11

Ziekten komen altijd op een ongelegen tijdstip - dat is een zegswijze -, maar voor Hellmuth Wegener kwam een ziekte als een geschenk uit de hemel: Irmi ging met hoge koorts naar bed en dr. Bernharts zei dat ze bronchitis had en influenza. Hij gaf Irmi een injectie en zei toen tegen Wegener: 'De rest heb je allemaal in huis!'
Ze lieten Irmi, die na het spuitje moe werd en insliep, alleen in de slaapkamer en gingen naar de bibliotheek. Die was, zoals alles van Villa Fedelta, sinds 1953 heel wat keren verbouwd, tot Fritsje Leber niets meer te binnen schoot. Bovendien had Wegener gezegd: 'Nu is het afgelopen! Dat was de laatste verbouwing! Al tweeëntwintig jaar koelt hier de cementmolen niet af. Ik wil een huis hebben, maar geen Keulse Dom waaraan eeuwig wordt voortgebouwd!' Lange tijd was Villa Fedelta een toonbeeld geweest van de mogelijkheden van een architect. Foto's van het huis waren herhaaldelijk in vaktijdschriften en damesbladen verschenen, wat tot gevolg had dat inbrekers zich nader met de villa gingen bezighouden. Maar het bleek dat de alarminstallaties die Fritsje Leber overal onzichtbaar had ingebouwd en die hij had voorzien van geraffineerde kruis- en dwarsschakelaars, ook tegen de geraffineerdste ideeën van beroepsinbrekers waren opgewassen. Na zeven vergeefse pogingen om bij de Picasso's, de Büffets, de Monets en de Chagalls te komen, gaven de inbrekers het op. In hun kringen gold het huis van Hellmuth Wegener voortaan voor onneembaar.
Dr. Bernharts ging in een van de diepe fauteuils zitten en wachtte tot Wegener uit de in de betimmerde wand ingebouwde huisbar een fles cognac en twee glazen had gehaald.
'Het klopt dus datje in de politiek gaat?' vroeg Bernharts, terwijl Wegener inschonk.
'Nee.'
'Politiek is ook verkeerd uitgedrukt. Jij wilt adviseur worden van het ministerie van gezondheid?'
'Ook niet.'
'Maar Irmi vertelde me toch...'
'Het ministerie is van plan me ertoe over te halen, maar ik wil niet. Ik kan dat niet!'
Wegener bleef staan terwijl zij op eikaars gezondheid dronken.
'Het zou het hoogtepunt van je carrière zijn!'
'Hoogtepunt! Je praat alsof ik een oude man ben die nog een keer begoten wordt als een bloem voor hij uitdroogt. Ik heb in mijn leven genoeg bereikt. Wat wil ik nog meer? Het enige wat ik me nooit gegund heb, is rust! En die zal ik nu zoeken!'
'Ja, rust heb je inderdaad nodig, Hellmuth! Dat zeg ik je al jaren niet alleen als arts, maar ook als vriend.'
'Ik voel me gezond als honderd stieren. Als arts zou je bij mij kunnen verhongeren.'
'Dat verbeeeld je je maar! Wanneer is je laatste ECG gemaakt? Wanneer de laatste suikertest? Je rode hoofd bevalt me helemaal niet.'
'Mijn hoofd bevalt heel wat mensen niet! Ewald, hou op met dat medische gemeier! Ik weet het beste wat ik aankan.'
Weet ik dat echt? overlegde hij, terwijl hij opnieuw cognac in de grote cognacglazen schonk. Over drie dagen zit ik in een kamer van de binnenlandse veiligheidsdienst en die ambtenaar die me zo vriendelijk voor een babbeltje heeft uitgenodigd, zal vragen: wie bent u werkelijk? Wij weten dat u Hellmuth Wegener niet kunt zijn.
Een dag is al voorbij, een van de vier dagen waarin ik Irmi de waarheid wilde zeggen. Nu ligt zij met hoge koorts in bed en is het onmogelijk bij haar op de rand van het bed te gaan zitten en te zeggen: 'Kijk me eens aan. Wie zie je? Je man! Ja, ik ben je man. En jij bent mijn vrouw. Al eenendertig jaar! We waren toch altijd gelukkig met elkaar, dat klopt toch? Wij hebben samen een heerlijk leven opgebouwd. Wij zijn hand in hand door bergen en dalen gegaan en we hebben er nooit spijt van gehad dat onze levens zo onafscheidelijk met elkaar versmolten waren. Ik heb echter één grote fout begaan: ik ben Hellmuth Wegener niet...'
Kun je haar zo iets zeggen? Onmogelijk! Maar hoe zegje het dan? Moet ze het door een officiële brief aan de weet komen of door iemand van justitie? 'Uw man, geachte mevrouw, uw zogenaamde man heet in werkelijkheid Peter Hasslick. U bent al sinds 1944 weduwe. Uw man, dat wil zeggen Peter Hasslick, is volledig verantwoordelijk...'
'Waar denk je aan?' vroeg dr. Bernharts. 'Valt het je nu zelf op datje wel een bonk van een kerel bent, maar van binnen met holle ruimten?' 'Dank je!'
Wegener dronk zijn cognac in één slok op, alsof het een protest was. Dr. Bernharts knikte.
'Dat bedoel ik nou! De koppigheid van een bootwerker! Je weegt zo'n honderd kilo en die kilo's zijn afhankelijk van een kleine bloedpomp achter de ribben. Afhankelijk van zenuwen die revolteren als het hun uitkomt en je niet vragen of ze dat mogen. Dat weetje allemaal, maar je blijft vreten, je blijft zuipen, — alleen hoereren kun je niet meer zoals vroeger, omdat je na vier seconden geen adem meer over hebt!'
'Je vriendschap met dr. Schwangler is te merken!' zei Wegener boos. 'Ik heb je voor Irmi's bronchitis laten halen. Niet om jouw oude koek aan te horen.'
'Ik heb medelijden met Irmi.'
'Natuurlijk. Omdat je van haar houdt...'
'Idioot!'
'Je houdt al twintig jaar van haar. Vanaf de eerste dag dat je bij ons kwam, nadat de oude dr. Hampel in het bordeel was gestorven... Ik mag in veel dingen onvolmaakt zijn, maar blind ben ik niet! Er was een tijd dat ik je het liefst uit het raam had gegooid. Altijd als ik thuis kwam -wie zat er dan al? Dr. Bernharts! Vriendelijk, lachend, beleefd, met waterige koeieogen naar Irmi kijkend, hoe zij liep, hoe zij haar handen bewoog, hoe haar borsten schudden, hoe haar heupen wiegden, hoe zij haar slanke benen neerzette. Je vrat haar op met je ogen!'
'Ik bewonderde Irmi altijd. Dat klopt. Ik bewonderde haar omdat ik niet begreep hoe zij het bij een man als jij kon uithouden.'
