11
Ziekten komen altijd op een
ongelegen tijdstip - dat is een zegswijze -, maar voor Hellmuth
Wegener kwam een ziekte als een geschenk uit de hemel: Irmi ging
met hoge koorts naar bed en dr. Bernharts zei dat ze bronchitis had
en influenza. Hij gaf Irmi een injectie en zei toen tegen Wegener:
'De rest heb je allemaal in huis!'
Ze lieten Irmi, die na het
spuitje moe werd en insliep, alleen in de slaapkamer en gingen naar
de bibliotheek. Die was, zoals alles van Villa Fedelta, sinds 1953
heel wat keren verbouwd, tot Fritsje Leber niets meer te binnen
schoot. Bovendien had Wegener gezegd: 'Nu is het afgelopen! Dat was
de laatste verbouwing! Al tweeëntwintig jaar koelt hier de
cementmolen niet af. Ik wil een huis hebben, maar geen Keulse Dom
waaraan eeuwig wordt voortgebouwd!' Lange tijd was Villa Fedelta
een toonbeeld geweest van de mogelijkheden van een architect.
Foto's van het huis waren herhaaldelijk in vaktijdschriften en
damesbladen verschenen, wat tot gevolg had dat inbrekers zich nader
met de villa gingen bezighouden. Maar het bleek dat de
alarminstallaties die Fritsje Leber overal onzichtbaar had
ingebouwd en die hij had voorzien van geraffineerde kruis- en
dwarsschakelaars, ook tegen de geraffineerdste ideeën van
beroepsinbrekers waren opgewassen. Na zeven vergeefse pogingen om
bij de Picasso's, de Büffets, de Monets en de Chagalls te komen,
gaven de inbrekers het op. In hun kringen gold het huis van
Hellmuth Wegener voortaan voor onneembaar.
Dr. Bernharts ging in een van de
diepe fauteuils zitten en wachtte tot Wegener uit de in de
betimmerde wand ingebouwde huisbar een fles cognac en twee glazen
had gehaald.
'Het klopt dus datje in de
politiek gaat?' vroeg Bernharts, terwijl Wegener inschonk.
'Nee.'
'Politiek is ook verkeerd
uitgedrukt. Jij wilt adviseur worden van het ministerie van
gezondheid?'
'Ook niet.'
'Maar Irmi vertelde me
toch...'
'Het ministerie is van plan me
ertoe over te halen, maar ik wil niet. Ik kan dat niet!'
Wegener bleef staan terwijl zij
op eikaars gezondheid dronken.
'Het zou het hoogtepunt van je
carrière zijn!'
'Hoogtepunt! Je praat alsof ik
een oude man ben die nog een keer begoten wordt als een bloem
voor hij uitdroogt. Ik heb in mijn leven genoeg bereikt. Wat wil ik
nog meer? Het enige wat ik me nooit gegund heb, is rust! En die zal
ik nu zoeken!'
'Ja, rust heb je inderdaad nodig,
Hellmuth! Dat zeg ik je al jaren niet alleen als arts, maar ook als
vriend.'
'Ik voel me gezond als honderd
stieren. Als arts zou je bij mij kunnen verhongeren.'
'Dat verbeeeld je je maar!
Wanneer is je laatste ECG gemaakt? Wanneer de laatste suikertest?
Je rode hoofd bevalt me helemaal niet.'
'Mijn hoofd bevalt heel wat
mensen niet! Ewald, hou op met dat medische gemeier! Ik weet het
beste wat ik aankan.'
Weet ik dat echt? overlegde hij,
terwijl hij opnieuw cognac in de grote cognacglazen schonk. Over
drie dagen zit ik in een kamer van de binnenlandse
veiligheidsdienst en die ambtenaar die me zo vriendelijk voor een
babbeltje heeft uitgenodigd, zal vragen: wie bent u werkelijk? Wij
weten dat u Hellmuth Wegener niet kunt zijn.
Een dag is al voorbij, een van de
vier dagen waarin ik Irmi de waarheid wilde zeggen. Nu ligt zij met
hoge koorts in bed en is het onmogelijk bij haar op de rand van het
bed te gaan zitten en te zeggen: 'Kijk me eens aan. Wie zie je? Je
man! Ja, ik ben je man. En jij bent mijn vrouw. Al eenendertig
jaar! We waren toch altijd gelukkig met elkaar, dat klopt toch? Wij
hebben samen een heerlijk leven opgebouwd. Wij zijn hand in hand
door bergen en dalen gegaan en we hebben er nooit spijt van gehad
dat onze levens zo onafscheidelijk met elkaar versmolten waren. Ik
heb echter één grote fout begaan: ik ben Hellmuth Wegener
niet...'
Kun je haar zo iets zeggen?
Onmogelijk! Maar hoe zegje het dan? Moet ze het door een officiële
brief aan de weet komen of door iemand van justitie? 'Uw man,
geachte mevrouw, uw zogenaamde man heet in werkelijkheid Peter
Hasslick. U bent al sinds 1944 weduwe. Uw man, dat wil zeggen Peter
Hasslick, is volledig verantwoordelijk...'
'Waar denk je aan?' vroeg dr.
Bernharts. 'Valt het je nu zelf op datje wel een bonk van een kerel
bent, maar van binnen met holle ruimten?' 'Dank je!'
Wegener dronk zijn cognac in één
slok op, alsof het een protest was. Dr. Bernharts knikte.
'Dat bedoel ik nou! De koppigheid
van een bootwerker! Je weegt zo'n honderd kilo en die kilo's zijn
afhankelijk van een kleine bloedpomp achter de ribben. Afhankelijk
van zenuwen die revolteren als het hun uitkomt en je niet vragen of
ze dat mogen. Dat weetje allemaal, maar je blijft vreten, je blijft
zuipen, — alleen hoereren kun je niet meer zoals vroeger, omdat je
na vier seconden geen adem meer over hebt!'
'Je vriendschap met dr.
Schwangler is te merken!' zei Wegener boos. 'Ik heb je voor Irmi's
bronchitis laten halen. Niet om jouw oude koek aan te horen.'
'Ik heb medelijden met
Irmi.'
'Natuurlijk. Omdat je van haar
houdt...'
'Idioot!'
'Je houdt al twintig jaar van
haar. Vanaf de eerste dag dat je bij ons kwam, nadat de oude dr.
Hampel in het bordeel was gestorven... Ik mag in veel dingen
onvolmaakt zijn, maar blind ben ik niet! Er was een tijd dat ik je
het liefst uit het raam had gegooid. Altijd als ik thuis kwam -wie
zat er dan al? Dr. Bernharts! Vriendelijk, lachend, beleefd, met
waterige koeieogen naar Irmi kijkend, hoe zij liep, hoe zij haar
handen bewoog, hoe haar borsten schudden, hoe haar heupen wiegden,
hoe zij haar slanke benen neerzette. Je vrat haar op met je
ogen!'
'Ik bewonderde Irmi altijd. Dat
klopt. Ik bewonderde haar omdat ik niet begreep hoe zij het bij een
man als jij kon uithouden.'
