DE OPLEIDING BIJ DE AMSTERDAMSE POLITIE IN VROEGER JAREN

Als ik de opleiding der surnumerairs bij de Amsterdamse Politie van een dertig, veertig jaar terug vergelijk met die uit latere perioden, dan geef ik toe, dat er op dit gebied wel het een en ander is verbeterd. De jongelui uit ,,mijn" tijd werden, buiten de theoretische lessen, wel eens wat al te veel aan zichzelf overgelaten en moesten dikwijls maar zien, hoe zij zich er in de practijk doorsloegen. Dat had ook wel weer zijn goede zijde, want de a. s. inspecteurs, op die manier door de wol geverfd, waren ongetwijfeld in korter tijd meer bruikbaar voor het dagelijkse politiewerk, dat hun collega's uit latere jaren, die misschien meer wetskennis hadden verzameld, maar, eenmaal inspecteur zijnde, langer onwennig bleven tegenover de practijk.
Daar staat tegenover, dat de surnumerairs van vroeger soms in moeilijke situaties kwamen, als zij opdrachten kregen, waar zij in verband met hun jeugdige leeftijd en gebrek aan ervaring, niet tegen op waren gewassen. Toen ik met mijn collega S. tijdens deze opleiding gedetacheerd was aan de Centrale Recherche, werd ik op een gegeven ogenblik bij de chef van die afdeling geroepen. De hoofdinspecteur, Batelt, was een politieman van de oude garde. Opgegroeid op het Oude Kerksplein, waar zijn vader vele jaren een apotheek had gedreven, was de jonge Batelt al heel vroeg van zeer nabij getuige van de handel en wandel der publieke vrouwen en hun aanhang uit die buurt. Van jongsaf had hij al aanvechting gevoeld, de strijd met dit gespuis aan te binden. Zo was hij politieman geworden. Bij de Recherche bleek hij later op zijn plaats, want zijn kennis van de toenmalige Amsterdamse onderwereld met haar bewoners en bewoonsters was phenomenaal: een speurder van de oude stempel, die zich van wet en voorschrift niet al te veel aantrok. ,,Ik krijg aanhoudend klachten over perceel X. in de Verbindingstraat. Daar schijnt een madam te zijn neergestreken, die niet alleen vrouwen op kamers heeft, maar ook gelegenheid geeft aan minderjarigen. Het moet daar 's nachts een herrie van belang zijn met dronken bezoekers en vechtende snorders. Gaat daar eens heen en kijkt eens, wat dat voor een zaakje is", aldus de heer Batelt. Daar ik nog nooit een expeditie naar een dergelijke inrichting mee had gemaakt, meende ik een paar vragen te moeten stellen.
,,Wat moeten wij daar precies doen?" ,,Nou, dat is me ook een vraag. Natuurlijk constateren of daar ontucht wordt gepleegd. Jullie gaan er niet heen, om een spelletje domino te spelen. "
,,Nee, dat begrijp ik best. Maar welke feiten verlangt de Justitie, om van ontucht te kunnen spreken?"
De chef keek mij aan met een gezicht, alsof hij dacht, dat ik hem op de hak stond te nemen.
,,Zeg, weet jij niet, wat ontucht is? Dan wordt het toch wel eens tijd!"
,,Ja, dat weet ik wel. Maar voor dronkenschap bijv. wordt gevraagd naar het spreken van wartaal, een slingerende gang en het stinken naar inwendig gebruikte alcohol. En als wij daar nu straks in dat huis komen en wij constateren niets anders dan dat daar een paar min of meer blote juffrouwen zitten of rondspringen, is dat dan al ontucht in de zin der wet?"
,,Dacht je nu misschien, dat ik je precies op een briefje kan voorschrijven, wat ontucht is? Jullie gaan daar nu maar heen en zien verder maar, wat je er van terecht brengt. Hoe ver je moet of kunt gaan, maken jullie zelf maar uit. "
Het was mij niet al te duidelijk, maar collega S. scheen vlugger van begrip. Vermoedelijk had hij op dit gebied enige ervaring. Misschien wel door het feit, dat hij een jaar of vijf ouder was dan ik en, geboren en getogen in Den Haag, in de omgang met vrouwen meer routine had gekregen dan ik de ,,groene provinciaal. "
Collega S. zei tenminste: ,,Ik begrijp uw bedoeling, chef. Wij zullen dat zaakje wel opknappen, en zien, wat wij er van terecht brengen. Dat komt dik in orde. " Ik kreeg de indruk, dat hij wel wat voor dit avontuur voelde.