'Ben ik een ellendeling?'
'Je bent een man die eigenlijk helemaal niet had mogen trouwen. Je vernielt elke vrouw met je egoïsme, je zelfingenomenheid, je - zoals jezelf denkt — onweerstaanbaarheid, je hebt jezelf verheven tot een godheid. En je bent een man die helemaal niet merkt dat hij zoveel vernielingen aanricht...'
Wegener zette zijn cognacglas met een klap terug op de tafel. De voet brak af, hij nam de kelk en gooide die tegen de betimmerde wand.
'Heb ik Irmi vernield?' vroeg hij schor. 'Zei ze dat tegen jou? Was ons huwelijk van eenendertig jaar een hel voor haar? Heb ik een ruïne van haar gemaakt en ziet men het alleen niet omdat ik haar met sieraden en bent behangen heb?'
'Irmi heeft nooit iets gezegd! Zij heeft iets van een heilige. Zij kan lijden en is nog gelukkig ook als haar kweller haar streelt. Hellmuth! Ik heb jullie leven twintig jaar gevolgd. Ik heb jullie goed geobserveerd. Steeds gaf jij de bevelen en Irmi verdroeg alles.'
'Je psychologische kletspraatjes zijn het aanhoren nauwelijks waard.'
'Ik zeg het immers: "Ik, de grote Wegener"! Zal ik dan maar een paar voorbeelden geven?' Dr. Bernharts begon het op zijn vingers af te tellen. 'Je bouwde je eerste fabriek voor je Vitalan achter de apotheek...'
'Hemel, ik weet heus wel waar ik bouwde!'
'Vroeg je Irmi ooit wat zij ervan dacht? Heb je haar een bouwplan laten zien? Of: jouw huis hier! Jij koopt dat stuk grond, je zet er een paleis op, je laatje vriend Leber zijn architectonische stokpaardjes berijden - en Irmi verneemt dat alles op een kerstavond.'
'Het was mijn cadeau, sukkel! Mijn grote verrassing!'
'Is de gedachte nooit bij je opgekomen hoe heerlijk het voor een vrouw zou kunnen zijn om aan het gezamenlijke leven mee te werken, mee plannen te maken, het stukje voor beetje op te bouwen, geluk te verzamelen voor jou, de grootste van alle groten? Heb je nooit begrepen dat een vrouw meer is dan alleen huisvrouw, moeder, partner in bed en representante van jouw furore? Heb je Irmi één enkele keer in een kritieke situatie gevraagd: wat moet ik doen?'
'Ik heb alle opwinding uit haar buurt proberen te houden.'
'Wat een gemakkelijke omschrijving voor je egoïsme! Zij mocht zich niet opwinden, o, wat was je een edel mens, en ze kon het niet uithouden van de opwinding als zij zag datje moeilijkheden had en alleen zat te tobben!'
'Zij heeft dus geklaagd?'
'Geen seconde! Totaal niets! Maar wij gaan door: je wordt directeur van een concern. Je vliegt naar Hongkong, of Tokio, naar New York of Rio, naar Delhi of Kaapstad. En waar is zij, je vrouw? Waar God Wegener haar heen heeft verbannen: thuis! Af en toe mag zij wel eens mee naar congressen waar je met haar kan pronken. Zien jullie wel? Dat is zij! Van mij! Mijn eigen teelt! Dat heb ik van haar gemaakt. Sieraden van Cartier, bont uit Rome, avondkleren uit Parijs. Alleen nog koninginnen kunnen wedijveren met mevrouw Irmi Wegener en hier sta ik, een kolos van honderd kilo die dit alles van haar heeft gemaakt! Bewondert haar, dan bewonderen jullie mij ook!'
'Dat is niet waar!' zei Wegener schor van opwinding. 'Ik gaf haar alles omdat ik van haar houd. Hoor je dat, pillendraaier - ik houd van haar! Moest ik haar in mijn zaak opnemen? Moest zij dan al dat gelieg en bedrieg, al die ellende van het zakenleven, al die doortrapte trucjes en gemeenheid leren kennen waardoor je alleen naar boven kunt komen?'
'Het is ook verkeerd haar in een glazen huis te zetten.' Dr. Bernharts stond op. 'Waar maken we eigenlijk ruzie over? Bij jou verandert toch niets meer.'
'Dat zou wel eens een vergissing kunnen zijn,' zei Wegener peinzend. 'Misschien verandert er wel veel. Hoe krankzinnig alles ook was wat je zei -het was goed dat het eens werd uitgesproken. Ik stond voor een beslissing en misschien zou die verkeerd geweest zijn. Nu weet ik de juiste weg! Ik zal weer gaan vechten F
'Tegen wie?' vroeg dr. Bernharts verbaasd.
'Tegen een schaduw!'
'Daarbij verlies je het meestal.'
'Dat moet ik riskeren. Maar er is een kans... Een grotere kans dan voor iemand die direct door de knieën gaat! Ik zal jullie allemaal bewijzen dat jullie me verkeerd zien!'
'Je gaat dus toch naar het ministerie?'
'Vlieg toch op met je ministerie!' Hij stond voor dr. Bernharts en sloeg zijn vuisten tegen elkaar, dikke vuisten vol kracht. 'En ook al komt het je honderd keer ongelegen: ook dit keer zal Irmi hier niets van horen! Juist nu niet!'
'Zij weet meer dan je vermoedt, Hellmuth!'
'Wat weet zij?' Hij keek dr. Bernharts van onder zijn gefronste wenkbrauwen aan.
'Bijvoorbeeld de zaak in Rome.'
'Rome?'
'Elietta Dagliatti.'
'Hemel, kom je nou met die oude koek aandragen! Wie denkt daar nog aan?'
'Maar Irmi weet het.'
'Als dat alles is...' Wegener lachte ruig. 'Ewald, oude pillendraaier, maak dat je wegkomt! Ik heb genoeg van je wijsheden! Maar ik dank je.'
'Waarvoor?'
'Dat zul je nooit horen! Eigenlijk ben je een erg nuttige vriend.'
'Zo zo en vanwaar die eer?'
'Je trappen tegen mijn achterste zijn als smeerolie... de motor draait weer beter. Ook nu! En donder nu op voor ik je dwing de fles helemaal leeg te drinken!'
Hij bracht dr. Bernharts tot de deur en liep terug naar de slaapkamer met de spiegelwand. De meubelen had Fritsje Leber drie keer vernieuwd, de spiegelwand was echter gebleven. 'Dat is het toppunt!' zei hij toen Wegener die weg wilde hebben. 'Die haal ik nooit weg. Als je hem niet meer kan zien, sla hem dan maar in! Voor mijn part doe je dat, maar je kunt niet van mij verlangen dat ik hem weghaal.'
