'dat die ene persoon het ook niet gedaan kon hebben.'

'Waarmee hij waarschijnlijk bedoelde dat er geen wapen is gevonden op de plaats van de misdaad. Mevrouw Delmarre zou die tegenstrijdigheid wellicht kunnen verklaren.' Hij gebaarde met een koele robotische beleefdheid naar waar Gladia zat, nog steeds op de juiste brandpuntsafstand, met neergeslagen ogen en samengeperste lippen. Jehoshaphat, dacht Baley, we vergeten de dame. Misschien was het zijn ergernis die hem haar had doen vergeten. Het was Daneel die hem ergerde, dacht hij, met zijn emotieloze benadering van problemen. Hij bleef er niet bij stil staan om het uit te pluizen.

Hij zei: 'Dat was het voor het moment, Gladia. Hoe je dat ook doet, verbreek het contact. Tot ziens.' Zacht zei zij: 'Soms zegt men 'Uitgekeken', maar ik hoor 'tot ziens' liever. Je ziet eruit alsof je in de war bent, Elijah. Dat spijt me, omdat ik eraan gewend ben dat mensen denken dat ik het gedaan heb; wees daar dus maar niet in de war van.'

Baley zei: "Heb je het gedaan, Gladia?'

'Nee,' zei zij kwaad.

'Tot kijk, dan.'

Met de boosheid nog niet helemaal van haar gezicht was zij verdwenen. Maar Baley kon nog een ogenblik het effect van die rustige, buitengewone, grijze ogen voelen. Zij mocht dan wel zeggen dat zij eraan gewend was dat de mensen haar als een moordenares beschouwden, maar dat was duidelijk een leugen. Haar woede sprak duidelijker taal dan haar woorden. Baley vroeg zich af tot hoeveel andere leugens zij in staat was.

En nu was Baley weer alleen met Daneel. Hij zei: 'Goed, Daneel, ik ben niet helemaal gek.' 'Dat heb ik ook nooit van je gedacht, Partner Elijah.' 'Vertel me dan maar eens waarom je zei dat er geen moordwapen is gevonden op de plaats van de misdaad. In wat er tot nu toe vaststaat, in wat we tot nu toe gehoord hebben is niets dat zo'n conclusie rechtvaardigt.'

'Je hebt gelijk. Ik beschik over extra inlichtingen die jij nog niet hebt.'

'Dat dacht ik al. Wat voor?'

'Agent Gruer zei dat hij een kopie van het verslag van hun eigen onderzoek zou sturen. Ik heb die kopie. Hij kwam deze morgen aan.'

'Waarom heb je hem mij niet laten zien?' 'Ik dacht dat het misschien zinvoller zou zijn als jij je eigen onderzoek, tenminste in het beginstadium, volgens je eigen inzichten zou uitvoeren, zonder bevooroordeeld te zijn door de conclusies van andere mensen die, naar ze zelf toegeven, geen bevredigende oplossing hebben kunnen vinden. Omdat ik dacht dat mijn eigen logische processen wel eens beinvloed zouden kunnen zijn door die conclusies heb ik ook geen bijdrage geleverd aan de discussie.' Logische processen!! Ongevraagd doemde er in Baley's hoofd een flard op van een gesprek dat hij eens met een roboticus had gehad. Een robot, had de man gezegd, is logisch maar niet redelijk.

Hij zei: 'Aan het eind heb je je in de discussie gemengd.' 'Dat is waar, Partner Elijah, maar alleen omdat ik toen een onafhankelijke bevestiging had gekregen van de verdenkingen van Agent Gruer.' 'Wat voor onafhankelijke bevestiging?'

'Een die kon worden afgeleid uit mevrouw Delmarre's eigen gedrag.'

'Kom ter, Daneel.'

'Als de dame schuldig was en zou willen proberen haar eigen onschuld te bewijzen, dan zou het voor haar zin hebben om de rechercheur die aan haar zaak werkt in haar onschuld te doen geloven.' 'En?'

'Als zij zijn oordeel kon beinvloeden door een zwakheid van hem te bespelen zou zij dat kunnen doen, nietwaar?' 'Theoretisch gezien, ja.'

'Helemaal niet,' was het rustige antwoord. 'Je hebt denk ik wel opgemerkt dat zij haar hele aandacht volledig op jou concentreerde.'

'Ik deed het woord,' zei Baley.

'Vanaf het begin was haar aandacht op jou gevestigd; zelfs voor zij kon vermoeden dat jij het woord zou voeren. Logisch gezien zou men zelfs denken dat zij van mij, als Auroraan, verwachtte dat ik de leiding van het onderzoek zou hebben. Toch concentreerde zij zich op jou.' 'En wat leidt je daaruit af?'

'Dat zij haar hoop op jou had gevestigd, Partner Elijah. Jij was de Aardebewoner.' 'Nou en?'

'Zij had de Aarde bestudeerd. Dat liet ze meer dan eens doorschemeren. Zij wist waar ik het over had toen ik haar meteen in het begin vroeg het daglicht buiten te sluiten. Zij deed niet verbaasd, of, alsof zij het niet begreep, zoals ze zeker wel zou hebben gedaan als zij niets had geweten van de levensomstandigheden op Aarde.' 'En?'

'Het is niet onredelijk te veronderstellen dat zij, bij het bestuderen van de Aarde, een zwakheid van de Aardebewoners heeft ontdekt. Ze moet geweten hebben van het naaktheidtaboe en van het effect dat haar naaktheid op een Aardebewoner moet hebben.' 'Zij... zij legde uit hoe dat zat met kijken...' 'Dat is zo. Maar kwam het jou voor als volledig overtuigend? Tweemaal liet ze zich zien in een toestand van, was jij zou beschouwen als onwelvoeglijke kledij...' 'Je concludeert,' zei Baley, 'dat zij mij probeerde te verleiden. Ja?' 'Je verleiden tot het innemen van een andere houding dan die van je professionele onpersoonlijkheid. Zo lijkt het me. En hoewel ik de menselijke reacties op prikkels niet uit eigen ervaring ken, leid ik af uit wat er in mijn instructieschema's is gestopt dat de dame aan alle redelijke normen van lichamelijke aantrekkelijkheid voldoet. Uit jouw gedrag leidde ik bovendien af dat jij dat besefte en dat haar verschijning jouw goedkeuring kon wegdragen. Het komt me zelfs voor dat mevrouw Delmarre gelijk had met te denken dat haar gedrag jou gunstig zou stemmen ten opzichte van haar.'

'Hoor nou eens,' zei Baley ongemakkelijk, 'afgezien van het effect dat ze misschien op mij heeft gehad ben ik nog steeds een vertegenwoordiger van de wet die in het volledige bezit is van zijn gevoel voor beroepsethiek. Haal je daar maar niets over in je hoofd. Laat me nu dat rapport maar eens

Zwijgend las Baley het rapport door. Nadat hij uitgelezen was begon hij opnieuw en las het nog een keer. 'Dat is nieuw voor mij,' zei hij. 'De robot.' Daneel Olivaw knikte.

Peinzend zei Baley: 'Zij heeft het er niet over gehad.' Daneel zei: 'Je hebt de verkeerde vraag gesteld. Je vroeg of zij alleen was toen zij het lichaam vond. Je vroeg of er nog iemand anders aanwezig was op de plaats van de moord. Een robot is niet 'iemand anders'.'

Baley knikte. Als hij zelf een verdachte zou zijn en als hem zou worden gevraagd of er nog iemand op de plaats van de misdaad was geweest zou het ook nauwelijks bij hem opkomen om te zeggen: 'Behalve deze tafel niemand.' Hij zei: 'Ik neem aan dat ik had moeten vragen of er ook robots aanwezig waren?' (Verdomme, wat voor vragen moet je uberhaupt stellen op een vreemde wereld?) Hij zei: 'Hoeveel is de verklaring van een robot waard, Daneel?' 'Wat bedoel je?'

'Kan een robot getuige zijn op Solarie? Kan hij bewijs leveren?'

'Waarom zou je daaraan twijfelen?'

'Een robot is geen mens, Daneel. Op Aarde kan hij geen getuige zijn in de zin van de wet.'

'En een voetafdruk wel, Partner Elijah, hoewel dat nog veel minder menselijk is dan een robot. De positie die jouw planeet in dit opzicht inneemt is onlogisch. Op Solarie is robotisch bewijsmateriaal, als het er is, toegestaan.' Baley trok dat niet in twijfel. Hij liet zijn kin op de knokkels van een hand rusten en overdacht de kwestie van die robot. In haar paniek had Gladia Delmarre, terwijl ze bij het lichaam van haar man stond, robots laten komen. Toen ze kwamen was zij buiten bewustzijn.

Volgens de robots hadden zij haar samen met het lijk gevonden. En er was nog iemand geweest; een robot. Die robot was niet opgeroepen; hij was er al geweest. Het was geen lid van de gewone staf. Geen enkele robot had hem ooit eerder gezien en wist iets van zijn functie af of zijn plaatsing.

Van de robot in kwestie kon men al evenmin iets gewaarworden. Hij functioneerde niet meer. Toen hij gevonden was waren zijn bewegingen ongecoordineerd, evenals, kennelijk, het functioneren van zijn positronisch brein. Hij kon geen enkele van de juiste reacties geven, verbaal of mechanisch, en werd na een uitputtend onderzoek door een robotische deskundige tot total loss verklaard. Zijn enige activiteit die nog een spoor van samenhang vertoonde was het voortdurend herhalen van 'Je vermoordt me... je vermoordt me... je vermoordt me...' Geen enkel wapen dat mogelijk gebruikt kon zijn om de schedel van de overledene te verbrijzelen werd gevonden. Plotseling zei Baley: 'Ik ga wat eten, Daneel, en dan moeten we Agent Gruer weer zien -- of, in elk geval, bekijken.'

Hannis Gruer was nog aan het eten toen het contact gemaakt werd. Hij at langzaam en koos iedere hap zorgvuldig uit een grote verscheidenheid van schotels waar hij gespannen naar keek, alsof hij op zoek was naar een verborgen combinatie die hem het meest zou bevredigen. Baley dacht: Misschien is hij wel een paar eeuwen oud en gaat het eten hem een beetje vervelen.

Gruer zei: 'Dag heren, U hebt, geloof ik, ons rapport ontvangen.' Zijn kale hoofd glom toen hij over de tafel leunde om een lekker hapje te pakken.

'Ja. We hebben ook een interessant gesprek met mevrouw Delmarre gehad,' zei Baley.

'Mooi, mooi,' zei Gruer. 'En hebt u al een conclusie kunnen trekken?'

Baley zei: 'Dat zij onschuldig is, meneer.' Gruer keek vlug op. 'Werkelijk?'

Baley knikte.

Gruer zei: 'En toch was zij de enige die hem kon zien, de enige die mogelijkerwijs dicht genoeg bij hem...' Baley zei: 'Dat is mij duidelijk gemaakt, en hoe streng de sociale gewoonten op Solarie ook mogen zijn, dat punt is niet afdoende. Sta me toe dat ik dat uitleg.' Gruer was weer gaan eten. 'Natuurlijk.' 'Een moord staat altijd op drie benen,' zei Baley, 'die alle drie even belangrijk zijn. Motief, middel en gelegenheid. Om een zaak tegen welke verdachte ook goed rond te krijgen moeten ze alle drie bevredigend verklaard zijn. Nu geef ik u graag toe dat mevrouw Delmarre in de gelegenheid was. Wat het motief aangaat, daar heb ik nog niets over gehoord.'

Gruer haalde zijn schouders op. 'We zouden niet weten welk motief.'

Even dwaalden zijn ogen naar de zwijgende Daneel. 'Goed dan. De verdachte heeft, voor zover bekend, geen motief, maar misschien is zij een pathologische moordenares. We kunnen dat even laten rusten en verder gaan. Zij is bij hem in zijn laboratorium en er is een reden waarom zij hem wil doden. Zij zwaait dreigend met een stok of een ander zwaar ding. Het duurt even voor het tot hem doordringt dat zijn vrouw hem werkelijk kwaad wil doen. In paniek schreeuwt hij: 'Je vermoordt me,' en dat is precies wat zij doet. Hij draait zich om om weg te rennen als de slag neerkomt en zij verbrijzelt zijn achterhoofd. Tussen twee haakjes: is het lijk door een dokter onderzocht?' 'Ja en nee. De robots lieten een dokter komen voor mevrouw Delmarre en natuurlijk heeft hij ook even naar het dode lichaam gekeken.' 'Daar staat niets van in het rapport.'

'Het deed nauwelijks ter zake. De man was dood. En tegen de tijd dat de dokter naar het lijk kon kijken was het uitgekleed, gewassen en klaar om gecremeerd te worden op de normale manier.'