,,Goed, neem jij dan de leiding maar, want als het van hem (dat was ik) moet komen, heb ik het in de gaten. Jullie stelt je maar wat aan als aangeschoten studentenen verder handel je maar naar omstandigheden. En nu ingerukt. "
Die avond omstreeks een uur of negen waren wij aan het bewuste perceel en belden. De deur werd open getrokken en een schelle vrouwenstem riep: ,,Wie is daar?" ,,Is Frederika thuis?" schreeuwde mijn collega terug. ,,Ken jij die meiden hier?" was mijn tamelijk onnozele vraag.
,,Nee, maar ik moet toch wat zeggen. " ,,Komt U maar boven. "
Daar werden wij ontvangen door een tanig vrouwspersoon met een behaarde bovenlip en een zwart lapje Voor een van haar ogen. Een tamelijk gore verschijning. ,,Met hoeveel zijn de heren?" was haar eerste vraag. ,,Met ons beiden. "
,,Ja, op het ogenblik zijn er geen meisjes thuis, maar als U even wacht, ga ik er een paar halen. Gaat U hier maar vast binnen. "
En met deze woorden werden wij in een niet ongezellige kamer geloodst.
,,Wat zullen de heren drinken?"
,,Breng maar een paar konjakkies, " commandeerde S.
De vrouw kwam terug met een half flesje.
,,Als 't U blieft; tien gulden. "
,,Nou, U bent ook niet bepaald goedkoop. "
,,Vindt U? Maar daar is de kamerhuur ook in begrepen.
Met de meisjes moeten de heren zelf afrekenen. "
Mijn collega betaalde en de vrouw vertrok.
Het duurde niet lang, of wij hoorden gestommel op de trap en daar waren de dames al. Zij begroetten ons op overdreven luidruchtige manier, alsof wij oude klanten waren.
,,Zo, zijn jullie daar eindelijk ook weer eens; dat is een poos geleden. "
,,Ja, " repliceerde S., heel gevat; ,,wij zaten de laatste tijd wat op zwart zaad en poffen doen jullie niet. " ,,Nee, allicht niet; geld bij de vis. "
In een oogopslag had ik al gezien, dat dit geen kippen van de eerste leg meer waren, maar toen zij hoed en mantel af hadden gelegd en er voor de toeschouwer niet veel meer te ,,raden" overbleef, begreep ik, dat iemand toch al heel erg van de kook moest zijn, om zich met deze creaturen af te geven.
Zij waren niet op hun mondje gevallen, maar uit de manier, waarop mijn collega hun van repliek diende en verder met hen omsprong, kreeg ik wel de overtuiging, dat hij in de omgang met dit soort wezens enige ervaring had.
De dames begonnen al dadelijk zich van de fles meester te maken en voor ons allemaal werd een glas ingeschonken. Zij waren al heel gauw aan hun tweede bezig en werden aanhalerig en handtastelijk. Mijn stugge manier van doen was vermoedelijk oorzaak, dat zij beiden hun aandacht op S. concentreerden, die er bovendien met zijn gouden dasspeld en dito ringen ook wat kapitaalkrachtiger uitzag. Hij raakte evenwel allerminst met de situatie verlegen, was ook al aan zijn tweede glas bezig en scheen zich best te amuseren.
Gedoken in een gammele fauteuil sloeg ik dit gedoe gade, nieuwsgierig, hoe dit avontuur verder af zou lopen. Maar een ding stond al dadelijk voor mij vast: indien hier in deze kamer ontucht zou moeten worden ,,geproduceerd" of bevorderd, dan zou ik daar daadwerkelijk niet aan meedoen. Het was misschien niet erg collegiaal, maar daar zou S. dan maar alleen voor op moeten draaien. Aan zijn hele doen en laten zag ik trouwens wel, dat hij het best zonder mijn hulp zou weten te stellen. Maar plotseling veranderde het toneel. Terwijl S. zich met een der dames ,,onledig" hield, had de andere, gezeten op de leuning van zijn stoel, kans gezien, ongemerkt met haar vingers in een van zijn vestzakken te komen. En tot mijn grote verbazing zag ik, dat zij daar zijn politie-legitimatielint met penning uit te voorschijn toverde.