Wegener bleef zo in de kamer staan dat hij zichzelf niet in de spiegel zag. Maar de slapende Irmi zag hij twee keer - rechts in het bed, links in de spiegelwand - en hij dacht aan wat Bernharts had gezegd: heb je ooit aan Irmi gevraagd of haar dit of dat bevalt? Heb je niet alles alleen gedaan? De beroemde 'eenzame beslissingen van Wegener'!
Het klopt, dacht Wegener. Ook deze kamer heb ik zonder haar ingericht. De oude ging eruit, de nieuwe erin... Het stond er gewoon en zij accepteerde het. En daarbij is het haar kamer, haar intiemste vertrek, haar kleine paradijs, waarin alle opschik, het masker van alledag afvalt, waar zij nog slechts een mens is die rust zoekt, geborgenheid, liefde, geluk...
Waarom zei ze nooit dat het haar niet beviel? Misschien zei ze het wel, alleen niet zo duidelijk uitgedrukt, een beetje voorzichtig, lijdzaam, zodat hij het niet had gemerkt.
Hij liep naar het bed, kwam voor de spiegelwand te staan en keek naar zichzelf, hoe hij naast de slapende Irmi op bed ging zitten. Een boom van een kerel, rond hoofd, grijzend haar, brede schouders, een borstkas als van een gorilla, benen als zuilen.
Hij boog zich over Irmi heen, legde voorzichtig zijn hand op haar warme voorhoofd en luisterde naar haar piepende adem. Toen greep hij in zijn broekzak, haalde zijn zakdoek te voorschijn en bette het zweet van haar gezicht.
'Ik weet datje nu te keer gaat,' zei hij zacht. "Niet metje zakdoek! Haal een handdoek uit de badkamer!" O, Irmi, hoe slecht kennen de mensen ons, ook al zijn ze al twintig jaar om ons heen! Wat begrijpen de mensen van onze liefde! Jij bent toch niet ongelukkig? Ik wilde je altijd gelukkig maken! Als je eens wist hoeveel kracht me dat geeft...'
Hij streek weer met zijn zakdoek over haar gezicht, deed het licht van het bedlampje uit - een lamp uit Venetië: een kleine Moor die een lichtgevende kogel op zijn hoofd wegdraagt — en sloop de kamer uit.
Peter en Vanessa Nina, die nu drieëntwintig was en medicijnen studeerde, maar stiekem aan het Keuls Conservatorium operazang studeerde, in de veronderstelling dat haar vader dat niet merkte, zaten in de grote kamer. Hij liet haar in die waan, omdat zij echt een goede stem had en hij was alleen benieuwd hoe en wanneer zij hem zou inlichten dat zij liever op het toneel dan aan de ontleedtafel stond. Peter, nu zevenentwintig, had al zijn examens chemie met grote nauwgezetheid afgelegd. Zijn hele leven was hij al zo precies geweest. Hij had in de immunobiologische groep van de researchafdeling van de Euromedica-fabrieken al een betrekking en hield zich bezig met het probleem van afstoting bij transplantatie.
'Hoe maakt moeder het?' vroeg Peter. Hij rookte nog steeds een pijp, zoals toen hij in de hoogste klas van het gymnasium zat; maar toen had hij het uit protest gedaan.
'Heeft zij nog koorts?' vroeg Vanessa Nina. Zij las een boek over muziekgeschiedenis en verborg het niet.
Ik moet er op die manier achterkomen, dacht Wegener en glimlachte. Ik moet vragen: waarom geen medisch boek? Maar dat plezier doe ik je niet, dochtertje. Voor de eerste stap is moed nodig en ik heb jullie altijd gestimuleerd om moedig te zijn!
Moed? Wat is moed? In de oorlog was moed vaak alleen erop of eronder. In het dagelijkse leven was moed vaak wanhoop. Bij mij was moed niets anders dan opgehoopte angst.
'Zij slaapt,' zei hij en ging tussen zijn kinderen zitten aan de door Griekse marmeren zuilen gesteunde open haard. 'Zij heeft een vastgezette kou en haar gebruikelijke bronchitis. Is er nog nieuws?'
'Ik word operazangeres, pa...' zei Vanessa Nana wat te luid en te vlug. Maar zij zei het. Peter pafte dikke rookwolken uit zijn pijp.
Mijn mooie, moedige dochter, dacht Wegener. Gefeliciteerd!
'Ik weet het,' zei hij luchtigjes. 'Je lerares van het conservatorium vindt je een echt talent. Dat zei ze steeds tegen me.'
Vanessa Nina slaakte een kleine kreet en wierp zich op Wegener. Zij kuste hem en schudde toen zijn hoofd heen en weer door met beide handen in zijn haar te grijpen.
'Pa... ouwe reus!' zei ze. 'Ouwe oplichter! En daarvoor heb ik een half jaar met de bibberatie geleefd...'
Ze lachten alle drie en hun gelach weerkaatste tegen de hoge wanden van het vertrek. Een gelukkig gezin.
Dit geef ik nooit op, dacht Wegener en drukte Vanessa Nina tegen zich aan. Nooit! Nooit! Nooit!
God in de hemel, van wie ik anders weinig verwacht, help me er een beetje bij...
De referendaris heette dr. Pfifferling en was heel beleefd en aardig. Je kon niet aan hem zien dat hij onder zijn naam gebukt ging (in Nederland zou hij Poepjes geheten hebben), ook niet dat zijn afdeling van antecedentenonderzoek 'de doos' werd genoemd. Hij liet Wegener plaatsnemen aan een kleine ronde tafel, niet voor zijn bureau - het moest immers geen verhoor worden, maar een onderhoud, en dan zijn er in de wijze van zitten al fijne nuances! Hij haalde een dik dossier uit een stapel en legde het op de tafel. Wegener keek verbluft naar de dikke map.
'Dat ben ik in een ambtelijk dossier?' vroeg hij.
'Ja -' antwoordde Pfifferling voorkomend.
'Een tamelijk dik dossier.'
'U hebt immers ook een rijk leven achter de rug, meneer Wegener. En naar ik hoop ook nog vóór u.' Dr. Pfifferling ging tegenover Wegener in de houten stoel met het kussen zitten, echt een stoel voor een referendaris. Een dergelijke stoel zou vloeken bij de werkkamer van een eerste secretaris...
'Het ministerie van gezondheid is van plan - dat is u natuurlijk bekend — niet alleen een commissie voor geneesmiddelen te benoemen, maar u ook te benoemen als adviseur. Voor iemand die partijloos is, ook al bezit hij voortreffelijke deskundige eigenschappen, een uiterst zeldzaam en daarom bijzonder eervol aanbod.'
'Ik heb deze eervolle benoeming helaas moeten afwijzen. Mijn secretaris is net bezig de motivering te noteren.'
'U wijst de benoeming af?'
