3.Boer Voorthuizen neemt twee besluiten en kapper Spoelstra doet
een voorspelling
Terwijl Dirk Voorthuizen de terugweg door de straten van Blijkerk aanvaardt, heeft ook hij het gevoel dat er een ommekeer is gekomen in de biljartpartij welke hij al sinds jaren met het bestuur van zijn gemeente aan het spelen is. Vanaf de afstoot had zich de fortuin voortdurend tegen hem gekeerd. Niet onbegrijpelijk, want hij heeft zich inmiddels als een zeer onstuimig speler doen kennen. Talloze malen heeft hij geketst, zijn de ballen geklost of op een treiterige manier gaan vast liggen. Het is alsof de paar woorden die hij met Bob van der Meer gewisseld heeft, hem opeens opmerkzaam hebben gemaakt op een paar fundamentele fouten in zijn spel: zijn achterhand is altijd te ruw en stijf geweest; hij heeft zich nimmer rekenschap gegeven van de richting die de aangespeelde bal zou gaan nemen; en hij had de gewoonte om een moeilijk stootbeeld op te lossen door een keiharde por op goed geluk onder het motto: 'Zolang de ballen nog maar rollen, is er altijd nog de kans dat zij caramboleren!'
Wat hij niet beseft - en ook nimmer zal beseffen - is de diepere oorzaak van de reeks conflicten die hij in de loop der jaren met de plaatselijke overheid al heeft gehad. De grootvader van Dirk, Jacobus Johannes Voorthuizen, is van 1872 tot 1903, het jaar van zijn dood, wethouder geweest. Hij was een befaamde figuur, voornamelijk door het feit dat hij slechts heel zelden het woord nam tijdens vergaderingen van de raad of in het college van B & W. Argumenteren was een werkwoord waarvan hij zelfs het bestaan weigerde te erkennen. Door een strikt rechtlijnige gedachten-gang stond zijn oordeel over welke kwestie dan ook op hetzelfde ogenblik vast, waarop hij ervan kennis nam. Hij was dan óf Veur', óf hij was 'teugen'. In het eerste geval placht hij eenmaal met het hoofd te knikken, terwijl datzelfde hoofd tweemaal nadrukkelijk heen en weer bewoog wanneer het laatste het geval was. In beide gevallen stond zijn besluit dan zo onherroepelijk vast, alsof het lag verankerd aan datzelfde buitenaardse steunpunt, waarom Archimedes volgens de overlevering moet hebben verzocht teneinde met de door hem ontdekte hefboom de wereld uit haar voegen te lichten. Deze monumentale beginselvastheid had hem de bijnaam 'Veur-of-teugen-Voorthuizen' opgeleverd, alsmede de reputatie een bijzonder ondoorgrondelijk, dus wijs man te zijn.
Hoewel Dirk zijn opa alleen maar in zijn prille kinderjaren had gekend, had die vroege kennismaking, én zijn nog jaren na zijn dood voortlevende, welhaast legendarische reputatie een grote invloed op de kleinzoon gehad. Met als gevolg dat hij volkomen onbewust verteerd werd door het verlangen ooit nog eens in de voetstappen van zijn voorvader te kunnen treden, terwijl er zich anderzijds even onbewust bij hem de onwrikbare overtuiging had postgevat dat het college van B. & W. bij de dood van Jacobus Johan-nes op slag gedegradeerd werd tot een collectie onbenul, alleen maar in staat tot a priori verkeerde beslissingen. De ontmoeting en het gesprek met Bob van der Meer hadden Voorthuizen opeens een wasdom doen bereiken, die hij tot dusver had ontbeerd. Misschien was het het door Bob gebruikte woordje 'eerlijk', dat deze plotselinge ommekeer had bewerkstelligd, misschien kwam het ook door het schrille contrast van Bobs menselijke aanpak met de tot dusver onverbiddelijke paragrafenheerschappij, die Dirk in zijn verkeer met het stadhuis had ontmoet; de laatste had in ieder geval voor de eerste maal in zijn leven opeens het besluit genomen de zaak eens even op zijn beloop te laten en rustig aan te zien, in plaats van de zoveelste reeds bij voorbaat tot mislukken gedoemde poging te ondernemen het ambtelijk ijzer met handen te breken. Op dit ogenblik neemt Dirk Voorthuizen twee beslissingen. De eerste is vaag en heeft geen enkele andere concrete vorm, dan de geluidloos geprevelde zin: 'Ja, ik gaen d'r wat aan doen!' Niet wetend welke ingrijpende gevolgen deze vormeloze resolutie voor hem, de zijnen en voor geheel Blijkerk zal hebben, neemt Voorthuizen pal daarop de volgende, welke hij ten onrechte als veel belangrijker ondergaat. In plaats van de thuisweg te vervolgen in de richting van de Kanaaldijk slaat hij de Kerkstraat in en begeeft zich naar de bedrijfsruimte van kapper Spoelstra. Hiermee gehoorzaamt hij niet aan de een of andere mystieke drang tot zelfreiniging in verband met de zojuist bereikte politieke volwassenheid. Nee. Hij heeft weliswaar opeens geen zin meer om regelrecht naar zijn hofstede terug te keren, maar hij reageert toch voornamelijk op de vermaning die zijn vrouw hem achterna geroepen heeft, toen hij die morgen in opgewonden staat het erf afstormde: 'Laat meteen je haar ook eens 'n keertje knippen! Je lijkent waarachtig wel een zwerver!'