'Ben ik een ellendeling?'
'Je bent een man die eigenlijk
helemaal niet had mogen trouwen. Je vernielt elke vrouw met je
egoïsme, je zelfingenomenheid, je - zoals jezelf denkt —
onweerstaanbaarheid, je hebt jezelf verheven tot een godheid. En je
bent een man die helemaal niet merkt dat hij zoveel vernielingen
aanricht...'
Wegener zette zijn cognacglas met
een klap terug op de tafel. De voet brak af, hij nam de kelk en
gooide die tegen de betimmerde wand.
'Heb ik Irmi vernield?' vroeg hij
schor. 'Zei ze dat tegen jou? Was ons huwelijk van eenendertig jaar
een hel voor haar? Heb ik een ruïne van haar gemaakt en ziet men
het alleen niet omdat ik haar met sieraden en bent behangen
heb?'
'Irmi heeft nooit iets gezegd!
Zij heeft iets van een heilige. Zij kan lijden en is nog gelukkig
ook als haar kweller haar streelt. Hellmuth! Ik heb jullie leven
twintig jaar gevolgd. Ik heb jullie goed geobserveerd. Steeds gaf
jij de bevelen en Irmi verdroeg alles.'
'Je psychologische kletspraatjes
zijn het aanhoren nauwelijks waard.'
'Ik zeg het immers: "Ik, de grote
Wegener"! Zal ik dan maar een paar voorbeelden geven?' Dr.
Bernharts begon het op zijn vingers af te tellen. 'Je bouwde je
eerste fabriek voor je Vitalan achter de apotheek...'
'Hemel, ik weet heus wel waar ik
bouwde!'
'Vroeg je Irmi ooit wat zij ervan
dacht? Heb je haar een bouwplan laten zien? Of: jouw huis hier! Jij
koopt dat stuk grond, je zet er een paleis op, je laatje vriend
Leber zijn architectonische stokpaardjes berijden - en Irmi
verneemt dat alles op een kerstavond.'
'Het was mijn cadeau, sukkel!
Mijn grote verrassing!'
'Is de gedachte nooit bij je
opgekomen hoe heerlijk het voor een vrouw zou kunnen zijn om aan
het gezamenlijke leven mee te werken, mee plannen te maken, het
stukje voor beetje op te bouwen, geluk te verzamelen voor jou, de
grootste van alle groten? Heb je nooit begrepen dat een vrouw meer
is dan alleen huisvrouw, moeder, partner in bed en representante
van jouw furore? Heb je Irmi één enkele keer in een kritieke
situatie gevraagd: wat moet ik doen?'
'Ik heb alle opwinding uit haar
buurt proberen te houden.'
'Wat een gemakkelijke
omschrijving voor je egoïsme! Zij mocht zich niet opwinden, o, wat
was je een edel mens, en ze kon het niet uithouden van de opwinding
als zij zag datje moeilijkheden had en alleen zat te tobben!'
'Zij heeft dus geklaagd?'
'Geen seconde! Totaal niets! Maar
wij gaan door: je wordt directeur van een concern. Je vliegt naar
Hongkong, of Tokio, naar New York of Rio, naar Delhi of Kaapstad.
En waar is zij, je vrouw? Waar God Wegener haar heen heeft
verbannen: thuis! Af en toe mag zij wel eens mee naar congressen
waar je met haar kan pronken. Zien jullie wel? Dat is zij! Van mij!
Mijn eigen teelt! Dat heb ik van haar gemaakt. Sieraden van
Cartier, bont uit Rome, avondkleren uit Parijs. Alleen nog
koninginnen kunnen wedijveren met mevrouw Irmi Wegener en hier sta
ik, een kolos van honderd kilo die dit alles van haar heeft
gemaakt! Bewondert haar, dan bewonderen jullie mij ook!'
'Dat is niet waar!' zei Wegener
schor van opwinding. 'Ik gaf haar alles omdat ik van haar houd.
Hoor je dat, pillendraaier - ik houd van haar! Moest ik haar in
mijn zaak opnemen? Moest zij dan al dat gelieg en bedrieg, al die
ellende van het zakenleven, al die doortrapte trucjes en gemeenheid
leren kennen waardoor je alleen naar boven kunt komen?'
'Het is ook verkeerd haar in een
glazen huis te zetten.' Dr. Bernharts stond op. 'Waar maken we
eigenlijk ruzie over? Bij jou verandert toch niets meer.'
'Dat zou wel eens een vergissing
kunnen zijn,' zei Wegener peinzend. 'Misschien verandert er wel
veel. Hoe krankzinnig alles ook was wat je zei -het was goed dat
het eens werd uitgesproken. Ik stond voor een beslissing en
misschien zou die verkeerd geweest zijn. Nu weet ik de juiste weg!
Ik zal weer gaan vechten F
'Tegen wie?' vroeg dr. Bernharts
verbaasd.
'Tegen een schaduw!'
'Daarbij verlies je het
meestal.'
'Dat moet ik riskeren. Maar er is
een kans... Een grotere kans dan voor iemand die direct door de
knieën gaat! Ik zal jullie allemaal bewijzen dat jullie me verkeerd
zien!'
'Je gaat dus toch naar het
ministerie?'
'Vlieg toch op met je
ministerie!' Hij stond voor dr. Bernharts en sloeg zijn vuisten
tegen elkaar, dikke vuisten vol kracht. 'En ook al komt het je
honderd keer ongelegen: ook dit keer zal Irmi hier niets van horen!
Juist nu niet!'
'Zij weet meer dan je vermoedt,
Hellmuth!'
'Wat weet zij?' Hij keek dr.
Bernharts van onder zijn gefronste wenkbrauwen aan.
'Bijvoorbeeld de zaak in
Rome.'
'Rome?'
'Elietta Dagliatti.'
'Hemel, kom je nou met die oude
koek aandragen! Wie denkt daar nog aan?'
'Maar Irmi weet het.'
'Als dat alles is...' Wegener
lachte ruig. 'Ewald, oude pillendraaier, maak dat je wegkomt! Ik
heb genoeg van je wijsheden! Maar ik dank je.'
'Waarvoor?'
'Dat zul je nooit horen!
Eigenlijk ben je een erg nuttige vriend.'
'Zo zo en vanwaar die eer?'
'Je trappen tegen mijn achterste
zijn als smeerolie... de motor draait weer beter. Ook nu! En donder
nu op voor ik je dwing de fles helemaal leeg te drinken!'
Hij bracht dr. Bernharts tot de
deur en liep terug naar de slaapkamer met de spiegelwand. De
meubelen had Fritsje Leber drie keer vernieuwd, de spiegelwand was
echter gebleven. 'Dat is het toppunt!' zei hij toen Wegener die weg
wilde hebben. 'Die haal ik nooit weg. Als je hem niet meer kan
zien, sla hem dan maar in! Voor mijn part doe je dat, maar je kunt
niet van mij verlangen dat ik hem weghaal.'
