1 Vragen voor een staatssecretaris

Koppig probeerde Elijah Baley zijn paniek de baas te blijven. Al twee weken had die aan hem gevreten. Langer nog. Zij had aan hem gevreten sinds ze hem naar Washington hadden laten komen om hem daar rustig te vertellen dat hij werd overgeplaatst.

De oproep van Washington was op zich al verontrustend genoeg geweest. Bijzonderheden werden niet gegeven, het was een bevel zonder meer; en dat maakte het er niet prettiger op. Er waren reisbiljetten bijgevoegd voor een vliegtocht en ook dat maakte het niet prettiger. Voor een deel was het het gevoel dat het om iets dringends ging, opgewekt door elke opdracht tot het maken van een vliegreis. Voor een deel was het de gedachte aan het vliegtuig zonder meer. Toch was dat nog maar het begin van het onbehagen en, tot nu toe, niet moeilijk te onderdrukken. Tenslotte had Lije Baley al vier keer gevlogen. Eenmaal was hij zelfs het continent overgestoken. Reizen per vliegtuig mocht dan nooit een pretje zijn, een complete stap in het onbekende zou het niet worden.

En bovendien was je van New York naar Washington maar een uur onderweg. Het vertrek zou van de Tweede New York startbaan plaats vinden, die, zoals alle officiele startbanen, behoorlijk afgeschermd was met een sluis naar de onbeschermde atmosfeer, die niet eerder gepasseerd wordt dan wanneer het toestel op volle snelheid is gekomen. Hij zou op de Vijfde Washington startbaan aankomen, die precies zo afgeschermd was.

Er zouden ook, zoals Baley goed wist, geen ramen in het vliegtuig zijn. De verlichting zou goed zijn, het eten behoorlijk en aan het nodige comfort zou het niet ontbreken. De radiografisch gestuurde vlucht zou soepel verlopen; was het vliegtuig eenmaal in de lucht, dan zou je nauwelijks het gevoel krijgen dat je in beweging was.

Dit alles prentte hij zichzelf in; en Jessie, zijn vrouw, die nooit had gevlogen en dit soort zaken met afschuw benaderde.

Zij zei: 'Maar ik vind het niet prettig dat je een vliegtuig neemt, Lije. Het is tegennatuurlijk. Waarom kun je de Snelweg niet nemen?'

'Omdat me dat tien uur zou kosten' - de harde lijnen van Baley's gezicht verstrakten - 'en omdat ik deel uitmaak van de Stedelijke Politie en de orders van mijn meerderen moet gehoorzamen. Tenminste, als ik mijn C-6 rang wil houden.' En daar viel weinig tegen in te brengen.

Baley nam het vliegtuig en hield zijn ogen strak gericht op de nieuws-strip die zich soepel en zonder ophouden ontrolde voor de op ooghoogte aangebrachte ontvanger. De Stad was trots op die service: nieuws, attracties, cursiefjes, leerzame stukjes, zo nu en dan wat verhalen. Men zei dat. de strips nog wel eens op film zouden worden gezet omdat het bedekken van de ogen met een viewer een nog doelmatiger manier was om de passagier af te leiden van zijn omgeving. Baley hield zijn ogen niet alleen vanwege de afleiding op de strip gevestigd, maar ook omdat dat van goede manieren getuigde. Er zaten nog vijf passagiers in het vliegtuig (dat kon hem gewoon niet ontgaan) en elk van hen mocht zo bang zijn als hij maar wilde, zonder dat dat iemand aanging-

Baley zou zelf ook zeker gebelgd zijn als iemand anders nadrukkelijk notitie zou nemen van zijn eigen onbehagen. Hij wenste geen vreemde ogen op het wit van zijn knokkels waar zijn handen de leuningen vastgrepen, of op de vochtige plekken die zij zouden achterlaten als hij ze wegnam. Tegen zich zelf zei hij: Ik ben ingesloten. Dit vliegtuig is gewoon een kleine Stad.

Maar hij kon zich zelf niet voor de gek houden. Links van hem zat een duim staal; met zijn elleboog kon hij het voelen. Daarachter, niets...

Nou ja, lucht! Maar dat was niets, laten we wel wezen. Duizenden kilometers naar de ene kant. Duizenden naar de andere kant. Een, misschien twee kilometer recht onder hem.

Hij zou bijna willen dat hij recht naar beneden kon kijken, een glimp op kon vangen van de daken van de begraven Steden waar ze overheen vlogen: New York, Philadelphia, Baltimore, Washington. Hij haalde zich de golvende, langgerekte complexen van koepels voor de geest, die hij nooit gezien had maar waarvan hij wist dat ze er waren. En

daaronder, twee kilometer in de diepte en tientallen kilometers in alle richtingen, zouden de Steden zijn. De eindeloze, krioelende gangen van de Steden, dacht hij, vol mensen; flatgebouwen, gemeenschapskeukens, fabrieken, Snelwegen; comfortabel en warm, tekenen van menselijke bedrijvigheid. Zijn handen trilden en hij dwong zijn ogen naar de papierstrook om wat te lezen.

Het was een kort verhaal over een expeditie naar de Melkweg en ^ het was heel duidelijk dat een Aardebewoner de held was.

Baley mompelde geergerd en hield toen zijn adem in, onthutst dat hij zo lomp was een geluid te maken. Toch was het volkomen belachelijk. Het was enorm kinderachtig, dit doen alsof Aardebewoners de ruimte in zouden kunnen trekken. Melkweg-expedities! De Melkweg was gesloten voor Aardebewoners. De Kosmieten -- hun voorvaderen waren Aardebewoners, van eeuwen geleden - hadden zich het gebied toegeeigend. Die voorvaderen waren het eerst op de Buitenwerelden geland, hadden het er prettig gevonden, en hun nakomelingen hadden de immigratie drastisch beperkt. Zij hadden de Aarde ingesloten en daarmee hun Aardse verwanten. En de Stedelijke beschaving had op aarde de zaak voltooid door de Aardebewoners in de Steden op te sluiten, omringd door een muur van angst voor de onbebouwde ruimten die hen scheidden van de met robots bezette landbouw- en mijngebieden op hun eigen planeet; zelfs daarvan.

Bitter dacht Baley: Jehoshaphat! Als het ons niet bevalt, laten we er dan wat aan doen. Maar laten we geen tijd verspillen met sprookjes.

Maar er was niets aan te doen, en dat wist hij. Toen landde het vliegtuig. Zijn medepassagiers en hij kwamen uit het toestel te voorschijn en verspreidden zich, zonder naar elkaar te kijken.

Baley keek op zijn horloge en zag dat hij nog tijd had om zich op te frissen voor hij de Snelweg naar het Ministerie van Justitie moest nemen. Het geluid en het geraas van het leven, de geweldige gewelfde ruimte van het vliegveld met Stadsgangen op ontelbare niveaus, alles wat hij verder zag en hoorde, het gaf hem het gevoel veilig en warm ingesloten te zijn door de ingewanden en de baarmoeder van de Stad. Zij waste hem schoon van zijn angst en hij had alleen nog maar een douche nodig om het af te maken.

Hij had een pas voor doorgaande reizigers nodig om de gemeenschappelijke badruimte te mogen gebruiken, maar hij hoefde alleen zijn reisorder maar te laten zien of alle moeilijkheden werden uit de weg geruimd. Er was alleen de formaliteit van het stempel met prive-cel voorrechten (en zorgvuldig aangegeven datum om misbruik te voorkomen) en een smal strookje met aanwijzingen om de toegewezen plaats te bereiken.

Baley was dankbaar voor het gevoel van de strips onder zijn voeten. Het was met iets dat een gevoel van weelde benaderde dat hij zijn snelheid voelde toenemen toen hij naar binnen bewoog van strip naar bewegende strip, naar de voortsnellende Snelweg. Hij wipte aan boord en nam een plaats waar zijn rang hem recht op gaf. Het was geen spitsuur; er waren nog plaatsen vrij. Ook de badkamer was, toen hij er kwam, niet overmatig druk. De cel die hem was toegewezen was behoorlijk op orde, met een wasserette die goed werkte.

Met zijn goed bestede waterrantsoen en zijn opgefriste kleren voelde hij zich klaar om met het Ministerie van Justitie in de clinch te gaan. Hij voelde zich, ironisch genoeg, zelfs opgewekt.

Staatssecretaris Albert Minnim was een kleine, gedrongen man, met een gezonde huidskleur en grijzend haar en iets molligs dat zijn hoekige postuur verzachtte en ronder maakte. Er ging iets zindelijks van hem uit en de zwakke geur van een versterkend middel. Alles getuigde van de goede dingen des levens die de royale rantsoenen van hooggeplaatste in regeringsdienst met zich meebrachten.

In vergelijking daarmee voelde Baley zich goor en broodmager. Hij was zich bewust van zijn eigen grote handen, zijn diepliggende ogen en hij voelde zich helemaal onbehouwen.

Hartelijk zei Minnim: 'Ga zitten, Baley. Rook je?' 'Alleen pijp, meneer,' zei Baley.

Hij haalde hem tegelijk voor de dag en Minnim duwde de sigaar die hij al half tevoorschijn had gehaald weer terug. Baley had meteen spijt. Een sigaar was beter dan niets en hij zou het geschenk op prijs hebben gesteld. Zelfs het grotere tabaksrantsoen dat zijn recente bevordering van C-5 naar C-6 met zich mee had gebracht was nu niet direct genoeg voor een onbeperkt aantal pijpjes.

'Steek gerust op, als je wilt,' zei Minnim, die met een soort vaderlijk geduld wachtte terwijl Baley zorgvuldig een hoeveelheid tabak afmat en in zijn pijp stopte. Met zijn ogen op de pijp gericht zei Baley: 'Er is mij niet gezegd waarom ik naar Washington moest komen, meneer,' 'Dat weet ik,' zei Minnim. Hij glimlachte. 'Ik kan je dat meteen wel vertellen. Je wordt tijdelijk overgeplaatst.' 'Buiten New York?' 'Een heel eind.'

Baley trok zijn wenkbrauwen op en keek peinzend voor zich uit.

'Hoe tijdelijk, meneer?' 'Dat weet ik niet precies.'

Baley besefte de voor- en nadelen van overplaatsing. Als tijdelijk inwoner van een andere Stad zou hij waarschijnlijk een beter leven hebben dan dat waar zijn officiele rang hem recht op gaf. Aan de andere kant zou het hoogst onwaarschijnlijk zijn, dat zijn vrouw Jessie en hun zoon, Bentley, mee zouden mogen. Zeker, ginds in New York zou goed voor ze gezorgd worden, maar Baley was huiselijk van aard en de gedachte aan een scheiding stemde hem niet opgewekt. Ook betekende een overplaatsing een bepaalde taak, wat zo gek niet was, en een verantwoordelijkheid die een individuele rechercheur gewoonlijk niet te dragen kreeg, wat minder aangenaam zou kunnen zijn. Nog niet zoveel maanden terug had Baley de verantwoordelijkheid voor een onderzoek naar een moord op een Kosmiet overleefd. Het vooruitzicht op nog zo'n zaakje, of iets wat er op leek, maakte hem niet bepaald enthousiast.

Hij zei: 'Zou u me willen vertellen waar ik heen moet? Het doel van de overplaatsing? Waar gaat het allemaal om?' Hij probeerde het 'hele eind' van de Staatssecretaris te schatten en sloot weddenschapjes met zich zelf af over zijn nieuwe operatiebasis. Het 'Een heel eind' had nogal nadrukkelijk geklonken en Baley dacht: Calcutta? Sydney? Toen zag hij dat Minnim tenslotte toch maar een sigaar pakte en die zorgvuldig opstak.

Baley dacht: Jehoshaphat! Het kost hem moeite om het me te vertellen. Hij wil het niet zeggen.

Minnim nam zijn sigaar uit zijn mond. Hij keek naar de rook en zei: 'Het Ministerie van Justitie plaatst je tijdelijk over naar Solarie.' Een ogenblik zocht Baley naar een denkbeeldige plaatsbepaling: Solarie, Azie; Solarie, Australie...? Toen stond hij op van zijn stoel en zei benauwd: 'U bedoelt, een van de Bui ten werelden?' Minnim ontweek Baley's ogen. 'Precies!' Baley zei: 'Maar dat is onmogelijk. Op een Buitenwereld zouden ze geen enkele Aardbewoner toelaten.' 'Dat kan veranderen met de omstandigheden, rechercheur Baley. Er is een moord gepleegd op Solarie.' Baley's lippen krulden zich automatisch tot een soort glimlach. 'Valt dat niet even buiten onze jurisdictie?' 'Zij hebben om hulp gevraagd.'

'Van ons? Van de Aarde?' Baley werd heen en weer geslingerd tussen verbijstering en ongeloof. Dat een Buitenwereld tegenover de Aarde een andere houding innam dan die van minachting voor de versmade moederplaneet of van, op zijn gunstigst, een patroniserende welwillendheid, was onvoorstelbaar. Om hulp vragen? 'Van de Aarde?' herhaalde hij.

'Ongebruikelijk,' gaf Minnim toe, 'maar nu is het gebeurd. Zij willen dat een Aardse detective aan de zaak gezet wordt. Er is op de hoogste niveaus via diplomatieke kanalen overleg over gepleegd.'

Baley ging weer zitten. 'Waarom ik? Ik ben geen jonge man. Ik ben drieenveertig. Ik heb een vrouw en een kind. Ik kan niet van de Aarde weg.'

'Dat hebben wij niet uitgemaakt, rechercheur. Er is nadrukkelijk om u gevraagd.' 'Om mij?'

'Rechercheur Elijah Baley, C-6, van de New Yorkse politie. Ze wisten wat ze wilden. Het zal u duidelijk zijn waarom.' Koppig zei Baley: 'Ik ben niet geschikt.'

