DE OPLEIDING BIJ DE AMSTERDAMSE POLITIE IN VROEGER JAREN
Als ik de opleiding der surnumerairs bij de Amsterdamse Politie
van een dertig, veertig jaar terug vergelijk met die uit latere
perioden, dan geef ik toe, dat er op dit gebied wel het een en
ander is verbeterd. De jongelui uit ,,mijn" tijd werden, buiten de
theoretische lessen, wel eens wat al te veel aan zichzelf
overgelaten en moesten dikwijls maar zien, hoe zij zich er in de
practijk doorsloegen. Dat had ook wel weer zijn goede zijde, want
de a. s. inspecteurs, op die manier door de wol geverfd, waren
ongetwijfeld in korter tijd meer bruikbaar voor het dagelijkse
politiewerk, dat hun collega's uit latere jaren, die misschien meer
wetskennis hadden verzameld, maar, eenmaal inspecteur zijnde,
langer onwennig bleven tegenover de practijk.
Daar staat tegenover, dat de surnumerairs van vroeger soms in
moeilijke situaties kwamen, als zij opdrachten kregen, waar zij in
verband met hun jeugdige leeftijd en gebrek aan ervaring, niet
tegen op waren gewassen. Toen ik met mijn collega S. tijdens deze
opleiding gedetacheerd was aan de Centrale Recherche, werd ik op
een gegeven ogenblik bij de chef van die afdeling geroepen. De
hoofdinspecteur, Batelt, was een politieman van de oude garde.
Opgegroeid op het Oude Kerksplein, waar zijn vader vele jaren een
apotheek had gedreven, was de jonge Batelt al heel vroeg van zeer
nabij getuige van de handel en wandel der publieke vrouwen en hun
aanhang uit die buurt. Van jongsaf had hij al aanvechting gevoeld,
de strijd met dit gespuis aan te binden. Zo was hij politieman
geworden. Bij de Recherche bleek hij later op zijn plaats, want
zijn kennis van de toenmalige Amsterdamse onderwereld met haar
bewoners en bewoonsters was phenomenaal: een speurder van de
oude stempel, die zich van wet en voorschrift niet al te veel
aantrok. ,,Ik krijg aanhoudend klachten over perceel X. in de
Verbindingstraat. Daar schijnt een madam te zijn neergestreken, die
niet alleen vrouwen op kamers heeft, maar ook gelegenheid geeft aan
minderjarigen. Het moet daar 's nachts een herrie van belang zijn
met dronken bezoekers en vechtende snorders. Gaat daar eens heen en
kijkt eens, wat dat voor een zaakje is", aldus de heer Batelt. Daar
ik nog nooit een expeditie naar een dergelijke inrichting mee had
gemaakt, meende ik een paar vragen te moeten stellen.
,,Wat moeten wij daar precies doen?" ,,Nou, dat is me ook een
vraag. Natuurlijk constateren of daar ontucht wordt gepleegd.
Jullie gaan er niet heen, om een spelletje domino te spelen. "
,,Nee, dat begrijp ik best. Maar welke feiten verlangt
de Justitie, om van ontucht te kunnen spreken?"
De chef keek mij aan met een gezicht, alsof hij dacht, dat ik
hem op de hak stond te nemen.
,,Zeg, weet jij niet, wat ontucht is? Dan wordt het toch wel
eens tijd!"
,,Ja, dat weet ik wel. Maar voor dronkenschap bijv. wordt gevraagd
naar het spreken van wartaal, een slingerende gang en het stinken
naar inwendig gebruikte alcohol. En als wij daar nu straks in dat
huis komen en wij constateren niets anders dan dat daar een paar
min of meer blote juffrouwen zitten of rondspringen, is dat dan al
ontucht in de zin der wet?"
,,Dacht je nu misschien, dat ik je precies op een briefje kan
voorschrijven, wat ontucht is? Jullie gaan daar nu maar heen en
zien verder maar, wat je er van terecht brengt. Hoe ver je moet of
kunt gaan, maken jullie zelf maar uit. "
Het was mij niet al te duidelijk, maar collega S. scheen vlugger
van begrip. Vermoedelijk had hij op dit gebied enige ervaring.
Misschien wel door het feit, dat hij een jaar of vijf ouder was dan
ik en, geboren en getogen in Den Haag, in de omgang met vrouwen
meer routine had gekregen dan ik de ,,groene provinciaal. "
Collega S. zei tenminste: ,,Ik begrijp uw bedoeling, chef. Wij
zullen dat zaakje wel opknappen, en zien, wat wij er van terecht
brengen. Dat komt dik in orde. " Ik kreeg de indruk, dat hij wel
wat voor dit avontuur voelde.
