, DE VOLGERS"

,,Mijnheer, " zo werd ik onlangs aangesproken door een paar rechercheurs van de Centrale Recherche en wel van de groep ,,Volgers, " ,,wij zijn er in uw boek wel wat kaal afgekomen. " ,,Hoe dat zo, mannen?"
,,Nou, U hebt daar beweerd, dat de recherche in de meeste gevallen alleen maar succes heeft door verraad. Maar U weet toch wel, dat bij ons onderdeel de zaak enigszins anders ligt. Wij maken ook wel gebruik van verslicheraars, maar moeten het toch hoofdzakelijk van eigen activiteit hebben. "
(Ter toelichting moge ik even opmerken, dat de meesten van de rechercheurs van de Centrale Recherche en meer speciaal de ,,volgers" een grote mate van bewegingsvrijheid hebben en in de regel zelf beslissen, hoeveel tijd en moeite zij aan een of ander onderzoek zullen besteden. Deze politiemannen zijn aan geen diensturen gebonden en kennen ook geen officiele vrije tijd. Er zijn perioden, waarin zij dag en nacht op pad zijn. De zware jongens zijn extra op hun hoede voor dit soort russen. ) ,,Ja, gelijk hebben jullie. Ik heb mij op dat punt wel wat te sterk uitgedrukt. Maar toen ik dat schreef, waren mijn gedachten bij de rechercheurs van het bureau Warmoesstraat. En daar, evenals aan vele andere afdelings-bureau's, was de toestand toch wel zo. Dat zullen jullie wel willen toegeven. Die mensen zitten daar altijd in veel te veel zaken tegelijk. Ik heb dat boek voor de vuist weg en in een snel tempo geschreven en dan kan het gebeuren, dat men wel eens iets vergeet. Mocht het nog eens tot een vervolg komen, dan zal ik die fout graag herstellen. "
En nu de uitgever er ten slotte in geslaagd is, mij zo ver te krijgen, dat ik een tweede hoeveelheid herinneringen ga ophalen, heb ik dus de gelegenheid, die belofte na te komen. Ik wil nu verslag doen van enkele gevallen, die tot klaarheid kwamen, enkel en alleen door de activiteit en speurzin van de betrokken politiemannen. De rechercheurs Rieuwerts en Kolk, die er na veel geduld in slaagden, die postambtenaar te ontmaskeren, leverden meermalen het bewijs, dat zij ook wel opgewassen waren tegen meer geslepen tegenstanders. Zij behoorden, evenals ik, tijdens de bezetting tot de categorie van politiemannen, die door de Moffen ,,Duits-gevaarlijk" geacht werden en in januari 1945 als gevangenen naar een strafkamp in de buurt van Deventer werden overgebracht. Een goede honderd leden van de Amsterdamse Politie ondergingen bij die razzia hetzelfde lot. Het spreekt vanzelf, dat daar in die barakken het gesprek dikwijls over het vak ging. Zo herinner ik mij uit die periode een verhaal van genoemde rechercheurs, dat wel de moeite waard is, om gememoreerd te worden. In de jaren vlak voor de oorlog opereerde in Amsterdam een bende inbrekers, die de recherche handen vol werk gaf. De hoofdman was een zekere De J., een bekwaam metaalbewerker en specialist in het openbranden van brandkasten. Het lag voor de hand, dat de volgers deze knapen voortdurend op de hielen zaten. Dat was geen eenvoudig werk, want men had hier te doen met uiterst geslepen zware jongens, die dan ook nu en dan nog wel eens de kans zagen, aan de waakzaamheid der rechercheurs te ontsnappen en hun slag te slaan. Zo b. v. in het bureau van de Gemeentelijke Woningdienst op de Stadhouderskade, waar zij 4000 gulden wisten buit te maken. Uit de manier, waarop in dat kantoor te werk was gegaan, kon veilig worden opgemaakt, dat De J. en zijn kornuiten dit zaakje opgeknapt hadden. Maar tot voldoende bewijs kwam het niet.
De rechercheurs bleven deze bende natuurlijk schaduwen en moesten daarbij, gelet op de capaciteiten van hun tegenstanders, met de grootst mogelijke voorzichtigheid te werk gaan. Op een gegeven ogenblik leek het, dat zij succes zouden hebben. Zij constateerden nl., dat enkele leden van dit gilde het bureau van de gemeenteontvanger op de Heerengracht binnengingen met gereedschappen, waaronder gas- en zuurstofcylinders. Zonder die voorwerpen kwamen zij al gauw weer naar buiten. Het was duidelijk, dat daar iets gebeuren moest. Helaas, de heren kwamen niet terug j zij schenen lont te hebben geroken.