'Zij vinden van wel. De manier waarop u die moordzaak met die Kosmiet hebt behandeld is ze kennelijk niet ontgaan.'

'Of ze een juiste indruk hebben gekregen is de vraag. Het heeft er vast beter uitgezien dan het eigenlijk was.' Minnim haalde zijn schouders op. 'Hoe dan ook, ze hebben om u gevraagd en wij hebben er in toegestemd om u te sturen. U wordt overgeplaatst. Alle papieren zijn al in orde gemaakt en u moet gaan. Tijdens uw afwezigheid zal er op C-7 niveau voor uw vrouw en kind worden gezorgd, want dat zal uw tijdelijke rang zijn voor de duur van deze opdracht.' Hij laste een veelbetekende stilte in. 'Als u uw taak

naar genoegen uitvoert zou dat voorgoed uw rang kunnen blijven.'

liet ging Baley allemaal te vlug. Hier kon niets van inkomen. Hij kon niet van de Aarde weg. Zagen ze dat dan niet?

Hij hoorde zichzelf vragen, met een vlakke stem die hem gekunsteld in de oren klonk: 'Wat voor moord? Wat waren de omstandigheden? Waarom kunnen ze het zelf niet opknappen?'

Met zijn goed verzorgde handen verplaatste Minnim wat dingetjes op zijn bureau. Hij schudde zijn hoofd. 'Ik weet niets over de moord. Ik ken de omstandigheden niet.' 'Maar wie dan wel, meneer? U verwacht toch niet dat ik daar zo maar op de bonnefooi heen ga?' En weer die wanhopige innerlijke stem: Maar ik kan niet weg van de Aarde. 'Niemand weet er iets van. Niemand op Aarde. De Solariers hebben het ons niet verteld. Dat zal uw taak zijn; uitzoeken wat er zo belangrijk aan die moord is dat zij een Aardebewoner willen hebben om hem op te lossen. Of, tenminste, dat zal een deel van uw taak zijn.' Baley was wanhopig genoeg om te zeggen: 'Maar als ik nu eens weiger?' Natuurlijk kende hij het antwoord. Hij wist precies wat declassificatie voor hem zou betekenen en, meer nog, voor zijn gezin. Minnim zei niets over declassificatie. Hij zei zacht: 'U kunt niet weigeren, rechercheur. Er ligt werk op u te wachten.' 'Voor Solarie? Laat ze toch opvliegen.'

'Voor ons, Baley. Voor ons.' Minnim zweeg. Toen ging hij verder: 'U weet in welke positie de Aarde verkeert ten opzichte van de Kosmieten. Daar hoef ik niet over uit te weiden,'

Baley kende de situatie, zoals ieder mens op Aarde. De vijftig Buitenwerelden, met samen een veel kleiner inwonertal dan de Aarde alleen, hadden niettemin een militair potentieel dat misschien wel honderd keer zo groot was. Met hun onderbevolkte werelden die gebaseerd waren op een positronische roboteconomie was hun energieproductie per hoofd duizenden malen groter dan die van de Aarde. En het was de hoeveelheid energie die elk afzonderlijk mens kon produceren waar de militaire macht van afhing, de levensstandaard, het geluk, en de hele rest.

Minnim zei: 'Een van de factoren die er toe bijdragen om ons in die positie te houden is onwetendheid. Doodgewoon.

Onwetendheid. De Kosmieten weten alles van ons af. Ze zenden genoeg missies naar de Aarde, Joost mag weten hoeveel. Wij weten over hen alleen wat ze ons zelf vertellen. Geen enkele Aardbewoner heeft ooit ook maar een voet op een Buitenwereld gezet. Maar u zult dat gaan doen.' Baley begon: 'Ik kan niet...'

Maar Minnim herhaalde: 'U zult. Uw positie zal uniek zijn. U zult op hun verzoek op Solarie zijn en een karwei opknappen dat zij u zullen opdragen. Als u terugkeert zult u over informatie beschikken die de Aarde van pas kan komen.'

Met sombere ogen keek Baley de Staatssecretaris aan. 'U bedoelt dat ik voor de Aarde moet spioneren.' 'Geen sprake van. U hoeft niets te doen wat ze niet van u vragen. U moet gewoon uw ogen en oren openhouden. Neem alles goed in u op! Als u terugkomt zullen er op Aarde specialisten klaar staan om uw waarnemingen te analyseren en te interpreteren.'

Baley zei: 'Ik neem aan dat er een crisis is, meneer.' 'Hoe komt u daar zo bij?'

'Het is riskant om een Aardbewoner naar een Buitenwereld te sturen. De Kosmieten haten ons. Met de beste wil van de wereld en zelfs al ben ik daar op hun verzoek, dan nog zou ik een intermundiaal incident kunnen veroorzaken. De Aardse Regering zou er gemakkelijk onder uit kunnen komen om mij te sturen als ze dat wilden. Ze zouden kunnen zeggen dat ik ziek was. De Kosmieten hebben een pathologische angst voor ziekte. Ze zouden me voor geen goud willen hebben als ze dachten dat ik ziek was.' 'Wilt u suggereren,' zei Minnim, 'dat we dat foefje proberen?'

'Nee. Als de regering geen enkel ander motief had om mij te sturen zouden ze daar zonder mijn hulp zelf wel opgekomen zijn, of op iets beters. Dus blijkt dat het draait om dat spioneren. En als dat zo is, dan moet er meer achter zitten dan een gewoon-ogen-en-oren-openhouden om het risico te rechtvaardigen.'

Half en half verwachtte Baley een uitbarsting, die hem niet eens onwelkom was om de geladen atmosfeer wat te zuiveren, maar Minnim glimlachte alleen maar koeltjes en zei: 'Het komt me voor dat u bijzaken van hoofdzaken weet te scheiden. Trouwens, ik had niet anders verwacht.' De Staatssecretaris boog zich over zijn bureau naar Baley.

'Ik ga u iets vertellen waar u met niemand over mag spreken, zelfs niet met andere regeringsfunctionarissen. Onze sociologen zijn ten opzichte van de huidige situatie in het heelal tot bepaalde conclusies gekomen. Vijftig Buitenwerelden, onderbevolkt, gerobotiseerd, machtig, met gezonde mensen die een hoge leeftijd bereiken. Daarnaast wij, op elkaar gepakt, technologisch onderontwikkeld, met een korte gemiddelde levensduur, door hen gedomineerd. Dat is onevenwichtig.'

'Dat geldt op den duur voor alles.'

'Hier is het evenwicht ook op korte termijn zoek. We hebben nog hooguit honderd jaar. Onze tijd zal het nog wel uitduren, zeker, maar we hebben kinderen. Tenslotte zullen we zo'n groot gevaar zijn geworden voor de Buitenwerelden dat ze ons moeten liquideren. We zijn met ons acht miljarden op Aarde en allemaal haten we de Ruimtenaren.' Baley zei: 'De Kosmieten houden ons uit de Melkweg, beheersen onze handel op zo'n manier dat zij de winst opstrijken, vertellen onze regering wat er gedaan moet worden en behandelen ons met minachting. Wat willen ze dan? Dankbaarheid?'

'Precies, en toch ligt het patroon vast. Opstand, onderdrukking, opstand, onderdrukking - en binnen een eeuw zal de Aarde als bewoonde wereld van de kaart zijn geveegd. Dat zeggen de sociologen.'

Baley bewoog zich ongemakkelijk. Aan sociologen en hun computers twijfelde je niet. 'Maar als dat zo is, wat verwacht u dan dat ik daartegen uitricht?'

'Bezorg ons inlichtingen. Het zwakke punt in de sociologische voorspelling is het ontbreken van gegevens over de Kosmieten. We moeten veronderstellingen maken op basis van de paar Kosmieten die ze hierheen sturen. We moeten afgaan op wat zij ons uit zichzelf willen vertellen; bijgevolg kennen we alleen maar hun sterke zijden en verder niets. Verdomme, zij hebben hun robots en hun kleine aantallen en hun lange levens. Maar hebben ze ook zwakheden? Is er een factor of zijn er factoren die, als we ze kenden, de sociologische onvermijdelijkheid van vernietiging zouden veranderen; iets waar. we ons gedrag op zouden kunnen afstemmen om de kansen voor de Aarde te laten stijgen.' 'Zou u niet liever een socioloog sturen, meneer?' Minnim schudde zijn hoofd. 'Als we konden sturen wie we maar wilden, hadden we tien jaar geleden al iemand gestuurd toen dit voor het eerst werd vastgesteld. Dit is ons eerste excuus om iemand te sturen en ze vragen om een detective en dat komt ons goed uit. Een detective is ook een socioloog; een telraamsocioloog van de praktijk, anders zou hij geen goede detective zijn. Uw staat van dienst bewijst dat u een goede bent.'

'Dank u, meneer,' zei Baley automatisch. 'En als ik in moeilijkheden kom?'

Minnim haalde zijn schouders op. 'Dat is het risico van politiewerk.' Hij veegde het onderwerp met een handgebaar van tafel en voegde eraan toe: 'Hoe dan ook, u moet gaan. Uw vertrektijd is vastgesteld. Het schip waarmee u zult reizen staat al te wachten.'

Baley verstijfde. 'Wachten? Wanneer ga ik weg?' 'Over twee dagen.'

'Ik moet terug naar New York. Mijn vrouw...' 'Wij zullen uw vrouw opzoeken. Zij mag niet weten waar het bij deze opdracht om gaat, begrijpt u. Er zal haar verteld worden dat zij voorlopig niets van u zal horen.' 'Maar dat is onmenselijk. Ik moet haar spreken. Misschien zie ik haar wel nooit meer.'

Minnim zei: 'Wat ik nu ga zeggen klinkt misschien nog onmenselijker, maar er gaat immers geen dag voorbij waarop u niet tegen u zelf kunt zeggen dat zij u misschien wel nooit meer zal zien als u erop uittrekt om uw plicht te doen? Rechercheur Baley, we moeten allemaal onze plicht doen.'

Baley's pijp was al een kwartier uit. Hij had het niet gemerkt.

Er was niemand die hem nog meer kon vertellen. Niemand wist iets over de moord. Hij werd alleen maar door ambtenaar na ambtenaar opgejaagd naar het moment waarop hij aan de voet van een ruimteschip stond, zonder het zelf nog helemaal te geloven.

Het zag eruit als een geweldig op de hemel gericht kanon, en Baley huiverde onwennig in de rauwe, open lucht. De nacht (waarvoor Baley dankbaar was) sloot hem in als met pikzwarte muren die boven hem tot een zwart dak samenvloeiden. De lucht was bewolkt en een heldere ster die door een scheur in het wolkendek straalde maakte hem aan het schrikken, hoewel hij wel eens in een Planetarium was geweest. Een vonkje; ver, ver weg. Hij keek er nieuwsgierig

naar, bijna zonder angst. Het leek niet eens zo ver, van weinig belang, en toch cirkelden rond dit soort dingen planeten waarvan de bewoners de heersers waren over de Melkweg. De zon was net zoiets, dacht hij, alleen veel dichterbij en zij scheen nu op de andere kant van de Aarde. Opeens stelde hij zich de Aarde voor als een stenen bal met een film van vocht en gas, aan alle zijden blootgesteld aan de leegte, met haar Steden net even ingegraven in de buitenste korst, hachelijk vastgeklemd tussen rots en lucht. Hij kreeg er de kriebels van!

Het schip was, natuurlijk, een Kosmitisch toestel. Het interstellair verkeer was helemaal in handen van Kosmieten. Hij was nu alleen, net buiten de rand van de Stad. Hij was gebaad en geschrobd en ontsmet tot hij, naar Kosmitische maatstaven, veilig genoeg was om aan boord te mogen. En dan nog stuurden ze alleen maar een robot om hem af te halen omdat hij nog honderd soorten ziektekiemen uit de broeierige Stad bij zich droeg, kiemen waar hij zelf weerstand tegen had, maar die eugenetische kasplantjes van Kosmieten niet.

De robot tekende zich vaag af tegen de nacht, met ogen die een dofrode gloed hadden. 'Rechercheur Elijah Baley?'

'Inderdaad,' zei Baley scherp, zijn nekhaar een beetje overeind. Hij was voldoende Aardebewoner om nijdig te worden als hij een robot mensenwerk zag doen. Goed, hij had samengewerkt met R. Daneel Olivaw in de zaak van de moord op de Kosmiet, maar dat was iets anders geweest. Daneel was...

'Wilt u mij volgen?' zei de robot en wit licht markeerde een pad naar het schip.

Baley volgde hem. Hij ging de ladder op, het schip in, door gangen heen en een kamer binnen.

De robot zei: 'Dit is uw kamer, rechercheur Baley. U wordt verzocht voor de duur van de reis hier te blijven.' Baley dacht: Goed, sluit me maar op. Hou me maar veilig apart. Geisoleerd.

De gangen waar hij doorheen liep, waren leeg geweest. Ze werden nu waarschijnlijk door robots gedesinfecteerd. De robot die voor hem stond zou door een ontsmettend bad stappen als hij hem verliet.

De robot zei: 'Er is een watervoorraad en sanitair. Voor eten zal gezorgd worden. Er is wat te kijken. De patrijspoorten worden met dit paneel bediend. Ze zijn nu gesloten

maar als u de ruimte wilt zien...'

Een tikje opgewonden zei Baley: 'Al goed, jongen. Laat ze maar dicht.'

Hij sprak hem met 'jongen' aan zoals alle Aardebewoners dat bij robots deden, maar de robot toonde geen negatieve reactie. Hij was daar natuurlijk niet toe in staat. Zijn reacties werden beperkt en beheerst door de Wetten der Robotiek.

De robot boog zijn grote metalen lijf in een nabootsing van een eerbiedige buiging en ging weg.