Wegener bleef zo in de kamer
staan dat hij zichzelf niet in de spiegel zag. Maar de slapende
Irmi zag hij twee keer - rechts in het bed, links in de spiegelwand
- en hij dacht aan wat Bernharts had gezegd: heb je ooit aan Irmi
gevraagd of haar dit of dat bevalt? Heb je niet alles alleen
gedaan? De beroemde 'eenzame beslissingen van Wegener'!
Het klopt, dacht Wegener. Ook
deze kamer heb ik zonder haar ingericht. De oude ging eruit, de
nieuwe erin... Het stond er gewoon en zij accepteerde het. En
daarbij is het haar kamer, haar intiemste vertrek, haar kleine
paradijs, waarin alle opschik, het masker van alledag afvalt, waar
zij nog slechts een mens is die rust zoekt, geborgenheid, liefde,
geluk...
Waarom zei ze nooit dat het haar
niet beviel? Misschien zei ze het wel, alleen niet zo duidelijk
uitgedrukt, een beetje voorzichtig, lijdzaam, zodat hij het niet
had gemerkt.
Hij liep naar het bed, kwam voor
de spiegelwand te staan en keek naar zichzelf, hoe hij naast de
slapende Irmi op bed ging zitten. Een boom van een kerel, rond
hoofd, grijzend haar, brede schouders, een borstkas als van een
gorilla, benen als zuilen.
Hij boog zich over Irmi heen,
legde voorzichtig zijn hand op haar warme voorhoofd en luisterde
naar haar piepende adem. Toen greep hij in zijn broekzak, haalde
zijn zakdoek te voorschijn en bette het zweet van haar
gezicht.
'Ik weet datje nu te keer gaat,'
zei hij zacht. "Niet metje zakdoek! Haal een handdoek uit de
badkamer!" O, Irmi, hoe slecht kennen de mensen ons, ook al zijn ze
al twintig jaar om ons heen! Wat begrijpen de mensen van onze
liefde! Jij bent toch niet ongelukkig? Ik wilde je altijd
gelukkig maken! Als je eens wist hoeveel kracht me dat
geeft...'
Hij streek weer met zijn zakdoek
over haar gezicht, deed het licht van het bedlampje uit - een lamp
uit Venetië: een kleine Moor die een lichtgevende kogel op zijn
hoofd wegdraagt — en sloop de kamer uit.
Peter en Vanessa Nina, die nu
drieëntwintig was en medicijnen studeerde, maar stiekem aan het
Keuls Conservatorium operazang studeerde, in de veronderstelling
dat haar vader dat niet merkte, zaten in de grote kamer. Hij liet
haar in die waan, omdat zij echt een goede stem had en hij was
alleen benieuwd hoe en wanneer zij hem zou inlichten dat zij liever
op het toneel dan aan de ontleedtafel stond. Peter, nu
zevenentwintig, had al zijn examens chemie met grote nauwgezetheid
afgelegd. Zijn hele leven was hij al zo precies geweest. Hij had in
de immunobiologische groep van de researchafdeling van de
Euromedica-fabrieken al een betrekking en hield zich bezig met het
probleem van afstoting bij transplantatie.
'Hoe maakt moeder het?' vroeg
Peter. Hij rookte nog steeds een pijp, zoals toen hij in de hoogste
klas van het gymnasium zat; maar toen had hij het uit protest
gedaan.
'Heeft zij nog koorts?' vroeg
Vanessa Nina. Zij las een boek over muziekgeschiedenis en verborg
het niet.
Ik moet er op die manier
achterkomen, dacht Wegener en glimlachte. Ik moet vragen: waarom
geen medisch boek? Maar dat plezier doe ik je niet, dochtertje.
Voor de eerste stap is moed nodig en ik heb jullie altijd
gestimuleerd om moedig te zijn!
Moed? Wat is moed? In de oorlog
was moed vaak alleen erop of eronder. In het dagelijkse leven was
moed vaak wanhoop. Bij mij was moed niets anders dan opgehoopte
angst.
'Zij slaapt,' zei hij en ging
tussen zijn kinderen zitten aan de door Griekse marmeren zuilen
gesteunde open haard. 'Zij heeft een vastgezette kou en haar
gebruikelijke bronchitis. Is er nog nieuws?'
'Ik word operazangeres, pa...'
zei Vanessa Nana wat te luid en te vlug. Maar zij zei het. Peter
pafte dikke rookwolken uit zijn pijp.
Mijn mooie, moedige dochter,
dacht Wegener. Gefeliciteerd!
'Ik weet het,' zei hij
luchtigjes. 'Je lerares van het conservatorium vindt je een echt
talent. Dat zei ze steeds tegen me.'
Vanessa Nina slaakte een kleine
kreet en wierp zich op Wegener. Zij kuste hem en schudde toen zijn
hoofd heen en weer door met beide handen in zijn haar te
grijpen.
'Pa... ouwe reus!' zei ze. 'Ouwe
oplichter! En daarvoor heb ik een half jaar met de bibberatie
geleefd...'
Ze lachten alle drie en hun
gelach weerkaatste tegen de hoge wanden van het vertrek. Een
gelukkig gezin.
Dit geef ik nooit op, dacht
Wegener en drukte Vanessa Nina tegen zich aan. Nooit! Nooit!
Nooit!
God in de hemel, van wie ik
anders weinig verwacht, help me er een beetje bij...
De referendaris heette dr.
Pfifferling en was heel beleefd en aardig. Je kon niet aan hem zien
dat hij onder zijn naam gebukt ging (in Nederland zou hij Poepjes
geheten hebben), ook niet dat zijn afdeling van
antecedentenonderzoek 'de doos' werd genoemd. Hij liet Wegener
plaatsnemen aan een kleine ronde tafel, niet voor zijn bureau - het
moest immers geen verhoor worden, maar een onderhoud, en dan zijn
er in de wijze van zitten al fijne nuances! Hij haalde een dik
dossier uit een stapel en legde het op de tafel. Wegener keek
verbluft naar de dikke map.
'Dat ben ik in een ambtelijk
dossier?' vroeg hij.
'Ja -' antwoordde Pfifferling
voorkomend.
'Een tamelijk dik dossier.'
'U hebt immers ook een rijk leven
achter de rug, meneer Wegener. En naar ik hoop ook nog vóór u.' Dr.
Pfifferling ging tegenover Wegener in de houten stoel met het
kussen zitten, echt een stoel voor een referendaris. Een dergelijke
stoel zou vloeken bij de werkkamer van een eerste
secretaris...
'Het ministerie van gezondheid is
van plan - dat is u natuurlijk bekend — niet alleen een commissie
voor geneesmiddelen te benoemen, maar u ook te benoemen als
adviseur. Voor iemand die partijloos is, ook al bezit hij
voortreffelijke deskundige eigenschappen, een uiterst zeldzaam en
daarom bijzonder eervol aanbod.'
'Ik heb deze eervolle benoeming
helaas moeten afwijzen. Mijn secretaris is net bezig de motivering
te noteren.'
'U wijst de benoeming af?'