Het volgen van deze groep werd onvermoeid voortgezet en blijkbaar kregen De J. en zijn makkers daar genoeg van. Zij verplaatsten tenminste hun operatieterrein naar Haarlem, vermoedelijk in de verwachting dat de Amsterdamse politiemannen hen daar wel met rust zouden laten. Maar daarin zouden zij zich vergissen. De rechercheurs hadden al heel gauw ontdekt, dat hun klanten herhaaldelijk naar Haarlem gingen, in de regel per tram. Met een snelle auto waren de politiemannen daar dan eerder en vingen hen weer op. Zo bemerkten zij na enige tijd, dat de heren voortdurend poolshoogte namen op de Gasthuisvest en zich daar zelfs bezig hielden met het passen van een sleutel op de deur van een garage. Het was van deze mannen al een kranig stukje werk, dat zij, ongezien, deze knapen van zo nabij op de vingers konden kijken. Zij zochten nu contact met hun collega's van de Haarlemse Recherche en kwamen tot de ontdekking, dat men via deze garage bij 't Rijksbelastingkantoor op het Klein Heiligland kon komen. De Haarlemse Politie was dus nu ook op haar qui-vive. In Amsterdam gingen de rechercheurs door met het schaduwen van dit stelletje, met als resultaat, dat zij op een avond konden vaststellen, dat hun klanten zuurstof-cylinders in een auto laadden en er haastig mee wegreden. Dat ging natuurlijk naar Haarlem. Terstond werd de Haarlemse Recherche opgebeld en Rieuwerts en Kolk maakten, dat zij zo snel mogelijk ter plaatse kwamen. De posten in de buurt van de garage werden betrokken en het duurde niet lang, of het edele viertal verscheen. Zij openden de garagedeur en nadat de op post staande Amsterdamse en Haarlemse rechercheurs zo lang gewacht hadden, dat veilig kon worden aangenomen, dat de heren bezig waren, hun krachten te beproeven op de kluis van de ontvanger, slopen ook zij naar binnen. De slag was raak. De inbrekers werden volkomen verrast. De J. was juist bezig, de deur van de kluis open te branden, terwijl zijn makkers er heel aandachtig naar stonden te kijken.
Een fraai stukje recherchewerk was deze aanhouding. Het is allemaal gauw verteld, maar de lezer zal wel begrijpen dat er voor de rechercheurs heel wat kwam kijken, voor zij deze arrestanten in de fuik hadden. De J. en zijn kornuiten kregen voor deze poging tot braak een flinke poffer, ook al in verband met hun reputatie natuurlijk. Maar nauwelijks waren zij weer op vrije voeten, of weer werd De J. door genoemde rechercheurs op de korrel genomen en op heterdaad aangehouden, toen hij een villa verliet met een grote hoeveelheid kostbaarheden. Ook deze aanhouding kwam tot stand zonder enige hulp van derden.
Van de dag af, waarop De J. weer op vrije voeten kwam, werd hij door Rieuwerts en Kolk aanhoudend geschaduwd, want zij begrepen wel, dat het niet lang zou duren, of hij zou weer proberen ergens zijn slag te slaan. Dit soort inbrekers wordt in de regel door gevangenisstraffen niet tot betere gedachten gebracht. Zij stelden al gauw vast, dat De J. een geregelde bezoeker was van een perceel in de Gabriel Metsustraat. De rechercheurs wisten, dat daar ook een goede bekende van de Justitie woonde, een zekere M., die daar een ,,schoonheidsinstituut" dreef en met wie De J. in de gevangenis kennis had gemaakt. Het was voor de politiemannen niet zo moeilijk, de aanwezigheid van De J. daar vast te stellen: hij zette nl. zijn fiets altijd in de voortuin.