Baley was alleen in zijn kamer en kon de zaak eens gaan opnemen. Het was beter dan het vliegtuig, dat wel. Hij had de beide uiteinden van het vliegtuig kunnen zien. Hij had de grenzen kunnen zien. Het ruimteschip was groot. Het had gangen, etages, kamers. Het was een kleine Stad op zich. Baley kon bijna vrijuit ademhalen. Toen flitsten er lichten aan en over de intercom klonk de metalige stem van een robot die hem bepaalde instructies gaf om zich te beschermen tegen de mogelijke gevolgen van de versnelling.

Er was de achterwaartse druk tegen singelband en een meegevend hydraulisch systeem, het verre gerommel van de zware straalbuizen die door de protonen van de microreactor tot een woedend gegrom werden aangewakkerd. Er was het gesis van het door de atmosfeer scheuren, dat dunner en hoger werd en na een uur langzaam verstomde. Ze waren in de ruimte.

Het was alsof alle gevoel was afgestompt, alsof niets echt was. Hij prentte zich zelf in dat hij elke seconde tienduizenden kilometers verder van de Stad af was, van Jessie, maar het drong niet werkelijk tot hem door.

Op de tweede dag (de derde? - alleen door het tijdsverloop tussen de maaltijden en het wakker worden en slapen gaan was dat na te gaan) had hij een moment het vreemde gevoel dat hij binnenste buiten werd gekeerd. Het duurde een ogenblik en Baley wist dat het een Sprong was, die vreemde, onbegrijpelijke, bijna mystieke overgang door de hyperruimte die een schip en alles erop en eraan van het ene punt in de ruimte naar het andere bracht, lichtjaren verder. Weer verstreek wat tijd en weer was er een Sprong, weer wat tijd, nog een Sprong.

Baley zei tegen zich zelf dat hij lichtjaren ver weg was,

tientallen lichtjaren, honderden, duizenden.

Hij wist niet hoeveel. Niemand op Aarde wist ook maar

waar Solarie in de ruimte lag. Daar durfde hij wel wat om

te verwedden. Ze wisten niets, niemand.

Hij voelde zich verschrikkelijk alleen.

Hij voelde hoe de snelheid verminderde en de robot kwam binnen. Zijn sombere, rode ogen namen de kleinste onderdelen van Baley's riementuig in zich op. Handig draaide hij een vleugelmoer wat aan; snel controleerde hij alle onderdelen van het hydraulisch systeem.

Hij zei: 'Over drie uur landen we. U blijft, als u daar geen bezwaar tegen hebt, in deze kamer. Er zal iemand zijn om u af te halen en u naar de plaats te brengen waar u logeert.' 'Wacht even,' zei Baley gespannen. Vastgesnoerd als hij was, voelde hij zich hulpeloos. 'Op welke tijd van de dag komen we aan?'

Onmiddellijk zei de robot: 'Volgens de Standaard Melkweg Tijd zal het...'

'Plaatselijke tijd, jongen. Plaatselijke tijd! Jehoshaphat!' Effen vervolgde de robot: 'De dag op Solarie is achtentwintig komma vijfendertig Standaarduren lang. Het Solarische uur is onderverdeeld in tien decaden, die elk weer in honderd centaden zijn onderverdeeld. Volgens het vliegplan zullen we landen op een luchthaven waarop de dag in de twintigste centennium van het vijfde decennium zal zijn.' Baley haatte die robot. Hij haatte hem om de botheid van zijn onbegrip; om de manier waarop hij hem dwong de vraag zonder omwegen te stellen en zo zijn zwakheid bloot te geven.

Hij moest wel. Mat zei hij: 'Zal het dag zijn?' En na die hele toestand antwoordde de robot: 'Ja, meneer,' en ging weg.

Het zou dag zijn! Hij zou uit moeten stappen op het onbeschermde oppervlak van een planeet bij daglicht. Hij wist niet hoe dat zijn zou. Vanaf bepaalde punten in de Stad had hij wel eens een glimp opgevangen van het planetaire oppervlak; hij had er zelfs wel eens een ogenblik op gestaan. Maar altijd was hij door muren omringd geweest en was er een muur tenminste binnen handbereik geweest. De veiligheid was altijd vlakbij geweest. Waar zou de veiligheid nu zijn? Zelfs de onechte muren van

het duister zouden ontbreken.

En omdat hij zich niet zwak wilde tonen in de ogen van de Kosmieten -- verdomd als hij dat zou doen -- perste hij zijn lichaam stijf tegen de banden die hem veilig vasthielden tegen de krachten van de snelheidsvermindering, sloot hij zijn ogen, vocht koppig tegen de paniek.

2 Weerzien met een vriend

Baley was zijn gevecht aan het verliezen. Redelijk zijn alleen was niet voldoende.

Keer op keer zei Baley tegen zichzelf: Er zijn mensen die hun hele leven in de open lucht doorbrengen. De Kosmieten doen het nu. Onze voorouders op Aarde deden het vroeger. Muurloosheid is niet werkelijk gevaarlijk. Het is alleen mijn geest maar die mij dat vertelt en die heeft het bij het *verkeerde eind. Maar het hielp allemaal niets. Iets -wat de rede te boven ging schreeuwde om muren en moest niets hebben van al die ruimte. Toen de tijd verstreek dacht hij dat het hem niet zou lukken. Hij zou ineenkrimpen aan het eind van de reis, trillend en zielig. De Kosmiet die hem zou afhalen (met filters in zijn neus tegen de bacterien, en handschoenen aan om direct contact te vermijden) zou hem zelfs niet eens meer oprecht minachten. De Kosmiet zou alleen nog maar walging voelen. Met man en macht verzette Baley zich tegen het gevoel. Toen het schip geland was en zijn riemen automatisch los gingen, terwijl het hydraulisch systeem teruggleed in de muur, bleef Baley zitten. Hij was bang, en vastbesloten om dat niet te laten merken. Bij het eerste geluidje van de opengaande deur keek hij de andere kant op. Vanuit een ooghoek zag hij nog net hoe een lange, blonde gestalte binnenkwam; een Kosmiet, een van die trotse afstammelingen van de Aarde die hun eigen erfdeel verloochenden. De Kosmiet sprak: 'Partner Elijah!'

Met een ruk wendde Baley zijn hoofd naar de spreker. Hij zette grote ogen op en stond bijna zonder na te denken op van zijn stoel.

Hij staarde naar het gezicht; naar de brede, hoge jukbeenderen, de volkomen rust van de lijnen in het gezicht, de symmetrie van het lichaam, en bovenal naar die effen blik van de uitdrukkingloze blauwe ogen. 'D-daneel.'

De Kosmiet zei: 'Het doet me genoegen dat jij je mij nog herinnert, Partner Elijah.'

'Jou herinneren!' Baley voelde de opluchting door zich heen stromen. Dit wezen was een stukje Aarde, een vriend, een trooster, een redder. Hij had een bijna niet te onderdrukken neiging de Kosmiet om de hals te vliegen, hem wild tegen zich aan te drukken, te lachen en hem op zijn rug te kloppen en al die dwaze dingen te doen die oude vrienden doen als zij elkaar na een lange scheiding weer ontmoeten. Maar hij deed het niet. Hij kon het niet. Hij kon alleen maar een stap naar voren doen, zijn hand uitsteken en zeggen: 'Er moet heel wat gebeuren, wil ik jou vergeten, Daneel.' 'Dat doet me genoegen,' zei Daneel terwijl hij ernstig knikte. 'Zoals je goed weet is het mij totaal onmogelijk, mits ik goed functioneer, jou te vergeten. Het is goed om je weer te zien.'

Daneel nam Baley's hand aan en drukte hem met een koele stevigheid, door zijn vingers te sluiten tot een aangename maar niet pijnlijke druk en ze daarna weer te openen. Baley hoopte vurig dat de ondoorgrondelijke ogen van het schepsel niet tot in zijn gedachten konden doordringen om het wilde ogenblik van zojuist, dat nog niet helemaal weggeebd was, op te merken toen Baley zich met huid en haar had laten gaan in een gevoel van intense vriendschap dat aan liefde grensde.

Tenslotte kon men niet van hem houden als van een vriend, van deze Daneel Olivaw, die helemaal geen mens was, maar een robot.

De robot die er zozeer als een mens uitzag zei: 'Ik heb verzocht een robot-bestuurd grondvoertuig per luchtkoker met het schip te verbinden...'

Baley fronste zijn wenkbrauwen. 'Een luchtkoker?' 'Ja. Het is een gewone methode die vaak in de ruimte * wordt toegepast om personeel en materiaal van het ene toestel in het andere te laten komen zonder dat het nodig is een speciale uitrusting tegen de luchtledigheid te gebruiken. Het schijnt dat jij daar niet bekend mee bent.' 'Nee,' zei Baley, 'maar ik kan het me voorstellen.' 'Het is natuurlijk tamelijk ingewikkeld om zoiets tussen een ruimteschip en een grondvoertuig aan te brengen maar ik heb er om verzocht. Gelukkig heeft de missie die jij en ik moeten uitvoeren een hoge prioriteit. Moeilijkheden worden snel uit de weg geruimd.' 'Ben jij ook aan die moordzaak gezet?'

'Ben je daarover niet ingelicht? Het spijt me dat ik het jou niet meteen verteld heb.' Natuurlijk was er geen spoor van spijt te bespeuren in het volmaakte gezicht van de robot. 'Het was dr. Han Fastolfe, die je ontmoet hebt bij onze vorige samenwerking op Aarde en die je je hopelijk herinnert, die jou het eerst voorstelde als een geschikte onderzoeker in deze zaak. Hij stelde als voorwaarde dat ik opnieuw zou worden aangewezen om met je samen te werken.' Baley glimlachte. Dr. Fastolfe was een inboorling van Aurora en Aurora was de machtigste van de Buitenwerelden. Kennelijk legde het advies van een Auroraan gewicht in de schaal.

Baley zei: 'Laat een team dat het goed doet intact, he?' (De eerste opgetogenheid om Daneels verschijning was aan het vervagen en het holle gevoel in Baley's maag kwam terug.) 'Ik weet niet of hij precies die gedachte heeft gehad, Partner Elijah. Uit de orders die hij me gaf zou ik opmaken dat hij er belang bij had iemand met jou samen te laten werken die ervaring had met jouw wereld en die bijgevolg jouw eigenaardigheden zou kennen.'

'Eigenaardigheden!' Baley fronste zijn wenkbrauwen en voelde zich beledigd. Het was een uitdrukking waar hij geen prijs op stelde in verband met zichzelf. 'Zodat ik voor de luchtkoker zou kunnen zorgen, bijvoorbeeld. Ik ben op de hoogte van jouw afkeer van open ruimten als een gevolg van je opvoeding in de Steden op Aarde.' Misschien kwam het omdat hij 'eigenaardig' was genoemd, het gevoel dat hij over moest gaan tot de aanval om niet de mindere van een machine te worden, dat Baley er toe bracht om abrupt van onderwerp te veranderen. Misschien was het omdat hij er zich zijn leven lang in getraind had geen enkele logische tegenstrijdigheid te laten lopen. Hij zei: 'Er was aan boord een robot belast met de zorg voor mij; een robot' (hier kwam een tikje kwaadaardigheid aan de oppervlakte) 'die er als een robot uitziet. Weet je dat?'

'Ik heb hem gesproken voor ik aan boord kwam.' 'Hoe wordt hij aangeduid? Hoe krijg ik contact met hem?' 'Het is R-2475. Het is op Solarie de gewoonte alleen serienummers voor robots te gebruiken.' Daneels kalme ogen vlogen lang het bedieningspaneel bij de deur. 'Dit contact roept hem hier.' Baley keek zelf naar het paneel en, omdat het door Daneel

aangewezen contact met RX was gemerkt, was het niet moeilijk te vinden. Baley legde er een vinger op en binnen de minuut kwam de robot, die er als een robot uitzag, binnen.

Baley zei: 'Jij bent RX-2475 'Jawel, meneer.'

'Je hebt me verteld dat er iemand zou komen om me af te halen van het schip. Bedoelde je hem?' Baley wees naar Daneel.

De ogen van de twee robots ontmoetten elkaar. RX-2475 zei: 'Volgens zijn papieren moest hij degene zijn die u af zou halen.'

'Is je van tevoren iets anders over hem verteld dan hoe zijn papieren moesten luiden? Heb je een beschrijving van hem gekregen?'

'Nee meneer. Maar zijn naam is mij wel genoemd.' 'Wie heeft je dat allemaal verteld?' 'De kapitein van het schip, meneer.' 'En dat is een Solarier?' 'Jawel, meneer.'

Baley likte zijn lippen. De volgende vraag zou uitsluitsel geven.

Hij zei: 'Wat is jou als naam genoemd van diegene die je te verwachten had?'

RX-2475 zei: 'Daneel Olivaw, meneer.' 'Goed, jongen! Je kunt je gang gaan.'

Hij maakte de robotische buiging en daarna het scherpe rechtsomkeert. RX-2475 ging de kamer uit. Baley keek naar zijn partner en zei peinzend: 'Je houdt iets voor me achter, Daneel.'

'In welk opzicht, Partner Elijah?' vroeg Daneel. 'Toen ik zonet met je stond te praten herinnerde ik me iets geks. Toen RX-2475 me vertelde dat ik afgehaald zou worden zei hij dat er iemand voor mij zou zijn. Dat herinner ik me heel goed.'

Daneel luisterde rustig en zei niets.

Baley ging verder: 'Ik dacht dat de robot zich misschien vergist had. Ik dacht dat er misschien inderdaad een mens zou zijn aangewezen om mij af te halen en dat die later door jou werd vervangen, terwijl RX-2475 niet op de hoogte werd gebracht van die verandering. Maar je hebt net gehoord dat ik dat controleerde, hem is verteld welke papieren je bij je zou hebben en hoe je heette. Maar dat was immers niet je volledige naam die hem genoemd werd, Daneel?'

