4.Boer Voorthuizen heeft grote plannen en Meyer maakt een politicus
van hem
Toen Dirk Voorthuizen nog in de scheerstoel was gezeten, vond er in een ander deel van Blijkerk een gesprek plaats, dat niet alleen voor de beide deelnemers grote gevolgen zal blijken te hebben, maar ook voor hun stad. Het vindt plaats in het magazijn 'Het kleine voordeel', handel in textiel, galanterieën en confectiekleding. De eigenaar, Jacob Meyer, een oude, kleine man staat druk te gebaren tegen een grote, grove kerel van een jaar of vijftig, in wie wij zonder enige moeite wethouder Van Dommelen herkennen. Van Dommelen is de makelaar die de zwaarte van zijn persoon en zijn zakelijke belangen een vooraanstaande plaats in Blijkerks economische problemen doet spelen. Het is alleen opvallend dat de belangen van de gemeente altijd volkomen parallel blijken te lopen aan die van hem zelf. Zo ook nu weer.
'Meyer, ik zeg het je voor de laatste keer!' bast zijn zware, schorre stem door de kleine winkel. 'Je kan hier niet in dit pand blijven zitten! Dat is levensgevaarlijk! Vandaag of morgen dondert het in mekaar!'
'Ja, dat zeg u nou wel, meneer Van Dommelen, maar nog geen drie maanden geleden zijn ze van Bouw- en Woningtoezicht hier geweest, en die ingenieur heeft me met z'n hand op z'n hart verzekerd dat er geen vuiltje aan de lucht is...!' Meyer kijkt de grote man met een paar onschuldige oogjes aan.
'Ach! Wat weet zo'n ingenieur daar nou van!' wuift Van Dommelen dit protest weg. 'Als ik 't je nou zeg! Ik ben ten slotte een man van de praktijk. Ik ben geen theoreticus, nee, ik ben een man van de praktijk. Dit pand is bouwvallig. En dat nog niet alleen! Als straks dat nieuwe uitbreidingsplan in de raad wordt goedgekeurd, dan wordt de hele buurt hier tegen de grond gegooid in verband met de nieuwe verkeersweg. En waar blijf je dan? Dan wordt je zoodje hier onteigend. En dan mag je net zo goed je boeltje pakken. Het enige verschil is dan alleen dat je wordt afgescheept met een jodenfóói! Terwijl ik je een pracht van een prijs biedt! Een pracht van een prijs!'
Meyer reageert in het geheel niet op de belediging jegens hem en zijn voorvaderen, die Van Dommelen in zijn betoog heeft weten in te vlechten. Hij probeert alleen maar vriendelijk te blijven en zijn opponent zo rustig mogelijk aan het verstand te brengen dat hij er niet aan dénkt om zijn zaak te verkopen. Maar welk argument hij ook aandraagt, hoe dikwijls hij een zin ook begint met de woorden: 'Meneer Van Dommelen, u zult toch zelf moeten inzien...', het geeft allemaal niets: de grote makelaar blijft dreunend doorhameren en schrikt er ten slotte zelfs niet van terug om met het allergrofste geschut te beginnen. 'Meyer! Ik waarschuw je voor de laatste maal! Ik geef je nog drie dagen tijd om mijn aanbod te accepteren. En wanneer je dat niet doet, zal ik de raad voorstellen je verder te verbieden hier in die bouwvallige troep verder nog handel te drijven! Je bent gewoon een gevaar voor de gemeenschap! Stel je voor dat het dak naar beneden komt terwijl je winkel net vol volk staat! Dat wordt een ramp, man!
