, DE VOLGERS"
,,Mijnheer, " zo werd ik onlangs aangesproken door een paar
rechercheurs van de Centrale Recherche en wel van de groep
,,Volgers, " ,,wij zijn er in uw boek wel wat kaal afgekomen. "
,,Hoe dat zo, mannen?"
,,Nou, U hebt daar beweerd, dat de recherche in de meeste gevallen
alleen maar succes heeft door verraad. Maar U weet toch wel, dat
bij ons onderdeel de zaak enigszins anders ligt. Wij maken ook wel
gebruik van verslicheraars, maar moeten het toch hoofdzakelijk van
eigen activiteit hebben. "
(Ter toelichting moge ik even opmerken, dat de meesten van de
rechercheurs van de Centrale Recherche en meer speciaal de
,,volgers" een grote mate van bewegingsvrijheid hebben en in de
regel zelf beslissen, hoeveel tijd en moeite zij aan een of ander
onderzoek zullen besteden. Deze politiemannen zijn aan geen
diensturen gebonden en kennen ook geen officiele vrije tijd. Er
zijn perioden, waarin zij dag en nacht op pad zijn. De zware
jongens zijn extra op hun hoede voor dit soort russen. ) ,,Ja,
gelijk hebben jullie. Ik heb mij op dat punt wel wat te sterk
uitgedrukt. Maar toen ik dat schreef, waren mijn gedachten bij de
rechercheurs van het bureau Warmoesstraat. En daar, evenals aan
vele andere afdelings-bureau's, was de toestand toch wel zo. Dat
zullen jullie wel willen toegeven. Die mensen zitten daar altijd in
veel te veel zaken tegelijk. Ik heb dat boek voor de vuist weg en
in een snel tempo geschreven en dan kan het gebeuren, dat men wel
eens iets vergeet. Mocht het nog eens tot een vervolg komen, dan
zal ik die fout graag herstellen. "
En nu de uitgever er ten slotte in geslaagd is, mij zo ver te
krijgen, dat ik een tweede hoeveelheid herinneringen ga ophalen,
heb ik dus de gelegenheid, die belofte na te komen. Ik wil nu
verslag doen van enkele gevallen, die tot klaarheid kwamen, enkel
en alleen door de activiteit en speurzin van de betrokken
politiemannen. De rechercheurs Rieuwerts en Kolk, die er na veel
geduld in slaagden, die postambtenaar te ontmaskeren, leverden
meermalen het bewijs, dat zij ook wel opgewassen waren tegen meer
geslepen tegenstanders. Zij behoorden, evenals ik, tijdens de
bezetting tot de categorie van politiemannen, die door de Moffen
,,Duits-gevaarlijk" geacht werden en in januari 1945 als gevangenen
naar een strafkamp in de buurt van Deventer werden overgebracht.
Een goede honderd leden van de Amsterdamse Politie ondergingen bij
die razzia hetzelfde lot. Het spreekt vanzelf, dat daar in die
barakken het gesprek dikwijls over het vak ging. Zo herinner ik mij
uit die periode een verhaal van genoemde rechercheurs, dat wel de
moeite waard is, om gememoreerd te worden. In de jaren vlak voor de
oorlog opereerde in Amsterdam een bende inbrekers, die de recherche
handen vol werk gaf. De hoofdman was een zekere De J., een bekwaam
metaalbewerker en specialist in het openbranden van brandkasten.
Het lag voor de hand, dat de volgers deze knapen voortdurend op de
hielen zaten. Dat was geen eenvoudig werk, want men had hier te
doen met uiterst geslepen zware jongens, die dan ook nu en dan nog
wel eens de kans zagen, aan de waakzaamheid der rechercheurs te
ontsnappen en hun slag te slaan. Zo b. v. in het bureau van de
Gemeentelijke Woningdienst op de Stadhouderskade, waar zij 4000
gulden wisten buit te maken. Uit de manier, waarop in dat kantoor
te werk was gegaan, kon veilig worden opgemaakt, dat De J. en zijn
kornuiten dit zaakje opgeknapt hadden. Maar tot voldoende bewijs
kwam het niet.
De rechercheurs bleven deze bende natuurlijk schaduwen en moesten
daarbij, gelet op de capaciteiten van hun tegenstanders, met de
grootst mogelijke voorzichtigheid te werk gaan. Op een gegeven
ogenblik leek het, dat zij succes zouden hebben. Zij
constateerden nl., dat enkele leden van dit gilde het bureau van de
gemeenteontvanger op de Heerengracht binnengingen met
gereedschappen, waaronder gas- en zuurstofcylinders. Zonder die
voorwerpen kwamen zij al gauw weer naar buiten. Het was duidelijk,
dat daar iets gebeuren moest. Helaas, de heren kwamen niet terug j
zij schenen lont te hebben geroken.