'Inderdaad, hij heeft niet mijn volledige naam opgekregen,' gaf Daneel toe.

'Jij heet niet Daneel Olivaw, maar immers R. Daneel Olivaw? Of, voluit, Robot Daneel Olivaw.' 'Dat is helemaal juist, Partner Elijah.'

'Waaruit volgt dat RX-2475 niet verteld is dat je een robot bent. Hem werd gesuggereerd dat je een mens bent. Dat je zo op een mens lijkt maakt zo'n maskerade mogelijk.' 'Daar heb ik niets tegenin te brengen.'

'Laten we dan eens verder kijken.' Baley voelde hoe een soort wilde vreugde in hem begon te ontstaan. Hij was iets op het spoor. Veel kon het niet zijn, maar dit uiteenrafelen was iets waar hij goed in was. Goed genoeg om de halve ruimte te moeten oversteken om het te doen. Hij zei: 'Waarom zou iemand zo'n stakker van een robot voor de gek willen houden? Voor die robot maakt het geen verschil of je een mens of een robot bent. Hij voert zijn opdrachten toch wel uit. Waaruit redelijkerwijs afgeleid mag worden dat de Solarische kapitein die de robot op de hoogte stelde en dat de Solarische autoriteiten die hem op zijn beurt op de hoogte stelden zelf niet wisten dat je een robot was. Zoals ik al zei, dit is een mogelijke conclusie, maar misschien niet de enig mogelijke. Is mijn gevolgtrekking juist?' 'Ik geloof van wel.'

'Goed dan. Goed gegokt. Maar waarom? Dr. Han Fastolfe beveelt jou aan als mijn partner en laat de Solariers denken dat je een mens bent. Is dat niet gevaarlijk? Als de Solariers het ontdekken worden ze misschien nogal kwaad. Waarom is dit gebeurd?'

De humanoide robot zei: 'Het werd mij als volgt verklaard, Partner Elijah. Jouw associatie met een mens van de Buitenwerelden zou jouw status in de ogen van de Solariers verhogen. Jouw associatie met een robot zou hem verlagen. Omdat ik jou kende en goed met je kon samenwerken lag het voor de hand de Solariers mij als mens te laten accepteren zonder ze werkelijk te bedriegen met een nadrukkelijke verklaring daarover.'

Baley geloofde het niet. Zo'n consideratie met de gevoelens van een Aardebewoner ging een Kosmiet niet vlot af, zelfs niet als hij zo verlicht was als Fastolfe. Hij overwoog een alternatief en zei: 'Staan de Solariers

goed bekend in de Buitenwerelden om hun robotproductie?' 'Ik ben blij,' zei Daneel, 'dat je bent ingelicht over de interne economie van Solarie.'

'Helemaal niet,' zei Baley, 'ik geloof dat ik weet hoe je Solarie moet spellen en daarmee houdt het zo ongeveer op.' 'Dan zie ik niet in hoe je erbij kwam om dat te vragen, want je was zeer ter zake. Je hebt de spijker op zijn kop geslagen. Mijn informatievoorraad omvat het feit dat van alle vijftig Buitenwerelden Solarie verreweg het best bekend staat om de verscheidenheid en de voortreffelijkheid van de robotmodellen die het produceert. Het exporteert gespecialiseerde modellen naar alle andere Buitenwerelden.' Baley knikte met een grimmige voldoening. Natuurlijk kon Daneel geen intuitieve gedachtesprong volgen die gebaseerd was op een menselijke zwakheid. En Baley voelde zich ook niet verplicht om het hem uit te leggen. Als Solarie de wereld-expert in robotiek zou blijken te zijn zouden dr. Han Fastolfe en zijn medewerkers wel eens zuiver persoonlijke en zeer menselijke motieven kunnen hebben voor het demonstreren van hun eigen prijsrobot. Het zou totaal niets te maken hoeven te hebben met de veiligheid of de gevoelens van een Aardebewoner.

Zij zouden hun eigen superioriteit bevestigen door deskundige Solariers zo gek te krijgen een op Aurora gemaakte robot als een medemens te accepteren.

Baley voelde zich een stuk beter. Gek dat alle gedachten, alle intellectuele krachten die hij kon mobiliseren niet genoeg waren om hem uit die paniek te krijgen, terwijl een streling van zijn eigen ijdelheid onmiddellijk voldoende was. Het herkennen van de ijdelheid van de Kosmieten hielp ook. Hij dacht: Jehoshaphat, we zijn allemaal maar mensen; zelfs de Kosmieten.

Hardop zei hij, opgewekt bijna: 'Hoe lang moeten we nog wachten op het voertuig? Ik ben zover.'

De luchtkoker was kennelijk niet bestemd voor het doel waar hij nu voor gebruikt werd. Mens en humanoide stapten rechtop uit het ruimteschip, bewogen zich langs een elastisch netwerk dat boog en zwaaide onder hun gewicht. (In de ruimte, stelde Baley zich vaag voor, konden mensen die gewichtloos van het ene schip naar het andere gingen makkelijk met een Sprong door de hele koker scheren.) Aan het andere eind werd de tunnel op een rare manier

nauwer, het netwerk plooide zich alsof een reuzenhand het omvat hield. Daneel, die de zaklantaarn droeg, ging op handen en voeten verder en Baley volgde zijn voorbeeld. De laatste zes meter kropen ze zo verder en belandden tenslotte in wat duidelijk een grondvoertuig was. Daneel sloot de deur waardoor ze binnen waren gekomen en duwde hem zorgvuldig in het slot. Er klonk een zwaar klikgeluid, waarschijnlijk het loskoppelen van de luchtkoker.

Baley keek nieuwsgierig om zich heen. Er was weinig exotisch aan het grondvoertuig. Er waren twee banken achter elkaar, met elk plaats voor drie personen. Naast de banken waren aan weerskanten deuren. De glimmende stukken, normaal waarschijnlijk ramen, waren zwart en ondoorzichtig, ongetwijfeld het resultaat van de juiste polarisatie. Daar was Baley mee vertrouwd. Het interieur van de auto werd door twee ronde, gele vlekken in het dak verlicht en het enige wat kortom, vreemd was voor Baley, was de zendontvanger in de afscheiding vlak voor de voorste bank en, natuurlijk, daarbij het feit dat zichtbare bedieningsapparatuur ontbrak.

Baley zei: 'Ik neem aan dat de chauffeur aan de andere kant van de afscheiding zit.'

Daneel zei: 'Precies, Partner Elijah. En zo geven we onze orders.' Hij leunde naar voren en haalde een tuimelschakelaar over die een rood lichtvlekje aan het flikkeren bracht. Rustig zei hij: 'Je kunt vertrekken. We zijn gereed.' Er klonk een gedempt gesnor dat bijna onmiddellijk wegstierf, even was er een lichte druk tegen de leuning van de bank en verder niets. Verrast zei Baley: 'Zijn we in beweging?' Daneel zei: 'Dat zijn we. De auto rijdt niet op wielen maar glijdt over een diamagnetisch krachtveld. Afgezien van veranderingen in de snelheid zul je niets merken.' 'En de bochten dan?'

'De auto zal automatisch overhellen om dat te compenseren. Hij blijft ook waterpas op hellingen.'

'De bediening zal dan wel een tikje gecompliceerd zijn/ zei Baley droog.

'Helemaal automatisch. De chauffeur is een robot.' 'Umm.' Baley wist nu wel zo ongeveer wat hij weten wilde over de auto. Hij zei: 'Hoe lang zullen we onderweg zijn?' 'Ongeveer een uur. Met een vliegtuig zou het vlugger zijn

gegaan, maar ik was erop uit om je binnen te houden en de vliegtuigen die ze op Solarie gebruiken lenen zich er niet voor om helemaal ingesloten te worden zoals een auto als die waar we nu in rijden.'

Baley ergerde zich over de zorgzaamheid van de ander. Hij voelde zich als een baby in handen van een verpleegster. Hij voelde zich, gek genoeg, net zo geirriteerd door Daneels zinnen. Het leek dat zo'n nodeloos formele zinsbouw het schepsel makkelijk als robot zou kunnen verraden. Een ogenblik keek hij nieuwsgierig naar R. Daneel Olivaw. De robot, die recht voor zich uit keek, zat roerloos en onaangedaan onder de blik van de ander.

De huidstructuur van Daneel was volmaakt, de afzonderlijke haren op zijn hoofd en lichaam waren met liefde en precisie gemaakt en ingeplant. De beweging van de spieren onder de huid was hoogst realistisch. Geen moeite, hoe groot ook, was gespaard. Toch wist Baley, uit eigen ervaring, dat ledematen en borst langs onzichtbare naden open konden splijten zodat er reparaties verricht konden worden. Hij wist dat er metaal en silicium onder die realistische huid zat. Hij wist dat er een positronisch brein, heel modern maar toch alleen maar positronisch, in de schedelholte rustte. Hij wist dat Daneels 'gedachten' niet meer waren dan korte positronische stromen die strikt langs die wegen gingen die door de ontwerper waren uitgezet en voorzien. Maar wat zou hem verraden aan een deskundige die niet was ingelicht? De te verwaarlozen onnatuurlijkheid van Daneels manier van spreken? De emotieloze ernst die hem zo kenmerkte? De volmaaktheid zelf van zijn menselijkheid? Maar hij verspilde zijn tijd. Baley zei: 'Laten we verder gaan, Daneel. Ik neem aan dat je voor je hier kwam bent ingelicht over Solarische zaken?' 'Inderdaad, Partner Elijah.'

'Goed. Dat is meer dan ze voor mij deden. Hoe groot is de wereld?'

'De middellijn is 5000 kilometer. Het is de buitenste van een groep van drie planeten en de enige bewoonde. Wat klimaat en atmosfeer betreft lijkt het er op de Aarde; het percentage vruchtbaar land is hoger; de bruikbare voorraad mineralen is kleiner, maar wordt natuurlijk minder intensief geexploiteerd. De wereld is selfsupporting en kan, met behulp van robotexport, een hoge levensstandaard handhaven.

Baley zei: 'Wat is de bevolking?' 'Twintigduizend mensen, Partner Elijah.' Baley liet dat even tot zich doordringen en zei toen vriendelijk: 'Je bedoelt zeker twintig miljoen?' Zijn oppervlakkige kennis van de Buitenwerelden was voldoende om te weten dat, al waren de werelden naar Aardse maatstaven onderbevolkt, de afzonderlijk inwoneraantallen op zijn minst in de miljoenen liepen.

'Twintigduizend mensen, Partner Elijah,' zei de robot weer. 'Je bedoelt dat de planeet nog maar net gekoloniseerd is?' 'Zeker niet. Hij is al bijna twee eeuwen onafhankelijk en een eeuw eerder, of meer, kwamen de eerste kolonisten. De bevolking wordt welbewust op het peil van twintigduizend gehouden, omdat de Solariers dat zelf als het optimum beschouwen.'

'Hoe groot is het deel van de planeet dat ze bewonen?' 'Alle vruchtbare gedeelten.' 'En dat is in vierkante kilometers?'

'Vijftig miljoen vierkante kilometer, de randgebieden inbegrepen.'

'Voor twintigduizend mensen?'

'Er zijn ook zo'n tweehonderd miljoen werkende positronische robots, Partner Elijah.'

'Jehoshaphat! Dat is - dat is tienduizend robots per mens.' 'Dat is verreweg de hoogste verhouding in de Buitenwerelden, Partner Elijah. De op een na hoogste, Aurora, is maar vijftig op een.'

'Waar hebben ze zoveel robots voor nodig? Wat willen ze met al dat voedsel?'

'Voedsel is van betrekkelijk weinig belang. De mijnen zijn belangrijker en de energieproductie is nog belangrijker.' Baley dacht aan al die robots en voelde zich een beetje duizelig. Tweehonderd miljoen robots! Zoveel op zo weinig mensen. Het landschap moest bezaaid zijn met robots. Een waarnemer van buiten zou Solarie voor een wereld van uitsluitend robots kunnen houden en de menselijke kern niet opmerken.

Hij voelde een plotselinge behoefte om te zien. Hij herinnerde zich het gesprek met Minnim en de sociologische voorspelling over het gevaar waarin de Aarde zou komen te verkeren. Het leek ver weg, een beetje onwerkelijk, maar hij herinnerde het zich. Zijn eigen moeilijkheden en de gevaren hadden de herinnering aan de stem van Minnim vervaagd, aan de koel en precies gearticuleerde enormiteiten, maar niet helemaal.

Baley had te lang zijn plicht gedaan om daar zelfs voor het overweldigende feit van de open ruimte mee te kunnen ophouden. Gegevens die ontleend waren aan de woorden van een Kosmiet, of liever: aan die van een Kosmitische robot, stonden al ter beschikking van Aardse sociologen. Wat nodig was waren directe waarnemingen en het was zijn taak, hoe onaangenaam ook, om die te doen.

Hij inspecteerde de bovenkant van het grondvoertuig. 'Is dit een convertible, Daneel?'

'Neem me niet kwalijk, Partner Elijah, maar ik weet niet wat je bedoelt.'

'Kan het dak van de wagen naar achteren worden geduwd? Zodat je de hemel kunt zien?' (Bijna had hij uit gewoonte 'koepel' gezegd). 'Ja, dat kan.'

'Laat het dan doen, Daneel. Ik wil eens een kijkje nemen.' De robot antwoordde ernstig: 'Het spijt me, maar dat kan ik niet toestaan.'

Baley stond verbaasd. Hij zei: 'Hoor eens, R. Daneel' (hij legde de nadruk op de R.), 'ik zal het anders formuleren, ik geef je bevel het dak te openen.'

Het schepsel was een robot, of hij nu op een mens leek of niet. Het moest opdrachten uitvoeren.