Dr. Pfifferling klapte het dossier open en haalde zijn leesbril uit de borstzak van zijn jasje. Blijkbaar vond hij het onverklaarbaar dat je zo'n erebaan kon afslaan.
'Mag ik u wat laten brengen? Koffie? Cognac? Sigaretten? Sigaren?'
'Dank u, niets.'
Wegener keek met de ogen van een dier dat de vijand herkent, maar nog niet weet wat het zal doen, naar het dossier. Ze hebben daar alles verzameld, in het geniep, als hamsters. Het leven van een mens wordt bij elkaar gekrabd, omdat deze mens meer geworden is dan een ijzervlechter of pennelikker. Of bestaat er van de schildersleerling Franz Schulte ook een dossier bij de binnenlandse veiligheidsdienst, als hij niet precies aan bepaalde demonstraties heeft deelgenomen?
'De ambtenaren waren ijverig,' zei hij sarcastisch.
'Dat u het dossier ziet, meneer Wegener, is een bewijs dat wij bijzonder veel vertrouwen in u hebben. Ook dat wij hier alleen met elkaar praten...'
'Zonder bandrecorder achter me! Microfoon in de lamp of in de bloempot?'
'Hebt u films gezien van James Bond?' vroeg Pfifferling vrolijk. 'Bij ons gaat dat allemaal anders.' Hij sloeg zijn benen over elkaar en legde het dossier op zijn knie. Met lenige vingers bladerde hij het door. 'Geboren in Hannover, daar naar de lagere school geweest, gymnasium, ga maar door... Vader relatief vroeg gestorven, maar nog net lid van de NSDAP geworden...'
'Dat kan ik niet helpen.'
'Medische studie. Dan het leger en daarin reserveofficier bij de medische troepen...' Pfifferling keek even op. 'U bent ook lid van de Hitlerjugend
geweest?'
'Ja. Al mijn leeftijdgenoten waren dat zo'n beetje. Wie wilde studeren moest bij de Hitlerjugend zitten of in de Studentenbond. Dat begon al bij de ukkies - zo werden we vroeger genoemd.'
'Maar u was ook leider van de Hitlerjugend.'
'Is wel mogelijk.' De eerste klip. Hellmuth had daar nooit over gesproken, zeker omdat het onbelangrijk was. 'Een heel lage rang...'
'Weet u het niet meer?'
'Kijk eens, ik heb me veertig jaar met andere dingen beziggehouden en dan verleer je de terminologie van het "duizendjarige rijk".'
'U werd in 1938 van de Hitlerjugend teruggeplaatst naar de ukkies en daar werd u vaandrig.'
Wegener lachte mild. 'Weet u wat voor belangrijke politieke functies een vaandrig bij de ukkies had?' vroeg hij spottend. 'Folkloristische avondjes met levensbeschouwelijke scholing, tentenkamp met voorbereidende militaire vorming — we leerden zelfs de tegenstander te besluipen, stelt u zich dat eens voor! En dan marsen bij de meifeesten en op 9 november ter gelegenheid van de verjaardag van de Führer. ... De wereld moest immers bang zijn voor ons ukkies van tien jaar!'
Pfifferling lachte vriendelijk terug. 'Op fundamenten bouwt men muren,' zei hij wijs. 'En u weet ook dat wie de jeugd bezit, ook de toekomst bezit.'
'Daarna hadden wij in Duitsland geen toekomst meer! Of een verwarde toekomst, net zo verward als de leuzen die onzejeugd zonder kritiek uitbraakt. Ik heb daar ervaring in, ik ben vader van twee moderne kinderen.'
'Daar komen we nog over te spreken.' Dr. Pfifferling bladerde verder in het dossier. 'Uw zoon Peter, geboren in 1948, nam vier keer deel aan demonstraties van de radicale studentenbeweging. In de zestiger jaren...'
'Dat klopt. Hij noemde mij kapitalist, motiveerde waarom ze mijn fabrieken moesten onteigenen en had prachtige leuzen klaar om het anarchisme te verdedigen. Ik heb hem laten uitrazen, soms urenlang, tot het hem blijkbaar zelf te veel werd. Nu is hij chemicus op een van mijn researchafdelingen en hij zal naar het zich laat aanzien het komendejaar een prachtige kapitalistendochter trouwen, erfgename van een koffiedynastie in Bremen. Mijn dochter Vanessa Nina had een tijd dat ze alleen jeans droeg, wijde ruige pullovers en uitgelopen platte schoenen. Lang haar tot op haar billen! Maar heerlijk haar! Voor haar was ik iemand die je negeert. En nu? Over drie, vier jaar staat zij misschien op een operatoneel en zingt zij Annchen uit de "Freischütz". Of voor mijn part Konstanze...'
'Bent u nooit lid van een partij geweest? Waarom niet!'
'Partijen leven van ideologieën en programma's. Ik zie niet in waarom ik me zal onderwerpen aan een partijprogramma! Wij Duitsers hebben vaak genoeg onze nek gebroken over partijprogramma's.'
'Hoe zal dan - volgens uw opvatting - een volk in de maatschappij kunnen communiceren? Zonder politiek als ik u goed begrijp?'
'Door een wisselwerking van toegepaste begrippen van moraal en...'
'Maar meneer Wegener, dat is een utopie!'
'Zeker. Maar waarom zou ik niet de aanhanger van zo'n utopie zijn, als in de politiek zoveel utopische ideeën ernstig worden genomen en door de maatschappij worden geslikt als suikerbonbons?' Wegener leunde achterover. Nu had hij trek in een sterke kop koffie, maar hij sprak de wens niet uit. In dit stadium van het gesprek zou het alleen maar wijzen op zijn innerlijke onrust. 'Ik ben iemand die niets met politiek te maken heeft. Dat is ook de reden waarom ik de benoeming in het ministerie afwijs. Alle partijen stonden bij mij al in de rij om me voor zich te winnen. Verder dan een gezellig gesprek bij een goede fles wijn is het niet gekomen...'
'U hebt de hoogste Duitse onderscheiding ontvangen.'
'In de oorkonde staat precies waarom ik dat heb gekregen, maar tenslotte weet alleen degene die de onderscheiding verleent dat het best.'
'De bondspresident.'
'Ik had nog geen gelegenheid hem er om te vragen.'
'U bent op zeven zomerfeesten van de bondskanselier te gast geweest?'
'Is mogelijk.'
'Weet u dat niet meer?'
'We hebben zoveel uitnodigingen waaraan we gevolg moeten geven dat het onmogelijk is te onthouden hoe vaak en waar we allemaal zijn geweest.'
'Maar een uitnodiging van de bondskanselier...' Dr. Pfifferling was zeker nog nooit tot een van de zomerfeesten bij de kanselier uitgenodigd; stellig was het zijn onvervulde droom. Hij begreep gewoon niet datje zo'n onderscheiding gewoon kon accepteren als een normale handdruk.