Het volgen van deze groep werd onvermoeid voortgezet en blijkbaar
kregen De J. en zijn makkers daar genoeg van. Zij verplaatsten
tenminste hun operatieterrein naar Haarlem, vermoedelijk in de
verwachting dat de Amsterdamse politiemannen hen daar wel met rust
zouden laten. Maar daarin zouden zij zich vergissen. De
rechercheurs hadden al heel gauw ontdekt, dat hun klanten
herhaaldelijk naar Haarlem gingen, in de regel per tram. Met een
snelle auto waren de politiemannen daar dan eerder en vingen hen
weer op. Zo bemerkten zij na enige tijd, dat de heren voortdurend
poolshoogte namen op de Gasthuisvest en zich daar zelfs bezig
hielden met het passen van een sleutel op de deur van een garage.
Het was van deze mannen al een kranig stukje werk, dat zij,
ongezien, deze knapen van zo nabij op de vingers konden kijken. Zij
zochten nu contact met hun collega's van de Haarlemse Recherche en
kwamen tot de ontdekking, dat men via deze garage bij 't
Rijksbelastingkantoor op het Klein Heiligland kon komen. De
Haarlemse Politie was dus nu ook op haar qui-vive. In Amsterdam
gingen de rechercheurs door met het schaduwen van dit stelletje,
met als resultaat, dat zij op een avond konden vaststellen, dat hun
klanten zuurstof-cylinders in een auto laadden en er haastig mee
wegreden. Dat ging natuurlijk naar Haarlem. Terstond werd de
Haarlemse Recherche opgebeld en Rieuwerts en Kolk maakten, dat zij
zo snel mogelijk ter plaatse kwamen. De posten in de buurt van de
garage werden betrokken en het duurde niet lang, of het edele
viertal verscheen. Zij openden de garagedeur en nadat de op post
staande Amsterdamse en Haarlemse rechercheurs zo lang gewacht
hadden, dat veilig kon worden aangenomen, dat de heren bezig waren,
hun krachten te beproeven op de kluis van de ontvanger, slopen ook
zij naar binnen. De slag was raak. De inbrekers werden volkomen
verrast. De J. was juist bezig, de deur van de kluis open te
branden, terwijl zijn makkers er heel aandachtig naar stonden te
kijken.
Een fraai stukje recherchewerk was deze aanhouding. Het is allemaal
gauw verteld, maar de lezer zal wel begrijpen dat er voor de
rechercheurs heel wat kwam kijken, voor zij deze arrestanten in de
fuik hadden. De J. en zijn kornuiten kregen voor deze poging tot
braak een flinke poffer, ook al in verband met hun reputatie
natuurlijk. Maar nauwelijks waren zij weer op vrije voeten, of weer
werd De J. door genoemde rechercheurs op de korrel genomen en op
heterdaad aangehouden, toen hij een villa verliet met een grote
hoeveelheid kostbaarheden. Ook deze aanhouding kwam tot stand
zonder enige hulp van derden.
Van de dag af, waarop De J. weer op vrije voeten kwam, werd hij
door Rieuwerts en Kolk aanhoudend geschaduwd, want zij begrepen
wel, dat het niet lang zou duren, of hij zou weer proberen ergens
zijn slag te slaan. Dit soort inbrekers wordt in de regel door
gevangenisstraffen niet tot betere gedachten gebracht. Zij stelden
al gauw vast, dat De J. een geregelde bezoeker was van een perceel
in de Gabriel Metsustraat. De rechercheurs wisten, dat daar ook een
goede bekende van de Justitie woonde, een zekere M., die daar een
,,schoonheidsinstituut" dreef en met wie De J. in de gevangenis
kennis had gemaakt. Het was voor de politiemannen niet zo moeilijk,
de aanwezigheid van De J. daar vast te stellen: hij zette nl. zijn
fiets altijd in de voortuin.
Op een zaterdagavond begon de zaak, die door Rieuwerts en Kolk tot
zo'n goed einde zou worden gebracht. In de omgeving op post
staande, zagen zij in het bewuste perceel een hun onbekende dame
binnengaan. Even later verliet De J. deze woning en ging per
rijwiel in de buurt boodschappen doen bij een banketbakker en een
drankwinkel. De rechercheurs waren per auto. Hij bracht
de gekochte spullen naar dat huis, maar kwam even later weer
te voorschijn. Nu reed hij naar de Albert Cuyp-straat en stapte af
in een zaak, waar duplicaat-sleutels werden gemaakt. De
politiemannen waren zelfs in staat te zien, dat hun klant een
sleutel afgaf! Daar moest vermoedelijk een duplicaat van komen.