,,Goed, neem jij dan de leiding maar, want als het van hem (dat was
ik) moet komen, heb ik het in de gaten. Jullie stelt je maar wat
aan als aangeschoten studentenen verder handel je maar naar
omstandigheden. En nu ingerukt. "
Die avond omstreeks een uur of negen waren wij aan het bewuste
perceel en belden. De deur werd open getrokken en een schelle
vrouwenstem riep: ,,Wie is daar?" ,,Is Frederika thuis?" schreeuwde
mijn collega terug. ,,Ken jij die meiden hier?" was mijn tamelijk
onnozele vraag.
,,Nee, maar ik moet toch wat zeggen. " ,,Komt U maar boven. "
Daar werden wij ontvangen door een tanig vrouwspersoon met een
behaarde bovenlip en een zwart lapje Voor een van haar ogen. Een
tamelijk gore verschijning. ,,Met hoeveel zijn de heren?" was haar
eerste vraag. ,,Met ons beiden. "
,,Ja, op het ogenblik zijn er geen meisjes thuis, maar als U even
wacht, ga ik er een paar halen. Gaat U hier maar vast binnen. "
En met deze woorden werden wij in een niet ongezellige kamer
geloodst.
,,Wat zullen de heren drinken?"
,,Breng maar een paar konjakkies, " commandeerde S.
De vrouw kwam terug met een half flesje.
,,Als 't U blieft; tien gulden. "
,,Nou, U bent ook niet bepaald goedkoop. "
,,Vindt U? Maar daar is de kamerhuur ook in begrepen.
Met de meisjes moeten de heren zelf afrekenen. "
Mijn collega betaalde en de vrouw vertrok.
Het duurde niet lang, of wij hoorden gestommel op de trap en
daar waren de dames al. Zij begroetten ons op overdreven
luidruchtige manier, alsof wij oude klanten waren.
,,Zo, zijn jullie daar eindelijk ook weer eens; dat is een poos
geleden. "
,,Ja, " repliceerde S., heel gevat; ,,wij zaten de laatste tijd wat
op zwart zaad en poffen doen jullie niet. " ,,Nee, allicht niet;
geld bij de vis. "
In een oogopslag had ik al gezien, dat dit geen kippen van de
eerste leg meer waren, maar toen zij hoed en mantel af hadden
gelegd en er voor de toeschouwer niet veel meer te ,,raden"
overbleef, begreep ik, dat iemand toch al heel erg van de kook
moest zijn, om zich met deze creaturen af te geven.
Zij waren niet op hun mondje gevallen, maar uit de manier, waarop
mijn collega hun van repliek diende en verder met hen omsprong,
kreeg ik wel de overtuiging, dat hij in de omgang met dit soort
wezens enige ervaring had.
De dames begonnen al dadelijk zich van de fles meester te maken en
voor ons allemaal werd een glas ingeschonken. Zij waren al heel
gauw aan hun tweede bezig en werden aanhalerig en handtastelijk.
Mijn stugge manier van doen was vermoedelijk oorzaak, dat zij
beiden hun aandacht op S. concentreerden, die er bovendien met zijn
gouden dasspeld en dito ringen ook wat kapitaalkrachtiger uitzag.
Hij raakte evenwel allerminst met de situatie verlegen, was ook al
aan zijn tweede glas bezig en scheen zich best te amuseren.
Gedoken in een gammele fauteuil sloeg ik dit gedoe gade,
nieuwsgierig, hoe dit avontuur verder af zou lopen. Maar een ding
stond al dadelijk voor mij vast: indien hier in deze kamer ontucht
zou moeten worden ,,geproduceerd" of bevorderd, dan zou ik daar
daadwerkelijk niet aan meedoen. Het was misschien niet erg
collegiaal, maar daar zou S. dan maar alleen voor op moeten
draaien. Aan zijn hele doen en laten zag ik trouwens wel, dat hij
het best zonder mijn hulp zou weten te stellen. Maar plotseling
veranderde het toneel. Terwijl S. zich met een der dames ,,onledig"
hield, had de andere, gezeten op de leuning van zijn stoel, kans
gezien, ongemerkt met haar vingers in een van zijn vestzakken te
komen. En tot mijn grote verbazing zag ik, dat zij daar zijn
politie-legitimatielint met penning uit te voorschijn toverde.
,,Verroest! jullie zijn van de Politie!" hoorde ik haar dadelijk
roepen, terwijl zij het lint met de daaraan bengelende medaille
bekeek. ,,Als ik dat al niet dadelijk heb gedacht, toen ik dat
ponem van hem (dat was ik) zag. "
S. ritste haar meteen het lint weer af en probeerde de situatie te
redden, door lachend op te merken, dat het zijn bewijs van
lidmaatschap van het studentencorps was. ,,Ja, maak ons wat wijs!