Dit gehoorzamen aan een echtelijk bevel is een letterlijk verenigen van het nuttige met het aangename. Want kapper Spoelstra is absoluut meester op alle wapenen die hem in zijn bedrijf tér beschikking staan. Terwijl zijn handen de schedels van zijn klanten strelen, doet zijn intieme prevel-stem hetzelfde met hun gevoel van eigenliefde. Iedereen krijgt van hem nog meer gelijk dan hij ook maar in zijn stoutste dromen heeft durven hopen, zich onbewust van het feit dat hun vleier uit de door hem verbaal verwekte reacties feilloos distilleert wat er aan ambities, grieven en roddelmogelijkheden in hun hersens omgaat. Ook Dirk Voorthuizen ondergaat deze; complete behandeling in de lui achterover gelegen houding van luxueus genieten, die hem rijp maakt niet alleen voor het verstrekken van confidenties, maar ook voor de onvermijdelijke aankoop van de een of andere fles reukwater, welke Spoelstra vrijwel iedere klant als naspel in de maag weet te splitsen. 'Wat zie ik?' begint Spoelstra de behandeling. Hij neemt het gezicht van zijn slachtoffer tussen beide handen, trekt het iets omhoog en bestudeert het in de spiegel. Laat eens kijken... Ja, ja! Dat dacht ik al, Voorthuizen... Zó zag ik je binnenkomen, of ik dacht 't wel...' 'Wat?' informeert Dirk, een beetje ongerust. 'Nee, nee! Ik vergis mij niet! Spoelstra vergist zich nooit! Spoelstra zag 't meteen, toen je binnenkwam!' constateert de kapper nogmaals. Door zich zelf in de derde persoon te citeren, verleent hij extra gewicht en geloofwaardigheid aan zijn tot dusver nog steeds onbestemde constatering. 'Wat zag je dan, man?' klinkt het geïrriteerd uit de kappersstoel.
'Was 't je zélf dan nog niet opgevallen?' informeert de barbier tergend argeloos.
'Nee, man! Natuurlijk niet! Waar heb je 't toch over?' Weer pakt Spoelstra het verontruste gelaat tussen zijn handen en inspecteert het, zo mogelijk nog zorgvuldiger in de spiegel.
'Mmmmmm,5 zegt hij knikkend. 'Mmmmmmmm - ja hoor!' En terwijl hij de nek weer op de met vloeipapier afgedekte steun legt, voltooit hij zijn eerste psychologische ingreep met de woorden: 'Je bent slanker geworden in je gezicht, Voorthuizen! 'n Stuk slanker! Dat staat je veel en veel beter!'
Dirk richt het hoofd weer even op, teneinde deze suggestie zelf als een feit in de spiegel te constateren. 'Ja, bedoel je dat... ja, daar heb je gelijk in... Daar heb je inderdaad gelijk in...' Hij legt zijn hoofd weer tevreden op de neksteun, terwijl hij er niet geheel waarheidsgetrouw aan toevoegt: 'Dat hebben ze al 'n paar keer tegen me gezegd!' Kapper Spoelstra maakt onmiddellijk van deze gelegenheid gebruik. Hij reageert echter niet op de leugen, maar wel op het neerleggen van het grote hoofd op de neksteun, die immers alleen ten gerieve van scheerklanten aan zijn stoel is aangebracht. Hij weet drommels goed dat Voorthuizen alleen maar is binnengekomen om zijn haar te laten knippen, maar voor de zoveelste maal profiteert hij weer van het slagen zijner 'verkooptechniek', zoals hij deze toegepaste psychologie zelf bescheiden pleegt te omschrijven. Met de linkerhand neemt hij een dikke plooi van Voorthuizens gezicht tussen twee deskundige knijpvingers en terwijl zijn scherpe steekoogjes achter het op zijn neus naar voren gegleden stalen brilletje de poriën binnenpriemen, verricht zijn rechterhand achter zijn rug in een razend snel tempo een aantal routinehandelingen.