,,Verroest! jullie zijn van de Politie!" hoorde ik haar dadelijk roepen, terwijl zij het lint met de daaraan bengelende medaille bekeek. ,,Als ik dat al niet dadelijk heb gedacht, toen ik dat ponem van hem (dat was ik) zag. "
S. ritste haar meteen het lint weer af en probeerde de situatie te redden, door lachend op te merken, dat het zijn bewijs van lidmaatschap van het studentencorps was. ,,Ja, maak ons wat wijs! Wij weten niet, hoe een politie-lint er uitziet! Zo'n ding hebben wij al zo vaak onder de neus gehad, als wij door een smeris in burger werden bekeurd. "
Het was duidelijk: wij waren ,,stuk" gelopen en konden wel uitscheiden. Juist kwam de madam binnen, om eens te horen, wat er verder gedronken zou worden. Maar zij keek ook raar uit haar ene oog, toen zij het woord ,,politie" hoorde.
Wij grepen hoed en jas en maakten, dat wij weg kwamen.
,,En hoe is het afgelopen?" vroeg de chef bij onze terugkomst.
,,Niets geconstateerd; zij kregen in de gaten, wie wij waren. "
,,Zo, dan heb je 't zeker daarop aangelegd", kreeg ik ten antwoord. ,,Ik had dadelijk al door, dat je er niet veel voor voelde. Maar, jongeman, als je bij de Politie bent, moet je nergens je neus voor optrekken. Jij hebt daar zeker een strak dienstsmoel gezet en die wijven zijn ook niet van gisteren. Hou daar rekening mee. " Maar nu kwam S. tussenbeide.
,,Nee, chef, het is zijn schuld niet. " En hij vertelde de juiste toedracht.
,,Nou, jullie zijn de politiemannen wel: die laten zich de zakken rollen. Ben je misschien nog meer kwijt geraakt daar?"
S. voelde zijn zakken na, maar miste gelukkig niets. Dat had er nog maar aan gemankeerd.
,,Nee, ik heb alles nog. Behalve dan dat tientje, dat ik heb verteerd. Dat krijg ik zeker wel van U terug?" ,,Van mij?" bromde de chef, die in een slecht humeur was geraakt. ,,Ik denk er niet aan: de boel verprutsen en dan nog slokkies drinken op kosten van de baas. Vraag het maar aan die madam. "
Maar later draaide hij toch bij en S. kreeg zijn tientje met de mededeling, dat 't wel laat zou worden, voor hij ons weer voor een dergelijk onderzoek ging gebruiken.
Ik zou liegen, als ik zei, dat dit mij speet. Ik heb steeds het land gehad aan dit soort werk, dat gelukkig na enige jaren werd overgenomen door de afdeling ,,Zedenpolitie, " die daarvoor speciaal was opgericht. Bij dit bureau werd ouder en meer ervaren personeel ingedeeld en zodoende was alles daar in betere handen. Er was trouwens nog wel meer bij de Politie, dat mij van stonde af aan tegen heeft gestaan, nl. de controle op de homo-sexuelen en de plaatsen, waar deze mensen samen plachten te komen. Daaronder ook de openbare waterplaatsen. Ook dat werk is later ondergebracht bij het bureau Zedenpolitie, doch zolang die afdeling er nog niet was, zat de Recherche met dit soort karweitjes opgescheept.
,,In die ,,mannen"-societeit, daar vooraan in de Nes, schijnen tegenwoordig minderjarigen te worden toegelaten. Dat is mij verteld en ik moet eens weten, hoe het daar toegaat. Een van jullie moet daar deze week eens poolshoogte gaan nemen. Wie voelt daar wat voor?" Met deze woorden kwam de heer Batelt bij ons in de kamer.
Niemand der aanwezige surnumerairs gaf dadelijk antwoord.
,,Dat is misschien wel wat voor Voordewind", meende mijn collega K. ten slotte te moeten opmerken. ,,Nee, die helemaal niet; die heeft daar geen gezicht voor en is zo plat als een schol. Ik vind jou veel geschikter, " kreeg K. van de chef ten antwoord.
,,Zo, waarom? Heb ik er dan wel een gezicht voor?"
,,Nou, dat wil ik niet dadelijk beweren, maar jij bent nogal mollig. Dus knap jij dat zaakje maar eens op. Je zult wel lid moeten worden, maar dat schijnt daar al heel gemakkelijk te gaan. Bij de portier kun je je laten inschrijven. "
Hierop verliet de chef de kamer en K. zat aan het zaakje vast.
Wij hadden de grootste pret, behalve natuurlijk collega K.
,,Dat zat je niet glad, ouwe jongen, om mij dat baantje aan te smeren, " merkte ik, niet zonder enig leedvermaak op.
,,Nou, jullie moeten niet denken, dat ik bang ben, daarheen te gaan. Ik zal mij die kerels wel van het lijf houden. Maar dat de chef mij zo buitengewoon geschikt vindt voor dat werk, kan ik minder apprecieren. En wie van jullie gaat er met mij mee?"