Op een zaterdagavond begon de zaak, die door Rieuwerts en Kolk tot zo'n goed einde zou worden gebracht. In de omgeving op post staande, zagen zij in het bewuste perceel een hun onbekende dame binnengaan. Even later verliet De J. deze woning en ging per rijwiel in de buurt boodschappen doen bij een banketbakker en een drankwinkel. De rechercheurs waren per auto. Hij bracht de gekochte spullen naar dat huis, maar kwam even later weer te voorschijn. Nu reed hij naar de Albert Cuyp-straat en stapte af in een zaak, waar duplicaat-sleutels werden gemaakt. De politiemannen waren zelfs in staat te zien, dat hun klant een sleutel afgaf! Daar moest vermoedelijk een duplicaat van komen. Vervolgens ging De J. weer naar de Gabriel Metsustraat terug, weer gevolgd door de beide rechercheurs. Na ongeveer een uur zagen zij hem weer per fiets koers zetten naar de Albert Cuypstraat en zij wisten zo dicht in de buurt van die winkel te komen, dat zij zagen, dat De J. twee sleutels in ontvangst nam en deze betaalde. Een exemplaar stak hij in zijn vestzak, het andere in de buitenzak van zijn jas. Toen weer terug naar de Gabriel Metsustraat. Daar kwam even later een taxi voor en de onbekende dame stapte in, uitgeleide gedaan door de bewoner M. en diens huisgenote. Kolk volgde per auto de taxi. Rieuwerts bleef het perceel in de Gabriel Metsustraat observeren. De taxi stopte even later voor een deftige villa in de Oranje Nassaulaan, waar de dame in kwestie binnenging. Kolk zocht nu zijn collega weer op en beiden bleven nog tot diep in de nacht het perceel van M. observeren. Daar gebeurde evenwel niets bijzonders meer. De bewoners waren vermoedelijk wel naar bed gegaan en De J. had zich ook niet meer laten zien. Bij beide rechercheurs waren intussen vermoedens gerezen. Die dame was ongetwijfeld een relatie van M. en zou dus ook wel niet veel soeps zijn. Dat zij de eigenaresse van de villa in de Oranje Nassaulaan zou zijn, leek hun niet waarschijnlijk. Dus was zij daar vermoedelijk in betrekking. De J. had een sleutel laten bijmaken; het was dus niet onmogelijk, dat daarmee iets in de villa moest gebeuren.
De volgende zondag waren de politiemannen al weer vroeg per auto op stap. De wagen was op de voorruit voorzien van het bekende doktersembleem. Kolk zat in chauffeurstenue achter het steur. Rieuwerts had, met een bril op en een actetas bij zich, achter in de wagen de allures van een dokter aangenomen. Op die manier was het hun mogelijk, zonder aandacht te trekken, de situatie in de omgeving van de villa in de Oranje Nassaulaan op te nemen. Toch moest er met de nodige voorzichtigheid opgetreden worden in die stille villawijk. Maar een doktersauto viel daar toch niet zo op. Hun geduld werd ten slotte beloond; omstreeks zes uur hield een auto stil voor het bewuste huis. De J. zat aan het stuur. Hij stapte uit en liep met een grote koffer naar de voordeur, die hij zonder enige moeite met een sleutel uit zijn vestzak opende. Van hun schuilplaats uit konden de rechercheurs alles goed opnemen. Zij hadden hun wagen in een zijstraat achtergelaten. Kolk ging die nu ophalen en plaatste hem zo vlak achter de auto van De J., dat deze onmogelijk zonder meer kon wegrijden, want met zijn radiator stond hij ook vlak tegen een andere wagen aan. Hij zat dus als het ware klem. Van hun auto uit observeerden de beide politiemannen met spanning de voordeur van de villa. In de verschillende kamers zagen zij de lichten aan en uit gaan. De J. was dus bezig, een inspectietocht te maken. Na ruim een uur kwam hij ten slotte weer te voorschijn. Voor hij in zijn auto kon stappen, werd hij door de rechercheurs op de schouder geklopt. ,,Je bent de sigaar, De J. "
Hij schrok zich natuurlijk een aap, maar was toch direct de sportieve Amsterdamse zware jongen. ,,Dat is erg, heren. Pas weer op vrije voeten en nu al weer een verschutting in het vooruitzicht. Maar ik feliciteer jullie. "
Na enige aarzeling overhandigde hij de sleutel ook. In zijn zakken had hij al heel wat gestolen spullen, maar de grote poed bevond zich nog binnen in de koffer. Uit het verder ingesteld onderzoek bleek, dat het hier een heel complot gold. De hoofdschuldige was wel M,, die door een huwelijksadvertentie in contact gekomen was met de huishoudster van de bewoonster van de villa. Eerst had de boef die vrouw haar spaarduitjes afhandig gemaakt (zowat 6000 gulden), met de belofte haar te zullen trouwen, terwijl hij al gehuwd was. Daarna had hij, toen op de bewuste avond de rechercheurs zijn woning stonden te observeren, De J. in de gelegenheid gesteld, de huissleutel uit haar tas te pikken en nadat die er een duplicaat van had laten maken, was het originele exemplaar weer in de tas gestopt. Het werd nog een hele uitzoekerij, ieders aandeel in deze affaire vast te stellen, doch de hele bende bleef aan de pan hangen. Ook de echtgenote van M. bleek er nog een rol in te hebben gespeeld. Alles met elkaar was het een mooi succes voor de rechercheurs Rieuwerts en Kolk, die op de zitting van de Rechtbank door President en Officier waarderend werden toegesproken.