Wij weten niet, hoe een politie-lint er uitziet! Zo'n ding hebben
wij al zo vaak onder de neus gehad, als wij door een smeris in
burger werden bekeurd. "
Het was duidelijk: wij waren ,,stuk" gelopen en konden wel
uitscheiden. Juist kwam de madam binnen, om eens te horen, wat er
verder gedronken zou worden. Maar zij keek ook raar uit haar ene
oog, toen zij het woord ,,politie" hoorde.
Wij grepen hoed en jas en maakten, dat wij weg kwamen.
,,En hoe is het afgelopen?" vroeg de chef bij onze terugkomst.
,,Niets geconstateerd; zij kregen in de gaten, wie wij waren. "
,,Zo, dan heb je 't zeker daarop aangelegd", kreeg ik ten antwoord.
,,Ik had dadelijk al door, dat je er niet veel voor voelde. Maar,
jongeman, als je bij de Politie bent, moet je nergens je neus voor
optrekken. Jij hebt daar zeker een strak dienstsmoel gezet en die
wijven zijn ook niet van gisteren. Hou daar rekening mee. " Maar nu
kwam S. tussenbeide.
,,Nee, chef, het is zijn schuld niet. " En hij vertelde de juiste
toedracht.
,,Nou, jullie zijn de politiemannen wel: die laten zich de zakken
rollen. Ben je misschien nog meer kwijt geraakt daar?"
S. voelde zijn zakken na, maar miste gelukkig niets. Dat had er nog
maar aan gemankeerd.
,,Nee, ik heb alles nog. Behalve dan dat tientje, dat ik heb
verteerd. Dat krijg ik zeker wel van U terug?" ,,Van mij?" bromde
de chef, die in een slecht humeur was geraakt. ,,Ik denk er niet
aan: de boel verprutsen en dan nog slokkies drinken op kosten van
de baas. Vraag het maar aan die madam. "
Maar later draaide hij toch bij en S. kreeg zijn tientje met de
mededeling, dat 't wel laat zou worden, voor hij ons weer voor een
dergelijk onderzoek ging gebruiken.
Ik zou liegen, als ik zei, dat dit mij speet. Ik heb steeds het
land gehad aan dit soort werk, dat gelukkig na enige jaren werd
overgenomen door de afdeling ,,Zedenpolitie, " die daarvoor
speciaal was opgericht. Bij dit bureau werd ouder en meer ervaren
personeel ingedeeld en zodoende was alles daar in betere handen. Er
was trouwens nog wel meer bij de Politie, dat mij van stonde af aan
tegen heeft gestaan, nl. de controle op de homo-sexuelen en de
plaatsen, waar deze mensen samen plachten te komen. Daaronder ook
de openbare waterplaatsen. Ook dat werk is later ondergebracht bij
het bureau Zedenpolitie, doch zolang die afdeling er nog niet was,
zat de Recherche met dit soort karweitjes opgescheept.
,,In die ,,mannen"-societeit, daar vooraan in de Nes, schijnen
tegenwoordig minderjarigen te worden toegelaten. Dat is mij verteld
en ik moet eens weten, hoe het daar toegaat. Een van jullie moet
daar deze week eens poolshoogte gaan nemen. Wie voelt daar wat
voor?" Met deze woorden kwam de heer Batelt bij ons in de
kamer.
Niemand der aanwezige surnumerairs gaf dadelijk antwoord.
,,Dat is misschien wel wat voor Voordewind", meende mijn collega K.
ten slotte te moeten opmerken. ,,Nee, die helemaal niet; die heeft
daar geen gezicht voor en is zo plat als een schol. Ik vind jou
veel geschikter, " kreeg K. van de chef ten antwoord.
,,Zo, waarom? Heb ik er dan wel een gezicht voor?"
,,Nou, dat wil ik niet dadelijk beweren, maar jij bent nogal
mollig. Dus knap jij dat zaakje maar eens op. Je zult wel lid
moeten worden, maar dat schijnt daar al heel gemakkelijk te gaan.
Bij de portier kun je je laten inschrijven. "
Hierop verliet de chef de kamer en K. zat aan het zaakje vast.
Wij hadden de grootste pret, behalve natuurlijk collega K.
,,Dat zat je niet glad, ouwe jongen, om mij dat baantje aan te
smeren, " merkte ik, niet zonder enig leedvermaak op.
,,Nou, jullie moeten niet denken, dat ik bang ben, daarheen te
gaan. Ik zal mij die kerels wel van het lijf houden. Maar dat de
chef mij zo buitengewoon geschikt vindt voor dat werk, kan ik
minder apprecieren. En wie van jullie gaat er met mij mee?"