Dr. Pfifferling klapte het
dossier open en haalde zijn leesbril uit de borstzak van zijn
jasje. Blijkbaar vond hij het onverklaarbaar dat je zo'n erebaan
kon afslaan.
'Mag ik u wat laten brengen?
Koffie? Cognac? Sigaretten? Sigaren?'
'Dank u, niets.'
Wegener keek met de ogen van een
dier dat de vijand herkent, maar nog niet weet wat het zal doen,
naar het dossier. Ze hebben daar alles verzameld, in het geniep,
als hamsters. Het leven van een mens wordt bij elkaar gekrabd,
omdat deze mens meer geworden is dan een ijzervlechter of
pennelikker. Of bestaat er van de schildersleerling Franz Schulte
ook een dossier bij de binnenlandse veiligheidsdienst, als hij niet
precies aan bepaalde demonstraties heeft deelgenomen?
'De ambtenaren waren ijverig,'
zei hij sarcastisch.
'Dat u het dossier ziet, meneer
Wegener, is een bewijs dat wij bijzonder veel vertrouwen in u
hebben. Ook dat wij hier alleen met elkaar praten...'
'Zonder bandrecorder achter me!
Microfoon in de lamp of in de bloempot?'
'Hebt u films gezien van James
Bond?' vroeg Pfifferling vrolijk. 'Bij ons gaat dat allemaal
anders.' Hij sloeg zijn benen over elkaar en legde het dossier op
zijn knie. Met lenige vingers bladerde hij het door. 'Geboren in
Hannover, daar naar de lagere school geweest, gymnasium, ga maar
door... Vader relatief vroeg gestorven, maar nog net lid van de
NSDAP geworden...'
'Dat kan ik niet helpen.'
'Medische studie. Dan het leger
en daarin reserveofficier bij de medische troepen...' Pfifferling
keek even op. 'U bent ook lid van de Hitlerjugend
geweest?'
'Ja. Al mijn leeftijdgenoten
waren dat zo'n beetje. Wie wilde studeren moest bij de Hitlerjugend
zitten of in de Studentenbond. Dat begon al bij de ukkies - zo
werden we vroeger genoemd.'
'Maar u was ook leider van de
Hitlerjugend.'
'Is wel mogelijk.' De eerste
klip. Hellmuth had daar nooit over gesproken, zeker omdat het
onbelangrijk was. 'Een heel lage rang...'
'Weet u het niet meer?'
'Kijk eens, ik heb me veertig
jaar met andere dingen beziggehouden en dan verleer je de
terminologie van het "duizendjarige rijk".'
'U werd in 1938 van de
Hitlerjugend teruggeplaatst naar de ukkies en daar werd u
vaandrig.'
Wegener lachte mild. 'Weet u wat
voor belangrijke politieke functies een vaandrig bij de ukkies
had?' vroeg hij spottend. 'Folkloristische avondjes met
levensbeschouwelijke scholing, tentenkamp met voorbereidende
militaire vorming — we leerden zelfs de tegenstander te besluipen,
stelt u zich dat eens voor! En dan marsen bij de meifeesten en op 9
november ter gelegenheid van de verjaardag van de Führer. ... De
wereld moest immers bang zijn voor ons ukkies van tien jaar!'
Pfifferling lachte vriendelijk
terug. 'Op fundamenten bouwt men muren,' zei hij wijs. 'En u weet
ook dat wie de jeugd bezit, ook de toekomst bezit.'
'Daarna hadden wij in Duitsland
geen toekomst meer! Of een verwarde toekomst, net zo verward als de
leuzen die onzejeugd zonder kritiek uitbraakt. Ik heb daar ervaring
in, ik ben vader van twee moderne kinderen.'
'Daar komen we nog over te
spreken.' Dr. Pfifferling bladerde verder in het dossier. 'Uw zoon
Peter, geboren in 1948, nam vier keer deel aan demonstraties van de
radicale studentenbeweging. In de zestiger jaren...'
'Dat klopt. Hij noemde mij
kapitalist, motiveerde waarom ze mijn fabrieken moesten onteigenen
en had prachtige leuzen klaar om het anarchisme te verdedigen. Ik
heb hem laten uitrazen, soms urenlang, tot het hem blijkbaar zelf
te veel werd. Nu is hij chemicus op een van mijn researchafdelingen
en hij zal naar het zich laat aanzien het komendejaar een prachtige
kapitalistendochter trouwen, erfgename van een koffiedynastie in
Bremen. Mijn dochter Vanessa Nina had een tijd dat ze alleen jeans
droeg, wijde ruige pullovers en uitgelopen platte schoenen. Lang
haar tot op haar billen! Maar heerlijk haar! Voor haar was ik
iemand die je negeert. En nu? Over drie, vier jaar staat zij
misschien op een operatoneel en zingt zij Annchen uit de
"Freischütz". Of voor mijn part Konstanze...'
'Bent u nooit lid van een partij
geweest? Waarom niet!'
'Partijen leven van ideologieën
en programma's. Ik zie niet in waarom ik me zal onderwerpen aan een
partijprogramma! Wij Duitsers hebben vaak genoeg onze nek gebroken
over partijprogramma's.'
'Hoe zal dan - volgens uw
opvatting - een volk in de maatschappij kunnen communiceren? Zonder
politiek als ik u goed begrijp?'
'Door een wisselwerking van
toegepaste begrippen van moraal en...'
'Maar meneer Wegener, dat is een
utopie!'
'Zeker. Maar waarom zou ik niet
de aanhanger van zo'n utopie zijn, als in de politiek zoveel
utopische ideeën ernstig worden genomen en door de maatschappij
worden geslikt als suikerbonbons?' Wegener leunde achterover. Nu
had hij trek in een sterke kop koffie, maar hij sprak de wens niet
uit. In dit stadium van het gesprek zou het alleen maar wijzen op
zijn innerlijke onrust. 'Ik ben iemand die niets met politiek te
maken heeft. Dat is ook de reden waarom ik de benoeming in het
ministerie afwijs. Alle partijen stonden bij mij al in de rij om me
voor zich te winnen. Verder dan een gezellig gesprek bij een goede
fles wijn is het niet gekomen...'
'U hebt de hoogste Duitse
onderscheiding ontvangen.'
'In de oorkonde staat precies
waarom ik dat heb gekregen, maar tenslotte weet alleen degene die
de onderscheiding verleent dat het best.'
'De bondspresident.'
'Ik had nog geen gelegenheid hem
er om te vragen.'
'U bent op zeven zomerfeesten van
de bondskanselier te gast geweest?'
'Is mogelijk.'
'Weet u dat niet meer?'
'We hebben zoveel uitnodigingen
waaraan we gevolg moeten geven dat het onmogelijk is te onthouden
hoe vaak en waar we allemaal zijn geweest.'
'Maar een uitnodiging van de
bondskanselier...' Dr. Pfifferling was zeker nog nooit tot een van
de zomerfeesten bij de kanselier uitgenodigd; stellig was het zijn
onvervulde droom. Hij begreep gewoon niet datje zo'n onderscheiding
gewoon kon accepteren als een normale handdruk.