'H'm...' mompelt hij, 'je moet natuurlijk ook weer niet té mager in je gezicht worden... da's ook weer niet goed... nee... want dan...!' Zijn linkerhand pakt een plooi aan de andere kant ter nadere inspectie. Intussen heeft zijn rechterhand het aluminium bakje met warm water gevuld, de scheerkwast hierin gedoopt, deze vervolgens ernaast gezet, een hoeveelheid scheerzeep in poedervorm in het porseleinen scheerbakje gestrooid, de kwast weer opgepakt en is nu driftig bezig een hoeveelheid schuim te produceren. 'Kijk! doceert hij met een nasaal stemgeluid. 'De menselijke huid heeft maar een beperkte elasticiteit van z'n eigen. Bij een al te plotselinge zwelling kan ie wel eens barsten. Dat zal je zelf ook wel eens gemerkt hebben. Maar aan de andere kant - wanneer d'r nou opeens een vermagering optreedt, dan hê-je 't gevaar dat ie gaat lubberen, zal ik maar zeggen...' Dirk wil protesteren. Tegen de mogelijkheid dat een deel van hem zou kunnen gaan lubberen, en tegen de manier waarop hij als een beest op de veemarkt wordt beknepen en betast. Maar het lukt hem niet dit protest onder woorden te brengen, want Spoelstra geeft hem een paar bemoedigende klapjes op de wang, en terwijl hij monter opmerkt: 'Maar daar weten we wel wat op, hoor! We zullen je direct na het scheren wel eens een lekkere vinaigre-behandeling geven!', kwakt hij met de rechterhand de scheerkwast vlak naast de mond van zijn slachtoffer en begint dit enthousiast in te zepen. Wanneer Dirk nogmaals een poging doet om zich tegen deze ongevraagde behandeling te verzetten, smoort hij deze strubbelingen in de kiem met de woorden: 'Tututut! Pas op! We willen toch geen zeep in de mond krijgen, is 't wel?', terwijl het protesterend handgebaar wordt afgedaan met een tactisch: 'Ja, ja, ik weet 't, Voorthuizen. Niet helemaal uitscheren direct. Laat dat maar rustig aan mij over.' Dirk legt zich bij het onvermijdelijke neer. In letterlijke zin. Zijn spieren ontspannen zich, hetgeen Spoelstra niet onopgemerkt voorbij gaat.
Al zepende vloeit er een woordenstroom die op de meeste zijner klanten een bijna hypnotische invloed heeft. Zo ook in dit geval.
'Ziezo — ik weet niet of je 't merkt, maar dit is een volkomen nieuw soort scheerzeep. Bevat het wondermiddel recinine, wat niet alleen het water onthardt, maar daarbij ook de stugste baardharen soepel en bros maakt... Dat staat tenminste op de pot... en ik moet zeggen - ik gebruik 'm nou zelf ook al bijna drie weken, maar je merkt 't wel... Bij het scheren en vooral daarna. Je krijgt niet dat strakke gevoel, wat je bij gewone scheerzeep nog wel eens wil hebben. Je houdt er gewoon een babyhuidje van over, al zeg ik 't zelf... Goed! Ze is een stukkie duurder, maar wat wil je? De vooruitgang is nou eenmaal niet gratis - daar moeten we altijd voor betalen... En wat scheelt 't nou nog helemaal? Vijfendertig centen op de gróte pot! En als ik zeg: "Gróte pot", dan bedoel ik inderdaad 'n grote pot! Hier! Voel maar eens!' Met een snelle beweging pakt hij een exemplaar van het aangeprezen wondermiddel en drukt het zijn slachtoffer in de hand. 'Voel je wel? Is dat een pot of is dat geen pot? En die is nou vijfendertig centen duurder dan de gewone merken. Dat wil zeggen dat je per keer dat je je scheert nog geen kwart cent meer betaalt! Stel je voor! 'n Kwart cent voor 'n spiegelgladde babyhuid! Wat zal 'n mens dan nog armoei lijen? vraag ik maar... En als je dan helemaal het toppunt van scheergenot wil beleven, dan moet je die nieuwe roestvrijstalen mesjes eens proberen! Laat ik niet vergeten je d'r straks eentje mee te geven. Bij wijze van proef Als monster, zal ik maar zeggen! Gratis — bij zo'n kapitale pot scheercrème! Moet jij eens opletten, dat je je je hele leven niet anders meer wilt scheren, als je 't eenmaal op die moderne manier geprobeerd hebt...' Voorthuizen is beslist niet van plan om zich welk artikel dan ook te laten aansmeren. Hij schudt dus energiek ontkennend het hoofd. Maar Spoelstra is natuurlijk niet voor zo'n eenvoudig gat te vangen.