Niemand bleek daar iets voor te voelen. Wel kreeg de arme K. van
alle kanten tal van adviezen, hoe hij zich in een dergelijk milieu
moest gedragen. Speciaal S. bleek erg ,,au courant. "
,,Zeg, K., je moet het een beetje goochem aanleggen, anders hebben
die kerels zo in de gaten, dat je er niet bij hoort. Je moet wat
achter in de keel gaan praten en dan een half octaaf hoger dan je
gewend bent. En van voren nog wat opvullen: je moet zien, dat je
een corset op de kop tikt. Je zult eens zien, wat een sjans je
hebt. " En op die manier werd K. door zijn collega's op de hak
genomen.
,,Jullie kunt allemaal naar de hel lopen; ik zal wel zien, wat ik
er van maak. Misschien kom ik er niet eens in, zonder introductie.
"
,,O, die kan ik je wel bezorgen, " bood S. aan. ,,Zo, heb jij
connecties in die kringen? En jij weet ook zo goed, hoe het daar
toe gaat? Dat is allemaal wel verdacht. De chef had jou beter
kunnen sturen. " ,,Nou, connecties is het woord niet. Maar de
sigarenwinkelier hier om de hoek in de Damstraat, is er ,,zwaar van
thuis"; dat is zo wel te zien. Trouwens, de hele buurt weet het.
Hij zal ook wel lid zijn van die bewe
ging daar in de Nes, Als je eens bij hem voor de toonbank komt, kun
je het hem geschikt vragen. " ,,Nee, dank je wel; ik zal het zonder
die hulp ook wel zien te klaren. "
De volgende morgen vonden wij collega K. al aan het bureau,
ijverig bezig zijn rapport te schrijven.
,,En hoe is het gisteravond gegaan?" was onze
eerste vraag.
,,Beroerd; als de baas weer eens wat weet!" ,,Hoe dat? kon je er
niet in komen?"
,,O, jawel, dat ging gemakkelijk genoeg. Ik werd voor vijf pop als
lid ingeschreven bij de portier; kijk, dit kaartje kreeg ik als
bewijs van lidmaatschap. " ,,Verdorie, daar staat mijn naam op, "
riep S. uit. ,,Ja, dacht je, dat ik daar mijn eigen naam op zou
geven; ik ben niet gek. "
,,Had dan de naam van de baas maar genoemd. Je had het mij in ieder
geval eerst wel eens kunnen vragen, " merkte S. op.
,,En hoe ging het toen verder?"
,,Nou, het is daar een sjieke boel. Alles eerste klas, de prijzen
ook. Ik was daar zo maar een tientje kwijt. Eerst heb ik het gedoe
een poosje aangekeken. Er werd weinig notitie van mij genomen.
Alleen de kellner, die mij zeker als nieuweling had opgemerkt,
maakte veel werk van me. Hij wilde tenslotte met alle geweld met
mij dansen en omdat ik niet helemaal uit mijn rol wilde vallen, heb
ik een paar rondjes met hem gedaan. Bah! ik voel nog de handen van
die kerel. Af en toe gingen de lichten uit en dan begonnen ze met
elkaar rond te springen. Dansen kon je het niet noemen. Een van de
typen had zijn broek tot helemaal boven de knie opgestroopt, zodat
je zijn mooie benen kon zien. Hij droeg lichtblauwe
dameskousebanden met van die grote rozetten. En om iedere enkel een
gouden armband. Overigens gebeurden daar in die zaal geen
bijzondere dingen. Maar de kellner vertrouwde mij toe, terwijl ik
met hem rondzwaaide, dat er nog een paar vertrekken waren, waar
geschaakt en gekaart kon worden. Maar daar ben ik niet geweest. Als
de baas wil weten, wat daar precies gebeurd, moet ik iemand
van jullie mee hebben. En anders gaat hij zelf maar. " ,,En heb je
ook minderjarigen gezien?" ,,Nee, het waren allemaal oudere kerels;
of er moeten verklede vrouwen bij geweest zijn, dat weet ik niet.
Maar die kerel met die mooie kousebanden en benen leek mij toch wel
wat verdacht. Die sigarenbaas van jou, S., was er ook. Het was er
met elkaar een mooi soepie. " En K. ging verder met het schrijven
van zijn verslag.
Uit beide voorbeelden (en in mijn tijd werden de surnumerairs om de
haverklap voor dergelijke informatorische onderzoeken gebruikt) zal
het de lezer wel duidelijk zijn geworden, dat het uitvoeren van
dergelijke opdrachten voor nog jeugdige en onervaren politiemannen
de nodige risico's meebracht. Want gelegenheid maakt genegenheid,
en als zij niet voldoende vast in hun schoenen stonden, konden de
gevolgen fataal zijn. En het gebeurde in die tijd dan ook meer dan
eens, dat een van de jongelui, ook onder het agentenpersoneel,
tijdelijk of blijvend uit de koers raakte.