Ook deze zaak was dus uitsluitend rond komen te staan door de vakbekwaamheid der beide politiemannen.
Dat het volgen van op hun qui-vive zijnde misdadigers hoge eisen stelt aan de rechercheurs zal de lezer na dit voorbeeld misschien wel hebben begrepen. Maar nog moeilijker wordt dat werk, als de op pad zijnde zware jongens over auto's beschikken. Dan dienen de volgers niet alleen bekwame politiemannen te zijn, maar ook bedreven chauffeurs. Maar ook daarover beschikte de Centrale Recherche. Dat bleek o. a. toen er, even voor het uitbreken van de oorlog, jacht moest worden gemaakt op een clandestiene zender, die onder de naam ,,De Aether-Geuzen" met scheldpartijen op de Nederlandse Regering en op politieke tegenstanders propaganda maakte voor Mussert en zijn trawanten. Aan dat gedoe diende een einde te komen en daartoe werd door de Amsterdamse Recherche de hulp ingeroepen van de Technische Dienst van de P. T. T. Met behulp van apparaten kon natuurlijk wel de richting, van waaruit gezonden werd, worden bepaald, maar aangezien deze verboden zender 's avonds gewoonlijk niet langer dan een kwartiertje aan het woord was en telkens verplaatst bleek te worden, nu eens naar het Gooi, dan weer ergens in Kennemerland, was het practisch niet mogelijk, tijdig de plaats te bereiken, waar het ding vermoedelijk opgesteld stond. Bovendien liepen de wegen, die daarbij gevolgd moesten worden, ook niet altijd recht op het doel af. Dikwijls moest over grote afstand worden omgereden, om weer in de juiste koers te komen.
Op die manier ging het dus niet, en de volgers werden ingeschakeld. Zij pasten een andere taktiek toe en begonnen met uit te zoeken, welke radio-technici in Amsterdam lid van de N. S. B. waren of met die beweging sympathiseerden, want onder deze vaklui zou men de daders willen zoeken. Dat was natuurlijk een heel tijdrovend werk, maar ten slotte hield men toch een aantal lieden over, die op de korrel genomen konden worden. Ook dat was geen kleinigheid, maar het werk werd over verschillende groepen verdeeld. Soms scheen het hopeloos, als voor de zoveelste maal weer eens gebleken was, dat een verkeerde geschaduwd was. Maar de volgers gaven de moed niet op en ten slotte zou een groep, bestaande uit de rechercheurs Jaap Knol en L. J. Dobbe met Jaap Bij als chauffeur, succes hebben.
Nadat zij op een zaterdagmiddag vermoeid en hongerig teruggekeerd waren uit de buurt van Alkmaar, waar zij zonder succes enige N. S. B. -ers geobserveerd hadden, stelde Bij voor, ofschoon zij allemaal meer dan gaar waren, even te rusten en dan die avond hun geluk nog eens te beproeven in de Van Eeghenlaan, waar iemand van ,,de club" een winkel dreef in electro-technische artikelen. De anderen gingen daarmee accoord en de wagen werd dus even later weer gestart. In de buurt van het bewuste perceel hadden de mannen in zoverre ,,massel", dat de eigenaar van die zaak juist de deur uitkwam. Hij ging te voet maar de Willemsparkweg en stapte daar in een two-seater. Als een razende reed hij naar de Amstelveenseweg en stopte daar voor een slijterij, waarvan de eigenaar, zoals de rechercheurs wisten, ook van,, 't handje" was. Dat leek al niet zo slecht.
Het duurde zowat een half uur, voor beiden naar buiten kwamen, instapten en wegreden in de richting Haarlemmerweg, op enige afstand gevolgd door de politiewagen. Daar op de Haarlemmerweg scheen het wel, dat de beide N. S. B. -ers argwaan kregen of althans rekening hielden met de mogelijkheid, dat ze werden gevolgd. Nu eens reden zij met een snelheid van over de honderd, om even later af te zakken tot niet meer dan dertig. Dan werden zij natuurlijk gauw door andere auto's achterop gereden en gepasseerd, want er waren er meer op de weg.