'Nee, nee! Natuurlijk niet! Dat zég ik toch? Dat wil je dan je leven niet meer. Maar wat ik zeggen wou... Wat hébben we de laatste tijd toch 'n slecht weer gehad, hè? Ik zei vanmorgen nog tegen meneer Jansen van het stadhuis: "Meneer Jansen," zeg ik, "u moet toch eens naar Den Haag schrijven, dat ze ons eens een beetje beter weer sturen. Want als 't zó doorgaat, verroesten we met ons allen van buiten en van binnen!" Nou geef ik jou te raden wat hij daarop antwoordt! "Spoelstra!" zegt-ie met dat eigenwijze kraakstemmetje van 'm, "Spoelstra, jij denkt misschien dat je geestig bent, maar je moest eens weten hoe'n last wij ten stadhuize hebben van al die mensen die denken dat ze zich voor 't kleinste wissewasje in Den Haag kunnen gaan beklagen!" — Ik zeg: "Gut, meneer Jansen, ik bedoelde 'r niks persoonlijks mee, hoor!" Nou, dat was helemaal tegen 't zere been! "Dat wil ik hopen, Spoelstra," zegt-ie met dat uitgestreken gezicht van 'm, "want als je het wél persoonlijk bedoeld zou hebben, zou ik wel eens graag van je willen horen waarop je eigenlijk zinspeelt!" En mét dat-ie dat zegt, staat-ie op en zegt: "Ziezo! Scheren is vijfenzeventig cent, nietwaar?", drukt me drie kwartjes in m'n hand en loopt de deur uit. Wat zeg je me daar van? Ik bedoel — 'n mens mag toch waarachtig nog wel es 'n grappie maken? Of niet soms? Dat-ie geen fooi geeft, alla! Dat ben ik van 'm gewend. Hij is nou eenmaal 'n schraper, dat weten we allemaal... Hoewel... Of-ie ook zo zuinig is 's woensdagavonds, als-ie naar Utrecht gaat voor z'n cursus zogenaamd, daar zou ik beslist m'n vingertjes niet op in de lucht durven steken. Maar dat gaat mij niet aan, zullen we maar denken... Ziezo!' Hij zet de kwast op het marmeren blad van de toilettafel. 'Nou? Is me dat 'n zeepje, of niet? Heb ik te veel beweerd?'
Eindelijk is Voorthuizen in de gelegenheid een kleine dosis $ weerwerk te leveren. 'Als je maar niet denkt dat ik me dat spul laat aansmeren!'
'Aansmeren? Man! Je hele gezicht zit er al vol mee! Hi hi!' grapt de coiffeur. 'Maar alle gekheid op 'n stokje — nou moet je eens even wachten tot ik je geschoren heb. Dan oordeel je wel anders. Wacht! Ik zal een Frans mes nemen. Dan kan je 't niet alleen vóélen, maar dan hóór je 't ook.' Hij is intussen al bezig een dun scheermes van het zogeheten Franse type op de riem aan te zetten. 'Moet jij eens even opletten hoe dat erdoor héén gaat. Als bóter!' De pink elegant omhoog geheven neemt hij Dirk met twee vingers bij de neus, veegt met de achterkant van het scheermeslemmet de scheerzeep bij het rechteroor weg tot even voorbij de haargrens en begint daar zijn arbeid, terwijl er weer een nieuwe woordenvloed over zijn lippen begint te stromen.