Als ik uit mijn leerlingtijd aan collega S. denk, herinner ik mij
ook de les, die ik toen al kreeg over de betrouwbaarheid van
verklaringen van ooggetuigen. ,,Ik had daar net weer een bewoner
van de Sarphati-kade aan de telefoon, die klaagt, dat een individu
met zijn kleren open voortdurend voor de keukenramen staat te
zwaaien en daar de dienstboden de stuipen op het lijf jaagt. Gaan
jullie daar eens heen en zie, dat je die kerel te pakken krijgt. "
Deze opdracht kregen S. en ik op zekere dag en wij begaven ons op
weg. Dat kleine stukje stille Sarphatikade bood weinig
mogelijkheden, om ons behoorlijk verdekt op te stellen. Ik bleef
staan op de hoek bij het Oosteinde; mijn collega begaf zich naar de
andere kant bij de Amstel, waar toevallig een houten keetje van
Publieke Werken stond. Daar verdween hij achter, maar had van die
plaats af vermoedelijk geen goed zicht op het perceel in kwestie,
want af en toe zag ik hem even om de hoek kijken en dan weer
verdwijnen.
Wij hadden daar al een paar uur zo gestaan, zonder dat er iets
bijzonders gebeurde. Tot zich een rechercheur van het hoofdbureau
bij mij meldde.
,,Mijnheer, ik word gestuurd door mijnheer Batelt; er is
getelefoneerd van perceel X. en die kerel staat er weer. " ,,Zo,
waar dan? Zie jij iets?" ,,Dan is hij misschien al weer weg. "
,,Bestaat niet; er is nog niemand hier geweest, zolang wij hier
staan. Ik begrijp er niks van. Kom, ga eens mee, dan zullen wij
even informeren. "
Ik belde aan. Het was een groot herenhuis met een portiek. De
keuken lag in het sousterrain. Een dienstbode deed open.
,,Wij zijn van de Recherche. Hebt U daar net gebeld over die
viezerik?" ,,Ja, hij staat er weer. " ,,Zo, waar dan?"
,,Komt U maar even in de keuken. Als U daar in die hoek gaat
staan, kunt U hem zien. Hij staat daar achter dat hokje en
komt af en toe even om de hoek kijken. Hij wacht zeker een
gunstige gelegenheid af. "
Juist kwam collega S. weer even te voorschijn.
,,Kijk, daar is hij!" riepen de beide dienstbaren tegelijk.
,,Bedoelt U die mijnheer daar?"
,,Ja, precies. "
,,Bent U er zeker van?"
,,Nou en of!"
,,Dan zal ik hem even hier halen; dan kunt U hem van dichterbij
zien. "
,,O, nee; alsjeblieft niet; ik wil zo'n vieze kerel niet in de
keuken hebben. "
,,Ja, het zal toch moeten. "
Ik ging naar mijn collega, die weer achter zijn hokje verdwenen
was.
,,Zeg, S., dat is een mooie bak; die meiden wijzen jou aan. Ga eens
even mee. " Samen kwamen wij terug. ,,Hier is die man; is hij dat
nou?"
Collega S. scheen het geval wel amusant te vinden en begon dadelijk
al avances te maken tegen de jongste der beide vrouwen, die er
inderdaad niet onaardig uitzag. Maar deze was, wat onder de gegeven
omstandigheden verklaarbaar was, daar allesbehalve van gediend. Zij
hield vol, dat S. de man was, die daar in de afgelopen week
verschillende keren voor het keukenraam had staan manoeuvreren.
De oudste was minder zeker van haar zaak. ,,Ja, om de waarheid te
zeggen: ik heb van die man nooit anders gezien dan de onderste
helft. U ziet: wij zitten hier in het sousterrain en de vensters
zijn nogal hoog boven de grond. Maar hij had precies zo'n broek
aan. " ,,Nou, dames, als ik U een goede raad mag geven, weest dan
in het vervolg wat voorzichtiger. " En ik legde hun de situatie
uit.
Een paar dagen later hadden wij succes en snapten de kerel op
heterdaad. En als verzachtende omstandigheid voor de dienstboden
dient vermeld, dat deze zonderling wel iets op collega S. leek.
Maar de beide vrouwen waren plotseling van 't ene uiterste in het
andere gevallen; geen van beiden durfde te verklaren, dat deze
verdachte dezelfde was, die ook vroeger zijn kunsten voor het raam
had uitgehaald. Nu waren zij, toen zij met hem werden
geconfronteerd, ineens bang, zich aan koud water te branden.