Vervolgens ging De J. weer naar de Gabriel Metsustraat terug, weer
gevolgd door de beide rechercheurs. Na ongeveer een uur zagen zij
hem weer per fiets koers zetten naar de Albert Cuypstraat en zij
wisten zo dicht in de buurt van die winkel te komen, dat zij zagen,
dat De J. twee sleutels in ontvangst nam en deze betaalde. Een
exemplaar stak hij in zijn vestzak, het andere in de buitenzak van
zijn jas. Toen weer terug naar de Gabriel Metsustraat. Daar kwam
even later een taxi voor en de onbekende dame stapte in, uitgeleide
gedaan door de bewoner M. en diens huisgenote. Kolk volgde per auto
de taxi. Rieuwerts bleef het perceel in de Gabriel Metsustraat
observeren. De taxi stopte even later voor een deftige villa in de
Oranje Nassaulaan, waar de dame in kwestie binnenging. Kolk zocht
nu zijn collega weer op en beiden bleven nog tot diep in de nacht
het perceel van M. observeren. Daar gebeurde evenwel niets
bijzonders meer. De bewoners waren vermoedelijk wel naar bed gegaan
en De J. had zich ook niet meer laten zien. Bij beide rechercheurs
waren intussen vermoedens gerezen. Die dame was ongetwijfeld een
relatie van M. en zou dus ook wel niet veel soeps zijn. Dat zij de
eigenaresse van de villa in de Oranje Nassaulaan zou zijn, leek hun
niet waarschijnlijk. Dus was zij daar vermoedelijk in betrekking.
De J. had een sleutel laten bijmaken; het was dus niet onmogelijk,
dat daarmee iets in de villa moest gebeuren.
De volgende zondag waren de politiemannen al weer vroeg per auto op
stap. De wagen was op de voorruit voorzien van het bekende
doktersembleem. Kolk zat in chauffeurstenue achter het steur.
Rieuwerts had, met een bril op en een actetas bij zich, achter in
de wagen de allures van een dokter aangenomen. Op die manier was
het hun mogelijk, zonder aandacht te trekken, de situatie in
de omgeving van de villa in de Oranje Nassaulaan op te nemen. Toch
moest er met de nodige voorzichtigheid opgetreden worden in die
stille villawijk. Maar een doktersauto viel daar toch niet zo op.
Hun geduld werd ten slotte beloond; omstreeks zes uur hield een
auto stil voor het bewuste huis. De J. zat aan het stuur. Hij
stapte uit en liep met een grote koffer naar de voordeur, die hij
zonder enige moeite met een sleutel uit zijn vestzak opende. Van
hun schuilplaats uit konden de rechercheurs alles goed opnemen. Zij
hadden hun wagen in een zijstraat achtergelaten. Kolk ging die nu
ophalen en plaatste hem zo vlak achter de auto van De J., dat deze
onmogelijk zonder meer kon wegrijden, want met zijn radiator stond
hij ook vlak tegen een andere wagen aan. Hij zat dus als het ware
klem. Van hun auto uit observeerden de beide politiemannen met
spanning de voordeur van de villa. In de verschillende kamers zagen
zij de lichten aan en uit gaan. De J. was dus bezig, een
inspectietocht te maken. Na ruim een uur kwam hij ten slotte weer
te voorschijn. Voor hij in zijn auto kon stappen, werd hij door de
rechercheurs op de schouder geklopt. ,,Je bent de sigaar, De J.
"
Hij schrok zich natuurlijk een aap, maar was toch direct de
sportieve Amsterdamse zware jongen. ,,Dat is erg, heren. Pas weer
op vrije voeten en nu al weer een verschutting in het vooruitzicht.
Maar ik feliciteer jullie. "
Na enige aarzeling overhandigde hij de sleutel ook. In zijn zakken
had hij al heel wat gestolen spullen, maar de grote poed bevond
zich nog binnen in de koffer. Uit het verder ingesteld onderzoek
bleek, dat het hier een heel complot gold. De hoofdschuldige was
wel M,, die door een huwelijksadvertentie in contact gekomen was
met de huishoudster van de bewoonster van de villa. Eerst had de
boef die vrouw haar spaarduitjes afhandig gemaakt (zowat 6000
gulden), met de belofte haar te zullen trouwen, terwijl hij al
gehuwd was. Daarna had hij, toen op de bewuste avond de
rechercheurs zijn woning stonden te observeren, De J. in de
gelegenheid gesteld, de huissleutel uit haar tas te pikken en nadat
die er een duplicaat van had laten maken, was het originele
exemplaar weer in de tas gestopt. Het werd nog een hele
uitzoekerij, ieders aandeel in deze affaire vast te stellen, doch
de hele bende bleef aan de pan hangen. Ook de echtgenote van M.
bleek er nog een rol in te hebben gespeeld. Alles met elkaar was
het een mooi succes voor de rechercheurs Rieuwerts en Kolk, die op
de zitting van de Rechtbank door President en Officier waarderend
werden toegesproken.