Maar Daneel bewoog zich niet. Hij zei: 'Ik moet ter verklaring zeggen dat het mijn voornaamste zorg is dat jou niets overkomt. Op basis van mijn instructie en mijn eigen ervaringen is me duidelijk geworden dat grote, lege ruimten schadelijk voor je zijn. Ik kan dan ook niet toestaan dat jij je daaraan blootstelt.'

Baley voelde zijn gezicht donker worden door het naar zijn hoofd stijgende bloed en tegelijk voelde hij de volstrekte zinloosheid van zijn woede. Het schepsel was een robot, en Baley kende de Eerste wet van Robotiek goed: Een robot mag een menselijk wezen geen kwaad doen, noch mag bij toestaan dat een mens gekwetst wordt door zijn nalatigheid.

Alles wat er verder in een positronisch brein zat - van elke robot op elke wereld van de Melkweg -- moest daarvoor wijken. Natuurlijk moest een robot bevelen gehoorzamen, maar met een allesbeheersende beperking. Het opvolgen van orders was slechts de Tweede Wet van de Robotiek: Een robot moet gehoorzamen aan de bevelen hem door menselijke wezens gegeven, behalve wanneer deze bevelen in strijd zijn met de Eerste Wet.

Baley dwong zichzelf rustig en redelijk te spreken. 'Ik denk dat ik het voor even wel kan verdragen, Daneel.' 'Dat zie ik niet zo, Partner Elijah.' 'Laat mij dat beoordelen, Daneel.'

'Als dat een bevel is, Partner Elijah, kan ik niet gehoorzamen.'

Baley liet zichzelf terugzakken in de kussens. Geweld zou, natuurlijk, geen vat hebben op de robot. De kracht van Daneel zou, als hij die helemaal mobiliseerde, honderd keer die van vlees en bloed zijn. Hij zou volkomen in staat zijn Baley in bedwang te houden zonder hem ook maar een haar te krenken.

Baley was gewapend. Hij kon een ploffer op Daneel richten, maar, afgezien misschien van even een sensatie van macht, zou zo'n gedrag alleen maar een nog grotere frustratie teweegbrengen.

Een robot bedreigen met vernietiging was zinloos. Zelfbehoud was pas de Derde Wet:

Een robot moet zijn eigen bestaan verdedigen, zolang deze verdediging niet in strijd is met de Eerste of de Tweede Wet.

Het zou Daneel een zorg zijn vernietigd te worden als het alternatief bestond uit het breken van de Eerste Wet. En Baley wilde Daneel niet vernietigen. Bepaald niet. Toch wilde hij naar buiten kijken. Het werd een obsessie voor hem. Hij kon niet langer toestaan dat deze verpleegster-zuigeling-relatie nog werd uitgebreid. Even dacht hij eraan de ploffer op zijn eigen slaap te richten. Doe het dak van de wagen open of ik dood mezelf. Stel tegenover de ene toepassing van de Eerste Wet een andere, groter en directer.

Baley wist dat hij dat niet kon doen. Te onwaardig. Het beeld dat de gedachte bij hem opriep boezemde hem afschuw in.

Mat zei hij: 'Zou je de chauffeur willen vragen hoeveel kilometer we nog van ons doel verwijderd zijn?' 'Zeker wel, Partner Elijah.'

Daneel boog zich voorover en duwde de schakelaar om. Maar terwijl hij dat deed boog Balev ook naar voren en schreeuwde: 'Chauffeur! Doe het dak van de wagen open!' En het was de menselijke hand die zich snel naar de schakelaar bewoog om hem uit te doen. De menselijke hand bleef daarna stevig op die plek gedrukt. Nog nahijgend keek Baley naar Daneel. Daneel zat een seconde roerloos, alsof de positronische wegen voor een moment uit het lood waren geslagen door de inspanning om zich bij de nieuwe situatie aan te passen. Maar dat was snel voorbij en toen bewoog de hand van de robot zich. Baley had dat voorzien. Daneel zou de menselijke hand van de schakelaar halen (zacht, zonder pijn te doen), de zender weer inschakelen en een tegenorder geven. Baley zei: 'Het zal je niet lukken mijn hand weg te halen zonder me pijn te doen. Ik waarschuw je. Je zult waarschijnlijk mijn vinger moeten breken.'

Dat was niet waar. Baley wist dat. Maar Daneel's bewegingen stopten. Kwaad tegenover kwaad. Het positronisch brein moest waarschijnlijkheden tegen elkaar afwegen en die in tegenstrijdig potentieel vertalen. Het betekende een even langere aarzeling. Baley zei: 'Het is te laat.'

Hij had de race gewonnen. Het dak gleed naar achter en het scherpe witte licht van de Solarische zon stroomde de wagen in.

Baley wilde in de eerste schrik zijn ogen sluiten, maar hij verzette zich tegen die sensatie. Hij keek in de enorme zee van ongelooflijke hoeveelheden blauw en groen. Hij kon de onregelmatige windstroom in zijn gezicht voelen, maar kon nergens details ontdekken. Een bewegend iets flitste voorbij. Het kon een robot of een dier zijn, of iets levenloos in de wind. Het viel niet uit te maken. De wagen reed te snel voorbij.

Blauw, groen, lucht, lawaai, beweging - en boven dit alles, neerhamerend, woedend, genadeloos, beangstigend, was het witte licht dat uit een bal in de blote hemel kwam. Een ondeelbaar ogenblik lang draaide hij zijn hoofd om en keek recht in Solarie's zon. Hij keek ernaar, niet beschermd door het matglas van de zonnebaden op de bovenste etages van de Steden. Hij staarde naar de blote zon. En op hetzelfde moment voelde hij Daneel's handen op zijn schouders. Zijn hoofd barstte van de gedachten tijdens dat onwerkelijke, wervelende moment. Hij moest zien! Hij moest alles zien wat hu maar zien kon. En Daneel moest bij

hem zijn om hem het zien te beletten.

Maar een robot zou het zeker niet in zijn hoofd halen geweld te gebruiken tegen een mens. Die gedachte overheerste. Daneel kon hem niet met geweld weerhouden, en toch voelde hij dat de handen van de robot hem neerdrukten. Baley hief zijn armen op om die handen zonder vlees van zich af te duwen en verloor alle gevoel.

3 Naam van een slachtoffer

Baley was terug in de veiligheid van een gesloten ruimte. Daneel's gezicht zweefde voor zijn ogen, en het was overdekt met zwarte vlekken die rood werden toen hij met zijn ogen knipperde.

Baley zei: 'Wat is er gebeurd?'

'Het spijt mij,' zei Daneel, 'dat je ondanks mijn aanwezigheid wat is overkomen. De directe zonnestralen zijn schadelijk voor het menselijk oog, maar ik denk dat de schade die bij jou is aangericht in dat korte ogenblik niet blijvend zal zijn. Toen je opkeek, was ik gedwongen om jou naar beneden te trekken en je verloor het bewustzijn.' Baley maakte een grimas. Het bleef dus een open vraag of hij door buitengewone opwinding (of angst?) bewusteloos was geworden of dat hij bewusteloos was geslagen. Hij voelde aan zijn kaak en zijn hoofd en hij ontdekte geen pijnlijke plekken. Hij vermeed de vraag rechtstreeks te stellen. Eigenlijk wilde hij het ook niet weten. Hij zei: 'Het was niet zo erg.'

'Uit jouw reacties, Partner Elijah, zou ik afleiden dat je het onaangenaam vond.'

'Helemaal niet,' zei Baley koppig. De vlekken voor zijn ogen vervaagden en ze brandden ook niet meer zo. 'Ik vind het alleen jammer dat ik zo weinig gezien heb. We gingen te vlug. Zijn we een robot gepasseerd?'

'We zijn er een aantal gepasseerd. We rijden nu door het land van Kinbald, die zich op de fruitteelt toelegt.' 'Ik zal het nog eens moeten proberen,' zei Baley. 'Niet in mijn aanwezigheid,' zei Daneel. 'Intussen heb ik gedaan wat je me gevraagd hebt.' 'Wat ik gevraagd heb?'

'Je zult je herinneren, Partner Elijah, dat voor je de chauffeur opdracht gaf het dak te openen, mij had opgedragen om de chauffeur te vragen hoe ver we, in kilometers, nog van ons doel zijn. We zijn er nog vijftien kilometer van verwijderd en we zullen er in een minuut of zes zijn.' Ralev had de neiging Daneel te vragen of hij boos was omdat hij hem te slim af was geweest, al was het alleen maar om dat volmaakte gezicht eens onvolmaakt te zien worden, maar hij deed het niet. Natuurlijk zou Daneel gewoon nee zeggen, zonder ergernis of boosheid. Hij zou er even kalm en ernstig als altijd zitten, onverstoord en onverstoorbaar. Rustig zei Baley: 'Toch, Daneel, ik zal eraan moeten wennen, weet je.'

De robot keek zijn menselijke partner aan. 'Waar doel je nu op?'

'Jehoshaphat! Op -- op buiten. Waar deze hele planeet uit bestaat.'

'Het zal niet nodig zijn naar buiten te gaan,' zei Daneel. Toen, alsof het onderwerp daarmee afgehandeld was, zei hij: 'Onze snelheid vermindert nu, Partner Elijah. Ik geloof dat we er zijn. We zullen nu moeten wachten op het aankoppelen van weer een luchtkoker, die naar de woning voert die als onze operatiebasis zal dienen. 'Een luchtkoker is niet nodig, Daneel. Als ik buiten moet werken, heeft het geen zin de indoctrinatie nog langer uit te stellen.'

'Er zal voor jou geen enkele reden zijn om buiten te werken, Partner Elijah.'

De robot wilde nog wat zeggen maar Baley legde hem met een handgebaar het zwijgen op.

Op het ogenblik was hij niet in de stemming voor Daneel's zorgzame vertroostingen, voor gesus, voor verzekeringen dat alles goed zou komen en dat er voor hem gezorgd zou worden.

Wat hij werkelijk wilde was de innerlijke zekerheid dat hij voor zich zelf kon zorgen en zijn opdracht uit kon voeren. Het kijken naar en het verdragen van de open ruimte was hem niet mee gevallen. Het zou best kunnen dat als de tijd rijp was hij de hardheid zou missen om het nog eens aan te durven, ten koste van zijn zelfrespect en, mogelijk, de veiligheid van de Aarde. En dat alles om een beetje buitenlucht.

Zijn gezicht werd grimmig toen hij er maar even aan dacht. Hij zou nu de lucht, de zon en de lege ruimte onder ogen zien!

Elijah Baley voelde zich als de inwoner van een van de kleinere Steden, zeg Helsinki, die New York bezoekt en zich vergaapt aan de etages. B ij het woord 'woning' had hij gedacht aan een flateenheid, maat dit leek er niet op. Hij ging van kamer naar kamer en er leek maar geen eind aan te komen. Panoramische vensters waren zorgvuldig gesluierd, zodat er geen spoortje hinderlijk daglicht binnen kon dringen. Geluidloos begon er licht te stralen uit verborgen bronnen als ze een kamer betraden, om even rustig weer te doven als ze hem verlieten.

'Wat een kamers,' zei Baley verbaasd. 'Zo veel. Het is net een hele kleine Stad, Daneel.'

'Daar heeft het de schijn van, Partner Elijah,' zei Daneel gelijkmoedig.

De Aardebewoner vond het vreemd. Waarom was het nodig om hem vlak bij zoveel Kosmieten te laten wonen? Hij zei: 'Met zijn hoevelen zullen we hier wonen?' Daneel zei: 'Ik zal er zijn, natuurlijk, en een aantal robots.' Baley dacht: Hij had moeten zeggen, een aantal andere robots.

Weer viel het hem op dat Daneel welbewust en helemaal voor een mens wilde doorgaan, ook al had hij alleen Baley maar als publiek, die de waarheid zo goed kende. En toen werd die gedachte met kracht verdrongen door een andere, een urgentere. Hij riep: 'Robots? Hoeveel mensen?' 'Geen enkele. Partner Elijah.'

Ze waren juist een kamer binnengestapt die van vloer tot plafond volstond niet boekfilms. Drie viewers, klaar voor gebruik, met grote halve-meter-kijkpanelen stonden in drie hoeken van de kamer. De vierde bevatte een animatie-scherm.

Baley keek geergerd om zich heen. Hij zei: 'Hebben ze iedereen er uitgetrapt, alleen om mij op mijn eentje in dit mausoleum rond te laten hobbelen?'

'Het is alleen voor jou bestemd. Zo'n woning voor een persoon is gewoon op Solarie.' 'Woont iedereen zo?'

'Iedereen.' "

'Waar hebben ze al die kamers voor nodig?' 'Het is de gewoonte om een kamer maar voor een doel te gebruiken. Dit is de bibliotheek. Er is ook een muziekkamer, een gymnastieklokaal, een keuken, een bakkerij, een eetkamer, een werkplaats, diverse vertrekken voor het repareren en testen van robots, twee slaapkamers...' 'Hou maar op! Hoe weet je dat allemaal?'

vlak, 'dat voor mijn vertrek van Aurora aan mij is opgegeven.'

'Jehoshaphat! Wie zal dat allemaal moeten schoonhouden?' Hij maakte een royaal gebaar met zijn arm. 'Er zijn een aantal robots voor het huishouden. Zij zijn aan jou toegewezen en zullen erop toezien dat het je aan niets ontbreekt.'

'Maar ik heb dat allemaal niet nodig,' zei Baley. Hij kreeg de neiging te gaan zitten en geen stap meer te verzetten. Hij wilde geen kamer meer zien.

'We kunnen in een kamer blijven als je dat wilt, Partner Elijah. Dat werd vanaf het begin als een mogelijkheid onder ogen gezien. Toch was het, gezien de Solarische gebruiken, verstandiger dit huis te laten bouwen...' 'Bouwen!' Baley gaapte hem aan. 'Je wilt toch niet zeggen dat dit voor mij gebouwd is? Speciaal? Alles?' 'Een grondig gerobotiseerde economie...' 'Ja, ik hoor het al. Wat gaan ze met het huis doen als het achter de rug is?'