'Laten we het erover eens zijn: ik was zeven keer te gast bij de kanselier,' zei Wegener mild. 'Het heeft ons goed gesmaakt, de wijn was uitstekend, we hebben tot één uur in de morgen gedanst, ik heb daar heel wat kennissen gezien, waarbij ik me heb afgevraagd waarom zij uitgenodigd waren. Toch een demonstratie van de allerhoogste democratie.'
Pfifferling bladerde verder in het dossier. Toen klapte hij het plotseling vastberaden dicht en legde het weer op de tafel. Ik wou dat ik die bladzijden eens door kon kijken, dacht Wegener. Eens zien hoe anderen mij zien! Misschien kijkt er een heel ander mens uit die bladzijden dan de man met wie je dagelijks te maken hebt en aan wie je gewend bent? Je kunt van alles in je leven misdaan hebben - in de ogen van deze heer - en je vermoedt het niet eens! Maar het staat erin, in nuchtere zinnen. Een naarstig werkje van mollen in de tuin van de menselijkheid.'
Wegener en dr. Pfifferling praatten nog een uurtje over alle mogelijke onderwerpen, maar nauwelijks over Hellmuth Wegener. Ze hadden het over de Europese Gemeenschap en de subsidieaanvragen, over de NAVO, de Oost-Westpoli tiek van de regering, het verdrag met Polen, de kansen van de partijen bij de komende verkiezingen, over het einde van het koloniale tijdperk in Afrika, het probleem Israël, de van land naar land razende Kissinger, het nieuwe belastingrecht, de uitwerkingen van de beginnende recessie, de jeugdwerkloosheid, zelfs over de beroemde "pil-toespraak" van de Paus hadden ze het en over het wijnoverschot in Italië en Duitsland. Zo nu en dan gooide Wegener er een grapje door, waar dr. Pfifferling welwillend om lachte, ook toen Wegener een mop vertelde uit de doos van dr. Schwangler.
Maar Pfifferling was geen man die je op zo'n manier kon afleiden. Steeds weer mengde hij vragen door het gesprek, kwam hij weer terug op het verleden, op de oom in Hannover die ook gifgas had vervaardigd, op Wegeners reizen en op zijn vriendschap met Rudi Velbert die in de dossiers genoteerd stond, maar van wie men nooit iets had kunnen bewijzen.
'Het was een genoegen met u te praten' zei dr. Pfifferling na ruim een uur. Hij gooide het dossier Wegener op het grote bureau alsof hij wilde zeggen : "Dat is afgedaan!" 'En wilt u werkelijk niet bij het ministerie komen?'
'Nee!' Wegener drukte weer vriendschappelijk de hand.
'Integendeel, - ik zal me langzamerhand uit verschillende functies terugtrekken en meer aan mezelf en vooral aan mijn vrouw denken.'
'Op uw vijfenvijftigste met pensioen? Daar bent u de man niet naar. Zeker u niet!'
'Afen toe merk ik nu de stress! Dit alarmsignaal moet ik niet in de wind slaan. Elke automobilist gaat direct naar de eerste de beste garage als hij hoort dat zijn motor pingelt. Alleen het gepingel in onszelf horen we zogenaamd niet.' Hij vond het overdreven beleefd dat dr. Pfifferling hem tot de lift vergezelde en wachtte tot de deur dichtklapte. 'Moet ik terugkomen?' vroeg hij nog.
'We laten van ons horen!' antwoordde dr. Pfifferling bijzonder vriendelijk.
En dat was het wat Wegener weer van alle zekerheid beroofde. Hij had gedacht deze ochtend goed doorstaan te hebben en dacht dat alles in orde was gekomen, maar dat "we laten van ons horen" betekende niets anders dan: de zaak is nog in onderzoek! Er is niets afgesloten! Onze mollen wroeten verder. Wiegje maar in slaap met het gevoel datje smetteloos schoon bent! Wij blijven je op je huid zitten. Een mensenleven, een voor ons belangrijk mensenleven kun je niet in een uur onderzoeken. Dat is als een oerwoud datje moet rooien. Wacht maar af... Wij laten nog van ons horen...
Wegenerging niet terug naar zijn fabrieken, maar naar huis. Dr. Bernharts zat in de slaapkamer met Irmi champagne te drinken.
'Aha!' zei Wegener sarcastisch. 'Dan kan de farmaceutische industrie natuurlijk in de rode cijfers terecht komen als artsen influenza alleen nog met champagne genezen!' Hij liep naar het bed, kuste Irmi op haar mond en liet zich op de rand van het bed neervallen. 'Ik ben in mijn leven altijd voor economische onafhankelijkheid geweest. Irmi, ik koop een wijngaard in Frankrijk!'
'Echt iets voor hem! Zeg alleen niet: ha, wat leuk! Hij doet het!' Dr. Bernharts zette zijn glas op het nachtkastje, onder de Venetiaanse Moor. 'Waarom kom je nu al thuis?'
'Stoor ik?'
'Zei ik je niet datje man jaloers is? Al twintig jaar is hij jaloers op mij!' Bernharts lachte luid. 'Hij was zelfs van plan me uit het raam te gooien!'
'Je bent een stomme, oude, ijdele en verraderlijke kletskous!' zei Wegener. Hij keek naar de grond, wilde nu Irmi niet aankijken, maar keek stiekem naar de spiegelwand en zag dat Irmi zacht glimlachte.
'Ik ben hier om te constateren dat Irmi's ziekte bijzonder snel voorbij gaat. Dat vieren we met een glas champagne.'
'Omdat je denkt dat het jouw verdienste is! Maar het is ons middel tegen griep!'
'Welk middel tegen griep?' vroeg dr. Bernharts en keek Wegener radeloos aan. 'Ik heb Irmi voorgeschreven...'
'Jouw recepten ken ik en ik heb ze in de prullenbak gegooid. Al drie dagen krijgt Irmi een nieuw middel tegen griep dat pas bij ons is ontwikkeld.' Hij zag dat het gezicht van dr. Bernharts donker werd en hij voegde er vlug aan toe: 'Na duizenden proeven op dieren wordt het nu toegepast op de mens.'
'O, Irmi was het eerste proefkonijn. Hellmuth, ik —' dr. Bernharts haalde diep adem.
'Is Irmi zoals je zelf zegt, in verbazend korte tijd van de infectie bevrijd of niet?' schreeuwde Wegener plotseling onbeheerst. 'Voor je uitdrukking "proefkonijn" zou ik je een klap op je bek moeten geven!'
'Beste kerel, ik sla terug!' Dr. Bernharts sprong op. 'Irmi, hij heeft een nieuw middel op je uitgeprobeerd, een middel dat nog niet is goedgekeurd! Een middel waarmee nog geen ervaring is opgedaan bij mensen, terwijl men niet op de hoogte is van eventuele bijwerkingen! Eerst ratten, marmotjes, konijntjes, honden en apen, - en nu jij! Dat is toch wel afschuwelijk...'