'Met andere woorden, de robots hebben bewijsmateriaal vernietigd,' zei Baley geergerd. En dan: 'Zei u dat hij naar het lichaam gekeken heeft? Heeft hij het niet gezien?' 'Razende ruimte,' zei Gruer, 'wat een idee. Hij heeft er natuurlijk naar gekeken, uit alle mogelijke hoeken en van heel dichtbij. Ik weet dat dokters er niet aan kunnen ontkomen patienten onder bepaalde omstandigheden te gaan zien,

maar ik zou geen reden weten waarom zij lijken moeten zien. Medicijnen is smerig werk, maar zelfs dokters trekken ergens een grens.'

'Goed, het gaat me hierom. Heeft de dokter iets gezegd over de aard van de wond waardoor dr. Delmarre doodging?' 'Ik zie waar u heen wilt. U denkt dat de wond misschien te ernstig was om door een vrouw te kunnen zijn toegebracht.' 'Een vrouw is zwakker dan een man, meneer. En mevrouw Delmarre is een kleine vrouw.'

'Maar zeer atletisch, rechercheur. Geef haar een wapen van het juiste soort en zwaartekracht en hefboomwerking zouden het meeste werk al doen. En afgezien daarvan, een razende vrouw is tot verbazend veel in staat.' Baley haalde zijn schouders op. 'U hebt het over een wapen. Waar is dat?'

Gruer ging verzitten. Hij stak zijn hand uit naar een leeg glas en een robot stapte het beeldkader in om het te vullen met een kleurloze vloeistof die er als water uitzag. Even hield Gruer het glas vast en zette het toen weer neer alsof hij van gedachte veranderd was. Hij zei: 'Zoals ook in het rapport staat: we hebben het niet kunnen vinden.' 'Ik weet dat dat in het rapport staat. Ik wil alleen absolute zekerheid over een paar dingen. Is er naar het wapen gezocht?' 'Grondig.' 'Door uzelf?'

'Door robots, maar voortdurend onder mijn dimensionaal toezicht. We konden niets vinden dat als wapen had kunnen dienen.'

'Dat maakt de zaak tegen mevrouw Delmarre er niet sterker op.'

'Inderdaad,' zei Gruer rustig. 'Het is een van de dingen in deze zaak die we niet begrijpen. Het is ook een reden waarom we niet tegen mevrouw Delmarre zijn opgetreden. Het is ook de reden -waarom ik u zei dat de schuldige de misdaad ook niet begaan kon hebben. Misschien zou ik moeten zeggen dat zij blijkbaar de misdaad niet kan hebben begaan.' 'Blijkbaar?'

'Ze moet zich op de een of andere manier van het wapen ontdaan hebben. Tot dusverre zijn we niet slim genoeg geweest om het te kunnen vinden.' Baley zei streng: 'Bent u alle mogelijkheden nagegaan?'

'Ik geloof van wel.'

'Dat vraag ik me af. Eens kijken. Een menselijke schedel is verbrijzeld door een wapen dat niet op de plaats van de misdaad gevonden werd. Het enige alternatief is dat het is weggebracht. Dat kan niet door Rikaine Delmarre gedaan zijn. Hij was dood. Zou Gladia Delmarre het hebben kunnen doen?'

'Dat moet wel haast,' zei Gruer.

'Hoe dan? Toen de robots kwamen lag zij bewusteloos op de vloer. Of misschien heeft zij bewusteloosheid gesimuleerd, maar hoe dan ook, zij was daar. Hoeveel tijd is er verstreken tussen de moord en de komst van de eerste robot?'

'Dat hangt ervan af op welk moment de moord precies heeft plaats gevonden en dat weten we niet,' zei Gruer ongemakkelijk.

'Ik heb het rapport gelezen, meneer. Er was een robot die rumoer hoorde en een kreet die hij herkende als van dr. Delmarre. Hij was kennelijk het dichtste bij. Het seintje kwam vijf minuten later. Het zou de robot wel minder dan een minuut gekost hebben om er te komen.' (Baley herinnerde zich zijn eigen ervaringen met de bliksemsnelle verschijning van opgeroepen robots). 'Hoe ver zou mevrouw Delmarre het wapen in vijf, zeg tien, minuten weggebracht kunnen hebben om dan nog op tijd terug te zijn voor het simuleren van bewusteloosheid?'

'Zij zou het vernietigd kunnen hebben in de afvalkoker.' 'De afvalkoker is onderzocht, volgens het rapport, en het residu aan gammastralenactiviteit was tamelijk laag. De laatste vierentwintig uur was er niets omvangrijks in vernietigd.'

'Dat weet ik,' zei Gruer. 'Ik noem het alleen maar als voorbeeld van wat er zou kunnen zijn gebeurd.' 'Goed,' zei Baley, 'maar er is misschien een hele simpele verklaring voor. ik neem aan dat de robots van de Delmarre huishouding gecontroleerd zijn en dat daar niets bij ontdekt is.'

'Oh ja.'

'En allemaal redelijk goed functionerend?' 'Ja.'

'Zou een van hen het wapen weggehaald kunnen hebben, misschien zonder te weten dat het een wapen was?' 'Niemand had iets van de plaats van de misdaad weggehaald. Of zelfs maar aangeraakt.'

'Dat is niet waar. Ze hebben in elk geval het lijk weggehaald en klaar gemaakt voor de crematie.' 'Nou ja, natuurlijk, maar dat telt nauwelijks mee. Dat viel te verwachten.'

'Jehoshaphat!' mopperde Baley. Hij moest zich bedwingen om kalm te blijven.

Hij zei : 'Veronderstel nu eens dat er nog iemand ter plaatse was.'

'Onmogelijk,' zei Gruer. 'Hoe zou iemand ooit persoonlijk bij dr. Delmarre in de buurt kunnen komen?' 'Veronderstel!' schreeuwde Baley. 'Geen van de robots heeft er ook maar aan gedacht dat er een indringer zou kunnen zijn. Ik neem aan dat niemand de onmiddellijke omgeving van het huis heeft afgezocht. Daar staat tenminste niets over in het verslag.

'Er werd niet gezocht tot we naar het wapen uit gingen kijken, maar dat was veel later.'

'Ook niet gekeken naar sporen van een grond- of luchtvoertuig op het terrein?' 'Nee.'

'Als dus iemand de stoute schoenen had aangetrokken om zich in te dringen in dr. Delmarre's persoonlijke aanwezigheid, zoals u het noemt, zou hij hem kunnen doden en weer op zijn gemak weglopen. Niemand zou hem hebben tegengehouden of hem zelfs maar hebben gezien. Daarna zou hij erop kunnen vertrouwen dat iedereen er zeker van was dat niemand er geweest kon zijn.'

'En niemand heeft er kunnen zijn,' zei Gruer beslist. Baley zei: 'En dan nog iets. Nog een ding. Er was een robot bij betrokken. Er was een robot toen het gebeurde.' Daneel kwam voor het eerst tussenbeide. 'De robot was er niet toen het gebeurde. Als hij er geweest was had de misdaad niet plaats kunnen vinden.'

Baley keek verstoord opzij. En Gruer, die zijn glas voor een tweede keer had opgeheven alsof hij op het punt stond een slok te nemen, zette het weer neer om naar Daneel te kijken. 'Is het niet?' vroeg Daneel.

'Precies,' zei Gruer. 'Een robot zou iemand die een ander wat wilde aandoen hebben tegen gehouden. Eerste Wet.' 'Goed,' zei Baley, 'Toegegeven. Maar hij moet dichtbij zijn geweest. Hij was er toen de andere robots kwamen. Zeg dat hij in de kamer ernaast was. De moordenaar nadert Delmarre en Delmarre schreeuwt: 'Je vermoordt me.' De robots van zijn huishouding hoorden die woorden niet; zij hoorden op zijn hoogst een schreeuw, zodat zij, niet opgeroepen, niet kwamen. Maar deze robot hoorde de woorden en door de Eerste Wet kwam hij ongevraagd. Het was te laat. Waarschijnlijk heeft hij de moord zelf nog gezien.' 'Hij moet de laatste fase van de moord gezien hebben,' stemde Gruer toe. 'Daarom ging hij ook kapot. Het getuige zijn van het kwetsen van een menselijk wezen zonder dat voorkomen te hebben is een overtreding van de Eerste Wet en, al naargelang de omstandigheden, loopt het positronisch brein daar meer of minder schade bij op. In dit geval was de schade groot.'

Gruer keek naar zijn vingertoppen terwijl hij het glas met vloeistof heen en weer draaide, heen en weer. Baley zei: 'Dus de robot was een getuige. Is hij ondervraagd?'

'Waartoe? Hij was buiten bedrijf. Hij kon alleen maar zeggen: 'Je vermoordt me.' In zoverre kan ik het met uw reconstructie eens zijn. Het waren waarschijnlijk Delmarre's laatste woorden die in het bewustzijn van de robot gebrand werden toen de rest werd vernietigd.'

'Maar er is me verteld dat Solarie zich op robots gespecialiseerd heeft. Was er geen manier om die robot te repareren? Geen manier om die circuits weer op te lappen?' 'Geen enkele,' zei Gruer scherp. 'En waar is de robot nu?' 'Omgesmolten,' zei Gruer.

Baley trok zijn wenkbrauwen op. 'Dit is een tamelijk merkwaardige zaak. Geen motief, geen middelen, geen getuigen, geen bewijsmateriaal. Als er al om te beginnen wat stille getuigen waren, dan werden die vernietigd. U hebt maar een verdachte en iedereen schijnt van haar schuld overtuigd te zijn; tenminste, iedereen is ervan overtuigd dat er niemand anders schuldig kan zijn. Die opvatting bent u duidelijk ook toegedaan. De grote vraag is dus: waarom moest ik zo nodig komen?'

Gruer fronste zijn wenkbrauwen. 'U lijkt me overstuur, meneer Baley.' Hij richtte zich plotseling tot Daneel. 'Meneer Olivaw.'

'Jawel, Agent Gruer.'

'Zou u niet eens door het huis willen lopen om na te gaan of alle ramen gesloten en afgeschermd zijn? Rechercheur Baley heeft misschien last van de vrije ruimte.' Deze bewering bracht Baley in verbazing. Hij kreeg de neiging het te ontkennen en Daneel opdracht te geven op zijn plaats te blijven toen hij nog iets van paniek in Gruers stem merkte, iets smekends in zijn ogen. Hij leunde achterover en liet Daneel weggaan. Het was alsof Gruer een masker had laten vallen zodat zijn gezicht er nu naakt en bang uit zag. Gruer zei: 'Dat ging makkelijker dan ik gedacht had. Ik had al zoveel manieren bedacht om u eens alleen te spreken te krijgen. Ik had nooit gedacht dat ik _de Auroraan met een eenvoudig verzoek weg zou kunnen krijgen en toch kon ik niets anders bedenken.' Baley zei: 'Goed, ik ben nu alleen.'

Gruer zei: 'Ik kon niet vrijuit spreken waar hij bij was. Hij is een Auroraan en hij is hier omdat we hem wel moesten accepteren als we u wilden hebben.' De Solarier leunde voorover. 'Het gaat om nog iets meer dan een moord alleen. Het gaat mij niet alleen om wie het gedaan heeft. Er zijn partijen op Solarie, geheime organisaties...' Baley gaapte hem aan. 'Maar daar kan ik u toch niet bij helpen.'

'Natuurlijk kunt u dat wel. Begrijp me goed: dr. Delmarre was een Traditionalist. Hij geloofde in de oude gewoonten, de goede gewoonten. Maar er zijn nieuwe krachten onder ons, krachten die verandering willen, en Delmarre is het zwijgen opgelegd.' 'Door mevrouw Delmarre?'

'De hand die dat gedaan heeft moet de hare zijn geweest. Dat doet er niet toe. Er staat een organisatie achter haar en dat is het belangrijkste.' 'Bent u daar zeker van? Hebt u bewijzen?' 'Aanwijzingen alleen maar. Daar kan ik niets aan doen. Rikaine Delmarre was iets op het spoor. Hij heeft me verzekerd dat hij goede bewijzen had, en ik geloof hem. Ik kende hem goed genoeg om te weten dat hij geen kind en geen dwaas was. Helaas heeft hij me erg weinig verteld. Vanzelfsprekend wilde hij zijn onderzoek afronden voor hij de hele zaak in handen van de autoriteiten gaf. En hij moet daar vlak bij zijn geweest of ze hadden het nooit gewaagd hem openlijk en gewelddadig te vermoorden. Maar een ding heeft hij me wel verteld. Het hele menselijke geslacht is in gevaar.' Baley was er onderste boven van. Een ogenblik was het alsof hij weer naar Minnim luisterde, maar op grotere schaal.

Kwam iedereen bij hem om hulp tegen kosmische gevaren? 'Waarom denkt u dat ik kan helpen?' vroeg hij. 'Omdat u een Aardebewoner bent,' zei Gruer. 'Snapt u? Wij op Solarie hebben geen ervaring met dit soort dingen. In zeker opzicht begrijpen wij de mensen niet. Er zijn er hier gewoon te weinig van.'