'Nou moet ik je eerlijk bekennen dat ik persoonlijk een grote hekel aan die Jansen heb. Als je me vraagt waarom, zou ik daar niet eens een kort antwoord op kunnen geven. Per slot van rekening komen d'r hier wel meer klanten die nooit iets voor de pot geven. Maar daarom zal ik nog niet direct 'n hekel aan ze hebben. Daar kan ik in zekere zin zelfs nog wel begrip voor opbrengen. Dat kan 'n kwestie van principe wezen, zoals bij voorbeeld bij de secretaris -die geeft nooit iemand ooit fooi. "Daarmee verlaag je een leverancier tot een slaaf!" zegt hij altijd. D'r zit wat in... en 't bespaart 'm een hoop geld, als je 't allemaal bij mekaar rekent... En dat zal-ie straks wel nodig hebben, als-ie gaat trouwen...'
Omdat het scheermes op dit ogenblik zijn taak verricht in de gevaarlijke bocht van zijn bovenlip, stoot Dirk alleen maar een vragend: 'Uuhuuhhuhuu?' uit. Maar het blijkt ruim voldoende voor een nadere uitleg.
'Ik bedoel maar - wie van de drie nou uiteindelijk de gelukkige zal worden — de freule, die secretaresse van 'm, of Anna Beer - het zal 'm toch een paar centjes gaan kosten. Die secretaresse heb helemaal niks van d'r eigen, en die zal natuurlijk ook niet kunnen blijven doorwerken. Anna Beer is van plan zich helemaal in 't nieuw te gaan steken, zodra ze eenmaal mevrouw Houbast van Godig zal zijn geworden. Nou, en wat die freule betreft — neem gerust maar van mij aan dat die al een heel verbouwingsplan voor 't ouwe familiekasteel klaar heb liggen!' Het moet gezegd Worden dat Spoelstra een even vaardig barbier als roddelaar is, want terwijl zijn scherpe tong de zoveelste sectie op diverse Blijkerkers verricht, streelt zijn even scherpe scheermes de baardstoppels van Voorthuizens wang. 'Zal ik jou eens wat voorspellen?' vraagt de kapper en geeft meteen zelf al weer het antwoord. 'Moet jij eens opletten! Moet jij eens opletten op wat ik nou zeg! Bij de onthulling van dat standbeeld gaat de kogel door de kerk! 'k Vóél 't gewoon aankomen! Bij die gelegenheid zal onze vrolijke gemeentesecretaris een definitieve keus moeten maken! Een, twee of drie! Doorhalen wat niet verlangd wordt! Hihihi!'
Eindelijk krijgt Dirk Voorthuizen de gelegenheid om zijn stemgeluid weer eens te laten horen. Spoelstra is klaar met de eerste scheerbeurt en veegt zorgvuldig het scheermes schoon aan het papiertje in het scheerbekken. 'Man, ja! Da's waar ook! Zaterdagmiddag is de onthulling van dat standbeeld! Ik kwam vanmorgen langs de school en hoorde de kinderen ons stadslied zingen! Nou, voor mijn part loopt 't helemaal in 't honderd, die dekselse flauwe kul!'
'Net wat je zegt, Voorthuizen, net wat je zegt!' valt de kapper hem onmiddellijk bij, hoewel hij zijn wenkbrauwen fronst in een poging zich te herinneren waarom zijn klant ook weer tegen het standbeeld in kwestie, of deszelver onthulling gekant is. 'Flauwe kul - da's precies 't goeie woord!'
'Ze moeten hier in Blijkerk nodig een beeld voor "De Vrijheid" neerzetten! Da's dan percies de enige vrijheid die we hier hebben!' moppert Dirk. 'En dan natuurlijk de vrijheid om te kreperen! Die hebben ze ons ook tenminste nog gelaten!'
'Man, man!' doet Spoelstra bewonderend, 'jij kan het toch altijd zo puntig zeggen! Weet je wat ik niet begrijp? Dat jij niet in de raad zit! Dat begrijp ik werkelijk niet. Jij zou ze daar wel eens mooi op hun nummer kunnen zetten!' 'Ach! De heren wijzen en de burgers mogen alleen maar prijzen!' zegt Dirk op schampere toon. Spoelstra kijkt hem aan over de stalen rand van zijn brilletje, maakt een priemend gebaar met de inmiddels weer ingezeepte scheerkwast en zegt: 'Kijk! Dat is nou precies wat ik bedoel!' Dan geeft hij zijn cliënt een knipoog van verstandhouding en begint aan de inzeepbeurt, voorafgaande aan het uitscheren.