'Als je niet in tien seconden de kamer uit bent, vlieg je echt door het raam!' zei Wegener. Hij stond van de bedrand op, maar Irmi's hand hield hem vast.
'Wat hebben jullie toch?' vroeg zij. 'Het gaat geweldig met me. Ewald, verwacht je van Hellmuth dat hij me wilde vergiftigen?'
Bernharts streeks met zijn hand over zijn opgewonden gezicht. 'Irmi, dat is een stomme vraag, dat weetje heel goed! Maar wat hier is gebeurd, tekent Hellmuth Wegener ten voeten uit: Ik, de God! Al het leven ligt in mijn handen ! Ik ben toch de grootste!'
'Irmi, laat me alsjeblieft los!' zei Wegener met gedempte stem. 'Ik geef die Ewald een trap tegen zijn reet!'
'Net als kleine jongens op het schoolplein!' Zij hield Wegener nu bij zijn broek vast. 'Ewald, het succes geeft hem gelijk.'
'Zoals altijd! Dat is het immers! Nooit valt hij eens op zijn bek. En daarbij zou het nodig zijn dat hij ook eens ziet hoe snel je van de sokken gelopen kunt worden!' Hij pakte zijn dokterstas, gooide de stethoscoop en zijn draagbare ECC-apparaat in een leren etui en liep naar de deur. 'Hier ben ik zeker niet meer nodig!'
'Heel juist!' zei Wegener luid.
'Maar je komt wel dineren, hè?' Irmi liet Wegeners broek los. 'Om acht uur dan, Ewald? Poffertjes met gemarineerd gebraden vlees...'
'Ik kom!' Dr. Bernharts drukte de deurknop omlaag. 'Jullie zijn me een paar! De ene probeert nieuwe medicamenten op zijn vrouw uit... de vrouw voert de man met poffertjes en dikke lappen vlees onder de zoden! Maar dat kan ook een afleiding van wraak zijn!'
'Eruit!' riep Wegener.
'Hoe heet het nieuwe middel?'
'Het heeft nog geen naam. Is voorlopig nog slechts een chemische formule.'
'Ook dat nog! Jammer...'
'Hoezo?'
'Ik heb op het ogenblik vierenveertig grieppatiënten. Dat zou een goed vergelijkend onderzoek zijn om mee te beginnen...'
Hij verliet vlug de slaapkamer en gooide de deur achter zich dicht. Wegener draaide zich om, ging weer op het bed zitten en kuste Irmi's handen.
'Dank je -' zei hij zacht.
'Waarvoor?'
'Dat je die windbuil zei dat ik je niet wilde vergiftigen.'
'Dat zou je ook nooit doen!' Zij legde de kussens recht, schikte haar rood-blonde haar en trok Wegener naar zich toe. Zij droeg een laag uitgesneden hemd dat de bovenste helft van haar borsten toonde.
'En in zo'n hemd ontvang je Ewald?' vroeg hij.
'Jaloers ?'
'Ja, Irmi! Waanzinnig! Net als de eerste dag!'
'Dan moet Ewald niet terugkomen.'
'Onzin! Ewald zou je, behalve met de vingers van een medicus, nooit aanraken! Ewald... laat me niet lachen! Maar het is altijd zo geweest en het zal altijd zo blijven: ik beef voor het ogenblik dat een ander je meer bevalt.'
Zij legde haar hand op zijn mond en verstikte zijn andere woorden.
'Je bent een kleine domme jongen,' zei ze lief.
'Dik en honderd kilo...'
'Ik houd van elke gram aan je.'
'Ik weet het. Dat heb je al eens gezegd.' Hij ging gekleed naast Irmi in bed liggen en duwde zijn arm onder haar nek. Uit haar haar kwam de zachte parfumgeur die hij bijna achtentwintig jaar kende. 'Ik moetje wat bekennen ...' zei hij.
'Nou, ik ben benieuwd.'
'Het nieuwe geneesmiddel...'
'Ik zag direct aan het doosje dat het nog een monster was.'
'En je zei niets?'
'Waarom? Als jij het me geeft, moet het goed zijn! Je zou me toch nooit iets slechts geven!'
'Het is goed!' Hij wond haar haar om zijn vingers en speelde ermee. 'Zes weken geleden had ik een griepaanval en tegen de wil van mijn hoofdchemicus heb ik het middel als eerste mens ingenomen! In twee dagen was alles verdwenen ! Ik was volkomen koortsvrij! En ik leef nog zoals je ziet.'
'Dat doe je nooit weer!' zei ze ernstig. Zij bevrijdde zich uit zijn greep en staarde hem met trillende oogleden aan. 'Nooit weer! Beloof me dat!'
'Bang ? Om mij ?'
'Alleen om jou! Altijd om jou! Ik kan toch niets anders! Wat is dat allemaal wat we hier hebben, zonder jou? Ik zou van alles afstand kunnen doen, ik zou alleen met je op een klein zolderkamertje kunnen wonen. Sieraden, bontjassen, de huizen, de tapijten en schilderijen, de ikonenverzameling... Mijn God, wat betekent dat allemaal als ik jou niet heb!'
'En als ik nu die waanzinnige liefde eens niet waard ben?' Nu kun je het haar zeggen, ging het door hem heen. Nu is het het juiste ogenblik. Beken haar nu wie je werkelijk bent. Als ze jou als mens werkelijk zo standvastig bemint, dan zal ze je dit ook kunnen vergeven. Vooruit, zeg het haar, Peter Hasslick! Het begin was al goed: ik ben deze liefde niet waard! Vervolg het gesprek nu op een logische manier. Waarom ben ik het niet waard? Omdat ik je met opoffering van alles bemin, Irmi, maar je toch een heel leven heb voorgelogen. Ik ben...
Maar hij zei het niet. Hij zweeg. Hij sloot zijn ogen toen zij zich over hem heen boog en hem op zijn mond kuste. Hij sloeg zijn armen om haar rug en voelde de druk van haar stevige ronde borsten door zijn hemd.
'Wat ben je dan waard?' vroeg zij aan zijn lippen.
'Jou niet!'
'Dan zeggen we het omgekeerd, dommerdje: jij bent genoeg voor mij waard! Of anders: jij bent mijn waardevolste stuk. Eén moet er toch precies weten hoe waardevol hij is? Tevreden?'
'Je bent een juweel uit Gods kroon...'
'O hemel! Hij wordt dichterlijk!' Zij lachte helder, kuste hem weer en draaide op haar rug. 'Haal de champagne! De fles is nog halfvol.'
Zij lagen toen weer in bed, hij aangekleed en met zijn schoenen aan — waar zij zich wonder boven wonder niets van aantrok! — zij in haar diep uitgesneden nachthemd. Zij lieten de glazen tegen elkaar klinken en dronken van de reeds wat warm geworden champagne.