'Laten we het erover eens zijn:
ik was zeven keer te gast bij de kanselier,' zei Wegener mild. 'Het
heeft ons goed gesmaakt, de wijn was uitstekend, we hebben tot één
uur in de morgen gedanst, ik heb daar heel wat kennissen gezien,
waarbij ik me heb afgevraagd waarom zij uitgenodigd waren. Toch een
demonstratie van de allerhoogste democratie.'
Pfifferling bladerde verder in
het dossier. Toen klapte hij het plotseling vastberaden dicht en
legde het weer op de tafel. Ik wou dat ik die bladzijden eens door
kon kijken, dacht Wegener. Eens zien hoe anderen mij zien!
Misschien kijkt er een heel ander mens uit die bladzijden dan de
man met wie je dagelijks te maken hebt en aan wie je gewend bent?
Je kunt van alles in je leven misdaan hebben - in de ogen van deze
heer - en je vermoedt het niet eens! Maar het staat erin, in
nuchtere zinnen. Een naarstig werkje van mollen in de tuin van
de menselijkheid.'
Wegener en dr. Pfifferling
praatten nog een uurtje over alle mogelijke onderwerpen, maar
nauwelijks over Hellmuth Wegener. Ze hadden het over de Europese
Gemeenschap en de subsidieaanvragen, over de NAVO, de Oost-Westpoli
tiek van de regering, het verdrag met Polen, de kansen van de
partijen bij de komende verkiezingen, over het einde van het
koloniale tijdperk in Afrika, het probleem Israël, de van land naar
land razende Kissinger, het nieuwe belastingrecht, de uitwerkingen
van de beginnende recessie, de jeugdwerkloosheid, zelfs over de
beroemde "pil-toespraak" van de Paus hadden ze het en over het
wijnoverschot in Italië en Duitsland. Zo nu en dan gooide Wegener
er een grapje door, waar dr. Pfifferling welwillend om lachte, ook
toen Wegener een mop vertelde uit de doos van dr. Schwangler.
Maar Pfifferling was geen man die
je op zo'n manier kon afleiden. Steeds weer mengde hij vragen door
het gesprek, kwam hij weer terug op het verleden, op de oom in
Hannover die ook gifgas had vervaardigd, op Wegeners reizen en op
zijn vriendschap met Rudi Velbert die in de dossiers genoteerd
stond, maar van wie men nooit iets had kunnen bewijzen.
'Het was een genoegen met u te
praten' zei dr. Pfifferling na ruim een uur. Hij gooide het dossier
Wegener op het grote bureau alsof hij wilde zeggen : "Dat is
afgedaan!" 'En wilt u werkelijk niet bij het ministerie
komen?'
'Nee!' Wegener drukte weer
vriendschappelijk de hand.
'Integendeel, - ik zal me
langzamerhand uit verschillende functies terugtrekken en meer aan
mezelf en vooral aan mijn vrouw denken.'
'Op uw vijfenvijftigste met
pensioen? Daar bent u de man niet naar. Zeker u niet!'
'Afen toe merk ik nu de stress!
Dit alarmsignaal moet ik niet in de wind slaan. Elke automobilist
gaat direct naar de eerste de beste garage als hij hoort dat zijn
motor pingelt. Alleen het gepingel in onszelf horen we zogenaamd
niet.' Hij vond het overdreven beleefd dat dr. Pfifferling hem tot
de lift vergezelde en wachtte tot de deur dichtklapte. 'Moet ik
terugkomen?' vroeg hij nog.
'We laten van ons horen!'
antwoordde dr. Pfifferling bijzonder vriendelijk.
En dat was het wat Wegener weer
van alle zekerheid beroofde. Hij had gedacht deze ochtend goed
doorstaan te hebben en dacht dat alles in orde was gekomen, maar
dat "we laten van ons horen" betekende niets anders dan: de zaak is
nog in onderzoek! Er is niets afgesloten! Onze mollen wroeten
verder. Wiegje maar in slaap met het gevoel datje smetteloos schoon
bent! Wij blijven je op je huid zitten. Een mensenleven, een voor
ons belangrijk mensenleven kun je niet in een uur onderzoeken. Dat
is als een oerwoud datje moet rooien. Wacht maar af... Wij laten
nog van ons horen...
Wegenerging niet terug naar zijn
fabrieken, maar naar huis. Dr. Bernharts zat in de slaapkamer met
Irmi champagne te drinken.
'Aha!' zei Wegener sarcastisch.
'Dan kan de farmaceutische industrie natuurlijk in de rode cijfers
terecht komen als artsen influenza alleen nog met champagne
genezen!' Hij liep naar het bed, kuste Irmi op haar mond en liet
zich op de rand van het bed neervallen. 'Ik ben in mijn leven
altijd voor economische onafhankelijkheid geweest. Irmi, ik koop
een wijngaard in Frankrijk!'
'Echt iets voor hem! Zeg alleen
niet: ha, wat leuk! Hij doet het!' Dr. Bernharts zette zijn glas op
het nachtkastje, onder de Venetiaanse Moor. 'Waarom kom je nu al
thuis?'
'Stoor ik?'
'Zei ik je niet datje man jaloers
is? Al twintig jaar is hij jaloers op mij!' Bernharts lachte luid.
'Hij was zelfs van plan me uit het raam te gooien!'
'Je bent een stomme, oude, ijdele
en verraderlijke kletskous!' zei Wegener. Hij keek naar de grond,
wilde nu Irmi niet aankijken, maar keek stiekem naar de spiegelwand
en zag dat Irmi zacht glimlachte.
'Ik ben hier om te constateren
dat Irmi's ziekte bijzonder snel voorbij gaat. Dat vieren we met
een glas champagne.'
'Omdat je denkt dat het jouw
verdienste is! Maar het is ons middel tegen griep!'
'Welk middel tegen griep?' vroeg
dr. Bernharts en keek Wegener radeloos aan. 'Ik heb Irmi
voorgeschreven...'
'Jouw recepten ken ik en ik heb
ze in de prullenbak gegooid. Al drie dagen krijgt Irmi een nieuw
middel tegen griep dat pas bij ons is ontwikkeld.' Hij zag dat het
gezicht van dr. Bernharts donker werd en hij voegde er vlug aan
toe: 'Na duizenden proeven op dieren wordt het nu toegepast op de
mens.'
'O, Irmi was het eerste
proefkonijn. Hellmuth, ik —' dr. Bernharts haalde diep adem.
'Is Irmi zoals je zelf zegt, in
verbazend korte tijd van de infectie bevrijd of niet?' schreeuwde
Wegener plotseling onbeheerst. 'Voor je uitdrukking "proefkonijn"
zou ik je een klap op je bek moeten geven!'
'Beste kerel, ik sla terug!' Dr.
Bernharts sprong op. 'Irmi, hij heeft een nieuw middel op je
uitgeprobeerd, een middel dat nog niet is goedgekeurd! Een middel
waarmee nog geen ervaring is opgedaan bij mensen, terwijl men niet
op de hoogte is van eventuele bijwerkingen! Eerst ratten,
marmotjes, konijntjes, honden en apen, - en nu jij! Dat is toch wel
afschuwelijk...'