Ook deze zaak was dus uitsluitend rond komen te staan door de
vakbekwaamheid der beide politiemannen.
Dat het volgen van op hun qui-vive zijnde misdadigers hoge eisen
stelt aan de rechercheurs zal de lezer na dit voorbeeld misschien
wel hebben begrepen. Maar nog moeilijker wordt dat werk, als de op
pad zijnde zware jongens over auto's beschikken. Dan dienen de
volgers niet alleen bekwame politiemannen te zijn, maar ook
bedreven chauffeurs. Maar ook daarover beschikte de Centrale
Recherche. Dat bleek o. a. toen er, even voor het uitbreken van de
oorlog, jacht moest worden gemaakt op een clandestiene zender, die
onder de naam ,,De Aether-Geuzen" met scheldpartijen op de
Nederlandse Regering en op politieke tegenstanders propaganda
maakte voor Mussert en zijn trawanten. Aan dat gedoe diende een
einde te komen en daartoe werd door de Amsterdamse Recherche de
hulp ingeroepen van de Technische Dienst van de P. T. T. Met behulp
van apparaten kon natuurlijk wel de richting, van waaruit gezonden
werd, worden bepaald, maar aangezien deze verboden zender 's avonds
gewoonlijk niet langer dan een kwartiertje aan het woord was en
telkens verplaatst bleek te worden, nu eens naar het Gooi, dan weer
ergens in Kennemerland, was het practisch niet mogelijk, tijdig de
plaats te bereiken, waar het ding vermoedelijk opgesteld stond.
Bovendien liepen de wegen, die daarbij gevolgd moesten worden, ook
niet altijd recht op het doel af. Dikwijls moest over grote afstand
worden omgereden, om weer in de juiste koers te komen.
Op die manier ging het dus niet, en de volgers werden ingeschakeld.
Zij pasten een andere taktiek toe en begonnen met uit te zoeken,
welke radio-technici in Amsterdam lid van de N. S. B. waren of met
die beweging sympathiseerden, want onder deze vaklui zou men de
daders willen zoeken. Dat was natuurlijk een heel tijdrovend werk,
maar ten slotte hield men toch een aantal lieden over, die op de
korrel genomen konden worden. Ook dat was geen kleinigheid, maar
het werk werd over verschillende groepen verdeeld. Soms scheen het
hopeloos, als voor de zoveelste maal weer eens gebleken was, dat
een verkeerde geschaduwd was. Maar de volgers gaven de moed niet op
en ten slotte zou een groep, bestaande uit de rechercheurs Jaap
Knol en L. J. Dobbe met Jaap Bij als chauffeur, succes hebben.
Nadat zij op een zaterdagmiddag vermoeid en hongerig teruggekeerd
waren uit de buurt van Alkmaar, waar zij zonder succes enige N. S.
B. -ers geobserveerd hadden, stelde Bij voor, ofschoon zij allemaal
meer dan gaar waren, even te rusten en dan die avond hun geluk nog
eens te beproeven in de Van Eeghenlaan, waar iemand van ,,de club"
een winkel dreef in electro-technische artikelen. De anderen gingen
daarmee accoord en de wagen werd dus even later weer gestart. In de
buurt van het bewuste perceel hadden de mannen in zoverre
,,massel", dat de eigenaar van die zaak juist de deur uitkwam. Hij
ging te voet maar de Willemsparkweg en stapte daar in een
two-seater. Als een razende reed hij naar de Amstelveenseweg en
stopte daar voor een slijterij, waarvan de eigenaar, zoals de
rechercheurs wisten, ook van,, 't handje" was. Dat leek al niet zo
slecht.
Het duurde zowat een half uur, voor beiden naar buiten kwamen,
instapten en wegreden in de richting Haarlemmerweg, op enige
afstand gevolgd door de politiewagen. Daar op de Haarlemmerweg
scheen het wel, dat de beide N. S. B. -ers argwaan kregen of
althans rekening hielden met de mogelijkheid, dat ze werden
gevolgd. Nu eens reden zij met een snelheid van over de honderd, om
even later af te zakken tot niet meer dan dertig. Dan werden zij
natuurlijk gauw door andere auto's achterop gereden en
gepasseerd, want er waren er meer op de weg.
Jaap Bij liet zich evenwel niet in de luren leggen; hij remde
steeds tijdig af en waagde het zelfs af en toe, zijn prooi even te
laten schieten, om die dan later weer met grote snelheid achterop
te rijden, terwijl hij er natuurlijk voor zorgde, dat hij op zo'n
afstand bleef, dat hij het silhouet van de two-seater nog juist kon
zien. Op die manier konden ook de inzittenden van die auto ten
slotte niet meer vaststellen, of het steeds dezelfde wagen was, die
achter hen reed, want, zoals gezegd, er waren meer wagens op deze
drukke verkeersweg. Dat dit rijden alle aandacht van Bij in beslag
nam, ligt voor de hand. In Haarlem was het weer extra oppassen. In
de stad was er natuurlijk weer gelegenheid, om de two-seater kwijt
te raken. Maar hier reed Bij op bekend terrein; hij was daar
opgegroeid en toen de two-seater de stad weer verlaten had en er
weer de pas inzette, zaten de politiemannen er nog steeds achter.