'Wanneer hebben we voor het laatst champagne samen in bed gedronken ?' vroeg zij.
Hij keek haar verbaasd aan. 'Ik weet het niet. Dat moet lang geleden zijn...'
'Wat hebben we gemist!' Zij nestelde zich tegen hem aan en legde haar hoofd tegen zijn hals. 'We moeten veel vaker champagne in bed drinken...'
Met leedwezen werd Wegeners weigering door het ministerie aanvaard. Drie keer sprak hij nog met een hoge functionaris, de staatssecretaris nodigde hem voor een diner uit, — het hielp allemaal niets: Hellmuth Wegener verkondigde dat hij nu, op zijn vijfenvijftigste, niet meer wilde werken, maar integendeel actief aan zijn gezondheid wilde denken.
'Waar heb ik anders een zomerhuis in Tirol voor, een chalet in Wallis, een landhuis aan de Cöte d'Azur, als ik dat allemaal maar voor één of twee weken per jaar zie! Ik ben vier jaar niet meer in Wallis geweest! Nee! Je moet op het juiste ogenblik plaats kunnen maken, als je weet dat je een goede opvolger hebt aangesteld! Nou, ik heb goede opvolgers - dus nu begint het leven! Ik bewonder mijn vrouw dat zij het bijna achtentwintig jaar met me heeft volgehouden. En kom me nu niet aan met: ja, ze heeft immers wat een vrouw zich maar kan wensen! Zij had het niet! Ik was er niet! En ik was er ook niet als ik naast haar zat! Begrijpt u wat ik bedoel?'
'Mannen met succes zijn nu eenmaal niet van een vrouw alleen! Dat is het grote noodlot van deze vrouwen.'
'Maar zoiets zou niet gewoon als vanzelfsprekend aangenomen moeten worden. Meneer de staatssecretaris, ze zullen me in de toekomst minder aan mijn bureau in het concern, maar meer in het zand van de Middellandse Zee-kust vinden. Ik zal daar liggen als een kleine jongen, kastelen bouwen die de golven bij vloed weer wegspoelen, ik zal volleybal spelen met mijn vrouw, geroosterde vis eten en goede eenvoudige rode landwijn drinken. En ik zal - dat kan ik u nu al zeggen — niets missen van mijn vroegere leven: de fabrieken, het gezellige leven, de party's, de lange zakendiners, de conferenties, de reizen om de wereld, de verborgen aanzoeken van de vrouwen voor wie het ooit, ondanks mijn honderd kilo, een bijzonder prikkelende ervaring was met de grote Wegener in bed te klimmen! Dat is allemaal niets vergeleken bij het kleine geluk met je voeten in de golven te kunnen zitten en te mogen zeggen: nu heb je eindelijk eens de tijd, jongen! Zoveel tijd! Merkje de warme wind op je huid? Hoor je het geruis van de zee? Boven je krijst een meeuw. En dan zal ik mijn armen uitspreiden, het zand door mijn vingers laten stromen en eindelijk weten wat geluk zonder wensen is! Puur geluk!'
'Nadat u de grote Wegener bent geworden! Dat is eenvoudig.'
'Maar het was moeilijk! Ik heb mijn taak tot in de perfectie volbracht. Nu heb ik eindelijk het tijdstip bereikt waarop ik uit dit ene leven kan wegsluipen om weer naar mijn Ik terug te keren. Wat dit vooruitzicht voor me betekent, kan ik niemand verklaren omdat niemand het zou geloven. Nu niet meer...'
Maar zo zeker was hij toch niet van zichzelf, dat niemand meer zou geloven dat hij niet Hellmuth Wegener was, maar Peter Hasslick. In de afgelopen maanden had hij vaak tegen zichzelf gezegd: als ik nu aan iedereen verkondig dat ik niet ben wie ze vermoeden, dan denken ze dat ik getikt ben geworden. Meer niet. Iedereen zal weigeren de waarheid onder ogen te zien. Waarmee zou ik ooit kunnen bewijzen dat ik Peter Hasslick ben? Zijn papieren zijn in Rusland en in Osnabrück verbrand. Ik heb Wegeners litteken op mijn arm, ik heb zijn handschrift overgenomen, ik heb al zijn papieren, ik ben twee keer doctor honoris ca.usa, ik ben directeur van een concern, eigenaar van een reeks apotheken, mede-eigenaar van vier andere fabrieken, ik zit
— laten we het eens narekenen - ja, in precies drieëntwintig commissies... En deze man staat daar nu te beweren dat hij Wegener niet is. Een geval voor de psychiater.
Maar - hoe mooi het ook was zichzelf zo iets in te praten! — de onzekerheid, dit trauma van de angst, dat tot in de oerdiepten van zijn wezen zat, bleef altijd aanwezig. En het werd gevoed door een paar telefoongesprekken die hij met dr. Pfifferling voerde.
'Natuurlijk zien wij elkaar terug,' zei Pfifferling hartelijk. 'Het onderhoud met u ligt nog vers in mijn geheugen. Het was een genot. Ik kom terug op uw uitnodiging, meneer Wegener...'
Natuurlijk zien we elkaar terug... Lag daarin niet een verborgen dreiging? Waar zochten ze nog naar bij de binnenlandse veiligheidsdienst? Waar wroetten de mollen in zijn leven rond? Wat ontbrak er nog aan het beeld van Hellmuth Wegener? Waar waren de ontbrekende mozaïeksteentjes die nog gevonden moesten worden?
Het waren maanden tussen hoop en wachten. Maanden van zelfbeschouwing en voortdurende monologen: je bent niet te pakken! Je bent Hellmuth Wegener. Er is geen tegenbewijs als je het hun zelf niet levert. En zelfs dan
— denk aan je eigen overwegingen - zullen ze je niet geloven. Waarheid is op dit niveau altijd ongeloofwaardig.
Stilletjes - om Irmi er mee te verrassen - liet hij een lange kerstvakantie naar de Stille Zuidzee boeken. Van 15 december tot 31 januari op Samoa. Peter was met Kerstmis, dat was al lang afgesproken, in Bremen bij zijn chocoladebruid. Vanessa Nina wilde tijdens de feestdagen met vriendinnen naar Gran Canaria waar een exclusieve strandclub voor jonge mensen bestond. De halve operaklas van het conservatorium ging met haar mee.
Wegener zei ja tegen alles. Samoa was in zijn bewustzijn het begin van een nieuw leven geworden. Met Irmi naar Samoa. En dan - als een wisselbad
— zes weken een wintersportvakantie in Wrallis, daarna de lente in Zuid-Frankrijk, doordrenkt van de geur van mimosa en bloeiende kruiden van de Provence... Je kon de jeugd niet meer terughalen, maar nu, nu was het eindelijk mogelijk de laatste twintig jaar vol kinderlijke vreugde door te brengen, hand in hand, net als toen Irmi hem in Friedland,afhaal de, de smalle, uitgehonderde krijgsgevangene uit Siberië, de jongen met zijn holle ogen, die naast haar stapte en haar telkens en telkens weer aanstaarde en bij zichzelf zei: die vrouw zal mijn leven zijn! Alleen die vrouw! Dat zweer ik!