Jaap Bij liet zich evenwel niet in de luren leggen; hij remde steeds tijdig af en waagde het zelfs af en toe, zijn prooi even te laten schieten, om die dan later weer met grote snelheid achterop te rijden, terwijl hij er natuurlijk voor zorgde, dat hij op zo'n afstand bleef, dat hij het silhouet van de two-seater nog juist kon zien. Op die manier konden ook de inzittenden van die auto ten slotte niet meer vaststellen, of het steeds dezelfde wagen was, die achter hen reed, want, zoals gezegd, er waren meer wagens op deze drukke verkeersweg. Dat dit rijden alle aandacht van Bij in beslag nam, ligt voor de hand. In Haarlem was het weer extra oppassen. In de stad was er natuurlijk weer gelegenheid, om de two-seater kwijt te raken. Maar hier reed Bij op bekend terrein; hij was daar opgegroeid en toen de two-seater de stad weer verlaten had en er weer de pas inzette, zaten de politiemannen er nog steeds achter. Doch ook daar scheen men nog rekening te houden met eventuele volgers; de two-seater draaide tenminste plotseling een zijweg in. ,,Dat gaat naar Groenendaal, " wist Bij. ,,Daar loopt hij vast; hij moet hier weer langs. Wachten maar, jongens. " En hij zette zijn wagen achter de bomen. Hij kreeg gelijk. Het duurde niet lang, of de two-seater kwam terug. De beide inzittenden passeerden, zonder iets in de gaten te krijgen. Voort ging het, richting Lisse. De rechercheurs op zo groot mogelijke afstand, met gedoofde lichten, er achter aan. Het werd een spannende rit, want de politiemannen voelden, dat zij op het goede spoor zaten. In Lisse stopte de two-seater voor een cafe; een derde man, met een grote koffer bij zich, nam plaats in de wagen en verder ging het weer. Er begon nu tekening in de zaak te komen.
Ineens sloeg de voorste wagen een landweg in en hield na een poosje stil voor een bollenschuur. Daar werd de koffer naar binnen gesleept en het was duidelijk, dat hier het spel gespeeld zou worden. De rechercheurs hadden hun wagen aan de kant gezet en waren te voet nader geslopen. Een van hen zocht terstond contact met de Politie in Lisse, die dadelijk mee op pad ging. Inmiddels waren er nog enige auto's bij de schuur gearriveerd en de inzittenden waren naar binnen gegaan, vermoedelijk dus ook leden van de bende. Een en ander was door de beide achtergebleven rechercheurs geconstateerd. Men kon dus in de schuur een heel gezelschap verwachten. Met de politiemannen uit Lisse, die natuurlijk ter plaatse uitstekend bekend waren (men bleek zich te bevinden op het terrein van de bekende Keukenhof), werd de loods omsingeld en toen het tijdstip, waarop gewoonlijk de uitzendingen begonnen, aangebroken was, vielen de politiemannen naar binnen.
De slag was raak. De installatie stond al opgesteld en de spreker was juist begonnen. Maar op het geroep ,,Politie!" liet hij van schrik de microfoon vallen en de zaak was afgelopen. Elf personen werden gevangen genomen en naar Amsterdam overgebracht.
Een kranig stukje werk had deze groep volgers hiermee geleverd en zonder iets te kort te willen doen aan het aandeel, dat de rechercheurs Knol en Dobbe er in gehad hebben, zullen ook zij wel willen toegeven, dat het grootste deel van het succes op rekening van Jaap Bij dient gesteld te worden. Zijn wijze van rijden en zijn grote plaatselijke bekendheid op het traject hadden ten slotte het gevolg, dat alles zo vlot verliep. Alle drie werden na afloop van Regeringswege beloond met een schriftelijke tevredenheidsbetuiging.
Dit waren dus enkele voorbeelden van onderzoeken, die volledig succes hadden door de activiteit en het vakmanschap der betrokken rechercheurs, en niet door verraad of andere hulp van derden. Tientallen van dergelijke zaken zou ik nog kunnen beschrijven, want de Centrale Recherche beschikte destijds over vele leden van het formaat, als van die, welke ik hier met name genoemd heb. Dit waren ten slotte de mensen, die er steeds voor zorgden, dat de Amsterdamse Recherche bij de Justitie zo'n uitstekende reputatie genoot. Slaat men de krantenverslagen uit die dagen echter na, dan valt het op, dat in vele ervan slechts melding gemaakt wordt van de namen van allerlei chefs en autoriteiten, die pas ter plaatse kwamen, als alles in kannen en kruiken was. Maar de namen van de mannen, die het ten slotte ,,deden", treft men slechts sporadisch aan.
De lezer zal stellig wel begrijpen, hoe funest het was voor de bestrijding der criminaliteit, dat vele van deze eminente krachten het corps verlieten en elders een beter heenkomen zochten, omdat hun belangen, als gevolg van de uit Den Haag bevolen reorganisatie van de Nederlandse Politie, danig in het gedrang kwamen. De nekslag voor de Amsterdamse Recherche was wel de bepaling, dat rechercheurs die in aanmerking wilden komen voor bevordering, weer de uniformen moesten aantrekken.