Een catastrofe! En die wil ik niet op m'n geweten hebben!' 'Maar dat hoeft toch ook niet, meneer Van Dommelen?' Meyer wordt er een beetje wanhopig van. 'In de eerste plaats staat de winkel nooit vól volk; in de tweede plaats komt 't plafond nooit naar beneden; en in de derde plaats is het pand helemaal niet bouwvallig!' 'Als je maar weet wat ik gézegd heb! Drie dagen! Meer niet. En dan is het: wie niet horen wil, die moet maar voelen!' Gewikkeld in een nimbus van gerechtvaardigde toorn verlaat makelaar Van Dommelen het pand dat hij die middag eventjes dacht te kunnen kopen... Enfin, uitstel is nog geen afstel. Die Meyer bedenkt zich heus wel. Alleen - de tijd begint te dringen. Want er bestaat inderdaad een stadsuitbreidingsplan, en er zal ook een nieuwe verkeersweg komen... Alleen niet precies volgens het tracé dat Van Dommelen zojuist heeft aangeduid, maar ietsje zuidelijker. Waardoor 'Het Kleine Voordeel' er juist aan komt te liggen. Een aantal belendende percelen heeft Van Dommelen al in handen weten te krijgen, hetzij direct, hetzij door bemiddeling van 'n stroman. Zodra hij het pand van Meyer er nu ook nog bij heeft, beschikt hij over de mogelijkheid om met gebruikmaking van diens vestigingsvergunning op diezelfde plaats een groot-winkelbedrijf te vestigen! Op het gunstigste punt in de. hele stad! Zolang dat uitbreidingsplan nog niet in de openbaarheid is gekomen, zit hij goed. Zolang hij maar zorgt dat de hele zaak in kannen en kruiken is, voordat het zover is.
Fluitend zonder enig geluid te geven
wandelt wethouder Van Dommelen in de richting van het stadhuis.
Even later verlaat ook Meyer haastig zijn winkel. Hij kan de zaak met een gerust hart aan zijn vrouw Rachel overlaten. Niet dat zij nou zo'n geweldige zakenvrouw is. Dat zou hij niet willen beweren. Maar 's middags is het altijd erg stil. 's Morgens ook, maar dat merk je niet zo gauw. Waarom verkoopt Jacob Meyer zijn zaak dan niet aan Van Dommelen, wanneer het kennelijk zo slecht gaat? Ho, ho! Wie heeft gezegd dat het slecht gaat? Wie heeft dat beweerd? Meyer beslist niet. Ja, als hij het alleen van de winkel zou moeten hebben, dan had hij praktisch geen bestaan. Maar Jacob Meyer is feitelijk geen winkelier. Hij is nog steeds een ouderwetse kramer. Zijn grote kracht ligt nog steeds in het persoonlijk bezoek aan zijn uitgebreide klantenkring. Die bezoekt hij op geregelde tijden, zeulend met twee grote koffers. In die huiselijke gesprekken slijt hij de waren die hij bij zich heeft, en maakt hij een uitermate doeltreffende reclame voor hetgeen hij niét bij zich heeft, maar in 'het magazijn', dat wil zeggen, die hij eventueel snel kan nabestellen. Hierdoor bereikt hij een uitgebreid sortiment tegen een minimum aan kapitaalsinvestering, terwijl hij tevens het risico van winkeldochters' tot een zelfde minimum beperkt.
Maar vanmiddag gaat Meyer er niet op
uit om te verkopen. Ook hij richt zijn schreden in de richting van
'De Rode Leeuw'. Niet zozeer om een borrel te gaan drinken. Maar
gedeeltelijk omdat het gesprek met Van Dommelen hem een beetje
nerveus hééft gemaakt. Hij voelt dat er
gevaar dreigt. Dat er iets broeit waar hij nog geen weet van heeft.
En in zo'n geval is 'De Rode Leeuw' de plaats waar hij mogelijk
inlichtingen op de kop kan tikken. Dus spoedt ook hij zich naar de
gelagkamer.
Wanneer hij binnenkomt, is Sientje, het witblonde boeren-deerntje dat de tapkast van 'De Rode Leeuw beheert, juist bezig Dirk Voorthuizen voor de tweede maal een borrel in te schenken.
Dirk begroet hem verheugd met de woorden: 'Meyer! Kom d'r bij zitten! Wat mag 't wezen?'
Nu is de heer Meyer van nature geen geregeld gebruiker, maar dat betekent nog niet dat hij principieel iedere alcoholische versnapering afwijst. Zodat zijn antwoord luidt: 'Nou - als je d'r zo op aandringt - een brandewijntje dan graag... Mét suiker, Sientje kind!'
Terwijl de landelijke Hebe fles, glas en suikerbus achter de tapkast vandaan haalt, hangt hij zijn jekker op de staande kapstok, wrijft zich in de handen en neemt naast Voorthuizen plaats aan de grote, ronde stamtafel in het midden. Zij hebben de gelagkamer vrijwel geheel alleen voor hen beiden. Alleen aan een tafeltje bij het raam zit nog een onbekend manspersoon druk te schrijven en te rekenen. Meyer werpt een snelle blik in zijn richting en trekt meteen de juiste conclusie: een vertegenwoordiger die het resultaat van zijn werkbezoek aan Blijkerk zit vast te leggen. 'Nou, Voorthuizen, dat zien we niet vaak — jou midden in de week in 't café!'