De morgen van 28 oktober 1975 - Irmi was al bij de kapper, hij had langer geslapen, ook dat was al een begin van veranderende levensgewoonten - haalde hij uit de safe achter het schilderij van Gauguin zijn laatste dagboek
- 1974 tot... - en hij droeg in alle rust, net als de afgelopen zevenentwintig jaar, zijn gedachten en herinneringen, zijn wensen, noden en vervullingen bij in het boek. Hij schreef:
'Op 15 december gaan Irmi en ik naar Samoa. De volgende week moet ik het haar zeggen, want als een vrouw zo'n reis voorbereidt, zijn vier weken al te kort. En ik weet al wat zij zal zeggen! "Samoa, waarom Samoa ? Waarom zo ver? Vanwege de halfnaakte meisjes met hun slingers van bloemen? Dikkerd, jou kijkt niemand meer aan, ook al trek je je buik nog zo flink in! Maar alsje wilt... goed, we vliegen erheen!" Als je wilt... dat heeft ze nu al zevenentwintig jaar gezegd. Geduldig, altijd bereid: als je wilt! - God! Ik spreek weer tot u, ofschoon we helemaal geen goede vrienden zijn: waarmee heb ik zo'n vrouw verdiend?
Deze morgen van 28 oktober schoor Hellmuth Wegener zich als altijd in de badkamer, voor de spiegel waaraan Fritsje Leber een geraffineerd indirect spreidlicht had aangebracht. Je zag daardoor in de spiegel elke porie, elke vergeten baardstoppel.
Wegener zeepte zich in - hij schoor zich alleen nat, omdat zijn huid niet tegen elektrisch scheren kon en dan rode vlekken kreeg, deed een scheermesje in het apparaat en ging over zijn rechterwang. Hij bekeek zichzelf kritisch en constateerde verbluft, ja ronduit met de grootste verbazing, dat zijn ogen een vreemde verandering doormaakten. Nu, precies op dit ogenblik... hij zag het heel duidelijk in de spiegel. Ze werden groter, puilden uit de kassen en kregen een verschrikkelijke starende uitdrukking.
Het scheermes viel uit zijn plotseling gevoelloos geworden vingers, ergens binnen in zijn lichaam voelde hij een zware druk, hij zag zijn spiegelbeeld op de knieën zinken en uit zijn gezichtsveld verdwijnen... en toen lag hij op de Griekse marmeren vloer, hij was alleen, dat wist hij, maar er was nog iemand aanwezig, onzichtbaar, die zijn keel dichtdrukte en die de lucht afsneed en hij was veel te zwak om zich te kunnen verweren, hij verroerde zich niet, wist plotseling ook niet meer of hij lag of nog stond, het besef van evenwicht verliet hem, de druk binnen in hem bleef, de wurgende hand liet los, het was heerlijk, zo heerlijk weer diep adem te kunnen halen... en toen werd alles wazig en onwerkelijk en hij ademde en ademde en hoorde dat er om hem heen geruis klonk alsof er een sluis was geopend...
'Hij stierf tussen half tien en tien uur,' zei dr. Bernhart later. 'Een typische hartinfarkt. Het is verschrikkelijk om te zeggen maar het was een mooie dood. Hij heeft niets gemerkt. Hij was in enkele seconden dood.'
Zij legde het laatste schrift van het dagboek in haar schoot en keek naar de open safe. Toen leunde zij ver achterover en sloot haar ogen. Het regende niet meer. De begrafenisreceptie in de 'Rozentuin' was nu in volle gang. Meer dan achthonderd personen, een reusachtige receptie (ter ere van de dode. Peter nam de condoléances in ontvangst, Vanessa Nina liet de meestal gehuichelde woorden van de vrouwen over zich heen gaan. 2e zouden nog lang over deze begrafenisplechtigheid spreken. Zoals Hellmuth Wegener had geleefd, zo nam hij ook afscheid.
Hellmuth Wegener...
Zij stond op, pakte de dagboeken weer bij elkaar en droeg ze terug naar de safe. Die sloot zij weer af, schoof het schilderij van Gauguin er voor en legde de sleutel terug in het kleine Venetiaanse kistje, die kleurige toeristenkitsch die je in elk boetiekje kan kopen. En zij begreep nu waarom Wegener de sleutel tot zijn leven juist in dit kistje had gelegd.
Kijk, dat ben ik! Daar hoor ik in! Jullie hebben me allemaal alleen als een held gezien. In werkelijkheid was ik een heel goedkoop soort mens.
Zij nam het kistje, liep naar Hellmuths bureau en sloot het daar weg. De sleutel van dit vak zou dr. Schwangler krijgen en ook haar laatste beschikking, volgens welke haar kinderen Peter en Vanessa Nina de safe achter de Gauguin pas drie maanden na haar dood, de dood van Irmgard Wegener, mochten openen.
Hoe eindigt het dagboek van Hellmuth?
'Ik heb haar bemind, ik heb zevenentwintig jaar met haar in een eigen paradijs gewoond als haar man, zonder met haar getrouwd te zijn. Het was een gelukkig huwelijk.'
'Dat was het, dikkerd!' zei ze en liep langzaam naar het raam. In het park vielen druppels van de bomen en struiken, flarden nevel gleden over het theehuis en de grillhal, het gazon leek wel gepolijst. Een fantastische, zwevende, van alle zwaarte bevrijde stemming van de natuur.
Zij wist het al jaren. Had het al vermoed toen hij een zoon naar de gesneuvelde kameraad noemde. En zij was zeker van haar zaak toen de schoolreünie voor de deur stond. Uit talloze aanwijzingen had zij de zekerheid gekregen.
Maar waarom had zij hem in de angst gelaten dat zij eens zijn spel zou doorzien en alles kon vernietigen wat zij hadden opgebouwd?
Zij had gezwegen omdat het zo beter was - voor hem. Zij zou zijn trots ten diepste gekwetst hebben - en deze wond zou nooit een litteken geworden zijn. Zij zou hem daarmee vernietigd hebben. Waarom had zij dus moeten spreken? Was het niet al lang om het even of deze man, haar man, Hellmuth Wegener was? Zij hield van hem. Dat was genoeg voor een fantastisch leven.
Zij drukte haar voorhoofd tegen de koude natte ruit en legde haar handen tegen haar hoofd alsof zij het bij elkaar moest houden, opdat het niet uit elkaar sprong.
Het was een gelukkig huwelijk.
Ik dank je, Hellmuth.