'Als je niet in tien seconden de
kamer uit bent, vlieg je echt door het raam!' zei Wegener. Hij
stond van de bedrand op, maar Irmi's hand hield hem vast.
'Wat hebben jullie toch?' vroeg
zij. 'Het gaat geweldig met me. Ewald, verwacht je van Hellmuth dat
hij me wilde vergiftigen?'
Bernharts streeks met zijn hand
over zijn opgewonden gezicht. 'Irmi, dat is een stomme vraag, dat
weetje heel goed! Maar wat hier is gebeurd, tekent Hellmuth Wegener
ten voeten uit: Ik, de God! Al het leven ligt in mijn handen ! Ik
ben toch de grootste!'
'Irmi, laat me alsjeblieft los!'
zei Wegener met gedempte stem. 'Ik geef die Ewald een trap
tegen zijn reet!'
'Net als kleine jongens op het
schoolplein!' Zij hield Wegener nu bij zijn broek vast. 'Ewald, het
succes geeft hem gelijk.'
'Zoals altijd! Dat is het immers!
Nooit valt hij eens op zijn bek. En daarbij zou het nodig zijn dat
hij ook eens ziet hoe snel je van de sokken gelopen kunt worden!'
Hij pakte zijn dokterstas, gooide de stethoscoop en zijn draagbare
ECC-apparaat in een leren etui en liep naar de deur. 'Hier ben ik
zeker niet meer nodig!'
'Heel juist!' zei Wegener
luid.
'Maar je komt wel dineren, hè?'
Irmi liet Wegeners broek los. 'Om acht uur dan, Ewald? Poffertjes
met gemarineerd gebraden vlees...'
'Ik kom!' Dr. Bernharts drukte de
deurknop omlaag. 'Jullie zijn me een paar! De ene probeert nieuwe
medicamenten op zijn vrouw uit... de vrouw voert de man met
poffertjes en dikke lappen vlees onder de zoden! Maar dat kan ook
een afleiding van wraak zijn!'
'Eruit!' riep Wegener.
'Hoe heet het nieuwe
middel?'
'Het heeft nog geen naam. Is
voorlopig nog slechts een chemische formule.'
'Ook dat nog! Jammer...'
'Hoezo?'
'Ik heb op het ogenblik
vierenveertig grieppatiënten. Dat zou een goed vergelijkend
onderzoek zijn om mee te beginnen...'
Hij verliet vlug de slaapkamer en
gooide de deur achter zich dicht. Wegener draaide zich om, ging
weer op het bed zitten en kuste Irmi's handen.
'Dank je -' zei hij zacht.
'Waarvoor?'
'Dat je die windbuil zei dat ik
je niet wilde vergiftigen.'
'Dat zou je ook nooit doen!' Zij
legde de kussens recht, schikte haar rood-blonde haar en trok
Wegener naar zich toe. Zij droeg een laag uitgesneden hemd dat de
bovenste helft van haar borsten toonde.
'En in zo'n hemd ontvang je
Ewald?' vroeg hij.
'Jaloers ?'
'Ja, Irmi! Waanzinnig! Net als de
eerste dag!'
'Dan moet Ewald niet
terugkomen.'
'Onzin! Ewald zou je, behalve met
de vingers van een medicus, nooit aanraken! Ewald... laat me niet
lachen! Maar het is altijd zo geweest en het zal altijd zo blijven:
ik beef voor het ogenblik dat een ander je meer bevalt.'
Zij legde haar hand op zijn mond
en verstikte zijn andere woorden.
'Je bent een kleine domme
jongen,' zei ze lief.
'Dik en honderd kilo...'
'Ik houd van elke gram aan
je.'
'Ik weet het. Dat heb je al eens
gezegd.' Hij ging gekleed naast Irmi in bed liggen en duwde zijn
arm onder haar nek. Uit haar haar kwam de zachte parfumgeur
die hij bijna achtentwintig jaar kende. 'Ik moetje wat bekennen
...' zei hij.
'Nou, ik ben benieuwd.'
'Het nieuwe
geneesmiddel...'
'Ik zag direct aan het doosje dat
het nog een monster was.'
'En je zei niets?'
'Waarom? Als jij het me geeft,
moet het goed zijn! Je zou me toch nooit iets slechts geven!'
'Het is goed!' Hij wond haar haar
om zijn vingers en speelde ermee. 'Zes weken geleden had ik een
griepaanval en tegen de wil van mijn hoofdchemicus heb ik het
middel als eerste mens ingenomen! In twee dagen was alles verdwenen
! Ik was volkomen koortsvrij! En ik leef nog zoals je ziet.'
'Dat doe je nooit weer!' zei ze
ernstig. Zij bevrijdde zich uit zijn greep en staarde hem met
trillende oogleden aan. 'Nooit weer! Beloof me dat!'
'Bang ? Om mij ?'
'Alleen om jou! Altijd om jou! Ik
kan toch niets anders! Wat is dat allemaal wat we hier hebben,
zonder jou? Ik zou van alles afstand kunnen doen, ik zou alleen met
je op een klein zolderkamertje kunnen wonen. Sieraden, bontjassen,
de huizen, de tapijten en schilderijen, de ikonenverzameling...
Mijn God, wat betekent dat allemaal als ik jou niet heb!'
'En als ik nu die waanzinnige
liefde eens niet waard ben?' Nu kun je het haar zeggen, ging het
door hem heen. Nu is het het juiste ogenblik. Beken haar nu wie je
werkelijk bent. Als ze jou als mens werkelijk zo standvastig
bemint, dan zal ze je dit ook kunnen vergeven. Vooruit, zeg het
haar, Peter Hasslick! Het begin was al goed: ik ben deze liefde
niet waard! Vervolg het gesprek nu op een logische manier. Waarom
ben ik het niet waard? Omdat ik je met opoffering van alles bemin,
Irmi, maar je toch een heel leven heb voorgelogen. Ik ben...
Maar hij zei het niet. Hij zweeg.
Hij sloot zijn ogen toen zij zich over hem heen boog en hem op zijn
mond kuste. Hij sloeg zijn armen om haar rug en voelde de druk van
haar stevige ronde borsten door zijn hemd.
'Wat ben je dan waard?' vroeg zij
aan zijn lippen.
'Jou niet!'
'Dan zeggen we het omgekeerd,
dommerdje: jij bent genoeg voor mij waard! Of anders: jij bent mijn
waardevolste stuk. Eén moet er toch precies weten hoe waardevol hij
is? Tevreden?'
'Je bent een juweel uit Gods
kroon...'
'O hemel! Hij wordt dichterlijk!'
Zij lachte helder, kuste hem weer en draaide op haar rug. 'Haal de
champagne! De fles is nog halfvol.'
Zij lagen toen weer in bed, hij
aangekleed en met zijn schoenen aan — waar zij zich wonder boven
wonder niets van aantrok! — zij in haar diep uitgesneden nachthemd.
Zij lieten de glazen tegen elkaar klinken en dronken van de reeds
wat warm geworden champagne.