Dat ik als hoofd van dit onderdeel mij met alle macht heb verzet tegen de maatregelen, waardoor de Recherche zo geplukhaard werd, ligt voor de hand. Maar het bleek vechten tegen de bierkaai en het zal stellig de nodige tijd duren, voor de Amsterdamse Recherche haar oude reputatie weer terug heeft. Want met alle respect voor de ijver en de capaciteiten van de jongere generatie, rechercheurs van het kaliber van de door mij bedoelde politiemannen, worden niet uit de grond gestampt. Daarvoor is het recherchevak te veel een kwestie van ervaring. En de weinigen van de oudere garde, die hun onderdeel trouw bleven, waren ten slotte ook niet in staat, meer werk op hun schouders te nemen. Velen trokken, zij het natuurlijk met tegenzin, de uniformen weer aan. Het geldelijke voordeel, dat de hun in uitzicht gestelde promotie opleverde, sprak ook mee. Hun gezinnen waren er immers ook nog.
Het belachelijke van deze maatregel komt nog meer uit, als men bedenkt, dat al de oude rechercheurs, die aldus gedwongen werden, naar de uniform-politie over te gaan, zich bij dat onderdeel voelden als katten in vreemde pakhuizen. Wat wisten zij nog af van de honderd en een voorschriften, waarmee de uniformmensen te maken hadden? Maar genoeg hierover! Ten slotte nog een persoonlijk woord aan het adres van de rechercheur-chauffeur Jaap Bij. Dat Jaap nimmer zijn geduld en zijn goede humeur verloor, mocht ik persoonlijk ondervinden, toen ik, met een honderdtal andere politiemannen uit Amsterdam, in januari 1945 door de Moffen werd opgepikt. Dat Jaap Bij bij deze ,,ere-compagnie" was, spreekt wel vanzelf. Na eerst een nacht en een dag opgesloten te zijn geweest in de derde-klas-wachtkamer van het Centraal Station, werden wij op de avond van die dag in veewagens gestampt; ik had het geluk, dat ik Jaap Bij tegen mij aan geperst kreeg. Dat kon ik wel niet zien, want het was stikdonker in de wagen, maar ik hoorde het aan zijn bekend stemgeluid. Hij voerde al gauw het hoogste woord en stak zijn mening over een dergelijke wijze van transport niet onder stoelen of banken. Tijdens de nachtelijke rit, die zowat twaalf uur duurde, hield hij er de moed in met het tappen van allerlei geestigheden. In de beste stemming kwamen wij dan ook 's morgens nog in het donker in Deventer aan. Dat ik daar in zo'n goede conditie arriveerde, moet ik ook gedeeltelijk toeschrijven aan een collega van Bij, rechercheur De Graaf, die aan de andere kant tegen mij aangedrukt zat, en die over een veldfles met cognac bleek te beschikken. Onderweg heb ik daar ook mijn portie van gehad. Mijn dank daarvoor nog, De Graaf!
In Deventer werden wij uitgeladen en na een paar uur door de hoge sneeuw te hebben gebaggerd, kwamen wij ten slotte in het strafkamp in Schalkhaar. ,,Vrijwilligers-bataljon voor Nederlanders" stond er nota bene in het Duits op de poort.
In de voor ons bestemde barak werden wij ontvangen door een stelletje schorem in Duitse uniformen. ,,Land-wachters" werden die boeven geloof ik genoemd. Veel van dit gespuis bleek afkomstig uit de achterbuurten van Amsterdam en sommigen waren zelfs goede bekenden van de binnen marcherende Amsterdamse politiemannen. Nu waren de rollen omgekeerd. De heren, gewapend met stenguns, die later defect bleken te zijn, knuppels en grote bouviers aan kettingen, schreeuwden, dat zij die smerissen nu wel mores zouden leren. Ik werd door de hoofdman van deze struikrovers als de ,,hoogst aanwezige" herkend. Hij begon tenminste te schreeuwen:
,,Daar, dat is er een met balken en sterren (ik was n. b. in burger), sla die op zijn....."
Ik maakte deze spitsboef er op attent, dat hij goed zou doen, zijn handen thuis te houden, daar hij anders met zijn stelletje snotneuzen van een koude kermis thuis zou komen; dat zij, al hingen er ook stenguns over hun schouders, het zouden moeten afleggen tegen die honderd en zoveel Amsterdamse dienders, die als het er op aankwam, ook zouden laten zien, dat vechten tot hun vak behoorde. Ook Jaap Bij liet zich in die geest uit, terwijl de agent Laats al dadelijk bewees, dat het hem menens was, want die was al slaags geraakt met zo'n slampamper. Gelukkig kwam de Duitse commandant ,,Meister Stock" tijdig tussenbeide. Hij riep zijn surrogaat-germanen tot de orde, zodat erger werd voorkomen. Toch had dat gajes wel begrepen, dat er met deze gevangenen niet te spotten viel.