En als ik later in een politieonderzoek te maken kreeg met
verklaringen van ooggetuigen en het ging meer speciaal om het
herkennen van personen, dan was ik steeds extra op mijn qui-vive.
Het geval van de Sarphatikade had mij geleerd, dat dit nodig
was.
Collega S. heeft het niet lang bij de Politie gemaakt. Hij bleek
niet opgewassen tegen de onmenselijk zware dienst van destijds.
Zijn gezondheid werd steeds minder en ten slotte is hij op
betrekkelijk jeugdige leeftijd overleden. Met waardering denk ik
nog altijd aan deze sympathieke kameraad, die alle narigheid, waar
een politieman nu eenmaal mee te maken krijgt, ook geestelijk niet
kon verwerken. Zijn viool was hem alles en als hij 's nachts aan
het bureau daarop bezig was, had niemand behoefte om te gaan
slapen. Verder was hij een enthousiast schaker en had al gauw een
groot aantal van de manschappen als zijn leerlingen. Zijn
talen sprak hij uitstekend en uit alles bleek, dat deze
generaalszoon uit een goed nest kwam. Hij had allerlei hobbies en
daardoor soms buien, dat hij de hele politiedienst vergat. De
sterrenhemel had vooral zijn belangstelling en dat kostte hem op
een gegeven ogenblik een ,,douw. " Op zekere dag namelijk kregen
hij en ik van de heer Batelt de opdracht, een winkelbediende te
controleren, die er van werd verdacht, zijn patroon te bestelen.
Wij moesten op een vastgesteld uur voor een bepaald bedrag daar
iets kopen en dan zou de baas de volgende dag nagaan, of die
bedragen op de papierstrook in het kasregister wel stonden
aangeslagen. Ik zou die avond precies om zeven uur gaan; mijn
collega zou het een half uur later doen.
De volgende dag kwam de winkelier tot de ontdekking, dat de aankoop
van half acht niet was geregistreerd en hij riep het jongmens ter
verantwoording. Deze ontkende hardnekkig, dat hij geld achterover
had gedrukt. Dus mee naar de Politie. En aangezien deze winkelier
een persoonlijke kennis was van de heer Batelt, kwam dit zaakje bij
hem terecht. Ook daar bleef de bediende ontkennen. Maar onze chef
zou hem wel even bewijzen, dat hij loog en collega S. en ik werden
ontboden. ,,Dan zullen wij eens horen, wat deze heren te vertellen
hebben. " Aldus de heer Batelt, die zeker van zijn zaakje was,
tegen de verdachte. Ik kwam het eerst onder het mes.
,,Hoe laat ben je daar gisteravond in de winkel geweest en wat heb
je daar gekocht?"
,,Een doos fotoplaten voor twee gulden; ik was er precies om zeven
uur. " ,,Dat klopt. En jij S. ?"
,,Ik ben er niet geweest, chef; ik heb het totaal vergeten. " De
heer Batelt zette grote ogen op en ook de winkelier trok een lange
snuit. Alleen de bediende genoot zichtbaar, toen hij zag, dat de
actie tegen hem zo in duigen viel. Wij konden weer vertrekken, maar
een paar minuten later hadden wij de chef al bij ons in de kamer.
,,Zeg, knaap, daar heb je mij lelijk te pronk gezet. Wat heb
jij dan gisteravond wel uitgevoerd, dat je dit kon vergeten?"
,,Ja, chef, het spijt me erg. Maar gisteravond heb ik een tijd met
mijn telescoop op het dak gezeten, op zoek naar de komeet van
Halley. En toen heb ik aan die hele winkelaffaire niet meer
gedacht. "
,,Ja, maar dit loopt de spuigaten uit. Altijd is er wat met jou. De
ene keer hoor je de telefoon niet, omdat je op die viool bezig
bent; de andere keer vergeet je alles om je heen door
schaakproblemen. En nou weer dat gehannes met die komeet. Het moet
nu maar eens uit zijn; ik maak er rapport van. "
En collega S. kreeg een schriftelijke berisping in zijn
conduite-staat. Maar al verkeerde hij dus dikwijls met zijn
gedachten ergens anders, als hij eenmaal op pad was voor een
bepaald zaakje, dan wist hij van volhouden en toonde geen suffer te
zijn.
Dat bewees hij onder andere, toen hij en ik op een avond met spoed
gezonden werden naar de woning van de toenmalige Officier van
Justitie in de P. C. Hooft-straat, het stille stuk tussen Van
Baerlestraat en ingang Vondelpark. De Officier had nl.
getelefoneerd, dat er zo juist bij hem gebeld was; toen de
dienstbode open had gedaan, had er een geheel zwarte en spiernaakte
kerel in het portiek gestaan, die, nadat hij enkele grimassen had
uitgevoerd, weer snel was verdwenen. De Officier vroeg terstond
assistentie.