Niemand bleek daar iets voor te voelen. Wel kreeg de arme K. van alle kanten tal van adviezen, hoe hij zich in een dergelijk milieu moest gedragen. Speciaal S. bleek erg ,,au courant. "
,,Zeg, K., je moet het een beetje goochem aanleggen, anders hebben die kerels zo in de gaten, dat je er niet bij hoort. Je moet wat achter in de keel gaan praten en dan een half octaaf hoger dan je gewend bent. En van voren nog wat opvullen: je moet zien, dat je een corset op de kop tikt. Je zult eens zien, wat een sjans je hebt. " En op die manier werd K. door zijn collega's op de hak genomen.
,,Jullie kunt allemaal naar de hel lopen; ik zal wel zien, wat ik er van maak. Misschien kom ik er niet eens in, zonder introductie. "
,,O, die kan ik je wel bezorgen, " bood S. aan. ,,Zo, heb jij connecties in die kringen? En jij weet ook zo goed, hoe het daar toe gaat? Dat is allemaal wel verdacht. De chef had jou beter kunnen sturen. " ,,Nou, connecties is het woord niet. Maar de sigarenwinkelier hier om de hoek in de Damstraat, is er ,,zwaar van thuis"; dat is zo wel te zien. Trouwens, de hele buurt weet het. Hij zal ook wel lid zijn van die bewe
ging daar in de Nes, Als je eens bij hem voor de toonbank komt, kun je het hem geschikt vragen. " ,,Nee, dank je wel; ik zal het zonder die hulp ook wel zien te klaren. "
De volgende morgen vonden wij collega K. al aan het bureau, ijverig bezig zijn rapport te schrijven.
,,En hoe is het gisteravond gegaan?" was onze eerste vraag.
,,Beroerd; als de baas weer eens wat weet!" ,,Hoe dat? kon je er niet in komen?"
,,O, jawel, dat ging gemakkelijk genoeg. Ik werd voor vijf pop als lid ingeschreven bij de portier; kijk, dit kaartje kreeg ik als bewijs van lidmaatschap. " ,,Verdorie, daar staat mijn naam op, " riep S. uit. ,,Ja, dacht je, dat ik daar mijn eigen naam op zou geven; ik ben niet gek. "
,,Had dan de naam van de baas maar genoemd. Je had het mij in ieder geval eerst wel eens kunnen vragen, " merkte S. op.
,,En hoe ging het toen verder?"
,,Nou, het is daar een sjieke boel. Alles eerste klas, de prijzen ook. Ik was daar zo maar een tientje kwijt. Eerst heb ik het gedoe een poosje aangekeken. Er werd weinig notitie van mij genomen. Alleen de kellner, die mij zeker als nieuweling had opgemerkt, maakte veel werk van me. Hij wilde tenslotte met alle geweld met mij dansen en omdat ik niet helemaal uit mijn rol wilde vallen, heb ik een paar rondjes met hem gedaan. Bah! ik voel nog de handen van die kerel. Af en toe gingen de lichten uit en dan begonnen ze met elkaar rond te springen. Dansen kon je het niet noemen. Een van de typen had zijn broek tot helemaal boven de knie opgestroopt, zodat je zijn mooie benen kon zien. Hij droeg lichtblauwe dameskousebanden met van die grote rozetten. En om iedere enkel een gouden armband. Overigens gebeurden daar in die zaal geen bijzondere dingen. Maar de kellner vertrouwde mij toe, terwijl ik met hem rondzwaaide, dat er nog een paar vertrekken waren, waar geschaakt en gekaart kon worden. Maar daar ben ik niet geweest. Als de baas wil weten, wat daar precies gebeurd, moet ik iemand van jullie mee hebben. En anders gaat hij zelf maar. " ,,En heb je ook minderjarigen gezien?" ,,Nee, het waren allemaal oudere kerels; of er moeten verklede vrouwen bij geweest zijn, dat weet ik niet. Maar die kerel met die mooie kousebanden en benen leek mij toch wel wat verdacht. Die sigarenbaas van jou, S., was er ook. Het was er met elkaar een mooi soepie. " En K. ging verder met het schrijven van zijn verslag.
Uit beide voorbeelden (en in mijn tijd werden de surnumerairs om de haverklap voor dergelijke informatorische onderzoeken gebruikt) zal het de lezer wel duidelijk zijn geworden, dat het uitvoeren van dergelijke opdrachten voor nog jeugdige en onervaren politiemannen de nodige risico's meebracht. Want gelegenheid maakt genegenheid, en als zij niet voldoende vast in hun schoenen stonden, konden de gevolgen fataal zijn. En het gebeurde in die tijd dan ook meer dan eens, dat een van de jongelui, ook onder het agentenpersoneel, tijdelijk of blijvend uit de koers raakte.