Ook tijdens het verdere verblijf in het vuile kamp wist Bij er de moed in te houden en het was voor de achterblijvers dan ook een grote strop, toen enige weken later een groot gedeelte van ons doorgezonden werd naar Duitsland en Jaap ook tot de vertrekkenden behoorde. Het trieste toneel, toen Jaaps groep in de schemering wegmarcheerde over het met sneeuw bedekte voorterrein, zal ik nooit vergeten. Zij waren al gauw uit het gezicht, maar nog lang hoorden wij de stem van Jaap, die luidkeels bleef beweren ,,dat het goed ging. " Woorden, waaraan de Moffen vooral in die periode stierlijk het land hadden.
Gelukkig behoorde de hoofd-agent Piet Immel tot de achterblijvers en ik moge deze gelegenheid even benutten, om deze gemoedelijke Amsterdammer dank te zeggen voor de wijze, waarop hij niet alleen mij, maar ook de anderen geholpen heeft, de moed er in te houden. Aan deze brave kerel, die bewees, welk een voortreffelijk mens hij was, ben ik veel dank verschuldigd. Over ons verblijf in dit kamp en later in dat van Ommen zou nog wel het een en ander te vertellen zijn. Het was daar een prachtgelegenheid voor vele chefs, om hun manschappen van nabij te leren kennen. En omgekeerd natuurlijk ook. Over het algemeen is de verstandhouding er goed geweest. Ik zal het evenwel verder niet over de kampperiode hebben; dat valt buiten het bestek van dit boek.
Een politieman komt in de loop der jaren met zeer verschillende soorten misdadigers in contact. Er zijn er bij, voor wie hij een grote minachting heeft: oplichters, chanteurs, souteneurs en dergelijke schobbers. Met anderen kan hij weer medelijden hebben: arme bliksems, die allerlei tegenslag gehad hebben en ten slotte in de verleiding komen, geld en goed, dat aan hun zorg toevertrouwd was, te verduisteren. Er zijn er ook, voor wie hij tot op zekere hoogte respect heeft: hetzij voor hun persoon, hetzij voor de manier, waarop zij hun misdadig werk uitoefenen.
Tot deze laatste categorie behoorde in de jaren voor de oorlog de bekende inbreker ,,Witte Nelis", een rasechte Amsterdammer, die qua persoon bij de Amsterdamse Recherche niet slecht aangeschreven stond. Het was een kwieke, sportieve verschijning, op wiens particuliere gedragingen niet veel viel aan te merken, behalve dan dat hij af en toe ergens een kraak zette. Hij had een medelijdend hart en menige arme sloeber onder zijn kennissen stopte hij af en toe een tientje in handen. Aanvankelijk was hij bouwvakarbeider, maar hij begaf zich ten slotte op het pad der misdaad. Hij opereerde veel buiten Amsterdam, want de volgers hier zaten hem behoorlijk achter de vodden. Op een gegeven ogenblik week hij naar Amerika uit, omdat hij bevreesd was, dat hij last zou krijgen met de Politie in Rotterdam. Daar was nl. in een goudsmidswinkel ingebroken en enige daders waren aangehouden. Witte Nelis, die ook van de partij was geweest, werd bang, dat zijn kornuiten op hem zouden doorslaan en wist met valse papieren de overkant te bereiken. Daar zat hij al tamelijk gauw in de Sing-Sing en toen zijn straftijd om was, werd hij naar Holland teruggezonden, want klanten als Witte Nelis wilde men in New York ook graag kwijt. In Amerika bleek hij evenwel iets te hebben geleerd, nl. het laten springen van kluizen en brandkasten door middel van dynamiet. Het duurde niet lang, of hij ging dat kunstje ook in Holland toepassen. Amsterdam kreeg de primeur. In de Havenstraat werd de kluis van een brand-stoffenhandel opgeblazen. Ongeveer 5000 gulden viel de heren in handen.