'Wanneer hebben we voor het
laatst champagne samen in bed gedronken ?' vroeg zij.
Hij keek haar verbaasd aan. 'Ik
weet het niet. Dat moet lang geleden zijn...'
'Wat hebben we gemist!' Zij
nestelde zich tegen hem aan en legde haar hoofd tegen zijn hals.
'We moeten veel vaker champagne in bed drinken...'
Met leedwezen werd Wegeners
weigering door het ministerie aanvaard. Drie keer sprak hij nog met
een hoge functionaris, de staatssecretaris nodigde hem voor een
diner uit, — het hielp allemaal niets: Hellmuth Wegener verkondigde
dat hij nu, op zijn vijfenvijftigste, niet meer wilde werken, maar
integendeel actief aan zijn gezondheid wilde denken.
'Waar heb ik anders een zomerhuis
in Tirol voor, een chalet in Wallis, een landhuis aan de Cöte
d'Azur, als ik dat allemaal maar voor één of twee weken per jaar
zie! Ik ben vier jaar niet meer in Wallis geweest! Nee! Je moet op
het juiste ogenblik plaats kunnen maken, als je weet dat je een
goede opvolger hebt aangesteld! Nou, ik heb goede opvolgers - dus
nu begint het leven! Ik bewonder mijn vrouw dat zij het bijna
achtentwintig jaar met me heeft volgehouden. En kom me nu niet aan
met: ja, ze heeft immers wat een vrouw zich maar kan wensen! Zij
had het niet! Ik was er niet! En ik was er ook niet als ik naast
haar zat! Begrijpt u wat ik bedoel?'
'Mannen met succes zijn nu
eenmaal niet van een vrouw alleen! Dat is het grote noodlot van
deze vrouwen.'
'Maar zoiets zou niet gewoon als
vanzelfsprekend aangenomen moeten worden. Meneer de
staatssecretaris, ze zullen me in de toekomst minder aan mijn
bureau in het concern, maar meer in het zand van de Middellandse
Zee-kust vinden. Ik zal daar liggen als een kleine jongen, kastelen
bouwen die de golven bij vloed weer wegspoelen, ik zal volleybal
spelen met mijn vrouw, geroosterde vis eten en goede eenvoudige
rode landwijn drinken. En ik zal - dat kan ik u nu al zeggen —
niets missen van mijn vroegere leven: de fabrieken, het gezellige
leven, de party's, de lange zakendiners, de conferenties, de reizen
om de wereld, de verborgen aanzoeken van de vrouwen voor wie het
ooit, ondanks mijn honderd kilo, een bijzonder prikkelende ervaring
was met de grote Wegener in bed te klimmen! Dat is allemaal niets
vergeleken bij het kleine geluk met je voeten in de golven te
kunnen zitten en te mogen zeggen: nu heb je eindelijk eens de tijd,
jongen! Zoveel tijd! Merkje de warme wind op je huid? Hoor je het
geruis van de zee? Boven je krijst een meeuw. En dan zal ik mijn
armen uitspreiden, het zand door mijn vingers laten stromen en
eindelijk weten wat geluk zonder wensen is! Puur geluk!'
'Nadat u de grote Wegener bent
geworden! Dat is eenvoudig.'
'Maar het was moeilijk! Ik heb
mijn taak tot in de perfectie volbracht. Nu heb ik eindelijk het
tijdstip bereikt waarop ik uit dit ene leven kan wegsluipen om weer
naar mijn Ik terug te keren. Wat dit vooruitzicht voor
me betekent, kan ik niemand verklaren omdat niemand het zou
geloven. Nu niet meer...'
Maar zo zeker was hij toch niet
van zichzelf, dat niemand meer zou geloven dat hij niet Hellmuth
Wegener was, maar Peter Hasslick. In de afgelopen maanden had hij
vaak tegen zichzelf gezegd: als ik nu aan iedereen verkondig dat ik
niet ben wie ze vermoeden, dan denken ze dat ik getikt ben
geworden. Meer niet. Iedereen zal weigeren de waarheid onder ogen
te zien. Waarmee zou ik ooit kunnen bewijzen dat ik Peter Hasslick
ben? Zijn papieren zijn in Rusland en in Osnabrück verbrand. Ik heb
Wegeners litteken op mijn arm, ik heb zijn handschrift overgenomen,
ik heb al zijn papieren, ik ben twee keer doctor honoris ca.usa, ik
ben directeur van een concern, eigenaar van een reeks apotheken,
mede-eigenaar van vier andere fabrieken, ik zit
— laten we het eens narekenen -
ja, in precies drieëntwintig commissies... En deze man staat daar
nu te beweren dat hij Wegener niet is. Een geval voor de
psychiater.
Maar - hoe mooi het ook was
zichzelf zo iets in te praten! — de onzekerheid, dit trauma van de
angst, dat tot in de oerdiepten van zijn wezen zat, bleef altijd
aanwezig. En het werd gevoed door een paar telefoongesprekken die
hij met dr. Pfifferling voerde.
'Natuurlijk zien wij elkaar
terug,' zei Pfifferling hartelijk. 'Het onderhoud met u ligt nog
vers in mijn geheugen. Het was een genot. Ik kom terug op uw
uitnodiging, meneer Wegener...'
Natuurlijk zien we elkaar
terug... Lag daarin niet een verborgen dreiging? Waar zochten ze
nog naar bij de binnenlandse veiligheidsdienst? Waar wroetten de
mollen in zijn leven rond? Wat ontbrak er nog aan het beeld van
Hellmuth Wegener? Waar waren de ontbrekende mozaïeksteentjes die
nog gevonden moesten worden?
Het waren maanden tussen hoop en
wachten. Maanden van zelfbeschouwing en voortdurende monologen: je
bent niet te pakken! Je bent Hellmuth Wegener. Er is geen
tegenbewijs als je het hun zelf niet levert. En zelfs dan
— denk aan je eigen overwegingen
- zullen ze je niet geloven. Waarheid is op dit niveau altijd
ongeloofwaardig.
Stilletjes - om Irmi er mee te
verrassen - liet hij een lange kerstvakantie naar de Stille Zuidzee
boeken. Van 15 december tot 31 januari op Samoa. Peter was met
Kerstmis, dat was al lang afgesproken, in Bremen bij zijn
chocoladebruid. Vanessa Nina wilde tijdens de feestdagen met
vriendinnen naar Gran Canaria waar een exclusieve strandclub voor
jonge mensen bestond. De halve operaklas van het conservatorium
ging met haar mee.
Wegener zei ja tegen alles. Samoa
was in zijn bewustzijn het begin van een nieuw leven geworden. Met
Irmi naar Samoa. En dan - als een wisselbad
— zes weken een
wintersportvakantie in Wrallis, daarna de lente in Zuid-Frankrijk,
doordrenkt van de geur van mimosa en bloeiende kruiden van de
Provence... Je kon de jeugd niet meer terughalen, maar nu, nu was
het eindelijk mogelijk de laatste twintig jaar vol kinderlijke
vreugde door te brengen, hand in hand, net als toen Irmi hem in
Friedland,afhaal de, de smalle, uitgehonderde krijgsgevangene uit
Siberië, de jongen met zijn holle ogen, die naast haar stapte en
haar telkens en telkens weer aanstaarde en bij zichzelf zei: die
vrouw zal mijn leven zijn! Alleen die vrouw! Dat zweer ik!