Collega S. en ik er heen. De dienstbare, een vrouw van middelbare
leeftijd, die erg van streek was geweest, maar met Hoffmandruppels
weer zowat in balans was gebracht, deed ons het verhaal. Zij had op
het bellen de deur opengedaan, en in het portiek, in het volle
licht, dat naar buiten viel, had daar die zwarte, naakte kerel
gestaan. Die kerel had de benen genomen, zeer waarschijnlijk
richting Vondelpark, want het was niet aannemelijk, dat hij zo in
Adamskostuum de drukke Van Baerlestraat in was gewandeld.
De Officier verlangde, dat wij terstond in het park een onderzoek
in gingen stellen en indien dat geen succes mocht hebben, rekende
hij er op, dat er de volgende avonden door recherchepersoneel
daar in de buurt zou worden gesurveilleerd. Want zijn edelachtbare
was van mening, dat die sinjeur na enige tijd wel weer terug zou
komen, om daar zijn streken weer uit te halen. Die avond vonden wij
niets en brachten rapport uit aan de heer Batelt, die ons opdroeg,
in de komende weken, in de avonduren, toezicht te houden in de
omtrek van de toegang Vondelpark/P. C. Hooftstraat. Toen dat zowat
een paar weken had geduurd en wij nooit iets verdachts hadden
opgemerkt, begon mij dat werk al dik te vervelen' en ik stelde S.
voor, om de chef te vragen, er maar mee op te houden. Maar daar was
S. niet voor te vinden. Hij wilde volhouden. Hij had lectuur over
de naaktloperij er op nageslagen en wetenschappelijk stond het
vast, dat die kerel terug zou komen.
,,Ja, schei maar uit met die theorieen, daar weet ik alles van.
"
Wij bleven dus nog enige avonden, waarbij S. mij de tijd kortte met
gezwam over de komeet, die in dat jaar in de algemene
belangstelling scheen te staan. Maar nu vergat hij met die
sterrenwichelarij zijn werk toch niet. Want op een gegeven ogenblik
maakte hij mij er op attent, dat een jongeman, die ons zo juist was
gepasseerd, een eindje verderop een zijpaadje was ingeslagen en S.
had opgemerkt, dat die persoon er aan het andere einde, waar een
brandende lantaarn stond, nog niet uit was gekomen. Hij moest er
dus nog zijn. Eerlijk gezegd, had ik deze man helemaal niet
gezien.
,,Laten wij eens gaan kijken, wat die snaak daar uitvoert, " stelde
S. voor en wij gingen er heen. Maar nauwelijks waren wij een eindje
dat laantje in, of daar kwam een zwarte gedaante uit de struiken.
Hij scheen ons niet direct in de gaten te hebben, want hij bleef in
onze richting lopen. Tot mijn niet geringe verbazing zag ik S.
terstond terug rennen, zodat ik eerst meende, dat hij bang was
geworden en mij in de steek liet. Maar nu was de kerel zo dichtbij
gekomen, dat hij mij opmerkte. Ik zag, dat hij inderdaad naakt was.
Hij bleef even staan en maakte toen rechtsomkeert.
Ik hem na, maar ofschoon ik in die dagen met mijn lange benen en
mijn lichaam als een populier behoorlijk uit de voeten kon komen,
werd het mij al heel gauw duidelijk, dat ik het tegen deze
vluchteling, die niet door fladderende kleren werd gehinderd, zou
moeten afleggen en ik vreesde dan ook, dat hij mij in de duisternis
zou ontkomen. Maar tot mijn grote verwondering liep hij juist in de
armen van collega S., die deze situatie vermoedelijk snel had
voorzien en als de weerga naar het andere einde van het paadje was
gerend. Zwarte Piet liet zich gewillig grijpen; het was een bedeesd
jongmens van een jaar of twintig.
,,Politie; wat haalt U hier voor kunsten uit?" ,,Och, niks; het is
maar een grapje. "
,,Een koude liefhebberij houdt U er op na, om hier zo ongekleed
rond te springen in deze tijd van het jaar. " Het was al in het
laatst van October. ,,Waar zijn je kleren?"
,,Hier vlak bij, in dat bosje. "
Wij lieten hem eerst zijn kleren weer aantrekken. Hij had geen
wapens bij zich; wel een busje met een zwarte, vettige substantie,
waarmee hij zich eerst had ingezeept, voor hij uit de struiken was
gekomen. Dat goedje gaf lelijk af, zoals wij aan onze handen
duidelijk konden zien.