'Hoe is 't thuis?' informeert hij vriendelijk. 'Allemaal gezond?' Dirk knikt heel even. 'Gelukkig! Zo mag ik 't horen! Die zoon van je nog altijd zo dol op 't tenéél?' Hij weet dat hij met deze informatie een tere snaar raakt, maar dat weerhoudt hem niet om rustig op dit onderwerp in te gaan. 'Tja, dat is toch eigenlijk wel vreemd, hè, dat zo'n jongen, geboren en getogen in de landbouw en de veeteelt d'r opeens van die artistieke neigingen op na gaat houwen? En dan nog wel 't tenéél! Ik wil niet zeggen dat 't logisch was geweest, wanneer ie gedichies was gaan maken, of gaan schilderen, maar 't tenéél! Nee, dat soort mensen stel je je als buitenstaander toch altijd heel anders voor!'
Terwijl hij machteloos deze tweede scheer- en spreekbeurt over zich heen moet laten gaan, concentreert Dirk Voorthuizen zich enkele ogenblikken op zijn enige zoon. Barend, leerling van de kweekschool. Die kweekschool is een compromis geweest. Niet dat Dirk er bezwaar tegen had dat zijn kinderen na de lagere school verder gingen leren. Beslist niet! Toen Geertje, zijn dochter, een uitgesproken studiehoofd bleek te bezitten, hebben hij en zijn vrouw automatisch besloten dat ze naar de HBS zou gaan. Daar is nooit een woord over vuil gemaakt. Maar met Barend lag het anders. Die was nooit een uitblinker geweest en ging telkens weer met de hakken over de sloot naar een volgende klas. En per slot van rekening was hij de enige zoon. Wat was er dus logischer dan dat hij op het bedrijf zou komen werken? Goed, als hij er nou nog een uitgesproken hekel aan had getoond. Maar dat was ook niet het geval. En toen bleek dat hij niet veel voelde voor het idee om direct op zijn vijftiende jaar al in de praktijk te komen, had Dirk hem heel redelijk voorgesteld om nog een paar jaar landbouwonderwijs te volgen. Dat was nooit weg, nietwaar? Maar Barend had opeens een bijzonder vreemde uitschieter genomen. En het erge was, dat het uiteindelijk nog Dirks eigen schuld was ook. Zonder er verder een ogenblik bij na te denken, had hij 'm anderhalf jaar geleden eens meegenomen naar een repetitie van de Amateurtoneel Vereniging 'Joost van den Vondel', waar hij toen nog lid van was. Ze waren toen bezig met een historisch toneelstuk, 'Den Vaderland Getrouwe', waarin een macht figuratie nodig was. Dirk speelde zelf de rol van een Geuzenhopman, en omdat Barend werd ingedeeld bij het Spaanse voetvolk, moest hij in het laatste van de zeventien taferelen warempel zijn eigen vlees en bloed in de pan hakken! Wat hadden ze toen gelachen!
Maar die eerste kennismaking met de wondere wereld van 'het toneel' had van Barend op slag een volkomen ander' mens gemaakt. Hij meende opeens een dóél in het leven gevonden te hebben. En ook daar had Dirk helaas zelf het belangrijkste steentje toe bijgedragen! Want vlak na de uitvoering van de zeventien historische taferelen had hij een hooglopend verschil van mening gekregen met het bestuur van 'Joost van den Vondel'. De aanleiding was een van die normale discussies geweest, die regelmatig in óp boezem van de vereniging opwelden: de wens van een aanzienlijk deel der leden om nu toch eindelijk ook eens een leuke klucht of zoiets op het repertoire genomen te zien, in plaats van het zo langzamerhand geijkte treurspel in (slechte) verzen, of de al te gedramatiseerde episode uit de Tachtigjarige Oorlog, waar het bestuur steeds de voorkeur aan gaf. Ditmaal was de ruzie zó hoog gelopen — voornamelijk door de star-hooghartige houding van 'Vondel'-voorzitter, makelaar Van Dommelen, dat Voorthuizen 'd'r uut ge-gaen' was. En omdat hij behoorde tot de financiële steunpilaren van 'Vondel', was het hem niet moeilijk gevallen een deel der leden achter zich te krijgen en te houden. Volkomen in overeenstemming met het Nederlandse levenspatroon hadden die afgescheidenen onmiddellijk weer een nieuwe toneelvereniging opgericht. Teneinde hun doelstelling duidelijk te onderstrepen hadden zij voor die vereniging de naam 'De Komedianten' gekozen. Een en ander had in huize Voorthuizen zóveel opschudding gegeven, dat het hele gezin er zich persoonlijk bij betrokken voelde. Het meest van allen Barend. Hij had stapels kluchten en blijspelen uit de stad laten komen en was dagenlang bezig geweest met lezen en het uitkiezen van mogelijk repertoire. Na rijp beraad was hij te voorschijn gekomen met 'Betje regeert' van Henk Bakker. Zijn keuze viel in de smaak. En omdat de afgescheiden komedianten hun vroegere regisseur bij 'Joost van den Vondel' hadden achtergelaten, en Barend zijn keus op bijzonder kleurrijke manier had voorgedragen en verdedigd, was hij staande de vergadering tot zijn eigen grote verbazing tot spelleider uitgeroepen. Zijn eerste 'regie' resulteerde in een daverend succes. Maar omdat hij zich zelf tijdens de repetities de eigen tekortkomingen hinderlijk bewust was geweest, had hij op de avond na de uitvoering plechtig verklaard zich verder te willen bekwamen en te dien einde de Amsterdamse Toneelschool te gaan bezoeken. Dat had me een consternatie teweeggebracht! Vader Dirk had meteen gedecreteerd: 'Daar komt niks van in!'