'Datzelfde ken ik teugen jou ook zeggen!' luidt het antwoord.
'Daar heb je gelijk in. Maar hoe kom je hier zo verzeild?' informeert Meyer, terwijl hij automatische roerbewegingen gaat maken met het minuscule lepeltje in zijn brandewijnglas.
'Ach, man - dat zal ik je vertellen. Ik most vanmorgen op 't stadhuus wezen, en toen ik daar klaar was ben ik meteen even naar de kapper gegaan. En toen heb die Spoelstra me zo'n straal van 't een of ander spul over m'n harsens gegooid, dat ik gewoon niet naar huus durf! D'r hangt gewoon 'n lucht van 'n heel bordeel om me heen!' rapporteert Voorthuizen lachend. 'Proost!' Met een grote hap slikt hij de helft van zijn jonge klare naar binnen.
Meyer doet een voorzichtig nipje, nadat hij deze heilwens met een 'Gezondheid!' heeft beantwoord. Dan vraagt hij: 'Niet om nieuwsgierig te wezen, maar was je op het stadhuis, zei je?'
Ja
'Hadden ze je daar besteld, of zo?' informeert Meyer verder.
'Mij besteld? Dirk Voorthuizen besteld?' Het klinkt als de verontwaardigde inleiding van een lang relaas. En dat blijkt het ook te wezen. Uitgebreid doet Dirk zijn wederwaardigheden ten stadhuize uit de doeken. Het verhaal wordt gelardeerd met allerlei commentaar op het karakter van de diverse erin optredende figuren, alsmede bespiegelingen omtrent de droeve staat van zaken in Blijkerk in het algemeen en op het stuk van derzelver bestuur in het bijzonder.
Het aandeel van Meyer bij deze monoloog beperkt zich tot enkele gemeenplaatsen, zoals: 'Ja, ja, ze doén maar!', 'Kan je net denken!' en 'Waar halen ze de brutaliteit vandaan?'
Dirk Voorthuizen maakt dankbaar gebruik van het hem verleende gewillige oor. Zijn betoog wordt vuriger en vuriger, zijn beweringen bouder en bouder, zijn toon vinniger en vinniger. Het is waarschijnlijk wel zeker dat het resultaat van de met de regelmaat van een klok herhaalde kreet: 'Sientje! Doe ze nog eens vol!' hier voor een groot deel debet aan is.
Ook voor het besluit dat valt als gevolg van de zoveelste door Meyer gedebiteerde gemeenplaats: 'Ach weet je, Voorthuizen - ik denk altijd maar: 't zal mijn tijd nog wel duren!' Daarop reageert Dirk opeens alsof hij door een horzel gestoken is.
'Zie jé? Dat is nou percies wat ik bedoel! Dat is nou de mentaliteit waardoor die kliek in de raad altijd z'n gang kan blijven gaan. "Mijn tijd zal 't wel duren!" Nou, als je maar niet denkt dat ik het mijn tijd nog laat duren! Ik gaan d'r wat aan doen!'
'Man, wat wil je d'r dan aan doen? Tegen die grote heren kan je toch niet op! Die bedisselen en bekokstoven alles onder mekaar!'
'O ja? O ja? Ze zitten d'r toch zeker niet voor d'r hele leven? Per slot van rekening worden ze door 't vólk gekozen!'
'Ja, één keer in de vier jaar mogen we 'n hokkie rood maken. Dat is alles wat we mogen. Over 'n paar weken is 't weer zover. Dan krijgen we weer verkiezingen voor 'n nieuwe gemeenteraad, die toch weer als twee druppels water op de ouwe zal lijken! 'n Mens is nog gek ook dat ie aan die onzin meedoet. Maar ja, als je niet gaat, krijg je nog zes knaken boete ook!'
Maar dit keer zal 't ze niet lukken!' buldert Dirk zo hard dat hij er zelf een beetje van schrikt. 'Dit keer zullen ze lelijk op hun neus kijken! Dit keer staat er een potje voor hen op 't vuur!'