Doch ook daar scheen men nog rekening te houden met eventuele
volgers; de two-seater draaide tenminste plotseling een zijweg in.
,,Dat gaat naar Groenendaal, " wist Bij. ,,Daar loopt hij vast; hij
moet hier weer langs. Wachten maar, jongens. " En hij zette zijn
wagen achter de bomen. Hij kreeg gelijk. Het duurde niet lang, of
de two-seater kwam terug. De beide inzittenden passeerden, zonder
iets in de gaten te krijgen. Voort ging het, richting Lisse. De
rechercheurs op zo groot mogelijke afstand, met gedoofde lichten,
er achter aan. Het werd een spannende rit, want de politiemannen
voelden, dat zij op het goede spoor zaten. In Lisse stopte de
two-seater voor een cafe; een derde man, met een grote koffer bij
zich, nam plaats in de wagen en verder ging het weer. Er begon nu
tekening in de zaak te komen.
Ineens sloeg de voorste wagen een landweg in en hield na een poosje
stil voor een bollenschuur. Daar werd de koffer naar binnen
gesleept en het was duidelijk, dat hier het spel gespeeld zou
worden. De rechercheurs hadden hun wagen aan de kant gezet en waren
te voet nader geslopen. Een van hen zocht terstond contact met
de Politie in Lisse, die dadelijk mee op pad ging. Inmiddels
waren er nog enige auto's bij de schuur gearriveerd en de
inzittenden waren naar binnen gegaan, vermoedelijk dus ook leden
van de bende. Een en ander was door de beide achtergebleven
rechercheurs geconstateerd. Men kon dus in de schuur een heel
gezelschap verwachten. Met de politiemannen uit Lisse, die
natuurlijk ter plaatse uitstekend bekend waren (men bleek zich te
bevinden op het terrein van de bekende Keukenhof), werd de loods
omsingeld en toen het tijdstip, waarop gewoonlijk de uitzendingen
begonnen, aangebroken was, vielen de politiemannen naar binnen.
De slag was raak. De installatie stond al opgesteld en de spreker
was juist begonnen. Maar op het geroep ,,Politie!" liet hij van
schrik de microfoon vallen en de zaak was afgelopen. Elf personen
werden gevangen genomen en naar Amsterdam overgebracht.
Een kranig stukje werk had deze groep volgers hiermee geleverd en
zonder iets te kort te willen doen aan het aandeel, dat de
rechercheurs Knol en Dobbe er in gehad hebben, zullen ook zij wel
willen toegeven, dat het grootste deel van het succes op rekening
van Jaap Bij dient gesteld te worden. Zijn wijze van rijden en zijn
grote plaatselijke bekendheid op het traject hadden ten slotte het
gevolg, dat alles zo vlot verliep. Alle drie werden na afloop van
Regeringswege beloond met een schriftelijke
tevredenheidsbetuiging.
Dit waren dus enkele voorbeelden van onderzoeken, die volledig
succes hadden door de activiteit en het vakmanschap der betrokken
rechercheurs, en niet door verraad of andere hulp van derden.
Tientallen van dergelijke zaken zou ik nog kunnen beschrijven, want
de Centrale Recherche beschikte destijds over vele leden van het
formaat, als van die, welke ik hier met name genoemd heb. Dit waren
ten slotte de mensen, die er steeds voor zorgden, dat de
Amsterdamse Recherche bij de Justitie zo'n uitstekende reputatie
genoot. Slaat men de krantenverslagen uit die dagen echter na, dan
valt het op, dat in vele ervan slechts melding gemaakt wordt van de
namen van allerlei chefs en autoriteiten, die pas ter
plaatse kwamen, als alles in kannen en kruiken was. Maar de
namen van de mannen, die het ten slotte ,,deden", treft men slechts
sporadisch aan.
De lezer zal stellig wel begrijpen, hoe funest het was voor de
bestrijding der criminaliteit, dat vele van deze eminente krachten
het corps verlieten en elders een beter heenkomen zochten, omdat
hun belangen, als gevolg van de uit Den Haag bevolen reorganisatie
van de Nederlandse Politie, danig in het gedrang kwamen. De nekslag
voor de Amsterdamse Recherche was wel de bepaling, dat rechercheurs
die in aanmerking wilden komen voor bevordering, weer de uniformen
moesten aantrekken.