Hij keek ongemakkelijk. 'Ik vind het niet prettig dit te moeten zeggen, meneer Baley. Mijn collega's lachen me uit en sommigen worden boos, maar ik kan het niet van me afschudden. Het gevoel dat jullie Aardebewoners mensen wel veel beter dan wij moeten begrijpen, alleen al omdat jullie tussen zulke massa's mensen wonen. En een detective meer dan wie ook. Nietwaar?' Baley knikte een beetje en hield zijn mond. Gruer zei: 'In zekere zin was de moord een geluk. Ik heb niet met anderen durven praten over Delmarre's onderzoek, omdat ik niet wist wie er wel allemaal bij de samenzwering betrokken zouden kunnen zijn, en Delmarre zelf was niet bereid om bijzonderheden te geven voor zijn onderzoek voltooid was. En zelfs als Delmarre zijn werk had afgemaakt, hoe zouden we het dan nog moeten afhandelen? Hoe behandel je vijandige menselijke wezens? Ik weet het niet. Vanaf het begin vond ik dat we een Aardebewoner nodig hadden. Toen ik van uw werk hoorde bij de moord in Kosmik, op Aarde, wist ik dat we u nodig hadden. Ik zocht contact met Aurora, met de mensen met wie u het meest had samengewerkt, en via hen benaderde ik de Aardse regering. Toch kon ik mijn eigen collega's niet zover krijgen dat ze ermee instemden. Toen kwam de moord en dat gaf zo'n schok dat het me lukte die toestemming te krijgen. Op dat moment zouden ze alles hebben goed gevonden.'

Gruer aarzelde en voegde er toen aan toe: 'Het valt me niet makkelijk een Aardebewoner om hulp te vragen, maar het moet. Vergeet niet dat het menselijke geslacht in gevaar verkeert, wat dat gevaar dan ook precies mag inhouden. Ook de Aarde.'

De Aarde verkeerde dus dubbel in gevaar. De wanhopige ernst in Gruers stem was niet voor misverstand vatbaar. Maar als de moord zo'n gelukkig voorwendsel mocht zijn om Gruer te laten doen wat hij zo wanhopig graag had willen doen de hele tijd, was het een onverdeeld geluk? Het gaf aanleiding tot nieuwe gedachtegangen die zich niet weerspiegelden in Baley's gezicht, ogen, stem.

Baley zei: 'Ik ben hierheen geroepen om te helpen, meneer. Dat zal ik doen naar mijn beste vermogen.' Eindelijk tilde Gruer het glas op om de lang uitgestelde slok te nemen en over de rand keek hij naar Baley. 'Goed,' zei hij. 'Geen woord hierover tegen de Auroraan graag. Wat het ook zijn mag, misschien treft het ook Aurora wel. Ze hebben in elk geval een ongewoon hevige belangstelling getoond voor de zaak. Zij hebben er bijvoorbeeld op gestaan dat meneer Olivaw uw partner zou zijn hier. Aurora is machtig; we moesten er wel in toe stemmen. Ze zeggen dat ze meneer Olivaw alleen maar sturen omdat hij al eerder met u gewerkt heeft, maar het kan best zijn dat ze zelf een betrouwbare man ter plaatse willen hebben, eh?' Met de ogen op Baley gericht nam hij langzaam een teug. Peinzend wreef Baley de knokkels van zijn hand over zijn wang.

'Als dat nu...'

Hij maakte de zin niet af, maar sprong van zijn stoel en wierp zich bijna op de ander voor het hem te binnen schoot dat hij alleen maar een beeld zag.

Want Gruer, die panisch naar het glas staarde, greep naar zijn keel en fluisterde hees: 'Het brandt... het brandt...' Het glas viel uit zijn hand en de inhoud vloeide weg. En ook Gruer viel, zijn gezicht vertrokken van pijn.

7 Een lispelende robot

Daneel stond in de deuropening. 'Wat is er gebeurd, Partner Eli...'

Maar uitleg was overbodig. Daneels stem veranderde in een luide klinkende roep. 'Robots van Hannis Gruer! Jullie meester is gewond! Robots!'

Meteen stapte een metalen figuur de eetkamer binnen en daarna, in een minuut of twee, nog een dozijn. Drie van hen droegen Gruer voorzichtig weg. De anderen waren druk bezig met opruimen van alles wat overhoop was geraakt en met het oprapen van wat op de vloer was gevallen. Plotseling riep Daneel: 'Jullie daar, robots, laat die rommel maar liggen. Ga op zoek. Doorzoek het huis naar een menselijk wezen. Waarschuw ook de robots die buiten op het terrein zijn. Laat die ook op elk hoekje van het terrein kijken. Als je een meester vind, houd hem dan vast. Doe hem geen pijn' (overbodige raad) 'maar laat hem ook niet gaan. Als jullie geen meester vinden, vertel het me dan. Ik blijf op deze kijkcombinatie.'

Toen, terwijl de robots zich verspreidden, mopperde Elijah tegen Daneel: 'Dat is een begin. Het was natuurlijk vergif.' 'Ja. Zoveel is wel duidelijk, Partner Elijah.' Daneel ging op een vreemde manier zitten, alsof zijn knieen hem niet meer wilden dragen. Baley had hem nooit iets zo menselijks zien doen als dit.

Daneel zei: 'Het is niet goed voor mijn mechanisme om te zien dat een mens leed overkomt.' 'Je kon er niets aan doen.'

'Dat begrijp ik en toch is het alsof er gapingen in mijn denkpatronen vallen. Wat ik voel is misschien, in menselijke termen, het zelfde als shock.'

'Als dat zo is, zorg dan dat het overgaat.' Baley had geen geduld met en geen sympathie voor een kwezelige robot. 'We moeten nog even vaststellen wie hier verantwoordelijk voor was. Geen gif zonder gifmenger.' 'Het zou voedselvergiftiging kunnen zijn.' 'Een toevallige voedselvergiftiging? Op zo'n keurig aangeharkte wereld? Vergeet het maar. Bovendien zat het gif in een vloeistof en waren de symptomen abrupt en afdoende. Het was een giftige dosis en geen kleine. Daneel, ik ga naar de kamer hiernaast om hier over na te denken. Jij zoekt contact met mevrouw Delmarre. Controleer of zij thuis is en ga na hoe ver zij van Gruer vandaan woont.' 'Denk je dat zij...'

Baley hief een hand op. 'Ga dit gewoon even na, wil je?' Hij wilde alleen zijn en liep de kamer uit. Het stond vast dat er een samenhang moest zijn tussen twee pogingen tot moord in zo'n kort tijdsbestek op een wereld als Solarie. En als er een verband was, was het aannemelijk dat Gruers verhaal over een samenzwering waar was.

Baley voelde een vertrouwd soort opwinding. Hij was naar deze wereld gekomen niet de hachelijke positie van de Aarde, en van zichzelf, voor ogen. De moord zelf was iets heel verafs geweest, maar nu was de jacht pas goed geopend. De spieren in zijn kaak trokken. Tenslotte had de moordenaar of hadden de moordenaars (of de moordenares) in zijn aanwezigheid toegeslagen en dat stak hem. Sloegen ze hem zo laag aan? Hij was gekwetst in zijn beroepstrots, hij besefte dat en het was hem niet onwelkom. Het gaf hem tenminste een goede reden om deze hele toestand eenvoudig als een moordzaak te beschouwen, zonder bijgedachten aan de gevaren die de Aarde bedreigden.

Daneel had hem gevonden en kwam naar hem toegelopen. 'Ik heb gedaan wat je me gevraagd hebt, Partner Elijah. Ik heb mevrouw Delmarre bekeken. Zij is thuis en thuis is meer dan tweeduizend kilometer bij Gruer vandaan.' Baley zei: 'Ik zie haar later nog wel. Kijken, bedoel ik.' Peinzend keek hij naar Daneel. 'Denk jij dat ei een verband is tussen haar en deze misdaad?' 'Blijkbaar geen direct verband, Partner Elijah.' 'Impliceert dat dat er misschien wel een indirect verband is?'

'Ze zou het iemand anders hebben kunnen laten doen.' 'Iemand anders?' vroeg Baley snel. 'Wie?' 'Dat, Partner Elijah, kan ik niet zeggen.' 'Als iemand namens haar optrad, zou die iemand op de plaats van de misdaad moeten zijn.'

'Ja,' zei Daneel, 'er moet iemand geweest zijn om het gif in de vloeistof te doen.' 'Is het niet mogelijk dat de giftige drank vroeger op de dag is klaargemaakt? Misschien veel vroeger?' Rustig zei Daneel: 'Ik had daaraan gedacht. Partner Elijah, toen ik het woord 'blijkbaar' gebruikte in mijn bewering dat mevrouw Delmarre niet in direct verband stond met de misdaad. Het is mogelijk dat zij er vroeger op de dag is geweest. Het zou geen kwaad kunnen haar gangen na te gaan.'

'Dat zullen we doen. We zullen controleren of zij ooit lichamelijk aanwezig is geweest.'

Baley's lippen trokken. Hij had vermoed dat de robotische logica in sommige opzichten te kort moest schieten en daar was hij nu overtuigd van. Zoals de roboticus gezegd had: Logisch maar niet redelijk.

Hij zei: 'Laten we teruggaan naar de kijkkamer en naar Gruers huis.'

De kamer glom van netheid en orde. Er was niets meer dat erop wees dat er minder dan een uur geleden een man in doodsnood in elkaar was gezakt. Drie robots stonden met hun ruggen tegen de muur in de gewone robotische houding van eerbiedige onderdanigheid. Baley zei: 'Wat is het nieuws over jullie meester?' De middelste robot zei: 'De dokter is nu bij hem, meester.' 'Kijken of zien?' 'Kijken, meester.'

'Wat zegt de dokter? Zal je meester in leven blijven?' 'Dat is nog niet zeker, meester.' Baley zei: 'Is het huis afgezocht?' 'Grondig, meester.'

'Was er een spoor van een andere meester dan de jouwe?' 'Nee, meester.' 'En in het nabije verleden?' 'Helemaal niet, meester.' 'Wordt het terrein afgezocht?' 'Ja, meester.'

'Heeft dat al iets opgeleverd?' 'Nee, meester.'

Baley knikte en zei: 'Ik wil praten met de robot die vanavond heeft opgediend.'

'Hij wordt onderzocht meester. Hij reageert ongecoordineerd.'

'Kan hij spreken?' 'Ja, meester.'

"Laat hem dan komen, zonder vertraging.' Er was vertraging en Baley begon weer. 'Ik zei...' Daneel viel hem kalm in de rede: 'Die Solarische typen hebben inter-radiocommunicatie met elkaar. De robot die je wilt spreken is opgeroepen. Als het even duurt voor hij komt is dat te wijten aan de storingen die zijn opgetreden door wat er gebeurd is.'

Baley knikte. Dat van die interradio had hij kunnen vermoeden. In een wereld die in zo'n sterke mate op robots dreef was de een of andere methode van onderlinge communicatie tussen hen noodzakelijk, wilde het systeem intact blijven. Het verklaarde waarom er een dozijn robots konden volgen waar er maar een was opgeroepen, maar alleen als ze nodig waren en anders niet.

Een robot kwam binnen. Hij hinkte, een been sleepte. Baley vroeg zich af waarom en haalde toen zijn schouders op. Zelfs bij de positronische robots op Aarde waren reacties op beschadiging van de positronische wegen voor de leek nooit herkenbaar. Een onderbroken circuit kon het functioneren van een been beinvloeden, zoals hier, en voor een roboticus zou het een veelbetekenend feit zijn terwijl het voor ieder ander niets te betekenen had.

Voorzichtig zei Baley: 'Herinner jij je een kleurloze vloeistof op de tafel van je meester, waarvan je wat in een glas hebt geschonken voor hem?' De robot zei: 'Jawel, meefter.' Ook al een defect in de stem vorming! Baley zei: 'Wat voor vloeistof was dat?' 'Het waf water, meefter.' 'Gewoon water? Verder niets?' 'Gewoon water, meefter.' 'Waar had je het vandaan gehaald?' 'Uit de kraan, meefter.'

'Had het al in de keuken gestaan voor je het binnenbracht?' 'De meefter had het liever niet al te koud, meefter. Het waf een lopende opdracht dat het een uur voor de maaltijden zou worden ingefchonken.'

Hoe gemakkelijk, dacht Baley, voor wie daarvan op de hoogte was. Hij zei: 'Laat een van de robots mij doorverbinden met de dokter die jullie meester bekijkt, zodra hij even tijd heeft. En terwijl dat gebeurt moet een ander mij uitleggen hoe de kraan werkt. Ik wil weten hoe het hier zit met de watervoorziening.'

De dokter was snel beschikbaar. Hij was de oudste Kosmiet die Baley ooit gezien had, wat, dacht Baley, betekende dat hij misschien wel over de driehonderd was. De aders lagen op zijn handen en zijn kortgeknipte haar was sneeuwwit. Hij had de gewoonte om met een nagel tegen zijn tanden te tikken, wat een klikgeluidje maakte dat Baley hinderde. Hij heette Altim Thool.