,,Hoe komt U er bij, om zo spiernaakt ergens aan te bellen?"
,,Och, dat is een soort liefhebberij van me. "
,,Nou, een rare liefhebberij! U kunt op die manier iemand wel
een doodschrik bezorgen. "
,,U was zeker weer van plan, ergens in de P. C. Hooft-straat iets
uit te halen? Dat hebt U een paar weken geleden ook gedaan. Weet U
ook bij wie?" ,,Nee, geen flauw idee! Ik zou het huis misschien
niet eens kunnen aanwijzen. "
,,Nou, dan zullen wij het U wel zeggen. U was de vorige keer bij de
duivel te biecht. U hebt aangebeld aan de woning van de Officier
van Justitie. " ,,Zo, dat heb ik dus best getroffen! Maar is het
erg, wat ik heb gedaan?"
,,Dat zal U straks wel aan uw verstand worden gebracht. Veeg nu uw
gezicht maar wat af en ga dan met ons mee. "
Even later waren wij met ons vrachtje bij de heer Batelt die het
jongmens een nader verhoor afnam. Het bleek een student in de
rechten te zijn, een jongen van goeden huize. Zijn vader werd
ontboden en nadat de Officier zijn goedkeuring had gegeven, mocht
zoonlief mee naar huis.
En zo liep dus dit zaakje nog vlot af, maar als collega S. die
avond niet zo snel en doortastend was opgetreden, zou het de vraag
zijn geweest, of wij die snuiter die avond wel zo vlug in handen
hadden gekregen. Want een naakte vluchteling te pakken, valt heus
niet mee. Aan zo'n geval heeft men niet veel houvast. Dat maakte ik
enige jaren later nog eens mee en wel op het drukke plein voor het
Centraal Station; 's morgens omstreeks een uur of elf. Ik stond
toevallig op iemand te wachten bij de westelijke uitgang, toen daar
de oude, bekende celwagen van de Rijksveldwacht voorreed. De oudere
lezers zullen zich dit vehikel misschien nog wel herinneren: met
paarden bespannen; de oude koetsier met zijn bouwvallige hoge hoed
op de bok en achter op de bankjes een of twee bejaarde
rijksveldwachters. Met dit antieke voertuig werden destijds de
gevangenen vervoerd. Zoals gewoonlijk kwamen er al gauw wat
nieuwsgierigen; het uitstappen van een arrestant schijnt voor velen
een attractie te zijn.
Ik zag de rijksveldwachter met zijn steeksleutel het ene deurtje
openen, maar voor de oude baas er op verdacht was, nam de gevangene
zijn kans waar en als een snoek sprong hij zijn bewaker voorbij en
rende het plein op. En tot mijn grote verbazing zag ik, dat de
vluchteling geheel ontkleed was. Ook de oude politieman stond een
ogenblik stijf van schrik, maar begon al gauw achter zijn passagier
aan te hollen. Doch deze was hem veel te vlug af. Toen ook de
omstanders van hun eerste verbazing bekomen waren, werd het een
algemene jacht. Het leek wel een filmopname en het hele plein was
dadelijk in rep en roer. En dat duurde nogal een poos, want niemand
slaagde er in, vat op deze kerel te krijgen: hij glipte steeds door
de handen van zijn achtervolgers. Maar vele honden zijn ten slotte
der hazen dood en op een gegeven ogenblik kreeg een kwieke kruier
de kans: hij sprong de vluchteling om zijn hals en afgelopen was de
pret. In optocht werd hij naar het politieposthuis in het Centraal
Station gebracht en vandaar ging het per celwagen weer terug naar
het Huis van Bewaring, want de arrestant had tijdens de rit al zijn
kleren totaal verscheurd. En onder die omstandigheden kon hij
natuurlijk niet per trein verder naar zijn bestemming worden
vervoerd.
Deze celwagen is intussen al door moderner materiaal vervangen. Het
werd ook wel tijd, want toen op zekere dag er een transport
gevangenen mee werd vervoerd naar de Rechtbank op de Prinsengracht,
maakten voetgangers in de Leidsestraat de koetsier er door gebaren
opmerkzaam op, dat er met de wagen iets niet in orde was. Er
bengelden nl. een paar benen onder uit. Een van de gevangenen had
kans gezien, tijdens de rit de vloer van zijn hokje stuk te
trappen. Was het niet tijdig ontdekt, wie weet, of hij op die
manier nog niet had kunnen ontkomen.
Zo ziet de lezer weer, hoe een politieman met arrestanten de gekste
dingen mee kan maken en hoe hij dus ten opzichte van deze mensen
altijd op zijn qui-vive dient te zijn. Het maken van arrestanten is
dikwijls gemakkelijker dan het bewaken.