Dat ik als hoofd van dit onderdeel mij met alle macht heb verzet
tegen de maatregelen, waardoor de Recherche zo geplukhaard werd,
ligt voor de hand. Maar het bleek vechten tegen de bierkaai en het
zal stellig de nodige tijd duren, voor de Amsterdamse Recherche
haar oude reputatie weer terug heeft. Want met alle respect voor de
ijver en de capaciteiten van de jongere generatie, rechercheurs van
het kaliber van de door mij bedoelde politiemannen, worden niet uit
de grond gestampt. Daarvoor is het recherchevak te veel een kwestie
van ervaring. En de weinigen van de oudere garde, die hun onderdeel
trouw bleven, waren ten slotte ook niet in staat, meer werk op hun
schouders te nemen. Velen trokken, zij het natuurlijk met tegenzin,
de uniformen weer aan. Het geldelijke voordeel, dat de hun in
uitzicht gestelde promotie opleverde, sprak ook mee. Hun gezinnen
waren er immers ook nog.
Het belachelijke van deze maatregel komt nog meer uit, als men
bedenkt, dat al de oude rechercheurs, die aldus gedwongen werden,
naar de uniform-politie over te gaan, zich bij dat onderdeel
voelden als katten in vreemde pakhuizen. Wat wisten zij nog af van
de honderd en een voorschriften, waarmee de uniformmensen te maken
hadden? Maar genoeg hierover! Ten slotte nog een persoonlijk woord
aan het adres van de rechercheur-chauffeur Jaap Bij. Dat Jaap
nimmer zijn geduld en zijn goede humeur verloor, mocht ik
persoonlijk ondervinden, toen ik, met een honderdtal andere
politiemannen uit Amsterdam, in januari 1945 door de Moffen werd
opgepikt. Dat Jaap Bij bij deze ,,ere-compagnie" was, spreekt wel
vanzelf. Na eerst een nacht en een dag opgesloten te zijn geweest
in de derde-klas-wachtkamer van het Centraal Station, werden wij op
de avond van die dag in veewagens gestampt; ik had het geluk, dat
ik Jaap Bij tegen mij aan geperst kreeg. Dat kon ik wel niet zien,
want het was stikdonker in de wagen, maar ik hoorde het aan zijn
bekend stemgeluid. Hij voerde al gauw het hoogste woord en stak
zijn mening over een dergelijke wijze van transport niet onder
stoelen of banken. Tijdens de nachtelijke rit, die zowat twaalf uur
duurde, hield hij er de moed in met het tappen van allerlei
geestigheden. In de beste stemming kwamen wij dan ook 's morgens
nog in het donker in Deventer aan. Dat ik daar in zo'n goede
conditie arriveerde, moet ik ook gedeeltelijk toeschrijven aan een
collega van Bij, rechercheur De Graaf, die aan de andere kant tegen
mij aangedrukt zat, en die over een veldfles met cognac bleek te
beschikken. Onderweg heb ik daar ook mijn portie van gehad. Mijn
dank daarvoor nog, De Graaf!
In Deventer werden wij uitgeladen en na een paar uur door de hoge
sneeuw te hebben gebaggerd, kwamen wij ten slotte in het strafkamp
in Schalkhaar. ,,Vrijwilligers-bataljon voor Nederlanders" stond er
nota bene in het Duits op de poort.
In de voor ons bestemde barak werden wij ontvangen door een
stelletje schorem in Duitse uniformen. ,,Land-wachters" werden die
boeven geloof ik genoemd. Veel van dit gespuis bleek afkomstig uit
de achterbuurten van Amsterdam en sommigen waren zelfs goede
bekenden van de binnen marcherende Amsterdamse politiemannen. Nu
waren de rollen omgekeerd. De heren, gewapend met stenguns, die
later defect bleken te zijn, knuppels en grote bouviers aan
kettingen, schreeuwden, dat zij die smerissen nu wel mores zouden
leren. Ik werd door de hoofdman van deze struikrovers als de
,,hoogst aanwezige" herkend. Hij begon tenminste te schreeuwen:
,,Daar, dat is er een met balken en sterren (ik was n. b. in
burger), sla die op zijn....."
Ik maakte deze spitsboef er op attent, dat hij goed zou doen, zijn
handen thuis te houden, daar hij anders met zijn stelletje
snotneuzen van een koude kermis thuis zou komen; dat zij, al hingen
er ook stenguns over hun schouders, het zouden moeten afleggen
tegen die honderd en zoveel Amsterdamse dienders, die als het er op
aankwam, ook zouden laten zien, dat vechten tot hun vak behoorde.