De dokter zei: 'Gelukkig heeft hij een groot deel van de dosis opgegeven. Maar of hij het overleeft blijft nog een open vraag. Het is een tragische gebeurtenis.' Hij zuchtte diep. 'Wat voor vergif was het, dokter?' vroeg Baley. 'Ik ben bang dat ik dat niet weet.' (Klik-klik-klik.) Baley zei: 'Wat? Maar hoe behandelt u hem dan?' 'Directe prikkeling van het neuromusculaire systeem om verlamming te voorkomen, maar afgezien daarvan laat ik de natuur haar loop nemen.' Zijn gezicht, met een lichtgele huid als veel gebruikt leer van een superieure kwaliteit, had een smekende uitdrukking. 'Wij hebben weinig ervaring met dit soort dingen. In mijn twee eeuwen praktijk kan ik me geen ander geval herinneren.'

Baley keek de ander met minachting aan. 'U weet toch wel dat er zoiets als vergif is?' 'Oh ja.' (Klik-klik). 'Algemeen bekend.' *U hebt boekfilm naslagwerken die u daar wel iets over vertellen kunnen.'

"Dat zou dagen kosten. Er zijn ontelbare minerale giffen. We gebruiken insecticiden in onze samenleving, en het is niet onmogelijk om aan bacterievergiften te komen. Zelfs met behulp van de beschrijvingen in de films zou het veel tijd kosten om aan het instrumentarium te komen en de technieken te ontwikkelen die nodig zijn om dat uit te zoeken.'

"Als niemand op Solarie er iets van weet,' zei Baley grimmig, 'adviseer ik u om contact op te nemen met een van de andere werelden en het uit te zoeken. Intussen zou u er goed aan doen de kraan in Gruers huis op gif te onderzoeken. Ga er desnoods persoonlijk heen en doe het.' Baley was een eerbiedwaardig Kosmiet ruw aan het opporren, was hem als een robot aan het commanderen en hij zag er zelf de ongerijmdheid niet van in. Ook de Kosmiet stribbelde niet tegen.

Twijfelend zei dr. Thool: 'Hoe zou de kraan vergiftigd kunnen zijn? Ik ben er zeker van dat dat niet zo is.'

'Waarschijnlijk niet,' gaf Baley toe, 'maar ga het voor de zekerheid toch maar even na.'

De kraan was inderdaad een vage mogelijkheid. Uit de verklaring van de robot was het ding naar voren gekomen als een typisch stukje Solarische zelfverzorging. Alle mogelijke water kon in een reservoir stromen en naar wens bereid worden. Micro-organismen werden verwijderd, evenals dode organische bestanddelen. De juist hoeveelheid lucht werd doorgevoerd, evenals sporen van diverse ionen die het best geschikt waren voor de behoeften van het lichaam. Het was heel onwaarschijnlijk dat het een of ander vergif alle controlestadia zou passeren.

Maar als de veiligheid van het reservoir zonder omwegen werd vastgesteld zou het tijdselement duidelijk worden. Dan zou hij met het uur voor de maaltijd te maken hebben, waarin de kan met water (aan de lucht blootgesteld, dacht Baley knorrig) langzaam warm kon worden, dank zij Gruers eigenaardigheid.

Maar dr. Thool fronste en zei: 'Maar hoe zou ik de kraan moeten testen?'

'Jehoshaptat! Neem een dier mee. Spuit wat water dat je uit de kraan tapt in zijn aderen, of laat hem gewoon wat drinken. Gebruik je hoofd, man. Een doe hetzelfde met wat er nog in de kan zit, en als dat vergiftig is, wat haast niet anders kan, doe dan de proeven die in de naslagfilms staan. Zoek een paar eenvoudige uit. Doe iets.' 'Wacht, wacht even. Welke kan?'

'De kan waar het water in zat. De kan waaruit de robot de vergiftigde drank heeft geschonken.'

'Wel, lieve help - ik veronderstel dat die wel schoongemaakt zal zijn. De huishoudelijke staf zou zoiets zeker niet ergens laten slingeren.'

Baley kreunde. Natuurlijk niet. Het was onmogelijk om bewijsmateriaal te verzamelen met ijverige robots die altijd alles weg maakten omdat dat hun huishoudelijke taak was. Hij had natuurlijk opdracht moeten geven het te bewaren, maar deze samenleving was de zijne niet en hij reageerde er nooit behoorlijk op. Jehoshaphat!

Eindelijk kwam het bericht dat het landgoed van Gruer helemaal doorzocht was; er was geen spoor van de aanwezigheid van een onbevoegd persoon gevonden.

Daneel zei: 'Dat compliceert de puzzel nogal, Partner Elijah, omdat er dan niemand over schijnt te blijven voor de rol van gifmenger.'

Baley, in gedachten verzonken, hoorde hem nauwelijks. Hij zei: 'Wat?... Helemaal niet. Helemaal niet. Het heldert de zaak op.'

Hij verklaarde zich niet nader omdat hij wel wist dat Daneel dat, waarvan Baley zeker wist dat het de waarheid was, niet zou kunnen begrijpen of geloven.

En Daneel vroeg al evenmin om zo'n verklaring. Zo'n opdringerigheid zou trouwens ook hoogst onrobotisch zijn geweest.

Rusteloos ijsbeerde Baley heen en weer, bang voor het naderen van de slaapperiode, als zijn angsten voor de open ruimte weer de kop op zouden steken en zijn heimwee naar de Aarde zou toenemen. Hij voelde een bijna koortsige behoefte om van alles te laten gebeuren.

Tegen Daneel zei hij: 'Ik zou net zo goed nog eens naar mevrouw Delmarre kunnen gaan kijken. Laat de robot contact maken.'

Ze liepen naar de kijkruimte en Baley keek toe hoe een robot met handige metalen vingers aan het werk ging. Hij keek door een waas van vertroebelende gedachten, die plaats maakten voor een verbazing die aan schrik grensde, toen een tafel, uitvoerig voor het diner gedekt, plotseling de halve kamer vulde.

Gladia's stem zei: 'Hallo.' Een moment later stapte zij het beeld in en ging zitten. 'Kijk niet zo verbaasd, Elijah. Het is gewoon etenstijd. En ik ben heel zorgvuldig gekleed.' Dat was ze. De dominerende kleur van haar jurk was lichtblauw en het glinsterde over de hele lengte van haar ledematen, tot aan de polsen en de enkels. Een gele kraag zat om haar nek en haar schouders, iets lichter dan haar haar, dat nu in gedisciplineerde golven viel.

Baley zei: 'Het was niet de bedoeling om je bij het eten te storen.'

'Ik ben nog niet begonnen. Waarom eet je niet een hapje mee?'

Achterdochtig keek hij haar aan. 'Mee-eten?' Zij lachte. 'Jullie Aardebewoners zijn toch zo grappig. Ik bedoel niet dat je persoonlijk komt eten. Hoe zo dat kunnen? Ik bedoel dat je naar je eigen eetkamer gaat en dan kunnen jij en die ander met mij dineren.'

'Maar als ik hier wegga...'

'Jouw kijktechnicus kan het contact aanhouden.' Waarop Daneel ernstig knikte en Baley zich een beetje onzeker omdraaide en naar de deur liep. Gladia, samen met haar aan tafel, en alles erop en eraan, bewoog met hem mee. Gladia glimlachte hem bemoedigend toe. 'Zie je? Jouw kijktechnicus houdt ons in contact.'

Baley en Daneel gingen een rolhelling op die Baley zich niet herinnerde eerder gebruikt te hebben. Er waren blijkbaar talloze routes tussen elk tweetal kamers in dit onmogelijke landhuis en daar kende hij er maar een paar van. Daneel kende ze natuurlijk allemaal.

En steeds was Gladia er, die met haar eettafel door de muren zweefde, soms een beetje boven de grond en soms een beetje lager.

Baley stond stil en mopperde: 'Hier moet je wel aan wennen.'

Onmiddellijk zei Gladia: 'Word je er duizelig van?' 'Een beetje.'

'Dan zal ik je wat zeggen. Waarom laat je je technicus het beeld hier niet bevriezen? Als je dan klaar zit in de eetkamer kan hij ons weer bij elkaar brengen.' Daneel zei: 'Dat zal ik laten doen, Partner Elijah.'

Hun eigen eettafel was gedekt toen ze arriveerden, met schotels dampende soep waarin dobbelsteentjes vlees dreven en met midden op tafel een grote gebraden kip, klaar om aangesneden te worden. Daneel sprak even met de robot die bediende en snel en handig werden de twee gedekte plaatsen naar dezelfde kant van de tafel overgeplaatst. Alsof dat het teken was begon de tegenovergelegen muur weg te schuiven, de tafel scheen langer te worden, en Gladia was aan het andere eind gezeten. Kamers en tafels sloten zo keurig aaneen dat er allen nog een identiek gedessineerde muur- en vloerbedekking en een gelijksoortig bestek aan ontbraken om te geloven dat ze inderdaad samen zaten te dineren. 'Nou dan,' zei Gladia tevreden. 'Is het zo niet gezellig?' 'Heel gezellig,' zei Baley. Hij proefde behoedzaam van de soep, vond die heerlijk en tastte wat royaler toe. 'Hebt u het al gehoord van Agent Gruer?'

Er gleed een zorgelijke uitdrukking over haar gezicht en zij legde haar lepel neer. 'Verschrikkelijk toch. Arme Hannis.' 'Je gebruikt zijn voornaam. Ken je hem?'

'Ik ken bijna alle belangrijke mensen op Solarie. De meeste Solariers kennen elkaar. Vanzelfsprekend.' Vanzelfsprekend, inderdaad, dacht Baley. Met zijn hoevele waren ze tenslotte?

Baley zei: 'Misschien ken je dan dr. Altim Thool wel. Hij zorgt voor Gruer.'

Gladia lachte zacht. Haar tafelrobot sneed het vlees voor haar en voegde er kleine, bruin gebakken aardappelen en reepjes wortel aan toe. 'Natuurlijk ken ik hem. Hij heeft me behandeld.' 'Wanneer?'

'Meteen na de gebeurtenis. Met mijn man, bedoel ik.' Verbaasd zei Baley: 'Is hij de enige dokter op de planeet?' 'Oh nee.' Gedurende een ogenblik bewogen haar lippen alsof ze zacht zat te tellen. 'Er zijn er op zijn minst tien. En ik weet een jongeman die medicijnen studeert. Maar dr. Thool is een van de beste. Hij heeft de meeste ervaring. Arme dr. Thool.' 'Waarom arm?'

'Nou, je weet wel. Het is zo'n smerig beroep, dokter. Als je dokter bent moet je de mensen soms wel zien en aanraken. Maar dr. Thool doet net alsof hij het niet erg vindt en als hij vindt dat het moet komt hij je soms opzoeken. Hij heeft me altijd behandeld, vanaf dat ik een kind was, en hij was altijd zo vriendelijk en goed dat ik eigenlijk denk dat ik het niet zo erg zou vinden als hij me zou moeten zien. Hij heeft me trouwens de laatste keer gezien.' 'Na de dood van je man, bedoel je?'

'Ja, Je kunt je wel voorstellen hoe hij zich voelde toen hij het lijk van mijn man zag en mij daarnaast zag liggen.' 'Er is mij verteld dat hij het lijk bekeken heeft,' zei Baley. 'Het lijk, ja. Maar nadat hij er zich van overtuigd had dat ik leefde en niet in gevaar was; hij liet de robots een kussen onder mijn hoofd leggen en hij spoot me met het een of ander in en ging toen weer weg. Hij kwam met een straalvliegtuig. Echt! Met een straalvliegtuig. Het kostte minder dan een half uur en hij zorgde voor me en verzekerde zich ervan dat alles goed was. Ik was zo hoteldebotel toen ik weer bijkwam dat ik dacht dat ik alleen maar naar hem keek, weet je wel, en pas toen hij me aanraakte wist ik dat ik hem zag, en ik gaf een schreeuw. Arme dr. Thool. Hij werd er helemaal verlegen van, maar ik weet dat hij het goed bedoelde.'

Baley knikte. 'Ik neem aan dat er op Solarie niet veel behoefte is aan dokters.' 'Laten we hopen van niet.'

'Ik weet dat er hoegenaamd geen virusziekten zijn. Maar zijn er geen stoornissen in de stofwisseling? Geen aderverkalking? Geen suikerziekte? Dat soort dingen?' 'Het komt voor en dat is dan niet zo leuk. Dokters kunnen het leven voor die mensen wat draaglijker maken, wat hun lichamelijke toestand betreft, maar daar blijft het dan ook bij.' 'Oh?'