Als ik uit mijn leerlingtijd aan collega S. denk, herinner ik mij ook de les, die ik toen al kreeg over de betrouwbaarheid van verklaringen van ooggetuigen. ,,Ik had daar net weer een bewoner van de Sarphati-kade aan de telefoon, die klaagt, dat een individu met zijn kleren open voortdurend voor de keukenramen staat te zwaaien en daar de dienstboden de stuipen op het lijf jaagt. Gaan jullie daar eens heen en zie, dat je die kerel te pakken krijgt. " Deze opdracht kregen S. en ik op zekere dag en wij begaven ons op weg. Dat kleine stukje stille Sarphatikade bood weinig mogelijkheden, om ons behoorlijk verdekt op te stellen. Ik bleef staan op de hoek bij het Oosteinde; mijn collega begaf zich naar de andere kant bij de Amstel, waar toevallig een houten keetje van Publieke Werken stond. Daar verdween hij achter, maar had van die plaats af vermoedelijk geen goed zicht op het perceel in kwestie, want af en toe zag ik hem even om de hoek kijken en dan weer verdwijnen.
Wij hadden daar al een paar uur zo gestaan, zonder dat er iets bijzonders gebeurde. Tot zich een rechercheur van het hoofdbureau bij mij meldde.
,,Mijnheer, ik word gestuurd door mijnheer Batelt; er is getelefoneerd van perceel X. en die kerel staat er weer. " ,,Zo, waar dan? Zie jij iets?" ,,Dan is hij misschien al weer weg. "
,,Bestaat niet; er is nog niemand hier geweest, zolang wij hier staan. Ik begrijp er niks van. Kom, ga eens mee, dan zullen wij even informeren. "
Ik belde aan. Het was een groot herenhuis met een portiek. De keuken lag in het sousterrain. Een dienstbode deed open.
,,Wij zijn van de Recherche. Hebt U daar net gebeld over die viezerik?" ,,Ja, hij staat er weer. " ,,Zo, waar dan?"
,,Komt U maar even in de keuken. Als U daar in die hoek gaat staan, kunt U hem zien. Hij staat daar achter dat hokje en komt af en toe even om de hoek kijken. Hij wacht zeker een gunstige gelegenheid af. "
Juist kwam collega S. weer even te voorschijn.
,,Kijk, daar is hij!" riepen de beide dienstbaren tegelijk.
,,Bedoelt U die mijnheer daar?"
,,Ja, precies. "
,,Bent U er zeker van?"
,,Nou en of!"
,,Dan zal ik hem even hier halen; dan kunt U hem van dichterbij zien. "
,,O, nee; alsjeblieft niet; ik wil zo'n vieze kerel niet in de keuken hebben. "
,,Ja, het zal toch moeten. "
Ik ging naar mijn collega, die weer achter zijn hokje verdwenen was.
,,Zeg, S., dat is een mooie bak; die meiden wijzen jou aan. Ga eens even mee. " Samen kwamen wij terug. ,,Hier is die man; is hij dat nou?"
Collega S. scheen het geval wel amusant te vinden en begon dadelijk al avances te maken tegen de jongste der beide vrouwen, die er inderdaad niet onaardig uitzag. Maar deze was, wat onder de gegeven omstandigheden verklaarbaar was, daar allesbehalve van gediend. Zij hield vol, dat S. de man was, die daar in de afgelopen week verschillende keren voor het keukenraam had staan manoeuvreren.
De oudste was minder zeker van haar zaak. ,,Ja, om de waarheid te zeggen: ik heb van die man nooit anders gezien dan de onderste helft. U ziet: wij zitten hier in het sousterrain en de vensters zijn nogal hoog boven de grond. Maar hij had precies zo'n broek aan. " ,,Nou, dames, als ik U een goede raad mag geven, weest dan in het vervolg wat voorzichtiger. " En ik legde hun de situatie uit.
Een paar dagen later hadden wij succes en snapten de kerel op heterdaad. En als verzachtende omstandigheid voor de dienstboden dient vermeld, dat deze zonderling wel iets op collega S. leek. Maar de beide vrouwen waren plotseling van 't ene uiterste in het andere gevallen; geen van beiden durfde te verklaren, dat deze verdachte dezelfde was, die ook vroeger zijn kunsten voor het raam had uitgehaald. Nu waren zij, toen zij met hem werden geconfronteerd, ineens bang, zich aan koud water te branden.