Ook Jaap Bij liet zich in die geest uit, terwijl de agent Laats al
dadelijk bewees, dat het hem menens was, want die was al slaags
geraakt met zo'n slampamper. Gelukkig kwam de Duitse commandant
,,Meister Stock" tijdig tussenbeide. Hij riep zijn
surrogaat-germanen tot de orde, zodat erger werd voorkomen. Toch
had dat gajes wel begrepen, dat er met deze gevangenen niet te
spotten viel.
Ook tijdens het verdere verblijf in het vuile kamp wist Bij er de
moed in te houden en het was voor de achterblijvers dan ook een
grote strop, toen enige weken later een groot gedeelte van ons
doorgezonden werd naar Duitsland en Jaap ook tot de vertrekkenden
behoorde. Het trieste toneel, toen Jaaps groep in de schemering
wegmarcheerde over het met sneeuw bedekte voorterrein, zal ik nooit
vergeten. Zij waren al gauw uit het gezicht, maar nog lang hoorden
wij de stem van Jaap, die luidkeels bleef beweren ,,dat het goed
ging. " Woorden, waaraan de Moffen vooral in die periode stierlijk
het land hadden.
Gelukkig behoorde de hoofd-agent Piet Immel tot de achterblijvers
en ik moge deze gelegenheid even benutten, om deze gemoedelijke
Amsterdammer dank te zeggen voor de wijze, waarop hij niet alleen
mij, maar ook de anderen geholpen heeft, de moed er in te houden.
Aan deze brave kerel, die bewees, welk een voortreffelijk mens hij
was, ben ik veel dank verschuldigd. Over ons verblijf in dit kamp
en later in dat van Ommen zou nog wel het een en ander te vertellen
zijn. Het was daar een prachtgelegenheid voor vele chefs, om hun
manschappen van nabij te leren kennen. En omgekeerd natuurlijk
ook. Over het algemeen is de verstandhouding er goed geweest. Ik
zal het evenwel verder niet over de kampperiode hebben; dat valt
buiten het bestek van dit boek.
Een politieman komt in de loop der jaren met zeer verschillende
soorten misdadigers in contact. Er zijn er bij, voor wie hij een
grote minachting heeft: oplichters, chanteurs, souteneurs en
dergelijke schobbers. Met anderen kan hij weer medelijden hebben:
arme bliksems, die allerlei tegenslag gehad hebben en ten slotte in
de verleiding komen, geld en goed, dat aan hun zorg toevertrouwd
was, te verduisteren. Er zijn er ook, voor wie hij tot op zekere
hoogte respect heeft: hetzij voor hun persoon, hetzij voor de
manier, waarop zij hun misdadig werk uitoefenen.
Tot deze laatste categorie behoorde in de jaren voor de oorlog de
bekende inbreker ,,Witte Nelis", een rasechte Amsterdammer, die qua
persoon bij de Amsterdamse Recherche niet slecht aangeschreven
stond. Het was een kwieke, sportieve verschijning, op wiens
particuliere gedragingen niet veel viel aan te merken, behalve dan
dat hij af en toe ergens een kraak zette. Hij had een medelijdend
hart en menige arme sloeber onder zijn kennissen stopte hij af en
toe een tientje in handen. Aanvankelijk was hij bouwvakarbeider,
maar hij begaf zich ten slotte op het pad der misdaad. Hij
opereerde veel buiten Amsterdam, want de volgers hier zaten hem
behoorlijk achter de vodden. Op een gegeven ogenblik week hij naar
Amerika uit, omdat hij bevreesd was, dat hij last zou krijgen met
de Politie in Rotterdam. Daar was nl. in een goudsmidswinkel
ingebroken en enige daders waren aangehouden. Witte Nelis, die ook
van de partij was geweest, werd bang, dat zijn kornuiten op hem
zouden doorslaan en wist met valse papieren de overkant te
bereiken. Daar zat hij al tamelijk gauw in de Sing-Sing en toen
zijn straftijd om was, werd hij naar Holland teruggezonden, want
klanten als Witte Nelis wilde men in New York ook graag kwijt. In
Amerika bleek hij evenwel iets te hebben geleerd, nl. het laten
springen van kluizen en brandkasten door middel van dynamiet. Het
duurde niet lang, of hij ging dat kunstje ook in Holland toepassen.
Amsterdam kreeg de primeur. In de Havenstraat werd de kluis van een
brand-stoffenhandel opgeblazen. Ongeveer 5000 gulden viel de heren
in handen.