'Ik denk dat ze het zullen afbreken.'

Baley perste zijn lippen op elkaar. Natuurlijk! Breek het af! Bouw een geweldige constructie, speciaal voor het gebruik door een enkele Aardebewoner en sloop dan alles wat hij heeft aangeraakt. Ontsmet de grond waar het huis op gestaan heeft! Zwavel de lucht die hij geademd heeft uit! De Kosmieten mochten dan wel sterk schijnen, maar ook zij hadden hun dwaze angsten.

Daneel scheen zijn gedachten te lezen of tenminste zijn gezichtsuitdrukking te interpreteren. Hij zei: 'Het komt je misschien voor, Partner Elijah, dat ze het huis zullen vernietigen om besmetting te voorkomen. Als dat het geval is zou ik je willen adviseren om je daar niet langer onaangenaam getroffen door te voelen. Zover gaat de angst voor ziekte bij de Kosmieten zeker niet. Alleen betekent de energie die met het bouwen van dit huis gemoeid was weinig voor hen. Evenmin als de verspilling die een afbraak oplevert groot voor hen is. En volgens de wet, Partner Elijah, kan dit huis niet blijven staan. Het staat op het land van Hannis Gruer en er mag wettelijk maar een woning op elk landgoed staan; dat van de eigenaar. Voor de bouw van dit huis, voor een duidelijk omschreven doel, werd een speciale dispensatie verleend. Het is er om ons voor een bepaalde tijd te herbergen, tot we onze missie hebben volbracht.'

'En wie is Hannis Gruer?' vroeg Baley.

'Het hoofd van de Solarische veiligheidsdienst. We zullen hem direct ontmoeten.'

'Zullen we dat? Jehoshaphat, Daneel, wanneer zal ik ook maar eens iets over wat dan ook te weten komen? Ik werk in een luchtledig en dat bevalt me niets. Ik kan net zo goed terug gaan naar de Aarde. Ik kan net zo goed...' Hij voelde hoe hij zichzelf een slecht humeur stond aan te praten en legde zich het zwijgen op.

Daneel vertrok geen spier. Hij wachtte alleen maar op een kans om te spreken. Hij zei: 'Het spijt me dat jij je ergert. Mijn algemene kennis van Solarie schijnt groter te zijn dan de jouwe. Mijn kennis van de moordzaak zelf is even beperkt als die van jou. Agent Gruer zal ons vertellen wat wij moeten weten. De Solarische regering heeft dit zo geregeld.'

'Goed, laten we dan naar die Gruer gaan. Is het ver hier vandaan?'

Baley kromp ineen bij de gedachte aan nog een reis en het bekende benauwde gevoel in zijn borst kwam weer opzetten. Daneel zei: 'Het zal niet nodig zijn het huis te verlaten, Partner Elijah. Agent Gruer zullen we in de conversatiekamer treffen. 'Ook al een kamer om te converseren?' mompelde Baley ironisch. En toen, luider: 'Zit hij daar nu op ons te wachten?' 'Dat denk ik wel.' 'Laten we dan naar hem toe gaan, Daneel!'

Hannis Gruer was kaal, volkomen kaal. Er was zelfs geen randje haar opzij van zijn schedel, die totaal naakt was.

Baley slikte en probeerde uit beleefdheid zijn ogen van die schedel af te houden, maar het lukte niet. Op Aarde werden de Kosmieten voortdurend gezien zoals ze zichzelf zagen. De Kosmieten waren de onbetwiste heren van de Melkweg; ze waren lang, bronskleurig van huid en haar, knap, groot, koel, aristocratisch. Ze waren, kortom, alles wat R. Daneel Olivaw was, maar met daarbij nog het feit van hun menselijkheid. En de Kosmieten die naar de Aarde gestuurd werden zagen er vaak zo uit; werden om die reden misschien welbewust gekozen. Maar hier had hij te maken met een Kosmiet die voor wat zijn uiterlijk betreft een Aardebewoner zou kunnen zijn. Hij was kaal. En zijn neus was ook onregelmatig gevormd. Niet veel, zeker, maar aan een Kosmiet was zelfs een lichte asymmetrie opmerkelijk.

Baley zei: 'Goedemiddag, meneer. Het zou me spijten als ik u had laten wachten.' Beleefdheid kon nooit kwaad. Met deze mensen zou hij moeten werken. Hij had een ogenblik de neiging de kamer door te lopen (die belachelijk groot was) en bij wijze van groet zijn hand uit te steken. Het was niet moeilijk die neiging te onderdrukken. Een Kosmiet zou zo'n begroeting zeer niet op prijs stellen: een hand die bedekt was met Aardse ziektekiemen?

Gruer zat zo ver mogelijk van Baley verwijderd, ernstig, zijn handen bedekt door lange mouwen, en misschien waren er wel filters in zijn neusgaten, al kon Baley die niet zien. Het leek hem zelfs dat Gruer een afkeurende blik op Daneel wierp, alsof hij wilde zeggen: jij bent me ook een rare Kosmiet om zo dicht bij een Aardebewoner te gaan staan. Dat zou betekenen dat Gruer eenvoudig de waarheid niet kende. Toen viel het Baley plotseling op dat Daneel een eindje van hem af stond; verder dan gewoonlijk. Natuurlijk! Iets dichterbij en Gruer zou zijn ogen niet meer kunnen geloven. Daneel was erop uit als mens geaccepteerd te worden.

Gruer sprak met een prettige, vriendelijke stem, maar zijn ogen dwaalden vaak af naar Daneel; dan weer de andere kant op kijkend, dan weer terugglijdend. Hij zei: 'Ik heb niet lang hoeven te wachten. Welkom op Solarie, heren. Is alles naar wens?'

'Zeker, meneer. Helemaal,' zei Baley. Hij vroeg zich af of de etiquette soms voorschreef dat Daneel als de 'Kosmiet' het woord voor hem zou doen, maar geergerd verwierp hij die mogelijkheid. Jehoshaphat! Hij was het, hijzelf, die voor het onderzoek gevraagd was en Daneel was pas later toegevoegd. Onder de gegeven omstandigheden voelde hij er niet voor om voor het hulpje van een echte Kosmiet te spelen; laat staan voor een robot, al was het dan een robot als Daneel.

Maar Daneel deed geen poging om de voorrang te krijgen, terwijl dat Gruer al evenmin scheen te verbazen of te hinderen. In plaats daarvan richtte hij zijn hele aandacht meteen op Baley, met uitsluiting van Daneel. Gruer zei: 'Er is u niets verteld, rechercheur Baley, over de

misdaad waarvoor uw diensten zijn ingeroepen. Ik stel me voor dat u daar nogal nieuwsgierig naar bent.' Hij schudde zijn armen vrij uit de mouwen en vouwde zijn handen losjes in zijn schoot. 'Wilt u niet gaan zitten, heren?' Zij gingen zitten en Baley zei: 'We zijn nieuwsgierig.' Hij merkte op dat Gruer's handen niet door handschoenen beschermd werden.

Gruer ging verder: 'Dat had een doel, rechercheur. Wij wilden dat u hier zonder vooroordelen zou arriveren om het probleem te lijf te gaan. We wilden geen vooropgezette ideeen. U zult binnenkort de beschikking krijgen over een verslag van de bijzonderheden van de misdaad en de onderzoekingen die wij ingesteld hebben. Ik ben bang, rechercheur, dat u ons onderzoek naar uw eigen maatstaven gemeten belachelijk onvolledig zult vinden. Er is geen politie op Solarie.'

'Helemaal niet?' vroeg Baley.

Gruer glimlachte en haalde zijn schouders op. 'Geen misdaad, ziet u. Onze bevolking is gering en ruim verspreid. Er is geen gelegenheid voor misdaad; en vandaar geen politiewerk.'

'Juist. Maar niettemin hebt u nu een misdaad.' 'Inderdaad, maar het eerste geweldsdelict in twee eeuwen geschiedenis.'

'Ongelukkig, dat u dan met een moord moet beginnen.' 'Ongelukkig, ja. En nog ongelukkiger dat het slachtoffer een man was die we eigenlijk niet konden missen. Een zeer ongeschikt slachtoffer. En de toedracht van de moord was bijzonder rauw.'

Baley zei: 'Ik neem aan dat de moordenaar volkomen onbekend is.'

(Waarom zou de misdaad anders de import van een Aardse detective waard zijn?)

Gruer zag er heel ongemakkelijk uit. Hij keek zijdelings naar Daneel, die doodstil zat, een absorberend, rustig mechanisme. Baley wist dat Daneel, wanneer ook maar, in staat zou zijn elk gesprek, van welke lengte ook, te reproduceren. Hij was een opnameapparaat dat liep en praatte als een mens.

Wist Gruer dat? Zijn blik op Daneel had bepaald iets schichtigs.

Gruer zei: 'Nee, ik kan niet beweren dat de moordenaar helemaal onbekend is. Er is eigenlijk maar een persoon die het

mogelijk gedaan kan hebben.'

'Bent u er zeker van dat u niet maar een persoon bedoelt die de daad waarschijnlijk begaan heeft?' Baley wantrouwde al te stellige beweringen en voelde weinig sympathie voor de kamergeleerde die liever zekerheden dan waarschijnlijkheden ontdekte in het functioneren van de logica. Gruer schudde zijn kale hoofd. 'Nee. Er is maar een persoon mogelijk. Iemand anders is onmogelijk. Totaal onmogelijk.' 'Totaal?'

'Neemt u dat maar van mij aan.' 'Dan hebt u ook geen probleem.'

'Integendeel. We hebben een probleem. Die ene persoon kan het ook niet gedaan hebben.' Rustig zei Baley: 'Dus niemand heeft het gedaan.' 'Toch is het gebeurd. Rikaine Delmarre is dood.' Dat is tenminste iets, dacht Baley. Jehoshaphat, ik heb iets. Ik heb de naam van het slachtoffer.

Hij pakte zijn notitieboekje en maakte er plechtig een aantekening van, half uit de wat zure behoefte om duidelijk te maken dat hij eindelijk een piepklein maar keihard feitje te pakken had, en half om te voorkomen dat het al te duidelijk zou worden dat hij naast een opnameapparaat zat dat geen notities nodig had.

Hij zei: 'Hoe wordt de naam van het slachtoffer gespeld?' Gruer spelde de naam. 'Zijn beroep, meneer?' 'Fetologist.'

Baley schreef dat op zoals het klonk en liet het lopen. Hij zei: 'En wie zou me een verslag uit de eerste hand kunnen geven van alles wat er in verband met de moord te vertellen is? Zoveel mogelijk een ooggetuigenverslag.' Gruer lachte grimmig en zijn ogen schoten naar Daneel en weer terug.

'Zijn vrouw, rechercheur.' 'Zijn vrouw...?'

'Ja. Zij heet Gladia.' Gruer sprak de naam uit in drie lettergrepen, met de klemtoon op de tweede. 'Kinderen?' Baley's ogen waren op zijn boekje gericht. Toen er geen antwoord kwam keek hij op. 'Kinderen?' Maar Gruer had zijn lippen uitgestulpt alsof hij iets zuurs had geproefd. Hij zag er beroerd uit. Tenslotte zei hij: 'Hoe zou ik dat moeten weten?' Baley zei: 'Wat?'

Snel voegde Gruer eraan toe: 'In elk geval lijkt het me het beste dat u het eigenlijke werk nog tot morgen uitstelt. Ik weet dat u een hele reis achter de rug hebt, meneer Baley, en dat u moe bent en waarschijnlijk trek hebt.' Baley, die op het punt stond om het te ontkennen, besefte plotseling dat de gedachte aan voedsel hem op het ogenblik buitengewoon beviel.

Hij zei: 'Eet u met ons mee?' Hij dacht niet dat Gruer, een Kosmiet, dat zou doen. (Toch had hij hem zover gekregen dat hij 'meneer Baley' zei in plaats van 'rechercheur Baley', en dat was al wat.) Zoals hij verwachtte zei Gruer: 'Ik heb helaas een afspraak. Ik zal u nu alleen moeten laten. Het spijt me.'

Baley stond op. De beleefdheid eiste dat hij Gruer naar de deur bracht. Maar hij verlangde er helemaal niet naar om in de buurt van de deur en de open ruimte te komen - in de eerste plaats. En in de tweede plaats wist hij niet precies waar de deur was. Onzeker bleef hij staan.

Gruer glimlachte en knikte. Hij zei: 'Tot ziens. Als u me spreken wilt weten uw robots de combinatie wel.' En weg was hij. Baley slaakte een uitroep.

Gruer en de stoel waarop hij zat waren er eenvoudig niet meer. De muur achter Gruer, de vloer onder zijn voeten veranderden plotseling en totaal.

Rustig zei Daneel: 'Hij is hier niet lijfelijk aanwezig geweest. Het was een dimensionaal beeld. Ik dacht dat je dat wel wist. Op Aarde heb je dat ook.' 'Maar niet zo," sputterde Baley tegen.

Een dimensionaal beeld op Aarde was in een vierkant krachtveld gevat dat glinsterend tegen de achtergrond afstak. Het beeld zelf flikkerde altijd iets. Op Aarde was er van een verwarren van een beeld met de werkelijkheid geen sprake. Hier....

Geen wonder dat Gruer geen handschoenen had gedragen. En neusfilters had hij ook al niet nodig gehad. Daneel zei: 'Zou je nu willen eten, Partner Elijah?' Het eten was een onverwachte bezoeking. Robots verschenen. Om de tafel te dekken. Om het eten binnen te brengen. 'Hoeveel zijn er in huis, Daneel?' vroeg Baley. 'Ongeveer vijftig, Partner Elijah.'

'Blijven ze hier terwijl we eten?' (Een had zich in een hoek teruggetrokken, zijn glimmende, van gloeiende ogen voorziene gezicht naar Baley gewend.)