En als ik later in een politieonderzoek te maken kreeg met verklaringen van ooggetuigen en het ging meer speciaal om het herkennen van personen, dan was ik steeds extra op mijn qui-vive. Het geval van de Sarphatikade had mij geleerd, dat dit nodig was.
Collega S. heeft het niet lang bij de Politie gemaakt. Hij bleek niet opgewassen tegen de onmenselijk zware dienst van destijds. Zijn gezondheid werd steeds minder en ten slotte is hij op betrekkelijk jeugdige leeftijd overleden. Met waardering denk ik nog altijd aan deze sympathieke kameraad, die alle narigheid, waar een politieman nu eenmaal mee te maken krijgt, ook geestelijk niet kon verwerken. Zijn viool was hem alles en als hij 's nachts aan het bureau daarop bezig was, had niemand behoefte om te gaan slapen. Verder was hij een enthousiast schaker en had al gauw een groot aantal van de manschappen als zijn leerlingen. Zijn talen sprak hij uitstekend en uit alles bleek, dat deze generaalszoon uit een goed nest kwam. Hij had allerlei hobbies en daardoor soms buien, dat hij de hele politiedienst vergat. De sterrenhemel had vooral zijn belangstelling en dat kostte hem op een gegeven ogenblik een ,,douw. " Op zekere dag namelijk kregen hij en ik van de heer Batelt de opdracht, een winkelbediende te controleren, die er van werd verdacht, zijn patroon te bestelen. Wij moesten op een vastgesteld uur voor een bepaald bedrag daar iets kopen en dan zou de baas de volgende dag nagaan, of die bedragen op de papierstrook in het kasregister wel stonden aangeslagen. Ik zou die avond precies om zeven uur gaan; mijn collega zou het een half uur later doen.
De volgende dag kwam de winkelier tot de ontdekking, dat de aankoop van half acht niet was geregistreerd en hij riep het jongmens ter verantwoording. Deze ontkende hardnekkig, dat hij geld achterover had gedrukt. Dus mee naar de Politie. En aangezien deze winkelier een persoonlijke kennis was van de heer Batelt, kwam dit zaakje bij hem terecht. Ook daar bleef de bediende ontkennen. Maar onze chef zou hem wel even bewijzen, dat hij loog en collega S. en ik werden ontboden. ,,Dan zullen wij eens horen, wat deze heren te vertellen hebben. " Aldus de heer Batelt, die zeker van zijn zaakje was, tegen de verdachte. Ik kwam het eerst onder het mes.
,,Hoe laat ben je daar gisteravond in de winkel geweest en wat heb je daar gekocht?"
,,Een doos fotoplaten voor twee gulden; ik was er precies om zeven uur. " ,,Dat klopt. En jij S. ?"
,,Ik ben er niet geweest, chef; ik heb het totaal vergeten. " De heer Batelt zette grote ogen op en ook de winkelier trok een lange snuit. Alleen de bediende genoot zichtbaar, toen hij zag, dat de actie tegen hem zo in duigen viel. Wij konden weer vertrekken, maar een paar minuten later hadden wij de chef al bij ons in de kamer. ,,Zeg, knaap, daar heb je mij lelijk te pronk gezet. Wat heb jij dan gisteravond wel uitgevoerd, dat je dit kon vergeten?"
,,Ja, chef, het spijt me erg. Maar gisteravond heb ik een tijd met mijn telescoop op het dak gezeten, op zoek naar de komeet van Halley. En toen heb ik aan die hele winkelaffaire niet meer gedacht. "
,,Ja, maar dit loopt de spuigaten uit. Altijd is er wat met jou. De ene keer hoor je de telefoon niet, omdat je op die viool bezig bent; de andere keer vergeet je alles om je heen door schaakproblemen. En nou weer dat gehannes met die komeet. Het moet nu maar eens uit zijn; ik maak er rapport van. "
En collega S. kreeg een schriftelijke berisping in zijn conduite-staat. Maar al verkeerde hij dus dikwijls met zijn gedachten ergens anders, als hij eenmaal op pad was voor een bepaald zaakje, dan wist hij van volhouden en toonde geen suffer te zijn.
Dat bewees hij onder andere, toen hij en ik op een avond met spoed gezonden werden naar de woning van de toenmalige Officier van Justitie in de P. C. Hooft-straat, het stille stuk tussen Van Baerlestraat en ingang Vondelpark. De Officier had nl. getelefoneerd, dat er zo juist bij hem gebeld was; toen de dienstbode open had gedaan, had er een geheel zwarte en spiernaakte kerel in het portiek gestaan, die, nadat hij enkele grimassen had uitgevoerd, weer snel was verdwenen. De Officier vroeg terstond assistentie.