De aandacht der rechercheurs viel nog niet terstond op Witte Nelis, want die was nog maar betrekkelijk kort terug, maar toen uit vele andere plaatsen in de provincie berichten kwamen, dat op dezelfde manier brandkasten geforceerd waren in alleenstaande percelen, als zuivelfabrieken e. d., en Witte Nelis en zijn makkers in Amsterdam met geld begonnen te smijten en in dure auto's rond reden, toen begrepen de Amsterdamse politiemannen, dat Nelis cum suis wel meer zou weten van die dynamietaanslagen. Hij werd dus nog intenser geschaduwd, maar omdat hij dit natuurlijk ook in de gaten had, was hij zo wijs, niet in Amsterdam te ,,werken" Met zijn snelle wagen verliet hij voortdurend de stad en de rechercheurs waren niet in staat, hem te volgen. Nelis was een bekwaam chauffeur, en per slot van rekening hebben de Amsterdamse politiemannen in de eerste plaats de misdaad in de hoofdstad te bestrijden. Zo kwam het, dat men hem hier niet ,,onder schot" kon krijgen.
Maar op een avond zou hij tenslotte toch tegen de lamp lopen.
De volgers zaten weer achter hem, doch moesten hem al gauw laten schieten, toen hij met grote snelheid in de richting Diemen verdween. De politiemannen, die wel begrepen, dat hij weer op avontuur uit was, besloten, zijn terugkomst af te wachten. En zij hadden goed gezien, want toen hij diep in de nacht weer Amsterdam binnenreed, werd hij met zijn wagen aangehouden. De slag was raak. In de auto werd een heel arsenaal inbrekerswerktuigen gevonden; ook dynamietpatronen en de bijbehorende draden en batterij, om die dingen te laten springen. En toen even later bericht uit Nunspeet kwam, dat daar geprobeerd was, in een melkfabriek de brandkast te forceren, een poging, die evenwel mislukt was, omdat de nachtwaker de heren gestoord had, die daarop per auto de vlucht genomen hadden, was het lot van Witte Nelis en zijn trawanten bezegeld. De daders van de dynamietaanslagen waren dus gegrepen. Inderdaad een mooi succes voor de Amsterdamse Recherche. Een goede 40. 000 gulden hadden Witte Nelis en zijn vrienden intussen weten buit te maken.
Nelis was niet bang uitgevallen. Dat bleek op een avond toen hij ergens in Oost bijna een aanrijding kreeg met een nachtsnorder. De rechercheurs, die hem die avond weer volgden, sloegen het hele toneel op enige afstand gade. De koetsier, die verkeerd gereden had, klom van de bok en richtte zijn schreden naar de auto van Nelis, die uitstapte, toen de snorder tegen hem een grote mond begon op te zetten. Dit begon Nelis zeker te vervelen en voor de snorder zijn bedreigingen ten uitvoer kon brengen, had hij al een paar opstoppers te pakken en lag hij tegen de grond. Een burger, die dit zag, meende voor hem in de bres te moeten springen en trok zijn jasje al uit. Maar Nelis was hem voor. Hij pakte de man bij kop en rug en deponeerde hem zonder vorm van proces in de Buiten Singelgracht met de woorden: ,,Zo, daar kun je wat afkoelen. " De drenkeling kroop weer bij de wal-glooiing op, maar had geen trek meer in een volgende ronde.
,,Ik ben die en die. " hoorden de rechercheurs Witte Nelis zeggen, ,,en woon daar en daar en als je meer wilt hebben, kun je bij mij thuis komen. " En hij stapte weer in zijn wagen.
Voor dit feit werd hij natuurlijk geverbaliseerd en gevonnist. Hij kreeg een flinke boete, die hij op de zitting even uit zijn vestzakje wenste te betalen, want hij zat goed in zijn contanten.
Ook toen hij eens met zijn vrouw en kinderen in de auto, bij Diemen, in de Keulsevaart slipte, bewees Nelis, niet gauw van de kook te zijn. Hij wist zich uit de wagen te wurmen, dook terstond weer en redde zijn passagiers het leven. Deze inbreker was dus een flinke kerel, die niet voor een klein geruchtje vervaard was. Voor de zaak-Nunspeet kreeg hij vijf jaar en toen hij daarvan op vrije voeten kwam, waren de Moffen hier de baas. Nelis vatte al gauw zijn oude beroep weer op, maar diende nu wel in Amsterdam te blijven. Van autorijden was toen immers geen sprake meer voor particulieren.
Een distributiekantoor in Oost moest er aan geloven. Een enorme hoeveelheid bonkaarten viel hem en zijn helpers in handen. Met een groot aantal helers werd hij door de Amsterdamse Recherche aangehouden. Doch de Moffen maakten zich helaas meester van deze arrestanten en Nelis werd in Amersfoort in het kamp gevangen gezet. Daar werd hij tenslotte gefusilleerd. Niemand van de Amsterdamse rechercheurs hebben hem dit gegund. Hij was natuurlijk hun tegenstander, maar dat hij op die manier aan zijn einde moest komen, daarover heeft niemand van hen zich verheugd.