'Het is de gewoonte,' zei Daneel, 'dat er een blijft voor het geval hij nodig mocht zijn. Als je dat niet wilt hoef je hem maar opdracht te geven om te vertrekken.' Baley haalde zijn schouders op. 'Laat hem blijven!' Onder gewone omstandigheden had Baley het eten waarschijnlijk heerlijk gevonden. Nu at hij automatisch. Verstrooid merkte hij op dat Daneel ook at, met een soort koele doelmatigheid. Later zou hij natuurlijk de zak van fluon binnen in hem, waarin het 'gegeten' voedsel werd opgeslagen, leeggooien. Daneel hield de maskerade intussen vol.

'Is het nacht buiten?' vroeg Baley. 'Ja,' antwoordde Daneel.

Somber keek Baley naar het bed. Het was te groot. De hele slaapkamer was te groot. Er waren geen dekens om onder weg te kruipen, alleen lakens. Die hadden als beschutting niet veel te betekenen. Alles was moeilijk! Hij had de afmattende ervaring van het douchen in een. cel die in feite aan de slaapkamer grensde al meegemaakt. In zekere zin was het het toppunt van luxe, en toch, anderzijds, leek het een onzindelijke indeling.

Plotseling zei hij: 'Hoe doe je het licht uit?' De hoofdplank van het bed glansde in een zacht licht. Misschien was dat om het boek kijken voor het slapen gaan te vergemakkelijken, maar daar was Baley niet voor in de stemming. 'Daar zal voor gezorgd worden als je eenmaal in bed ligt en gaat slapen.'

'Houden de robots dat in de gaten?' 'Dat is hun werk.'

'Jehoshaphat! Wat doen die Solariers zelf eigenlijk nog?' mopperde Baley. 'Ik vraag me nog af waarom er in de douche geen robot was om mijn rug te wassen.' Zonder een spoor van humor zei Daneel: 'Dat zou gebeurd zijn als je het gevraagd had. En wat de Solariers betreft, ze doen waar ze zin in hebben. Geen robot doet zijn werk als hem verteld wordt dat te laten, behalve, natuurlijk, als het voor het bestwil van het menselijk wezen is.' 'Nou, goedenacht, Daneel.'

'Ik ben in een andere slaapkamer, Partner Elijah. Als je vannacht, wanneer ook maar, wat nodig hebt...'

'Er is een knop op het nachtkastje die je alleen maar hoeft aan te raken. Ik zal dan ook komen.'

De slaap wilde niet komen. Het huis waar hij in was bleef hem bezig houden, in een wankel evenwicht op de opperhuid van de aarde, met leegte die als een monster voor de deur lag te wachten.

Op Aarde was zijn appartement - zijn knusse, comfortabele, overvolle appartement -- tussen talloze andere genesteld. Er waren dozijnen etages en duizenden mensen tussen hem en de rand van de Aarde. Zelfs op Aarde, probeerde hij zichzelf wijs te maken, woonden er mensen op de bovenste etage. De buitenlucht grensde aan hun huizen. Zeker! Maar daarom was de huur van die appartementen dan ook zo laag.

Toen dacht hij aan Jessie, duizend lichtjaren ver weg. Hij kreeg een verschrikkelijke behoefte om meteen op te staan, zich aan te kleden en naar haar toe te lopen. Zijn gedachten werden vager. Als er maar een tunnel was, een aardige, veilige tunnel die zich door veilige, stevige steen- en metaallagen boorde van Solarie naar de Aarde, dan zou hij lopen en lopen en lopen...

Hij zou terug naar de Aarde lopen, terug naar Jessie, terug naar het comfort en de veiligheid... Veiligheid.

Baley's ogen gingen open. Zijn armen verstrakten en hij richtte zich op een elleboog op, bijna onbewust. Veiligheid! Die man, Hannis Gruer, was hoofd van de Solarische Veiligheidsdienst. Dat had Daneel gezegd. Wat betekende 'veiligheid'? Als het hier hetzelfde betekende als op Aarde, en dat zou haast wel, was die Gruer verantwoordelijk voor het beschermen van Solarie tegen invasies van buiten af en ondermijning van binnen uit.

Waarom stelde hij belang in een moordzaak? Omdat er geen politie op Solarie was en de Veiligheidsdienst nog het beste zou weten wat er in zo'n geval gedaan moest worden? Gruer had zich schijnbaar op zijn gemak gevoeld bij Baley, maar toch waren er keer op keer die steelse blikken in de richting van Daneel geweest.

Wantrouwde Gruer Daneels motieven? Zelf had Baley opdracht gekregen zijn ogen goed de kost te geven en het was heel waarschijnlijk dat Daneel dergelijke instructies had ge-

Het lag voor de hand dat Gruer de mogelijkheid van spionage niet uitsloot. Het was zijn werk om daar, waar het maar even mogelijk was, rekening mee te houden. En voor Baley zou hij niet overmatig bang zijn, een Aardebewoner, een vertegenwoordiger van de geringste wereld in de Melkweg.

Maar Daneel kwam van Aurora, de oudste en grootste en sterkste van de Buitenwerelden. Dat was iets anders. Gruer had, zoals Baley zich nu herinnerde, geen enkel woord tot Daneel gericht.

Maar waarom zou Daneel dan zo zorgvuldig de schijn ophouden dat hij een mens was? De verklaring die Baley daar eerder voor verzonnen had, dat het een ijdel spelletje was van Auroraanse ontwerpers, leek hem nu banaal. Het was duidelijk dat de maskerade wel om iets ernstigers ging. Van een mens kon verwacht worden dat hem diplomatieke onschendbaarheid verleend zou worden; een zekere hoffelijke en vriendelijke behandeling. Van een robot niet. Maar waarom had Aurora dan niet meteen een echte man gestuurd? Waarom zo wanhopig op een imitatieman gokken? Het antwoord drong zich onmiddellijk aan Baley op. Een echte man van Aurora, een echte Kosmiet, zou er wel voor passen om zo intensief en zo lang met een Aardebewoner op te trekken.

Maar als dat allemaal waar was, waarom zou Solarie een enkele moord dan zo belangrijk vinden dat het toestond dat een Aardebewoner en een Auroraan naar de planeet kwamen?

Baley voelde zich alsof hij in een val was gelopen. Solarie was een val waar hij door zijn opdracht in was beland. Hij zat in de val van het gevaar dat de Aarde bedreigde, in de val van een omgeving die hij nauwelijks kon verdragen, in de val van een verantwoordelijkheid waaraan hij zich niet kon onttrekken. En, alsof dat nog niet genoeg was, zat hij in de val van een Kosmitisch conflict waarvan hij niets begreep.

4 Beeld van een vrouw

Eindelijk sliep hij in. Wanneer hij precies in slaap was gevallen herinnerde hij zich niet meer. Er was alleen een periode geweest waarin zijn gedachten vluchtiger werden en toen glansden de hoofdplank van het bed en het plafond in een koel daglicht. Hij keek op zijn horloge. Er waren uren verstreken. De robots die het huishouden deden hadden gevonden dat het tijd voor hem werd om wakker te worden en hadden dienovereenkomstig gehandeld. Hij vroeg zich af of Daneel wakker was en meteen besefte hij het onlogische van die gedachte. Daneel kon niet slapen. Baley vroeg zich af of hij slaap had gesimuleerd, als een deel van de rol die hij speelde. Had hij zich uitgekleed en nachtkledij aangetrokken? Alsof hij een seintje had gekregen kwam Daneel binnen. 'Goedemorgen, Partner Elijah.' De robot was helemaal gekleed en zijn gezicht stond in een volmaakte rust. Hij zei: 'Heb je goed geslapen?' 'Ja,' zei Baley droog. 'En jij?'

Hij stond op en scharrelde naar de badkamer om zich te scheren en voor de rest van het ochtendritueel. Hij schreeuwde: 'Als er een robot komt om me te scheren, stuur hem dan weg. Ze werken me op mijn zenuwen. Zelfs als ik ze niet zie, werken ze me al op de zenuwen.' Hij keek naar zijn eigen gezicht onder het scheren en verbaasde zich er een beetje over dat het er net zo uitzag als het gezicht dat hij in Aardse spiegels tegenkwam. Was het beeld maar een andere Aardebewoner die hij om raad kon vragen in plaats van zijn eigen weerkaatsing. Als hij alles wat hij had opgestoken nog eens door kon nemen, al was het nog zo weinig....

'Te weinig! Kom meer te weten,' mopperde hij tegen de spiegel. Hij stapte uit de badkamer terwijl hij zijn gezicht afdroogde en hij zijn broek over een schone slip aantrok. (Robots zorgden overal voor, rotdingen.) Hij zei: 'Zou je een paar vragen willen beantwoorden, Daneel?' 'Zoals je weet. Partner Eliiah. geef ik op alle vragen mijn beste weten antwoord.'

Of naar de letter van je instructie, dacht Baley. Hij zei: 'Waarom zijn er maar twintigduizend mensen op Solarie?' 'Dat is een feit zonder meer,' zei Daneel. 'Een gegeven. Een getal dat het resultaat is van een telproces.' 'Ja, maar je draait eromheen. Er kunnen miljoenen mensen op deze planeet leven; waarom dan maar twintigduizend? Je hebt gezegd dat de Solariers twintigduizend als een optimum beschouwen. Waarom?' 'Dat is hun manier van leven.' 'Je bedoelt dat ze aan geboorteregeling doen?' 'Ja.'

'En de planeet leeg laten?' Baley wist zelf niet waarom hij zo op dit punt bleef hameren, maar het bevolkingscijfer was een van de weinige harde feiten die hij geleerd had en er was weinig anders waar hij vragen over kon stellen. Daneel zei: 'De planeet is niet leeg. Hij is verdeeld in landgoederen, met elk een Solarier aan het hoofd.' 'Je bedoelt dat iedereen op zijn eigen landgoed woont. Twintigduizend stukken grond met een Solarier.' 'Minder landgoederen, Partner Elijah. Vrouwen wonen op het land van hun man.' 'Geen Steden?' Baley kreeg het er koud van. 'Geen enkele, Partner Elijah. Ze wonen helemaal afzonderlijk en zien elkaar alleen maar onder zeer buitengewone omstandigheden.' 'Kluizenaars?'

'In zekere zin, ja. In een ander opzicht, nee.' 'Wat bedoel je?'

'Agent Gruer kwam gister per dimensionaal beeld bij je op bezoek. Solariers komen op die manier onbeperkt bij elkaar op bezoek, maar op geen enkele andere manier.' Baley gaapte Daneel aan. Hij zei: 'Geldt dat ook voor ons? Verwachten ze dat van ons ook?' Het is de gewoonte hier.'

"Maar hoe moet ik de zaak dan onderzoeken? Als ik iemand wil spreken...'

'Vanuit dit huis, Partner Elijah, kun je een dimensionaal beeld krijgen van iedereen op de planeet. Dat is geen probleem. Het zal je zelf de ergernis besparen het huis te moeten verlaten. Daarom zei ik ook, toen we arriveerden, dat er geen reden voor jou was om je genoodzaakt te voelen aan het buiten zijn te wennen. En dat komt goed, uit. Elke andere regeling zou zeer stuitend voor jou zijn.' 'Ik maak zelf wel uit wat mij tegen staat,' zei Baley. 'Ik wil vandaag beginnen, Daneel, met contact op te nemen met die Gladia, de vrouw van de vermoorde. Als die trimensionele toestand niet voldoet, zal ik haar persoonlijk gaan opzoeken. Dat is iets wat ik zal uitmaken.'

'We zullen zien wat het beste en het meest geschikt is, Partner Elijah,' zei Daneel vrijblijvend. 'Ik zal het ontbijt klaar laten maken.' Hij draaide zich om om weg te gaan. Baley keek naar de brede robotische rug en was bijna geamuseerd. Daneel Olivaw deed alsof hij de baas was. Als hij opdracht had gekregen Baley niet meer te laten weten dan absoluut noodzakelijk was, was Baley een troef in handen gespeeld.

Tenslotte was de ander alleen maar R. Daneel Olivaw. Hij hoefde alleen Gruer, of welke Solarier ook maar, te vertellen dat Daneel een robot was en geen mens. En toch kon Daneels pseudo-menselijkheid aan de andere kant van groot nut zijn. Een troefkaart hoefde je niet meteen uit te spelen. Soms was hij nuttiger als je hem in je hand hield.

Afwachten maar, dacht hij, en hij volgde Daneel om te gaan ontbijten.

Baley zei: 'Hoe maak je nou dimensionaal contact?' 'Dat wordt voor ons gedaan, Partner Elijah,' zei Daneel, en zijn vinger tastte naar een van de knoppen die robots opriepen.

Onmiddellijk kwam een robot binnen.

Waar komen ze toch vandaan, vroeg Baley zich af. Als je doelloos door het onbewoonde netwerk dat de villa was zwierf, was er nooit een robot te zien. Kropen ze weg als er een mens aankwam? Zonden ze elkaar een bericht om het pad vrij te maken?

En toch, als je er een opriep kwam hij ogenblikkelijk. Baley keek naar de nieuw aangekomen robot. Hij was glad, maar zonder te glimmen. Zijn oppervlak was met een gedempt grijs afgewerkt, met een schaakbordpatroon op de rechterschouder als het enige stukje kleur. Witte en gele vierkanten (eigenlijk zilver en goud, door de metalige glans) waren in wat een willekeurig patroon leek geplaatst. Daneel zei: 'Breng ons naar de conversatiekamer.' De robot boog en draaide zich om zonder iets te zeggen.

Baley zei: 'Wacht even jongen. Hoe heet je?' De robot keek Baley aan. Hij sprak, zonder aarzeling, op een heldere toon: 'Ik heb geen naam, meester. Mijn serienummer' - en een metalen vinger ging omhoog naar het schouderstuk - 'is ACX-2745.'