Met het gevolg dat Barends besluit zo mogelijk nog vaster stond.
't Was ten slotte moeder Voorthuizen die een compromis had weten te vinden tussen twee schijnbaar onverzoenlijke standpunten: Barends toneelschool en Dirks voortgezet landbouwonderwijs. Zij had de kweekschool voorgesteld, vrouwelijk onlogisch redenerend dat de opvoedende kant van een onderwijzersloopbaan tegemoetkwam aan haar zoons regie-neigingen, terwijl de lettergreep 'kweek' in de naam van deze onderwijsinstelling een concessie aan haar man was. Met het gevolg dat behalve zij, alle partijen ontevreden met deze oplossing waren. Doch de tijd zou moeten leren of zij het inderdaad zo volkomen bij het verkeerde eind gehad had.
In ieder geval vindt Dirk Voorthuizen het beslist niet prettig om in de scheerstoel aan zijn opvoedkundig falen te worden herinnerd. Daarom merkt hij nijdig op: 'Dat mes trekt, Spoelstra!'
'Wat zeg je me nou?' vraagt de kapper quasi-ontsteld.
'Trekt 't? Hoe kan dat nou?' Ijlings zet hij het scheermes nogmaals zorgvuldig aan, eerst op de riem, vervolgens op de houten aanzetplank en dan ten slotte nog eens een keer in de palm van zijn hand. Dan verwijdert hij uitermate voorzichtig de laatste raspverschijnselen op de wang van zijn klant. 'Nou toch zeker niet meer?' informeert hij. 'Nee,' moet Dirk toegeven. 'Warme doek na?'
'Niks! Je weet dat 'k niet van die flauwe kul hou! Gewoon 'n steentje!'
Spoelstra bewerkt gehoorzaam het blozende gezicht met het afgespoelde aluinblok, droogt het af en zegt: 'Dan zeker ook geen poeder, hè?'
'Ik ben toch zeker geen zuigeling?' doet Voorthuizen verontwaardigd, terwijl hij in de stoel overeind komt. De kapper laat de neksteun naar beneden zakken, slaat Voorthuizen de kapmantel om en treft de verdere voorbereidingen om aan zijn kniptaak te beginnen. Op dat ogenblik stapt bode Bulthuis de salon binnen en zet zich in de scheerstoel naast Voorthuizen. Hun beider blikken ontmoeten elkaar in de spiegel. Vanaf dat ogenblik heerst er een vrijwel doodse stilte in het kleine zaakje. Spoelstra geniet. De animositeit tussen de beide buikige klanten is te snijden. Knipknip! doet de schaar. Tiktik! tegen de kam. Dan krijgt de tondeuse gelegenheid om zoemend grote happen te nemen. De coiffeur verricht zijn taak handig en zelfverzekerd. Geen wonder, want hij weet precies hoe hij van deze situatie moet profiteren. Wanneer hij eindelijk kam en schaar in de borstzak van zijn witte jas steekt, vraagt hij op bijna ongeïnteresseerde toon: 'Ziezo, Voorthuizen, zéker geen friction, hè?' 'Ik zei je toch - ik hou niet van die flauwe kul!' En dan richt Spoelstra meteen het woord tot Bulthuis.
'Eigenaardig - jij wil ook nooit 'n friction, hè Bulthuis?' 'Ikke?' schrikt de aangesprokene op. 'Nee!' 'Waarom eigenlijk niet? Terwijl 't toch juist zo goed is voor de hoofdhuid en tegen de roos.'