'O ja?' vraagt Meyer geïnteresseerd. 'Wat dan?' Voorthuizen heeft geen flauw idee welk potje hij voor zijn onzichtbare tegenstanders op het vuur kan zetten. Maar hij heeft zich té veel door het eigen vuur laten meeslepen om dat nog ruiterlijk te kunnen bekennen. Dus neemt hij zijn toevlucht tot het oeroude middel van geheimzinnigheid. 'Dat... dat kan ik nog niet zeggen... Maar neem gerust maar van mij aan dat ze heel raar op d'r lui neus zullen kijken!' In een poging zijn woorden geloofwaardig te doen klinken, produceert hij een doorslaggevende knipoog. Meyer kijkt hem opeens geschrokken aan. 'Bedoel je...?' stamelt hij, verbouwereerd door een inwendig licht dat er opeens bij hem opgaat. 'Je wil toch niet zeggen...?' Juist! Precies! Dat wil ik zeggen!' Dirk geeft met de vlakke hand een klap op de tafel. Sientje roept van achter: 'Ik kóm!' en dus antwoordt Dirk automatisch: 'Doe ze nog eens vol, wil je?'
'Man! Voorthuizen! Dat is 'n gewéldig idee! Reusachtig! Geef me de vijf!' Meyer steekt de hand uit en Dirk drukt deze warm. Hij is in-tevreden dat iemand het zo volkomen met hem eens is, alhoewel hij geen flauw benul heeft waarover eigenlijk. En wanneer Meyer vervolgt: 'Ik beloof je dat ik achter je zal staan! Door dik en door dun! En ik weet er nog heel wat hier in Blijkerk die er net zo over zullen denken!', dan kan hij hem alleen nog maar vriendelijk knikkend aankijken, waarbij zijn langzamerhand wat waterig geworden oogjes duidelijk verraden, hoezeer hij gesprekstechnisch in de mist vaart.
'Heb je al nagedacht over 'n program?' informeert Meyer enthousiast.
Weer volgt van Dirks kant zo'n enorme knipoog. 'Ik zeg alleen maar: ze zullen lelijk op d'r lui neus kijken!' verzekert hij geheimzinnig. 'En 'n naam?'
Knipoog. 'Laat dat allemaal maar rustig aan Dirk over, hoor!'
Meyer leunt achterover in zijn stoel en kijkt zijn buurman ongelovig aan, terwijl hij langzaam het hoofd schudt. 'Wie had dat gedacht? Wie had dat ooit kunnen denken? Dirk Voorthuizen, die zich kandidaat stelt voor de gemeenteraad! Wat zeg je me daarvan?'
'Ja, ja!' beaamt Dirk automatisch, 'wat zeg je me daarvan, hè?' Dan dringt er vaag iets tot hem door van de betekenis der laatste zin. 'Wat zeg je? - me daarvan!' De aarzeling duurt maar één ogenblik. Wat de ene seconde nog een misverstand en een volkomen verrassing was, is het volgend moment — dank zij de gelukzalige werking van de alcohol op het gevoel van realiteit — een tastbare werkelijkheid. 'Ja! Dirk Voorthuizen gaat zich kandidaat stellen voor de gemeenteraad! Die gaat eens opruiming houden onder dat zootje daar! Die zal wel eens zorgen dat er een frisse wind gaat waaien!'
'Man!' zegt Meyer bewonderend, 'het lijkt wel of je al aan je eerste verkiezingstoespraak bent begonnen! Dat moet je d'r in houden, hoor!'
Maar Dirk luistert niet eens. Hij draaft door, volkomen meegesleept door zijn eigen welsprekendheid. 'Het spreekwoord zegt niet voor niets dat nieuwe bezems schoon vegen! Nou moet jij eens opletten wat voor 'n geweldige bezem ik zal wezen! Alle corruptie véég ik met een zwaai 't stadhuus uit! Als 'n ragebol veeg ik de spinnewebben uit die muffe boel! 't Is afgelopen met die mentaliteit van kliekjesgeest! Dirk Voorthuizen strijdt voor verbetering van mentaliteit!'
'Dat is 'm!' roept Meyer opgetogen
uit. 'Voorthuizen strijdt - voor
verbetering van mentaliteit! Dat is 'm! Dat is de verkiezingsleus
die we nodig hebben!' Bij de tewaterlating van een schip pleegt men
het met champagne te dopen. Blijkerks
jongste politieke partij is zojuist van de helling gelopen na een
doop die met jonge jenever en gesuikerde brandewijn werd
voltrokken.