Daneel en Baley volgden hem naar een grote kamer, die Baley herkende als de kamer waar hij Gruer en zijn stoel gister gezien had. Een andere robot stond op hen te v/achten met de eeuwige, geduldige oplettendheid van de machine. De eerste boog en vertrok.

Baley vergeleek de schouderstukken van de twee terwijl de eerste boog en weg begon te lopen. Het zilveren en gouden patroon was anders. Het schaakbord bestond uit een zes-bij-zes vierkant. Het aantal mogelijke combinaties zou dus 2^36 zijn, of zeventig miljard. Meer dan genoeg. Baley zei: 'Kennelijk is er voor alles een robot. Een om ons hierheen te brengen. Een om de projector te bedienen.' Daneel zei: 'Er is veel robotische specialisatie op Solarie, Partner Elijah.'

'Dat kan ik me voorstellen, als je er zoveel hebt.' Baley keek naar de tweede robot. Afgezien van het schouderstuk, en, waarschijnlijk, de onzichtbare positronische patronen in zijn sponsachtige platinum-iridium brein was hij een kopie van de eerste. Hij zei: 'En jouw serienummer?' 'ACC-1129, meester.'

'Ik noem je gewoon jongen. Ik wil nu praten met een zekere mevrouw Gladia Delmarre, vrouw van wijlen Rikaine Delmarre - Daneel, is er een adres, een manier om aan te geven waar ze te vinden is?'

Vriendelijk zei Daneel: 'Ik geloof niet dat het nodig is nog meer informatie te geven. Als ik de robot een vraag mag stellen...'

'Dat doe ik wel,' zei Baley. 'Goed, jongen, weet je hoe je de dame kunt bereiken?'

'Jawel, meester. Ik ken de verbindingspatronen van alle meesters.' Het werd zonder trots gezegd. Het was een feit zonder meer, alsof hij zei: ik ben van metaal gemaakt, meester.

Daneel kwam tussenbeide: 'Dat hoeft je niet verbazen, Partner Elijah. Er hoeven minder dan tienduizend verbindingen in het herinneringscircuit gestopt te worden, en dat is een klein aantal.' Baley knikte. 'Is er mogelijk meer dan een Gladia Delmarre? Zo'n kans op verwarring zou er kunnen zijn.' 'Meester?' Na de vraag gesteld te hebben zweeg de robot afwachtend.

'Ik geloof,' zei Daneel, 'dat deze robot jouw vraag niet begrijpt. Ik geloof dat op Solarie dezelfde naam niet meer dan eenmaal voor kan komen. Bij de geboorte worden de namen geregistreerd en alleen een naam die op het moment niet gebruikt wordt mag genomen worden.'

'Goed,' zei Baley, 'zo leren we elke minuut wat. Hoor eens, jongen, je vertelt me maar wat ik doen moet, geef me het verbindingspatroon, of hoe je het ook noemen mag, en vertrek dan.'

Er viel een merkbare pauze voor de robot antwoord gaf. Hij zei: 'Wilt u het contact zelf maken, meneer?' 'Jazeker.'

Daneel tikte Baley zachtjes op de arm. 'Een ogenblikje, Partner Elijah.'

'Ja?'

'Ik geloof dat de robot het benodigde contact makkelijker

zou kunnen maken. Het is zijn specialiteit.' Grimmig zei Baley: 'Ik ben er zeker van dat hij dat beter kan dan ik. Als ik het zelf doe kan ik de hele boel in het honderd laten lopen.'

Hij keek de roerloze Daneel vlak aan. 'Toch maak ik het contact liever zelf. Geef ik de orders of niet?' Daneel zei: 'Jij geeft de orders, Partner Elijah, en jouw orders zullen, voor zover de Eerste Wet dat toestaat, gehoorzaamd worden. Maar, als je me toestaat, zou ik je graag over de Solarische robots willen vertellen wat ik ervan weet. De robots op Solarie zijn veel meer gespecialiseerd dan die op de andere werelden. Hoewel Solarische robots fysiek tot veel in staat zijn, zijn ze mentaal vooral uitgerust voor een bepaald soort werk. Om taken te vervullen die buiten hun speciale gebied vallen is het hoge potentieel vereist dat geproduceerd wordt door een directe toepassing van een van de Drie Wetten. Daar staat tegenover dat het niet uitvoeren van de taak waar zij voor uitgerust zijn ook de directe toepassing van de Drie Wetten vergt.' 'Goed, dus een directe opdracht van mij activeert dan de Tweede Wet?'

'Precies. Maar het opgeroepen potentieel is 'onprettig' voor de robot. Normaal doet dat niet ter zake omdat een Solarier zich bijna nooit bemoeit met het dagelijkse werk van een robot. In de eerste plaats zou hij er niet voor voelen robot-werk te doen en in de tweede plaats zou het ook niet nodig zijn.'

'Probeer je me nou te vertellen, Daneel, dat het een robot onaangenaam treft als ik zijn werk doe?' 'Zoals je weet, Partner Elijah, is pijn in de menselijke betekenis niet van toepassing op de reacties van een robot.' Baley haalde zijn schouders op. 'Wat dan wel?' 'Toch,' vervolgde Daneel, 'is wat de robot doormaakt even storend als pijn voor een mens is, voor zover ik dat kan beoordelen.'

'Maar,' zei Baley, 'ik ben geen Solarier. Ik ben een Aardebewoner. Ik zie robots niet graag doen wat ik zelf wil doen.' 'Bedenk ook,' zei Daneel, 'dat het in verwarring brengen van een robot door onze gasten beschouwd kan worden als een onhoffelijk gebaar, omdat er in een maatschappij als deze min of meer strakke opvattingen moeten heersen over hoe een robot wel en niet behandeld moet worden. Het beledigen van onze gastheren zou onze taak nauwelijks verlichten.'

'Goed,' zei Baley, 'laat de robot zijn gang gaan.' Hij leunde achterover. Het voorval had zijn nut gehad. Het was een goed voorbeeld van hoe meedogenloos een robotische maatschappij kon zijn. Als ze er eenmaal waren, kon je niet zo makkelijk meer van robots afkomen, en een mens die ze zelfs maar tijdelijk kwijt wilde ontdekte dat dat niet kon. Met half gesloten ogen zag hij hoe de robot de muur naderde. Laat de sociologen op Aarde nadenken over wat er zojuist gebeurd is en laat ze hun conclusies trekken. Hij begon zo zijn eigen ideeen te krijgen. Een halve muur gleed opzij en het controlepaneel dat daardoor vrij kwam zou in de energiecentrale van een Stadswijk niet misstaan hebben. Baley kreeg trek in een pijp. Bij de instructie was hem verteld dat roken op niet-rokend Solarie een verschrikkelijke inbreuk op de etiquette zou zijn en hij had zelfs zijn rantsoentje niet mee mogen nemen. Hij zuchtte. Er waren momenten waarop het gevoel van een pijpensteel tussen zijn tanden en de warme kop in zijn hand oneindig geruststellend zou zijn.

De robot werkte snel, hier een variabele weerstand iets verstellend, daar met een snelle druk van de vingers een versterkend krachtveld in het juist patroon duwend. Daneel zei: 'Er moet eerst een seintje gegeven worden aan het individu dat men wil kijken. Een robot, natuurlijk, ontvangt de boodschap. Als het individu er is en wil ontvangen dan wordt er volledig contact gemaakt.' 'Zijn al die knoppen nou echt nodig?' vroeg Baley. 'De robot raakt het grootste deel van het paneel nauwelijks aan.' 'Mijn inlichtingen daarover zijn onvolledig, Partner Elijah. Maar het is nodig om, bij gelegenheid, meervoudige of mobiele ontvangst te kunnen arrangeren. Vooral het laatste vereist een gecompliceerd en voortdurend schakelen.' De robot zei: 'Meesters, het contact is gemaakt en goedgekeurd. Als u gereed bent zal het voltooid worden.' 'Klaar,' gromde Baley, en alsof het woord een signaal was, baadde de halve kamer plotseling in licht. Onmiddellijk zei Daneel: 'Ik heb de robot vergeten te zeggen dat alle zichtbare openingen naar buiten afgeschermd moesten worden. Dat spijt me en we moeten...' 'Laat maar,' zei Baley huiverend. 'Ik behandel dit. Houd je erbuiten.'

Het was een badkamer waar hij naar keek, dat maakte hij tenminste op uit wat hij zag. Aan het ene eind was, vermoedde hij, een soort kaptafel en hij stelde zich een robot (of robots?) voor die efficient en snel alle kleinigheden van een vrouwenkapsel verzorgden, en van de andere uiterlijkheden die het beeld uitmaakten dat zij de wereld presenteerde. Sommige apparaten en uitrustingsstukken kon hij niet plaatsen. Het was niet te zeggen waar ze voor dienden zonder ze ooit in bedrijf te hebben gezien. In de muren was een ingewikkeld patroon gewerkt dat er bijna uitzag als het een of andere natuurlijke ding vlak voordat het in een abstractie vervluchtigde. Het resultaat was aangenaam en bijna hypnotisch door de manier waarop het alle aandacht opeiste.

Wat een douchecel zou kunnen zijn, een grote, was niet afgeschermd door iets dat er tastbaar uitzag, maar meer door een truc met licht dat een muur van glinsterende ondoorzichtigheid vormde. Er was geen mens te zien. Baleys blik gleed naar de vloer. Waar eindigde zijn kamer en waar begon de andere? Dat was eenvoudig te zeggen. Er was een lijn waar de kwaliteit van het licht veranderde en daar moest het zijn.

Hij liep naar de lijn en stak, na een korte aarzeling, zijn hand naar de andere kant. Hij voelde niets, niets anders dan wanneer hij zijn hand in een van de primitieve Aardse trimensionals gestoken zou hebben. Daar zou hij tenminste zijn eigen hand nog gezien hebben; onscherp, misschien, en door het beeld heen, maar hij zou hem gezien hebben. Hier was hij hem helemaal kwijt. Voor zijn ogen eindigde zijn arm abrupt bij de pols. En als hij nu eens helemaal over de lijn zou stappen? Waarschijnlijk zou hij niet meer kunnen zien. Hij zou in een totaal zwarte wereld zijn. De gedachte aan zo'n doeltreffende omslotenheid was bijna prettig. Een stem sneed de draad van zijn gedachten door. Hij keek op en met een bijna onhandige haast stapte hij achteruit.

Gladia Delmarre sprak. Dat nam Baley tenminste aan. Het bovenste deel van het flikkerende licht voor de douchecel was verdwenen en een hoofd was duidelijk zichtbaar. Het hoofd glimlachte naar Baley. 'Ik zei goedendag, en het spijt me dat ik u heb laten wachten. Ik ben zo droog.' Zij had een driehoekig gezicht, tamelijk breed bij de jukbeenderen (die vooruitstaken als zij glimlachte) en met een zachte lijn via volle lippen naar een smalle kin toe versmallend. Haar hoofd was hoog boven de grond. Baley schatte haar op een meter zestig. (Dat was niet typisch. Tenminste niet volgens Baley's opvattingen. Kosmitische vrouwen werden verondersteld nogal lang en statig te zijn). Ook was haar haar niet Kosmitisch bronskleurig. Het was lichtbruin, tegen geel aan, en tamelijk lang. Op het moment stond het uit in wat Baley dacht dat een stroom warme lucht zou zijn. Het hele beeld was zeer aangenaam.

In zijn verwarring zei Baley: 'Als u wilt dat we het contact verbreken en wachten tot u klaar - '

'Oh nee. Ik ben bijna klaar, en intussen kunnen we praten. Hannis Gruer zei me dat u zou komen kijken. U bent van de Aarde, als ik het goed begrepen heb.' Haar ogen rustten helemaal op hem, leken zijn beeld in te drinken. Baley knikte en ging zitten. 'Mijn medewerker is van Aurora.'

Zij glimlachte en hield haar blik op Baley gericht alsof hij toch de curiositeit bleef, en natuurlijk, dacht Baley, was hij dat. Zij hief haar armen boven haar hoofd en ging met haar vingers door het haar, alsof zij het sneller droog wilde hebben. Haar armen waren slank en sierlijk. Heel aantrekkelijk, dacht Baley.

Toen dacht hij ongemakkelijk: dit zou Jessie niets bevallen. Daneels stem kwam tussenbeide. 'Zou het mogelijk zijn, mevrouw Delmarre, om het raam dat we zien te laten polariseren of afschermen. Mijn partner heeft last van daglicht. Op Aarde, zoals u misschien wel gehoord heeft...' De jonge vrouw (Baley schatte haar op vijfentwintig maar bedacht spijtig dat de schijnbare leeftijd van Kosmieten heel misleidend kon zijn) sloeg haar handen tegen haar gezicht en zei: 'O lieve help, ja. Daar weet ik alles van. Wat belachelijk dom van me. Neemt u me alstublieft niet kwalijk, het is zo gebeurd. Ik zal een robot...'

Zij stapte uit de droogruimte met haar hand uitgestrekt naar de contactknop en ging verder met praten. 'Ik heb er al vaak over gedacht dat ik in deze kamer meer dan een contactknop moet hebben. Een huis dat geen contactknop binnen bereik heeft, waar je ook staat, deugt niet, zeg niet verder dan anderhalve meter van je af. Het is... He, wat is er?'

Zij keek geschrokken naar Baley, die uit zijn stoel was gesprongen, die daarbij was omgevallen, tot over zijn oren bloosde en zich snel omdraaide.

Daneel zei rustig: 'Het zou beter zijn, mevrouw Delmarre, als u, nadat u contact met de robot hebt gemaakt, naar de cel terug zou gaan af anders wat kledingstukken zou aantrekken.'

Gladia keek verbaasd naar haar naaktheid en zei: 'Goed, natuurlijk.'

5 Details van een misdaad