"Natuurlijk. Het wil zeggen dat de genetische analyse niet goed was. Je denkt toch niet dat we defecten als diabetes doelbewust gaan ontwikkelen? Wie zoiets krijgt moet opnieuw grondig geanalyseerd worden. De toewijzing van een geslachtspartner wordt ingetrokken, wat verschrikkelijk pijnlijk is voor die partner. En het betekent, geen... geen...' Haar stem daalde tot een gefluister, 'kinderen.' Op normale toon zei Baley: 'Geen kinderen?' Gladia bloosde. 'Het is iets ontzettends om te moeten zeggen, dat woord! K-kinderen!' 'Het went wel,' zei Baley droog.

'Ja, maar als ik er een gewoonte van maak, zou ik het best eens op een onbewaakt ogenblik in het bijzijn van een andere Solarier kunnen zeggen en dan zou ik net zo lief door de grond willen zinken... Hoe dan ook, als zij al kinderen hebben gehad (kijk, daar heb je het al) moeten de kinderen worden gevonden en onderzocht -- dat was tussen twee haakjes een onderdeel van het werk van Rikaine - en, nou ja, het is een afschuwelijke toestand.'

En zo zit het dus met Thool, dacht Baley. De onbekwaamheid van de dokter was een natuurlijk gevolg van zo'n maatschappij en had eigenlijk weinig sinisters. Dat hoefde tenminste niet. Laten we hem van de lijst schrappen, dacht hij, maar niet helemaal.

Hij zag toe hoe Gladia at. Haar bewegingen waren afgemeten en verfijnd en haar eetlust leek normaal. (Zijn eigen kip was heerlijk. In een opzicht - het eten -- zou in elk geval gemakkelijk bedorven kunnen worden door deze Buitenwerelden.)

Hij zei: 'Wat denk jij van die vergiftiging, Gladia?' Zij keek op. 'Ik probeer om er net aan te denken. Er is de laatste tijd zoveel afschuwelijks gebeurd. Misschien was het wel geen gif.' 'Het was gif.'

'Maar er was niemand in de buurt.' 'Hoe weet je dat?'

'Omdat dat niet kon. Hij heeft tegenwoordig geen vrouw omdat hij al door zijn toewijzing van k..., nou ja, je weet wel heen was. Dus was er niemand om het gif ergens in te doen en hoe kon hij dan ooit vergiftigd worden?' 'Maar hij werd vergiftigd. Dat is een feit waar je niet omheen kunt.'

Er gleed een schaduw over haar gezicht. 'Denk je,' zei ze, 'dat hij het zelf heeft gedaan?'

'Dat betwijfel ik. Waarom zou hij? En zo in het openbaar?' 'Dan is het onmogelijk, Elijah. Gewoon onmogelijk.' Baley zei: 'Integendeel, Gladia. Het was heel makkelijk om te doen. En ik denk dat ik precies weet hoe het gebeurd is.'

8 Een kosmiet in het nauw

Even scheen Gladia's adem te stokken. Toen perste zij haar adem met een fluitend geluid door samengeknepen lippen. Zij zei: 'Ik zie dat in elk geval niet zo. Weet je wie het gedaan heeft?'

Baley knikte. 'De zelfde die je man vermoordde.' 'Ben je daar zeker van?'

'Jij dan niet? De moord op je man was de eerste in de geschiedenis van Solarie. Een maand later vindt er weer een moord plaats. Zou dat toevallig kunnen zijn? Twee afzonderlijke moorden in een maand tijd op een misdaadvrije wereld? Bedenk ook dat het tweede slachtoffer de eerste moord onderzocht en daarom een dodelijk gevaar betekende voor de oorspronkelijke moordenaar.'

'Wel!' Gladia wierp zich op het nagerecht en tussen twee happen door zei zij: 'Als je het zo stelt ben ik onschuldig.' 'Hoe dat zo, Gladia?'

'Nou, Elijah. Ik ben nog nooit zelfs maar in de buurt van het landgoed van Gruer geweest, nog nooit in mijn leven. Dus heb ik Agent Gruer zeker niet kunnen vergiftigen. En als ik dat niet gedaan heb -- nou, dan heb ik ook mijn man niet vermoord.'

Toen, terwijl Baley een streng stilzwijgen bewaarde, leek haar opgewektheid te verdwijnen en de hoeken van haar mondje zakten. 'Vind je niet, Elijah?'

'Ik weet het niet,' zei Baley. 'Ik zei dat ik wist welke methode gebruikt is om Gruer te vergiftigen. Het is een vindingrijke methode en iedereen op Solarie zou hem gebruikt kunnen hebben, of hij nu op Gruers landgoed was of niet; of hij nu ooit op Gruers landgoed geweest is of niet.' Gladia balde haar handen tot vuisten. 'Je wilt zeggen dat ik het gedaan heb?' 'Dat zeg ik niet.'

'Je suggereert het wel.' Haar mond werd een woedende streep en op haar jukbeenderen verschenen vlekken. 'Zit je daarom nu alleen maar naar me te kijken? Om me sluwe vragen te stellen? Om me in de val te laten lopen?' 'Wacht even...'

'Je leek zo sympathiek, zo vol begrip. Jij... jij Aardebewoner!'

Bij het laatste woord was haar contra-alt een gekwelde rasp geworden.

Daneels volmaakte gezicht boog zich over naar Gladia en hij zei: 'Neemt u me niet kwalijk, mevrouw Delmarre, u houdt uw mes nogal stevig vast en u zou zichzelf wel eens kunnen snijden. Weest u alstublieft voorzichtig.' Gladia staarde panisch naar het korte, stompe en ongetwijfeld volstrekt ongevaarlijke mes dat zij in haar hand hield. Met een krampachtige beweging hief zij het hoog op. Baley zei: 'Je kan toch niet bij me komen, Gladia.' Zij hijgde. 'Wie zou bij jou willen komen? He!' Zij huiverde vol overdreven walging en riep: 'Verbreek het contact onmiddellijk!'

Dat laatste moest tot een robot zijn gericht die buiten het beeld stond en Gladia en haar kant van de kamer verdwenen en de oorspronkelijke muur sprong weer op zijn plaats.

Daneel zei: 'Vergis ik mij als ik denk dat je deze vrouw nu als schuldig beschouwt?'

'Nee,' zei Baley vlak. 'Wie het ook gedaan mag hebben, hij had in elk geval heel wat meer bepaalde eigenschappen nodig dan dit arme meisje heeft.' 'Zij heeft temperament.'

'Nou en? Dat hebben de meeste mensen. Vergeet ook niet dat zij al een hele tijd onder een grote spanning heeft geleefd. Als ik onder zo'n spanning leefde en iemand ging tegen mij tekeer, zoals zij dacht dat ik tegen haar tekeerging, dan had ik misschien nog wel wat anders gedaan dan met een onnozel mesje wapperen.'

Daneel zei: 'Het is mij niet gelukt de techniek van dit vergiftigen op een afstand te deduceren, zoals het jou naar je eigen zeggen wel gelukt is.'

Baley vond het prettig om te kunnen zeggen: 'Dat weet ik. Je mist het vermogen om deze speciale puzzel uit te pluizen.'

Hij zei het op een toon die geen tegenspraak duldde en Daneel accepteerde de bewering kalm en ernstig als altijd. Baley zei: 'Ik heb twee werkjes voor jou, Daneel.' 'En wat dan wel, Partner Elijah?'

'Probeer eerst contact te krijgen met dr. Thool en zoek uit in welke conditie mevrouw Delmarre verkeerde na de moord op haar man. Ho lang ze behandeld moest worden en zo.'

'Wil je iets bepaalds vaststellen?'

'Nee. Ik probeer alleen maar gegevens te verzamelen. Dat valt nog niet mee op deze wereld. Zoek in de tweede plaats uit wie Gruer gaat vervangen als hoofd van de veiligheidsdienst en regel het zo dat ik morgen meteen met hem kan spreken. Wat mezelf aangaat,' zei hij met een stem zo mat als hij zich voelde, 'ik ga naar bed en ik hoop dat ik tenslotte in slaap zal vallen.' En toen, bijna kribbig: 'Denk je dat ik hier een behoorlijke boekfilm zou kunnen krijgen?' Daneel zei: 'Ik zou je aanraden om de bibliotheekrobot te laten komen.'

Baley voelde alleen maar ergernis over het feit dat hij weer met een robot te maken kreeg. Hij had veel liever zelf wat rondgesnuffeld.

'Nee,' zei hij, 'geen classic; gewoon een normaal verhaaltje dat over het dagelijkse leven op het huidige Solarie gaat. Een stuk of zes maar.'

De robot gehoorzaamde (hij moest wel), maar zelfs toen hij de juiste knoppen bediende die de vereiste boekfilms uit hun hoekjes plukten en naar een afvoerspleet en tenslotte in Baley's handen voerden, ratelde hij eerbiedig door over alle andere categorieen in de bibliotheek.

Misschien zou de meester wel van een avonturenroman houden uit de dagen van de grote trek, suggereerde hij, of een uitstekend werkje over scheikunde, misschien met bewegende modellen van atomen, of een fantasie, of een beschrijving van de Melkweg. De lijst was eindeloos. Baley wachtte grimmig op zijn half dozijntje, zei: 'Dat is wel genoeg,' pakte met zijn eigen handen (zijn eigen handen) een viewer en liep weg.

Toen de robot hem volgde en zei: 'Hebt u geen hulp nodig bij het inzetten, meester?' draaide Baley zich om en grauwde: 'Nee. Blijf waar je bent.' De robot boog en bleef staan.

Toen hij in bed lag, met licht dat uit de hoofdplank straalde, kreeg Baley bijna spijt van zijn beslissing. De viewer was niet van een model dat hij ooit gebruikt had en toen hij begon had hij er geen idee van hoe hij de film erin moest draaien. Maar koppig bleef hij proberen en tenslotte, door hem uit elkaar te halen en de functie van de diverse onderdelen stuk voor stuk vast te stellen kreeg hij iets voor elkaar.

Hij kon tenminste naar de film kijken en als de scherpte nog iets te 'wensen overliet was dat een lage prijs voor een ogenblik onafhankelijkheid van de robots.

In het volgende anderhalf uur neusde hij vier van de zes films door en was teleurgesteld.

Hij had een theorie. Er was, had hij gedacht, gaan betere manier om een inzicht te krijgen in de Solarische trant van leven en denken dan door hun romans te lezen. En hij had dat inzicht nodig als hij het onderzoek zinnig wilde uitvoeren.

Maar nu moest hij zijn theorieen laten voor wat ze waren. Hij had romans bekeken en had er alleen maar wat uit opgestoken over mensen met lachwekkende problemen die zich dwaas gedroegen en geheimzinnig reageerden. Waarom zou een vrouw in vredesnaam haar baantje opgeven bij de ontdekking dat haar kind hetzelfde beroep had gekozen en weigeren daarvoor een reden op te geven voor er ondraaglijke en belachelijke complicaties waren gekomen? Waarom zouden een dokter en een kunstenaar zich vernederd voelen ..nadat zij aan elkaar waren toegewezen en wat was er precies zo edel aan dat de dokter erop stond zich aan het robotisch onderzoek te gaan wijden? Hij stopte de vijfde roman in zijn viewer en zette hem aan zijn ogen. Hij was hondsmoe.

Zo moe zelfs, dat hij zich later niets meer van de vijfde roman kon herinneren (hij dacht dat het een thriller was) behalve het begin waarin een nieuwe eigenaar zijn landhuis betreedt en de boekhouding doorneemt waarvan de films hem door een eerbiedige robot worden gegeven. Waarschijnlijk was hij in slaap gevallen met de viewer op zijn hoofd en alle lichten nog aan. Waarschijnlijk was er toen eerbiedig een robot binnengekomen die de viewer zachtjes had weggenomen en de lichten uit had gedaan. In elk geval sliep hij en droomde van Jessie. Alles was zoals het geweest was. Hij had de Aarde nooit verlaten. Ze stonden klaar om naar de gemeenschapskeuken te gaan en daarna met vrienden naar een subetherische show. Ze zouden met de Snelweg gaan en mensen zien en geen van beiden hadden ze ook maar de geringste zorg. Hij Was gelukkig.

En Jessie was mooi. Zij was op de een of andere manier magerder geworden. Waarom zou zij zo slank zijn? En zo mooi?

En er was nog iets mis. Op de een of andere manier liepen ze in de zon. Hij keek omhoog en alleen de gewelfde onderkant van de bovenste etages was zichtbaar, en toch scheen de zon, helder stralend op alles, en niemand was bang.

Verward werd Baley wakker. Hij liet de robots een ontbijt brengen en praatte niet met Daneel. Hij zei niets, vroeg niets, sloeg uitstekende koffie naar binnen zonder er iets van te proeven. Waarom had hij van een zichtbare-onzichtbare zon gedroomd? Hij begreep dat hij van de Aarde en Jessie gedroomd had, maar wat had de zon daarmee te maken? En waarom zou de gedachte daaraan hem eigenlijk in de war brengen?

'Partner Elijah,' zei Daneel vriendelijk. 'Wat?'