Collega S. en ik er heen. De dienstbare, een vrouw van middelbare leeftijd, die erg van streek was geweest, maar met Hoffmandruppels weer zowat in balans was gebracht, deed ons het verhaal. Zij had op het bellen de deur opengedaan, en in het portiek, in het volle licht, dat naar buiten viel, had daar die zwarte, naakte kerel gestaan. Die kerel had de benen genomen, zeer waarschijnlijk richting Vondelpark, want het was niet aannemelijk, dat hij zo in Adamskostuum de drukke Van Baerlestraat in was gewandeld.
De Officier verlangde, dat wij terstond in het park een onderzoek in gingen stellen en indien dat geen succes mocht hebben, rekende hij er op, dat er de volgende avonden door recherchepersoneel daar in de buurt zou worden gesurveilleerd. Want zijn edelachtbare was van mening, dat die sinjeur na enige tijd wel weer terug zou komen, om daar zijn streken weer uit te halen. Die avond vonden wij niets en brachten rapport uit aan de heer Batelt, die ons opdroeg, in de komende weken, in de avonduren, toezicht te houden in de omtrek van de toegang Vondelpark/P. C. Hooftstraat. Toen dat zowat een paar weken had geduurd en wij nooit iets verdachts hadden opgemerkt, begon mij dat werk al dik te vervelen' en ik stelde S. voor, om de chef te vragen, er maar mee op te houden. Maar daar was S. niet voor te vinden. Hij wilde volhouden. Hij had lectuur over de naaktloperij er op nageslagen en wetenschappelijk stond het vast, dat die kerel terug zou komen.
,,Ja, schei maar uit met die theorieen, daar weet ik alles van. "
Wij bleven dus nog enige avonden, waarbij S. mij de tijd kortte met gezwam over de komeet, die in dat jaar in de algemene belangstelling scheen te staan. Maar nu vergat hij met die sterrenwichelarij zijn werk toch niet. Want op een gegeven ogenblik maakte hij mij er op attent, dat een jongeman, die ons zo juist was gepasseerd, een eindje verderop een zijpaadje was ingeslagen en S. had opgemerkt, dat die persoon er aan het andere einde, waar een brandende lantaarn stond, nog niet uit was gekomen. Hij moest er dus nog zijn. Eerlijk gezegd, had ik deze man helemaal niet gezien.
,,Laten wij eens gaan kijken, wat die snaak daar uitvoert, " stelde S. voor en wij gingen er heen. Maar nauwelijks waren wij een eindje dat laantje in, of daar kwam een zwarte gedaante uit de struiken. Hij scheen ons niet direct in de gaten te hebben, want hij bleef in onze richting lopen. Tot mijn niet geringe verbazing zag ik S. terstond terug rennen, zodat ik eerst meende, dat hij bang was geworden en mij in de steek liet. Maar nu was de kerel zo dichtbij gekomen, dat hij mij opmerkte. Ik zag, dat hij inderdaad naakt was. Hij bleef even staan en maakte toen rechtsomkeert.
Ik hem na, maar ofschoon ik in die dagen met mijn lange benen en mijn lichaam als een populier behoorlijk uit de voeten kon komen, werd het mij al heel gauw duidelijk, dat ik het tegen deze vluchteling, die niet door fladderende kleren werd gehinderd, zou moeten afleggen en ik vreesde dan ook, dat hij mij in de duisternis zou ontkomen. Maar tot mijn grote verwondering liep hij juist in de armen van collega S., die deze situatie vermoedelijk snel had voorzien en als de weerga naar het andere einde van het paadje was gerend. Zwarte Piet liet zich gewillig grijpen; het was een bedeesd jongmens van een jaar of twintig.
,,Politie; wat haalt U hier voor kunsten uit?" ,,Och, niks; het is maar een grapje. "
,,Een koude liefhebberij houdt U er op na, om hier zo ongekleed rond te springen in deze tijd van het jaar. " Het was al in het laatst van October. ,,Waar zijn je kleren?"
,,Hier vlak bij, in dat bosje. "
Wij lieten hem eerst zijn kleren weer aantrekken. Hij had geen wapens bij zich; wel een busje met een zwarte, vettige substantie, waarmee hij zich eerst had ingezeept, voor hij uit de struiken was gekomen. Dat goedje gaf lelijk af, zoals wij aan onze handen duidelijk konden zien.