De morgen van 28 oktober 1975 -
Irmi was al bij de kapper, hij had langer geslapen, ook dat was al
een begin van veranderende levensgewoonten - haalde hij uit de safe
achter het schilderij van Gauguin zijn laatste dagboek
- 1974 tot... - en hij droeg in
alle rust, net als de afgelopen zevenentwintig jaar, zijn gedachten
en herinneringen, zijn wensen, noden en vervullingen bij in het
boek. Hij schreef:
'Op 15 december gaan Irmi en ik
naar Samoa. De volgende week moet ik het haar zeggen, want als een
vrouw zo'n reis voorbereidt, zijn vier weken al te kort. En ik weet
al wat zij zal zeggen! "Samoa, waarom Samoa ? Waarom zo ver?
Vanwege de halfnaakte meisjes met hun slingers van bloemen?
Dikkerd, jou kijkt niemand meer aan, ook al trek je je buik nog zo
flink in! Maar alsje wilt... goed, we vliegen erheen!" Als je
wilt... dat heeft ze nu al zevenentwintig jaar gezegd. Geduldig,
altijd bereid: als je wilt! - God! Ik spreek weer tot u, ofschoon
we helemaal geen goede vrienden zijn: waarmee heb ik zo'n vrouw
verdiend?
Deze morgen van 28 oktober schoor
Hellmuth Wegener zich als altijd in de badkamer, voor de spiegel
waaraan Fritsje Leber een geraffineerd indirect spreidlicht had
aangebracht. Je zag daardoor in de spiegel elke porie, elke
vergeten baardstoppel.
Wegener zeepte zich in - hij
schoor zich alleen nat, omdat zijn huid niet tegen elektrisch
scheren kon en dan rode vlekken kreeg, deed een scheermesje in het
apparaat en ging over zijn rechterwang. Hij bekeek zichzelf
kritisch en constateerde verbluft, ja ronduit met de grootste
verbazing, dat zijn ogen een vreemde verandering doormaakten. Nu,
precies op dit ogenblik... hij zag het heel duidelijk in de
spiegel. Ze werden groter, puilden uit de kassen en kregen een
verschrikkelijke starende uitdrukking.
Het scheermes viel uit zijn
plotseling gevoelloos geworden vingers, ergens binnen in zijn
lichaam voelde hij een zware druk, hij zag zijn spiegelbeeld op de
knieën zinken en uit zijn gezichtsveld verdwijnen... en toen lag
hij op de Griekse marmeren vloer, hij was alleen, dat wist hij,
maar er was nog iemand aanwezig, onzichtbaar, die zijn keel
dichtdrukte en die de lucht afsneed en hij was veel te zwak om zich
te kunnen verweren, hij verroerde zich niet, wist plotseling ook
niet meer of hij lag of nog stond, het besef van evenwicht verliet
hem, de druk binnen in hem bleef, de wurgende hand liet los, het
was heerlijk, zo heerlijk weer diep adem te kunnen halen... en toen
werd alles wazig en onwerkelijk en hij ademde en ademde en hoorde
dat er om hem heen geruis klonk alsof er een sluis was
geopend...
'Hij stierf tussen half tien en
tien uur,' zei dr. Bernhart later. 'Een typische hartinfarkt. Het
is verschrikkelijk om te zeggen maar het was een mooie dood. Hij
heeft niets gemerkt. Hij was in enkele seconden dood.'
Zij legde het laatste schrift van
het dagboek in haar schoot en keek naar de open safe. Toen leunde
zij ver achterover en sloot haar ogen. Het regende niet meer. De
begrafenisreceptie in de 'Rozentuin' was nu in volle gang. Meer dan
achthonderd personen, een reusachtige receptie (ter ere van de
dode. Peter nam de condoléances in ontvangst, Vanessa Nina liet de
meestal gehuichelde woorden van de vrouwen over zich heen gaan. 2e
zouden nog lang over deze begrafenisplechtigheid spreken. Zoals
Hellmuth Wegener had geleefd, zo nam hij ook afscheid.
Hellmuth Wegener...
Zij stond op, pakte de dagboeken
weer bij elkaar en droeg ze terug naar de safe. Die sloot zij weer
af, schoof het schilderij van Gauguin er voor en legde de sleutel
terug in het kleine Venetiaanse kistje, die kleurige
toeristenkitsch die je in elk boetiekje kan kopen. En zij begreep
nu waarom Wegener de sleutel tot zijn leven juist in dit kistje had
gelegd.
Kijk, dat ben ik! Daar hoor ik
in! Jullie hebben me allemaal alleen als een held gezien. In
werkelijkheid was ik een heel goedkoop soort mens.
Zij nam het kistje, liep naar
Hellmuths bureau en sloot het daar weg. De sleutel van dit vak zou
dr. Schwangler krijgen en ook haar laatste beschikking, volgens
welke haar kinderen Peter en Vanessa Nina de safe achter de Gauguin
pas drie maanden na haar dood, de dood van Irmgard Wegener, mochten
openen.
Hoe eindigt het dagboek van
Hellmuth?
'Ik heb haar bemind, ik heb
zevenentwintig jaar met haar in een eigen paradijs gewoond als haar
man, zonder met haar getrouwd te zijn. Het was een gelukkig
huwelijk.'
'Dat was het, dikkerd!' zei ze en
liep langzaam naar het raam. In het park vielen druppels van de
bomen en struiken, flarden nevel gleden over het theehuis en de
grillhal, het gazon leek wel gepolijst. Een fantastische, zwevende,
van alle zwaarte bevrijde stemming van de natuur.
Zij wist het al jaren. Had het al
vermoed toen hij een zoon naar de gesneuvelde kameraad noemde. En
zij was zeker van haar zaak toen de schoolreünie voor de deur
stond. Uit talloze aanwijzingen had zij de zekerheid
gekregen.
Maar waarom had zij hem in de
angst gelaten dat zij eens zijn spel zou doorzien en alles kon
vernietigen wat zij hadden opgebouwd?
Zij had gezwegen omdat het zo
beter was - voor hem. Zij zou zijn trots ten diepste gekwetst
hebben - en deze wond zou nooit een litteken geworden zijn. Zij zou
hem daarmee vernietigd hebben. Waarom had zij dus moeten spreken?
Was het niet al lang om het even of deze man, haar man, Hellmuth
Wegener was? Zij hield van hem. Dat was genoeg voor een fantastisch
leven.
Zij drukte haar voorhoofd tegen
de koude natte ruit en legde haar handen tegen haar hoofd alsof zij
het bij elkaar moest houden, opdat het niet uit elkaar
sprong.
Het was een gelukkig
huwelijk.
Ik dank je, Hellmuth.