'Corwin Attlebish zal binnen een half uur komen kijken. Ik heb dat geregeld.'

'Wie is verdomme Corwin Dinges nou weer?' vroeg Baley scherp terwijl hij zich opnieuw koffie inschonk. 'Hij was de eerste assistent van Agent Cruer, Partner Elijah, en is nu Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst.' 'Laat hem dan meteen maar komen.' 'De afspraak is, zoals ik uitgelegd heb, over een half uur.' 'Dat kan me niet schelen. Maak meteen contact. Dat is een opdracht.'

'Ik zal het proberen, Partner Elijah. Maar misschien wil hij nog niet ontvangen.' 'Laten we dat risico dan maar lopen en schiet op, Daneel.'

Het Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst ging akkoord met het contact en, voor het eerst op Solarie, zag Baley een Kosmiet die aan het op Aarde gangbare beeld van Kosmieten beantwoordde. Attlebish was lang, atletisch en gebronsd. Zijn ogen waren lichtbruin, zijn kin was groot en hard.

Hij leek in de verte op Daneel. Maar waar Daneel geidealiseerd was, bijna als een God, had Attlebish menselijke trekken op zijn gezicht, Attlebish was zich aan het scheren. Het schuurpotloodje sproeide fijne deeltjes die tegen de wangen en de kin aansloegen, het haar netjes afhakten zodat het uiteenviel tot ongrijpbaar stof. Baley kende het apparaat van horen zeggen maar hij had er nooit een zien gebruiken.

'Bent u de Aardebewoner?' vroeg Attlebish onduidelijk door nauwelijks geopende lippen, terwijl het afbijtmiddel zijn bovenlip passeerde.

Baley zei: 'Ik ben Elijah Baley, rechercheur C-7. Ik kom van de Aarde.'

'U bent vroeg.' Attlebish klikte het scheerapparaat dicht en gooide het buiten het beeld. 'Wat is er, Aardebewoner?' Baley zou de toon waarop de ander sprak zelfs niet bevallen zijn al had hij nog zo'n goed humeur gehad. Nu kookte hij inwendig. Hij zei: 'Hoe gaat het met Agent Gruer?' Attlebish zei: 'Hij leeft nog. Misschien blijft hij in leven.' Baley knikte. 'Die gifmengers van u hier op Solarie kennen de juiste doses niet. Gebrek: aan ervaring. Ze gaven Gruer te veel en hij braakte het weer uit. De helft van de dosis zou hem gedood hebben.' 'Gifmengers? Er is geen bewijs voor vergif.' Baley gaapte hem aan. 'Jehoshaphat! Wat zou het anders zijn?'

'Van alles. Er kan veel met iemand misgaan.' Hij wreef over zijn gezicht, met zijn vingertoppen op zoek naar ruwe plekken. 'U kunt nauwelijks op de hoogte zijn met de stofwisselings-problemen die zich kunnen voordoen na tweehonderd vijftig jaar.'

'Als dat het geval is, hebt u dan een competent medisch advies proberen te krijgen?' 'Het rapport van dr. Thool...'

Dat deed de deur dicht. De woede die in Baley gekookt had vanaf het wakker worden stroomde over. Zo hard als hij maar kon schreeuwde hij. 'Wat kan mij dr. Thool schelen. Ik zei competent medisch advies. Jullie dokters weten niets, net zoals jullie detectives als je die zou hebben. Jullie moesten een detective van de Aarde hebben. Laat ook maar een dokter komen.'

Koel keek de Solarier hem aan. 'Bent u mij aan het zeggen wat ik doen moet?'

'Ja, en ik reken er niets voor. Het is cadeau. Gruer werd vergiftigd. Ik zag het gebeuren. Hij dronk, kokhalsde, en schreeuwde dat zijn keel brandde. En hoe noem je dat als je in aanmerking neemt dat hij...' plotseling hield Baley op. 'Dat hij wat?' Attlebish was onaangedaan.

Baley was zich onaangenaam bewust van Daneel op zijn gewone plaats, een meter of drie bij hem vandaan. Gruer had niet gewild dat Daneel, als Auroraan, van het onderzoek afwist. Mat zei hij: 'Er waren politieke implicaties.' Attlebish vouwde zijn armen over elkaar en keek alsof het hem niets aanging, verveeld, een beetje vijandig. 'Wij hebben op Solarie geen politiek zoals op andere Werelden. Hannis Gruer is een goed burger geweest, maar hij heeft te veel fantasie. Hij was het die, nadat hij iets over u gehoord had, erop aan drong om u hierheen te halen. Hij ging zelfs akkoord met de voorwaarde dat er een Auroraan met u mee moest komen. Ik vond het niet nodig. Rikaine Delmarre werd vermoord door zijn vrouw en wij zullen wel uitzoeken hoe en waarom. Zelfs als het ons niet lukt zal zij genetisch geanalyseerd worden en er zullen maatregelen worden genomen. Wat Gruer aangaat, uw fantasietje over vergif doet niet ter.'

Ongelovig zei Baley: 'U schijnt te willen suggereren dat ik hier niet nodig ben.'

'Ik geloof van niet, nee. Als u terug wilt keren naar de Aarde, gaat u dan gerust uw gang. Ik zou zelfs willen zeggen dat wij daarop aandringen.'

Baley stond versteld van zijn eigen reactie. Hij schreeuwde: 'Nee, man. Mij krijg je zomaar niet weg.' 'Wij hebben u gehuurd, rechercheur. We kunnen u ontslaan. U zult terugkeren naar uw thuisplaneet.' 'Nee! Luister eens even naar mij. Ik zal u ook wat zeggen. U bent een grote Kosmiet en ik ben een Aardebewoner, maar met alle respect, met de grootste en nederigste verontschuldigingen, u bent bang.'

'Neem dat terug!' Attlebish richtte zich in volle een-meter-tachig-en-nog-wat op en keek hooghartig op de Aardebewoner neer.

'U bent zo bang als de donder. U denkt dat u nu aan de beurt bent als u ermee doorgaat. U geeft toe zodat ze u met rust laten; zodat ze u uw ellendige leven niet af zullen nemen.' Baley had er geen idee van wie die 'ze' wel mochten zijn of er uberhaupt sprake was van een 'ze'. Hij probeerde de arrogante Kosmiet blindelings te treffen en hij had er plezier in om te zien hoe zijn woorden de zelfbeheersing van de ander aan stukken sloegen.

'U vertrekt,' zei Attlebish met een woedende vinger op hem gericht, 'binnen een uur. Aan een diplomatieke behandeling zullen we niet denken, dat verzeker ik u.' 'Spaar je tong, Kosmiet. De Aarde betekent niets voor jou, toegegeven, maar ik ben hier niet de enige. Mag ik mijn partner, Daneel Olivaw, even voorstellen? Hij komt van Aurora. Hij praat niet veel. Hij is hier niet om te praten. Dat is mijn afdeling. Maar hij luistert verdomd goed. Er ontgaat hem geen woord.

'Laten we het even duidelijk stellen, Attlebish' -- met welbehagen noemde hij de naam zonder aanspreektitel, - 'Wat er ook voor apekuren uitgevreten worden hier op Solarie, Aurora en een stuk of veertig andere Buitenwerelden interesseren zich ervoor. Als je ons de deur uittrapt bestaat de volgende deputatie voor Solarie uit oorlogsschepen. Ik kom van de Aarde en ik weet hoe het systeem werkt. Gekwetste gevoelens komen als oorlogsschepen terug.' Attlebish verlegde zijn blik naar Daneel en scheen na te denken. Zijn stem was vriendelijker. 'Er gebeurt hier niets waar iemand van een andere planeet zich zorgen over hoeft te maken.'

'Gruer dacht daar anders over en mijn partner heeft hem dat horen zeggen.' Dit was geen tijd om over een leugentje te vallen.

Daneel keek Baley aan, bij die laatste bewering, maar Baley schonk er geen aandacht aan. Hij jakkerde maar door: 'Ik ben van plan dit onderzoek voort te zetten. Normaal zou ik er ik weet niet wat voor over hebben om terug te kunnen naar de Aarde. Als ik er alleen maar over denk wordt ik zo onrustig dat ik niet meer stil kan zitten. Als dit van robots verziekte paleis waar ik nu woon van mij was, zou ik het met alle robots en met u en uw rotwereld op de koop toe geven voor een kaartje naar huis.

Maar ik laat me niet door u wegsturen. Niet zolang er nog een zaak is waar ik aangezet ben en die niet is afgesloten. Probeer mij tegen mijn wil kwijt te raken en u kijkt praktisch al in de lopen van ruimteartillerie. En wat meer is, van nu af aan wordt dit onderzoek op mijn manier gedaan. Ik heb de leiding. Ik zie de mensen die ik wil zien. Ik zie ze. Ik bekijk ze niet. Ik ben het zo gewend en zo zal het gebeuren. Daarvoor wil ik de officiele toestemming van uw bureau.'

'Dit is onmogelijk, onverdraaglijk...' 'Daneel, laat het hem maar eens horen.' Ongeemotioneerd zei de stem van de humanoide: 'Zoals mijn partner u al heeft meegedeeld, Agent Attlebish, zijn we hierheen gehaald om een moord te onderzoeken. Het is van belang dat we dat ook doen. Wij willen u natuurlijk geen overlast bezorgen en misschien zal het niet nodig zijn om echt te gaan zien, hoewel het attent zou zijn als u daar uw goedkeuring aan hechtte voor het geval het nodig mocht zijn, zoals rechercheur Baley heeft verzocht. Wat het vertrek van de planeet tegen onze wil betreft, we zouden u dat niet willen adviseren, hoewel het ons spijt als er van uw kant het gevoel zou zijn dan ons aanblijven op Solarie onaangenaam was.'

Baley luisterde met een harde trek om zijn lippen naar de houterige zinsbouw. Voor iemand die Daneel als robot kende was het allemaal een poging om zijn werk te doen zonder iemand te kwetsen, Baley niet en Attlebish niet. Voor iemand die dacht dat Daneel een Auroraan was, een inboorling van de oudste en militair machtigste van de Buitenwerelden, klonk het als een serie hoffelijk-subtiele dreigementen.

Attlebish drukte zijn vingers tegen zijn voorhoofd. 'Ik zal erover nadenken.'

'Niet te lang,' zei Baley. 'Omdat ik binnen het uur wat bezoekjes moet afsteken, en niet per beeld. Uitgekeken!' Hij gebaarde de robot het contact te verbreken en staarde toen met verbazing en plezier naar de plek waar Attlebish was geweest. Hij was dit allemaal niet van plan geweest. Het was een impuls, voortgekomen uit zijn droom en uit Attlebish's onnodige arrogantie. Maar nu het gebeurd was, was hij blij. Dit was wat hij echt gewild had - de leiding overnemen.

Hij dacht: Ik heb het die smerige Kosmiet toch maar eens goed gezegd!

Hij wilde dat de totale bevolking van de Aarde aanwezig was geweest en hem had kunnen zien. De man zag er ook zo uit als Kosmiet, en dat maakte het er natuurlijk nog beter op. Nog veel beter. Alleen, waarom die heftigheid waar het om zien ging? Baley begreep het nauwelijks. Hij wist wat hij van plan was, en zien (niet kijken) had daar deel van uitgemaakt. Goed. Toch was zijn hart open en dicht geklapt toen hij het over dat zien had, alsof hij bereid was de muur van dit landhuis te slopen of dat nu ergens toe diende of niet. Waarom?

Er zat hem iets dwars dat niets te maken had met de zaak, zelfs niet met de kwestie van de Aardse veiligheid. Maar wat?

Gek genoeg schoot zijn droom hem weer te binnen; de zon die door de ondoorzichtige lagen van de gigantische ondergrondse Steden op Aarde scheen.

Peinzend zei Daneel (voor zover zijn stem dan een herkenbare emotie kon verklanken): 'Ik vraag me af, Partner Elijah, of dit helemaal veilig is.'

'Die kerel overbluffen? Het werkte. En ik heb niet echt gebluft. Ik geloof dat het belangrijk is voor Aurora om te weten te komen wat er nu op Solarie aan de hand is en dat Aurora dat weet. En tussen twee haakjes, bedankt dat je me niet hebt terecht gewezen bij een niet helemaal juiste bewering.'

'Het was geen moeilijke beslissing. Jou je gang laten gaan deed Agent Attlebish weinig kwaad. Jouw leugen ontmaskeren zou jou veel meer en veel onmiddellijker kwaad hebben gedaan.'

'Tegenstrijdige potenties en de sterkste won, he, Daneel?' 'Zo was het, Partner Elijah. Ik heb begrepen dat dit proces, op een minder exact te definieren manier, ook in de menselijke geest plaatsvindt. Ik herhaal echter dat dit nieuwe plan van jou niet veilig is.' 'Welk nieuwe plan.'