De aandacht der rechercheurs viel nog niet terstond op Witte Nelis,
want die was nog maar betrekkelijk kort terug, maar toen uit vele
andere plaatsen in de provincie berichten kwamen, dat op dezelfde
manier brandkasten geforceerd waren in alleenstaande percelen, als
zuivelfabrieken e. d., en Witte Nelis en zijn makkers in Amsterdam
met geld begonnen te smijten en in dure auto's rond reden, toen
begrepen de Amsterdamse politiemannen, dat Nelis cum suis wel meer
zou weten van die dynamietaanslagen. Hij werd dus nog intenser
geschaduwd, maar omdat hij dit natuurlijk ook in de gaten had, was
hij zo wijs, niet in Amsterdam te ,,werken" Met zijn snelle wagen
verliet hij voortdurend de stad en de rechercheurs waren niet in
staat, hem te volgen. Nelis was een bekwaam chauffeur, en per slot
van rekening hebben de Amsterdamse politiemannen in de eerste
plaats de misdaad in de hoofdstad te bestrijden. Zo kwam het, dat
men hem hier niet ,,onder schot" kon krijgen.
Maar op een avond zou hij tenslotte toch tegen de lamp lopen.
De volgers zaten weer achter hem, doch moesten hem al gauw laten
schieten, toen hij met grote snelheid in de richting Diemen
verdween. De politiemannen, die wel begrepen, dat hij weer op
avontuur uit was, besloten, zijn terugkomst af te wachten. En zij
hadden goed gezien, want toen hij diep in de nacht weer Amsterdam
binnenreed, werd hij met zijn wagen aangehouden. De slag was raak.
In de auto werd een heel arsenaal inbrekerswerktuigen gevonden; ook
dynamietpatronen en de bijbehorende draden en batterij, om die
dingen te laten springen. En toen even later bericht uit Nunspeet
kwam, dat daar geprobeerd was, in een melkfabriek de brandkast te
forceren, een poging, die evenwel mislukt was, omdat de nachtwaker
de heren gestoord had, die daarop per auto de vlucht genomen
hadden, was het lot van Witte Nelis en zijn trawanten bezegeld. De
daders van de dynamietaanslagen waren dus gegrepen. Inderdaad een
mooi succes voor de Amsterdamse Recherche. Een goede 40. 000 gulden
hadden Witte Nelis en zijn vrienden intussen weten buit te
maken.
Nelis was niet bang uitgevallen. Dat bleek op een avond toen hij
ergens in Oost bijna een aanrijding kreeg met een nachtsnorder. De
rechercheurs, die hem die avond weer volgden, sloegen het hele
toneel op enige afstand gade. De koetsier, die verkeerd gereden
had, klom van de bok en richtte zijn schreden naar de auto van
Nelis, die uitstapte, toen de snorder tegen hem een grote mond
begon op te zetten. Dit begon Nelis zeker te vervelen en voor de
snorder zijn bedreigingen ten uitvoer kon brengen, had hij al een
paar opstoppers te pakken en lag hij tegen de grond. Een burger,
die dit zag, meende voor hem in de bres te moeten springen en trok
zijn jasje al uit. Maar Nelis was hem voor. Hij pakte de man bij
kop en rug en deponeerde hem zonder vorm van proces in de Buiten
Singelgracht met de woorden: ,,Zo, daar kun je wat afkoelen. " De
drenkeling kroop weer bij de wal-glooiing op, maar had geen trek
meer in een volgende ronde.
,,Ik ben die en die. " hoorden de rechercheurs Witte Nelis zeggen,
,,en woon daar en daar en als je meer wilt hebben, kun je bij mij
thuis komen. " En hij stapte weer in zijn wagen.
Voor dit feit werd hij natuurlijk geverbaliseerd en gevonnist. Hij
kreeg een flinke boete, die hij op de zitting even uit zijn
vestzakje wenste te betalen, want hij zat goed in zijn
contanten.
Ook toen hij eens met zijn vrouw en kinderen in de auto, bij
Diemen, in de Keulsevaart slipte, bewees Nelis, niet gauw van de
kook te zijn. Hij wist zich uit de wagen te wurmen, dook terstond
weer en redde zijn passagiers het leven. Deze inbreker was dus een
flinke kerel, die niet voor een klein geruchtje vervaard was. Voor
de zaak-Nunspeet kreeg hij vijf jaar en toen hij daarvan op vrije
voeten kwam, waren de Moffen hier de baas. Nelis vatte al gauw
zijn oude beroep weer op, maar diende nu wel in Amsterdam te
blijven. Van autorijden was toen immers geen sprake meer voor
particulieren.
Een distributiekantoor in Oost moest er aan geloven. Een enorme
hoeveelheid bonkaarten viel hem en zijn helpers in handen. Met een
groot aantal helers werd hij door de Amsterdamse Recherche
aangehouden. Doch de Moffen maakten zich helaas meester van deze
arrestanten en Nelis werd in Amersfoort in het kamp gevangen gezet.
Daar werd hij tenslotte gefusilleerd. Niemand van de Amsterdamse
rechercheurs hebben hem dit gegund. Hij was natuurlijk hun
tegenstander, maar dat hij op die manier aan zijn einde moest
komen, daarover heeft niemand van hen zich verheugd.