Bulthuis reageert precies zoals Spoelstra had gehoopt. 'Ja, die praatjes ken ik van je. Ondertussen probeer je me alleen maar geld uit m'n zak te kloppen. Maar dat spul is mijn veels te duur!'
En Voorthuizen hapt natuurlijk. 'Weet je wat? Geef me d'r toch maar een, Spoelstra. Is lekker fris!' De kapper wrijft zich onwillekeurig in de handen. 'Zeker, meneer Voorthuizen! Inderdaad, meneer Voorthuizen! En wat had meneer Voorthuizen gehad willen hebben? Chypre? Fougère?'
'Dat kan me niet schelen, als 't maar wat behoorlijks is!' Dirk laat de bolle Bulthuis nog eens even goed voelen welk verschil er bestaat tussen een armzalige stadhuisbode en een gezeten agrariër.
'O, maar dan heb ik iets speciaals voor u!' doet de kapper opgetogen. Hij doet het glazen deurtje van een der kasten open en haalt er heel voorzichtig een klein fantasie-flesje uit met een bont etiket. Met twee handen houdt hij het voor de neus van zijn slachtoffer, alsof hij een stokoude fles Cognac Napoléon hanteert. 'Kijkt u eens! Lavendel - van Du-bois! Hét van hét! Doen?' Voorthuizen knikt. Hup! Het dopje is al van de fles en Spoelstra schudt de inhoud driftig op de scalp leeg. In één adem zegt hij: 'Goed, 't kost dan ook drievijftig, maar daar heb je dan ook iets bijzonders voor! Dat gebruikt zelfs de burgemeester niet!' Voorthuizen voelt zich zwaar bekocht, maar hij zou nog liever zijn tong afbijten dan dat te laten blijken. Zodra de inhoud in zijn haar gemasseerd is en de kapper de laatste hand aan zijn coiffure heeft gelegd, komt hij echter overeind en grijpt naar de portemonnaie in zijn achterzak, vastbesloten het hierbij te laten.
'Dank je wel, Spoelstra,' zegt hij, 'hoeveel krijg je van me?' Spoelstra borstelt zijn kraag en rug onderdanig af, terwijl hij zijn eigen manier van rekenen in toepassing brengt. 's Kijken... da's dan scheren... 'n gulden... knippen... dat wordt drievijfentwintig... friction... zesvijfenzeventig...' Voorthuizen is tijdens deze rekensom telkens genoodzaakt meer geld uit zijn portemonnaie te pakken, bij de munten die hij reeds in de hand heeft. Maar Spoelstra is er nog niet. 'O ja! Dan krijg je nog zo'n gratis roestvrij stalen scheermesje... alsjeblieft!' - hij pakt een plat mapje met een scheermesje en drukt het Dirk in de hand, die het automatisch in het voorvakje van zijn beurs opbergt, terwijl Spoelstra triomfantelijk besluit: 'Gratis cadeau bij een gróte pot Wonder-scheercrème, mét recinine a vier vijfenzeventig... dat maakt precies elf gulden en vijftig cents!' Dirk heeft intussen ook de pot scheercrème in de hand gedrukt gekregen en staat hem volkomen verbouwereerd aan te kijken. Dan volgt de klap op de vuurpijl: 'Ex!' zegt de koopmankapper triomfantelijk. Meteen draait hij zich om naar Bulthuis: 'Hier zie je nou eens iemand die wat overheeft voor 'n behoorlijke gelaatsverzorging, Bulthuis!' 't Is werkelijk voortreffelijk getimed! Er blijft Dirk Voorthuizen absoluut niet anders over, dan een briefje van tien en een rijksdaalder te voorschijn te halen en deze aan Spoelstra te overhandigen met de woorden: 'Alsjeblieft! Laat zo maar zitten... Tot de volgende keer maar weer, Spoelstra!' Vijf knaken armer loopt hij de kapperssalon uit, maar hij geeft geen krimp. Kaarsrecht wandelt hij de straat uit.
Op de hoek blaast het briesje hem in de nek. Opeens is zijn gehele gezicht gehuld in een wolk van lavendelgeur. Misschien komt het door de alcohol in de friction, misschien ook heeft de door kapper Spoelstra verrichte aderlating hem paradoxaal genoeg een gevoel van onafhankelijkheid gegeven — in ieder geval richt Dirk Voorthuizen opeens zijn schreden naar 'De Rode Leeuw', het hotel, restaurant, maar vooral café, het middelpunt van Blijkerks maatschappelijk leven.
Dirk Voorthuizen gaat een borrel pikken.