'Ik keur jouw idee om mensen te gaan zien niet goed. Daarmee bedoel ik zien in tegenstelling tot kijken.' 'Dat begrijp ik. Ik heb niet om jouw goedkeuring gevraagd.' 'Ik heb mijn instructies, Partner Elijah. Wat Agent Gruer jou gisteravond gedurende mijn afwezigheid verteld heeft kan ik niet weten. Dat hij iets gezegd heeft blijkt duidelijk uit de verandering van jouw houding ten opzichte van dit probleem. Dat kan ik echter, gezien mijn instructies, wel raden. Hij zal je gewaarschuwd hebben voor de mogelijkheid dat de situatie op Solarie gevaar oplevert voor andere planeten.'

Langzaam stak Baley zijn hand uit om zijn pijp te pakken. Zo nu en dan deed hij dat nog en steeds irriteerde het hem dat hij niets vond en het hem te binnen schoot dat hij niet kon roken. Hij zei: 'Er zijn maar twintigduizend Solariers. Wat kunnen zij nou helemaal voor gevaar vormen?' 'Mijn meesters op Aurora hebben zich al geruime tijd zorgen gemaakt over Solarie. Zij hebben mij niet alles verteld wat zij weten...'

'En het weinige dat ze jou wel verteld hebben mag je niet aan mij verder vertellen. Zo is het toch?' vroeg Baley. Daneel zei: 'Er moet nog veel ontdekt worden voor er vrijuit over deze zaak gesproken kan worden.' 'Nu, wat voeren de Solariers in hun schild? Nieuwe wapens? Betalen ze een revolutie? Een campagne van individuele moorden? Wat kunnen twintigduizend mensen doen tegen honderden miljoenen Kosmieten?' Daneel bleef zwijgen.

Baley zei: 'Ik ben van plan daar achter te komen, zie je?' 'Maar niet op de manier die je nu hebt voorgesteld, Partner Elijah. Er is mij zorgvuldig ingeprent dat ik voor jouw veiligheid moet waken.' 'Dat moet je toch al. Eerste Wet!'

'Daar nog bovenuit. Als het gaat om jouw veiligheid of die van een ander moet ik die van jou bewaken.' 'Natuurlijk. Dat begrijp ik. Als er met mij iets gebeurt kun jij hier niet langer blijven zonder complicaties waar Aurora nog niet klaar voor is. Zolang als ik in leven ben, ben ik hier op Solarie's oorspronkelijke verzoek en dus kunnen we op onze strepen gaan staan, als dat nodig is, en zorgen dat ze ons hier houden. Als ik dood ben verandert de hele situatie. Jouw orders zijn dus: hou Baley in leven. Heb ik gelijk, Daneel?'

Daneel zei: 'Ik kan de gedachtegang achter mijn opdracht niet interpreteren.'

Baley zei: 'Goed, maak je maar geen zorgen. De open ruimte zal mijn dood niet zijn als ik het nodig vind om iemand te gaan opzoeken. Ik overleef het wel. Misschien wen ik er zelfs wel aan.'

'Het gaat niet alleen om de open ruimte, Partner Elijah,' zei Daneel. 'Het is die kwestie van dat zien van Solariers die ik niet goedkeur.'

'Je wilt zeggen dat de Kosmieten het niet leuk vinden. Jammer voor ze. Laat ze dan maar neusfilters en handschoenen dragen. Laat ze de lucht ontsmetten. En als het tegen hun lieve moraal is om mij in den vleze onder ogen te komen, laat ze dan maar met de ogen knipperen en blozen. Maar ik ben niet van plan me daar iets van aan te trekken. Ik vind het nodig en ik zal het doen.' 'Maar dat kan ik niet toestaan.'

'Jij kunt dat mij niet toestaan?' 'Maar je begrijpt toch wel waarom, Partner Elijah.' 'Dat begrijp ik niet.'

'Vergeet niet dat Agent Gruer, de Solarische sleutelfiguur in het onderzoek naar de moord, vergiftigd is. Volgt daar niet uit, dat als ik jou toesta je plan uit te voeren om je in het wilde weg zelf te gaan vertonen jij onvermijdelijk het volgende slachtoffer zult zijn. Hoe kan ik jou dan ooit toestaan de veiligheid van dit landhuis te verlaten.' 'Hoe zou je me willen tegenhouden, Daneel?' 'Indien nodig met geweld, Partner Elijah,' zei Daneel rustig. 'Zelfs al zou ik je daarbij pijn moeten doen. Als ik dat niet doe zul je zeker sterven.'

9 Schaakmat voor een robot

Baley zei: 'Het hoogste potentieel wint dus weer eens een keertje, Daneel. Je zult me pijn doen om me in leven te houden.'

'Ik denk niet dat het nodig zal zijn je pijn te doen, Partner Elijah. Je weet dat ik jou in kracht ver overtref en je zult geen zinloze pogingen doen je te verzetten. Mocht het echter nodig worden, dan zal ik gedwongen zijn je pijn te doen.'

'Ik zou je neer kunnen ploffen op deze eigenste plek,' zei Baley. 'Nu meteen! In mijn potentieel zit niets om me daar van te weerhouden.'

'Ik dacht al dat je zo'n houding een keer zou kunnen aannemen in onze huidige verhouding, Partner Elijah. Vooral tijdens de rit naar dit landhuis kwam die gedachte bij me op, toen je een ogenblik gewelddadig werd in de grondwagen. Mijn vernietiging is onbelangrijk vergeleken met jouw veiligheid, maar zo'n vernietiging zou jou tenslotte in een moeilijk parket brengen en de plannen van mijn meesters verijdelen. Daarom was het mijn eerste zorg om, tijdens je eerste slaapperiode, je ploffer van zijn lading te ontdoen.' Baley perste zijn lippen opeen. Hij liep rond met een ongeladen ploffer! Zijn hand schoot onmiddellijk naar zijn holster. Hij trok het wapen en keek naar de wijzer die de stand van de lading aangaf. Die lag tegen de nul aan alsof hij er nooit meer vandaan wilde. Een ogenblik balanceerde hij het brok doelloze metaal alsof hij het Daneel in het gezicht wilde smijten. Maar zou dat ergens goed voor zijn? De robot zou handig wegduiken.

Baley stopte de ploffer weg. Hij kon te zijner tijd weer geladen worden.

Langzaam, peinzend, zei hij: 'Ik laat me door jou niet voor de gek houden, Daneel.' 'In welk opzicht, Partner Elijah?'

'Je speelt me een beetje te veel baas. Je houdt me te grondig tegen. Ben je een robot?' 'Dat heb je eerder in twijfel getrokken,' zei Daneel.

'Vorig jaar, op Aarde, betwijfelde ik of R. Daneel Olivaw werkelijk een robot was. Het bleek dat hij er een was. Ik geloof dat hij het nog steeds is. Maar ik vraag me wel af: Ben jij R. Daneel Olivaw?' 'Dat ben ik.'

'Ja? Daneel werd speciaal ontworpen om nauwkeurig een Kosmiet te kunnen imiteren. Waarom zou een Kosmiet Daneel niet nauwkeurig kunnen imiteren?' 'Maar waarom zou hij?'

'Om hier met meer initiatief en bekwaamheid een onderzoek te kunnen instellen dan een robot dat zou kunnen. En door tegelijk de rol van Daneel te spelen zou je me veilig onder de duim kunnen houden door me, ten onrechte, het idee te geven dat ik de baas ben. Tenslotte werk je via mij en ik moet plooibaar gehouden worden.' 'Dat is allemaal niet waar, Partner Elijah.' 'Waarom houden alle Solariers die we ontmoeten jou dan voor een mens? Het zijn robotische deskundigen. Kunnen ze zo makkelijk voor de gek worden gehouden? Het komt me voor dat ik het als enige niet bij het juiste eind kan hebben, tegenover zoveel mensen die het dan verkeerd zouden hebben. Het omgekeerde is waarschijnlijker.' 'Helemaal niet, Partner Elijah.'

'Bewijs het,' zei Baley, terwijl hij langzaam naar een tafel liep en een afvalvernietiger pakte. 'Dat kun je makkelijk genoeg, als je een robot bent. Laat het metaal onder je huid eens zien.'

Daneel zei: 'Maar ik verzeker je...'

'Laat het metaal zien,' zei Baley kortaf. 'Dat is een opdracht! Of voel je je niet verplicht opdrachten te gehoorzamen?'

Daneel knoopte zijn overhemd los. De gladde, bronskleurige huid van zijn borst was spaarzaam met licht haar bedekt. Daneel's vinger drukten net onder de rechtertepel, en vlees en huid spleten zonder dat er bloed was te zien langs de hele lengte van de borst open en daaronder was de glans van metaal te zien.

En toen dat gebeurde bewogen Baley's vingers die op de tafel rustten een centimeter naar rechts en prikten naar een contact schakelaar. Bijna onmiddellijk kwam er een robot binnen.

'Beweeg je niet, Daneel,' schreeuwde Baley. 'Dat is een opdracht!

Blijf stokstijf staan!'

Daneel stond onbeweeglijk, alsof het leven of de robotische imitatie daarvan hem verlaten had.

Baley riep naar de robot: 'Kun je nog twee stafleden laten komen zonder dat je zelf weg gaat? Doe het dan.' 'De robot zei: 'Jawel, meester.'

Er kwamen nog twee robots binnen, radiografisch opgeroepen. Alle drie gingen ze op een rij staan. 'Jongens!' zei Baley. 'Zien jullie dit schepsel van wie jullie dachten dat het een meester was?'

Zes rode ogen richtten zich plechtig op Daneel. Tegelijk zeiden ze: 'We zien hem meester.'

Baley zei: 'Zien jullie ook dat deze zogenaamde meester in feite een robot is zoals jullie, met metaal van binnen? Hij ziet er alleen maar uit als een mens.' 'Ja, meester.'

'Jullie hoeven geen enkele order te gehoorzamen die hij jullie geeft.

Begrijpen jullie dat?' 'Ja, meester.'

'Ik, daarentegen,' zei Baley, 'ben een echt mens.' De robots aarzelden een ogenblik. Baley vroeg zich af of zij, nu ze gezien hadden dat iets wat er als een mens uitzag een robot was, nog iets met een menselijk uiterlijk als mens zouden accepteren.

Maar toen zei een van de robots: 'U bent een mens, meester,' en Baley durfde weer adem te halen. Hij zei: 'Goed dan, Daneel. Ontspan je.' Daneel ging in een wat natuurlijker houding staan en zei rustig: 'De twijfel die je uitte over mijn identiteit was slechts een voorwendsel om mijn aard aan anderen duidelijk te maken, neem ik aan.'

'Dat was zo,' zei Baley en hij keek een andere kant op. Hij dacht: Het ding is een machine, geen mens. Een machine kun je niet voor aap zetten.

En toch kon hij een gevoel van schaamte niet helemaal onderdrukken. Zelfs zoals Daneel er nu bij stond, met de borst open, leek hij zo menselijk, zo vatbaar voor verraad. Baley zei: 'Sluit je borst, Daneel, en luister naar me. Fysiek moet je het tegen drie robots afleggen. Dat zie je wel in zeker?'

'Dat is duidelijk, Partner Elijah.' 'Goed!....Nou jullie, jongens,' en hij wendde zich weer tot de andere robots. 'Jullie vertellen aan niemand, mens of meester, dat dit schepsel een robot is. Wanneer ook maar, zonder dat ik - en ik alleen - je daar opdracht toe gegeven heb.'

'Ik dank je,' viel Daneel hem zacht in de rede. 'Maar,' ging Baley verder, 'het kan deze mensachtige robot nooit worden toegestaan mij hoe dan ook dwars te zitten bij wat ik doe. Als hij zoiets probeert zullen jullie hem met geweld tegen houden en ervoor zorgen dat je hem niet beschadigt zolang dat niet absoluut noodzakelijk is. Hij mag geen contact hebben met andere mensen dan ik, of met andere robots dan jullie, of het nu om zien of kijken gaat. En laat hem geen moment alleen. Hou hem in deze kamer en blijf zelf ook hier. Tot nader order hoeven jullie je gewone werk dan niet te doen. Is dit allemaal duidelijk?' 'Ja, meester,' zeiden ze in koor.

Baley richtte zich weer tot Daneel. 'Je kunt nu niets doen, probeer dus maar niet om me tegen te houden.' Daneels armen hingen losjes naast hem. Hij zei: 'Ik mag je niet door nalatigheid wat laten overkomen, Partner Elijah. Maar onder de omstandigheden is niets dan passiviteit mogelijk. De logica daarvan is onwrikbaar. Ik zal niets doen. Ik vertrouw erop dat je veilig en gezond zult blijven.' Daar had je het nu, dacht Baley. Logica was logica en verder hadden robots niets. De logica vertelde Daneel dat hij volkomen mat was gezet. De rede had hem kunnen zeggen dat alle factoren zelden voorspelbaar zijn, dat de tegenpartij een vergissing zou kunnen begaan. Niets van dat alles. Een robot is alleen maar logisch, niet redelijk. Toch voelde Baley zijn geweten een beetje knagen en kon hij er zich niet van weerhouden Daneel een beetje te troosten. Hij zei: 'Hoor eens, Daneel, zelfs als ik het gevaar tegemoet ging, wat niet zo is' (dat voegde hij er haastig aan toe, met een snelle blik op de andere robots) 'zou dat gewoon mijn werk zijn. Daarvoor word ik betaald. Het is evengoed mijn werk om te voorkomen dat de mensheid als geheel iets overkomt als het jouw werk is om te voorkomen dat mij iets overkomt. Snap je dat?' 'Nee, Partner Elijah.'