,,Hoe komt U er bij, om zo spiernaakt ergens aan te bellen?"
,,Och, dat is een soort liefhebberij van me. "
,,Nou, een rare liefhebberij! U kunt op die manier iemand wel een doodschrik bezorgen. "
,,U was zeker weer van plan, ergens in de P. C. Hooft-straat iets uit te halen? Dat hebt U een paar weken geleden ook gedaan. Weet U ook bij wie?" ,,Nee, geen flauw idee! Ik zou het huis misschien niet eens kunnen aanwijzen. "
,,Nou, dan zullen wij het U wel zeggen. U was de vorige keer bij de duivel te biecht. U hebt aangebeld aan de woning van de Officier van Justitie. " ,,Zo, dat heb ik dus best getroffen! Maar is het erg, wat ik heb gedaan?"
,,Dat zal U straks wel aan uw verstand worden gebracht. Veeg nu uw gezicht maar wat af en ga dan met ons mee. "
Even later waren wij met ons vrachtje bij de heer Batelt die het jongmens een nader verhoor afnam. Het bleek een student in de rechten te zijn, een jongen van goeden huize. Zijn vader werd ontboden en nadat de Officier zijn goedkeuring had gegeven, mocht zoonlief mee naar huis.
En zo liep dus dit zaakje nog vlot af, maar als collega S. die avond niet zo snel en doortastend was opgetreden, zou het de vraag zijn geweest, of wij die snuiter die avond wel zo vlug in handen hadden gekregen. Want een naakte vluchteling te pakken, valt heus niet mee. Aan zo'n geval heeft men niet veel houvast. Dat maakte ik enige jaren later nog eens mee en wel op het drukke plein voor het Centraal Station; 's morgens omstreeks een uur of elf. Ik stond toevallig op iemand te wachten bij de westelijke uitgang, toen daar de oude, bekende celwagen van de Rijksveldwacht voorreed. De oudere lezers zullen zich dit vehikel misschien nog wel herinneren: met paarden bespannen; de oude koetsier met zijn bouwvallige hoge hoed op de bok en achter op de bankjes een of twee bejaarde rijksveldwachters. Met dit antieke voertuig werden destijds de gevangenen vervoerd. Zoals gewoonlijk kwamen er al gauw wat nieuwsgierigen; het uitstappen van een arrestant schijnt voor velen een attractie te zijn.
Ik zag de rijksveldwachter met zijn steeksleutel het ene deurtje openen, maar voor de oude baas er op verdacht was, nam de gevangene zijn kans waar en als een snoek sprong hij zijn bewaker voorbij en rende het plein op. En tot mijn grote verbazing zag ik, dat de vluchteling geheel ontkleed was. Ook de oude politieman stond een ogenblik stijf van schrik, maar begon al gauw achter zijn passagier aan te hollen. Doch deze was hem veel te vlug af. Toen ook de omstanders van hun eerste verbazing bekomen waren, werd het een algemene jacht. Het leek wel een filmopname en het hele plein was dadelijk in rep en roer. En dat duurde nogal een poos, want niemand slaagde er in, vat op deze kerel te krijgen: hij glipte steeds door de handen van zijn achtervolgers. Maar vele honden zijn ten slotte der hazen dood en op een gegeven ogenblik kreeg een kwieke kruier de kans: hij sprong de vluchteling om zijn hals en afgelopen was de pret. In optocht werd hij naar het politieposthuis in het Centraal Station gebracht en vandaar ging het per celwagen weer terug naar het Huis van Bewaring, want de arrestant had tijdens de rit al zijn kleren totaal verscheurd. En onder die omstandigheden kon hij natuurlijk niet per trein verder naar zijn bestemming worden vervoerd.
Deze celwagen is intussen al door moderner materiaal vervangen. Het werd ook wel tijd, want toen op zekere dag er een transport gevangenen mee werd vervoerd naar de Rechtbank op de Prinsengracht, maakten voetgangers in de Leidsestraat de koetsier er door gebaren opmerkzaam op, dat er met de wagen iets niet in orde was. Er bengelden nl. een paar benen onder uit. Een van de gevangenen had kans gezien, tijdens de rit de vloer van zijn hokje stuk te trappen. Was het niet tijdig ontdekt, wie weet, of hij op die manier nog niet had kunnen ontkomen.
Zo ziet de lezer weer, hoe een politieman met arrestanten de gekste dingen mee kan maken en hoe hij dus ten opzichte van deze mensen altijd op zijn qui-vive dient te zijn. Het maken van arrestanten is dikwijls gemakkelijker dan het bewaken.