'Dat komt dan omdat je er niet op gebouwd bent om dat te begrijpen. Je kunt me op mijn woord geloven dat je het als je een mens was, zou begrijpen.' Daneel boog berustend zijn hoofd en bleef roerloos staan terwijl Baley langzaam naar de kamerdeur liep. De drie robots gingen opzij om de weg voor hem vrij te maken en hielden hun foto-elektrische ogen sterk op Daneel gevestigd. Het was een soort vrijheid die Baley tegemoet liep en zijn hart begon sneller te kloppen bij de gedachte daaraan, en sloeg toen een slag over. Een nieuwe robot kwam van de andere kant naar de deur. Was er iets mis gegaan? 'Wat is er, jongen?' snauwde hij.

'Er is een bericht voor u, meester, van het bureau van het Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst Attlebish.' Baley pakte de capsule die hem gegeven werd aan en maakte hem onmiddellijk open. Een met fijne letters beschreven strook papier ontrolde zich. (Dat verbaasde hem niet. Solarie zou zijn vingerafdrukken wel in een archief hebben en de capsule zou zo gemaakt zijn dat hij openging bij de aanraking van die bepaalde kronkels.)

Hij las het bericht en op zijn lang gezicht verscheen een tevreden trek. Het was de officiele toestemming om 'zie-gesprekken' te houden, onder voorbehoud van goedkeuring van de betrokkenen, die echter dringend verzocht werden de 'Agenten Baley en Olivaw' de grootst mogelijk medewerking te geven. Attlebish had gecapituleerd, zelfs zodanig dat hij de naam van de Aardebewoner het eerst noemde. Het was een goed, voorteken waaronder hij tenslotte een onderzoek kon beginnen op de manier waarop een onderzoek hoorde te gaan.

Baley zat weer in een vliegtuig, zoals op die trip van New York naar Washington. Maar er was een verschil. Het vliegtuig was niet afgesloten. De ramen waren doorzichtig gelaten.

Het was een heldere, mooie dag en van de plaats waar Baley zat v/aren de ramen evenzovele blauwe vlekken. Ononderbroken en met verder niets te zien. Hij probeerde om niet in elkaar te duiken. Hij begroef zijn hoofd alleen maar tussen zijn knieen als het absoluut niet meer te harden was. Het was een beproeving die hij zelf gewild had. Het triomfantelijke gevoel, het ongewone besef van vrijheid na eerst Attlebish en toen Daneel verslagen te hebben, het idee de eer van de Aarde goed tegenover de Kosmieten verdedigd te hebben, vroegen er bijna om. Hij was begonnen met door de open ruimte naar het wachtende vliegtuig te lopen in een toestand van lichte duizeligheid die bijna plezierig was, en in een soort manisch zelfvertrouwen had hij opdracht gegeven de ramen niet af te schermen. Ik zal eraan moeten wennen, dacht hij, en hij staarde naar het blauw tot zijn hart sneller begon te kloppen en de brok in zijn keel ondragelijk groot werd. Met steeds kortere tussenpozen moest hij zijn ogen sluiten en zijn hoofd in zijn armen begraven. Langzaam ontglipte hem zijn zelfvertrouwen en zelfs het gevoel van het holster van de zojuist geladen ploffer kon daar weinig aan veranderen. Hij probeerde zich op zijn aanvalsplan te concentreren. Leer eerst het leven op de planeet kennen. Schets de achtergrond waartegen alles geplaatst moet worden, anders blijft alles zinloos.

Ga praten met een socioloog!

Hij had een robot gevraagd naar de naam van de eminentste Solarische socioloog. En het prettige van robots was dat zij geen vragen stelden. De robot gaf de naam en lichtte de doopceel en wachtte even voor hij opmerkte dat de socioloog waarschijnlijk aan het lunchen zou zijn en daarom misschien zou verzoeken het contact nog even uit te stellen. 'Lunch!' zei Baley luid. 'Doe niet zo belachelijk. Het duurt nog twee uur voor het middag wordt.' De robot zei: 'Ik gebruik de plaatselijke tijd, meester.' Baley staarde hem aan en begreep het toen. Op Aarde, met haar begraven Steden, waren dag en nacht, het wakker zijn en het slapen, perioden die door de mens waren gemaakt, aangepast aan de behoeften van de gemeenschap en de planeet. Op een planeet als deze, naakt aan de zon blootgesteld, waren dag en nacht geen dingen die je maar te kiezen had, maar werden zij willekeurig aan de mensen opgelegd. Baley probeerde zich een wereld voor te stellen die bij het wentelen licht en duister werd. Dat viel hem niet mee en hij voelde minachting voor de o zo superieure Kosmieten die zich zoiets essentieels als tijd lieten voorschrijven door de grillen van planetaire bewegingen. Hij zei: 'Maak toch maar contact.'

Toen het vliegtuig landde waren er robots om hem af te halen en zodra Baley de open lucht weer instapte stond hij te trillen op zijn benen. Tegen de dichtstbijzijnde robot mompelde hij: 'Geef me een arm, jongen.' Met een benepen glimlachje stond de socioloog achterin een hal op hem te wachten. 'Goedemiddag, meneer Baley.' Buiten adem knikte Baley hem toe. 'Goedenavond, meneer, Zou u de ramen misschien willen afschermen?' De socioloog zei: 'Dat is al gebeurd. Ik weet wel iets van het leven op Aarde af. Wilt u me volgen?' Zonder robotische hulp, en op een grote afstand, volgde Baley hem door een netwerk van gangen. Toen hij eindelijk in een grote kamer zat was hij blij dat hij kon uitrusten. De kamermuren waren voorzien van ondiepe, gebogen nissen. Roze en gouden beeldhouwwerk stond in alle nissen abstracte figuren die het oog streelden zonder meteen een duidelijke betekenis te hebben. Een grote, doosachtige toestand waar witte cilindervormige dingen aanhingen, met ontelbare pedalen, zou wel eens een muziekinstrument kunnen zijn. Baley keek naar de socioloog die voor hem stond. De Kosmiet zag er precies zo uit als toen Baley hem eerder die dag bekeken had. Hij was lang en slank en zijn haar was sneeuwwit. Zijn gezicht was opmerkelijk wigvormig, met een forse neus, en diepliggende, levendige ogen. Hij heette Anselmo Quemot.

Ze keken elkaar aan tot Baley erop durfde te rekenen dat zijn stem weer redelijk normaal zou klinken. En toen had zijn eerste opmerking niets te maken met het onderzoek. Het was er eigenlijk uit voor hij er erg in had. Hij zei: 'Mag ik wat drinken?'

'Wat drinken?' De stem van de socioloog was een tikje te hoog om helemaal prettig te zijn. Hij zei: 'Wilt u water?' 'Ik zou liever iets alcoholisch hebben.'

De socioloog begon heel moeilijk te kijken, alsof hij niet op de hoogte was van de verplichtingen die het gastheerschap met zich meebracht.

En dat, dacht Baley, was letterlijk ook zo. In een wereld waar alleen maar gekeken werd was van samen eten en drinken geen sprake.

Een robot bracht hem een emaille kopje. De drank was lichtroze gekleurd. Baley rook er behoedzaam aan en proefde nog behoedzamer. Het teugje verdampte warm in zijn mond en stuurde een prettig bericht langs zijn slokdarm. De volgende slok had iets meer om het lijf. Quemot zei: 'Als u meer wilt...'

'Nee, dank u, op het ogenblik niet. Het is vriendelijk van u, meneer, mij te willen ontvangen.' Quemot probeerde te glimlachten en dat mislukte nogal opvallend. 'Het is lang geleden dat ik zoiets gedaan heb, ja.' Hij wrong zich bijna in allerlei bochten toen hij sprak. Baley zei: 'Ik geloof dat het u nogal moeilijk valt.' 'Nogal, ja.' Quemot draaide zich abrupt om en trok zich terug in een stoel aan het andere eind van de kamer. Hij draaide de stoel zo dat hij meer niet dan wel naar Baley hoefde te kijken en ging zitten. Hij vouwde zijn gehandschoende handen en zijn neusvleugels leken te trillen. Baley dronk de kop leeg en voelde hoe zijn ledematen warm werden en hoe zelfs iets van zijn zelfvertrouwen terugkeerde.

Hij zei: 'Wat betekent het precies om mij hier te hebben, dr. Quemot?'

De socioloog mopperde: 'Dat is een ongewoon persoonlijke vraag.'

'Dat weet ik. Maar ik geloof dat ik bij het kijken al heb uitgelegd dat ik met een moordzaak bezig ben en dat ik veel te vragen heb, en soms heel persoonlijk.'

'Ik zal u helpen als ik dat kan,' zei Quemot. 'Ik hoop dat de vragen fatsoenlijk zullen zijn.' Hij bleef de andere kant op kijken terwijl hij praatte. Als zijn ogen die van Baley ontmoetten keken ze meteen weer weg.

Baley zei: 'Ik vraag niet alleen uit nieuwsgierigheid hoe u zich voelt. Dit is van belang voor het onderzoek.' 'Ik zie dat niet in.'

'Ik moet zoveel mogelijk over deze wereld te weten komen. Ik moet kunnen begrijpen hoe Solariers zich in gewone situaties voelen. Begrijpt u dat?'

Quemot keek nu helemaal niet naar Baley. Langzaam zei hij: 'Tien jaar geleden is mijn vrouw overleden. Het viel me nooit makkelijk haar te zien, maar natuurlijk is het iets wat je in de loop van de tijd leert verdragen en zij was niet van het opdringerige soort. Er is mij geen nieuwe vrouw toegewezen omdat ik de leeftijd van... van...' -- hij keek naar Baley alsof hij hem vroeg de zin af te willen maken, en toen Baley dat niet deed, ging hij zachter verder - 'het vaderschap. Zonder zelfs een vrouw ben ik het verschijnsel van zien totaal ontwend.'

'Maar hoe voelt u zich erbij?' drong Baley aan. 'Bent u in paniek?'

Hij dacht aan zichzelf in het vliegtuig.

'Nee. Niet in paniek.' Quemot draaide zijn hoofd zo dat hij een glimp van Baley op kon vangen om bijna onmiddellijk weer voor zich te kijken.

'Ik zal oprecht met u zijn, meneer Baley. Ik geloof dat ik u kan ruiken.'

Baley leunde automatisch achterover in zijn stoel, zich pijnlijk van zichzelf bewust. 'Mij ruiken?'

'Helemaal denkbeeldig, natuurlijk,' zei Quemot. 'Ik kan niet zeggen of u een geur hebt, of hoe sterk die is, maar zelfs als u een sterke geur had, zouden mijn neusfilters die wel buiten houden. En toch, de verbeelding...' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik begrijp het.'

'Het is nog erger. Neemt u me niet kwalijk, meneer Baley, maar in de lijfelijke aanwezigheid van een menselijk wezen heb ik sterk het gevoel dat iets slijmerigs op het punt staat mij aan te raken. Ik blijf ineenkrimpen. Het is hoogst onaangenaam.'

Peinzend wreef Baley zich over zijn oor en hij probeerde zijn ergernis te onderdrukken. Tenslotte reageerde de ander neurotisch op een heel gewone situatie.

Hij zei: 'Als dat allemaal zo is, verbaast het mij dat u er zo grif in toestemde mij te zien. U wist ongetwijfeld dat u dan iets onaangenaams te wachten stond.'

'Dat wist ik. Maar, weet u, ik was nieuwsgierig. U bent van de Aarde.'

Baley dacht schamper dat dat nog een argument tegen het zien had moeten zijn, maar hij zei alleen maar: 'Wat maakt dat uit?'

Een zenuwachtig soort enthousiasme begon in Quemots stem mee te klinken. 'Dat kan ik niet zo een twee drie uitleggen. Zelfs niet aan mezelf, eigenlijk. Maar ik heb nu tien jaar sociologie gedaan. Echt eraan gewerkt. Ik heb totaal nieuwe en opzienbarende proposities ontwikkeld die toch in de grond waar zijn. Een van die proposities heeft mijn buitengewone interesse in de Aarde en de Aardebewoners gewekt. Ziet u, als u de maatschappij en de levensstijl op Solarie zorgvuldig onder de loep zou nemen zou het u duidelijk worden dat voor die maatschappij en die levensstijl die van de Aarde zelf model hebben gestaan.'

10 Doopceel van een cultuur