7

Wie in 1953 voor zichzelf een villa bouwde, zoals Wegeners klasgenoot Fritsje Leber had ontworpen, met alles erop en eraan, ontsproten aan de fantasie van een architect die nooit tot ontplooiing was gekomen door gebrek aan juiste opdrachten (zoals Fritsje Leber het formuleerde), die werd niet alleen door zijn omgeving benijd, maar ook verweet men hem dat hij in de beroerd slechte tijd van de geldsanering een van de grootste oplichters geweest moest zijn. Want om van 1948 tot 1953, dus binnen vijfjaar, zo'n vermogen bij elkaar te werken - dat kon nooit legaal zijn. Nu ja, Wegener had een erfenis gehad, een farmaceutische fabriek in Hannover en hij had het terrein en de puinhopen erop schitterend kunnen verkopen (ook dat werd ondanks alle waardering voor zijn zakelijk inzicht onderhands oplichterij genoemd). Hij had een paar preparaten ontwikkeld, zoals Vitalan, dat zogenaamd nieuwe veerkracht moest verschaffen, maar toch alleen Wegener rijk maakte en als eerst maar de nieuwe fabriek Protosano GmbH in werking kwam, zouden de miljoenen vanzelf binnenvloeien. Tot dusver - sinds de opening van de nieuwe fabrieken door de kleine Peter met dat stomme gedicht van René Seifenhaar (die nu adjunct-directeur van de hele Italiaanse groep van signor Betrucci was geworden, - een bewijs hoe veelzijdig Seifenhaar ook buiten diensttijd moest zijn!) - tot dusver hadden de Protosano-ïabrieken alleen maar geprobeerd hun lelijk gehavende image op de wereldmarkt te niet te doen.
Wegener deed dat met onschuldige middelen die in de 'receptuurboeken' van de firma van oom Axel Hellebracht stonden, zoals hij het noemde, en die goed verkochten: slaapmiddelen, middelen tegen hoofdpijn, hoestsiroop, grieptabletten, een antibioticum tegen nierontsteking, een laxeermiddel (bijzonder goede zaak nu de chocolade weer vrij te koop was en iedereen zich op zoetigheden stortte, hetgeen tot verstopping en spijsverteringsstoornissen leidde), en als succesnummer van Protosano een tampon voor de 'moeilijke dagen' van de vrouw.
Toch was het - vooral in het buitenland - moeilijk de geur weg te krijgen die oom Axel met zijn gasleveranties aan de SS in de wereld had verbreid en de buitenlandse vertegenwoordigers van Wegener kregen vaak honende woorden te horen zoals: 'Merci, we hebben geen politieke gevangenen! Probeer het eens in Rusland...'
'We moeten het verleden uitwissen!' zei dr. Schwangler steeds weer. 'God-gloeiende bliksem, jij hebt de fabriek geërfd en staat helemaal buiten die oude zaken!'
'Doe er maar eens wat tegen,' zei Wegener en haalde hulpeloos zijn schouders op. 'Wil je in alle kranten de advertentie zetten: De /Vofawarco-fabrieken betreuren het achteraf dat ze ooit gifgas hebben geleverd? Wij fabriceren nu bijzonder doeltreffende dragees tegen verstopping?'
'Misschien moeten wij de fabrieken een andere naam geven?' gaf dr. Schwangler in overweging.
'Nee.' Wegener legde beide vuisten op de tafel. Het was een definitief neen. 'Ik heb in Rusland helemaal voorop in de rotzooi gelegen, ik heb Siberië achter de rug en ik heb nog nooit gecapituleerd! Er zijn ook nog andere dingen, Eduard - en ook daarvoor heb ik niet op mijn buik gelegen! Moet ik mezelf door naamsverandering van de fabrieken medeschuldig verklaren als erfgenaam van.oom Axel? Er moest aan de nieuwe generatie die zich inspant een nieuwe, betere wereld op te bouwen, eindelijk een groen licht worden gegeven!'
'Bravo! Hiep, hiep, hoera en cheerio!' zei dr. Schwangler. 'Joh, waarom ga je niet in de politiek? Het eeuwig stomme Duitse volk zou je nalopen als een kat de geur van valeriaan!'
Zo was de toestand in 1953 toen Wegener met het bouwen van zijn villa aan de rand van het Keulse stadsbos begon. De situatie was niet rooskleurig, maar ook niet hopeloos. Integendeel: financieel waren er geen zorgen, en over zakelijke dingen sprak Wegener thuis weinig. Hij hield Irmi erbuiten. Zij had haar twee kinderen, het huishouden, een liefhebbende echtgenoot met gedeeltelijke vermoeidheidsverschijnselen; zij trok zo nu en dan een avondjurk aan (altijd een nieuwe die Wegener zelf voor haar uitzocht) en moest representatief zijn: bij uitnodigingen van fabrikanten, bij concerten, bij huisdansavonden (die ook al weer in de mode raakten), bij buitenlandse reizen, vooral naar Zwitserland, Frankrijk en Italië, waar weer op de elegantie van de vrouw werd gemikt, alsof de herinnering aan kleren van cellulose die zes jaar geleden nog gedragen waren verdreven moest worden. Vooral in Rome, bij de bals van signor Betrucci, waar de Romeinse aristocratie zich verdrong en waar Irmi zelfs van koning Faroek van Egypte een handkus en een verkapt huwelijksaanzoek kreeg - zij kon voor de volgende dag een afspraak met hem maken, maar liet hem een blauwtje lopen - was Irmgard Wegener een soort bewonderd sieraad dat Wegener zich had aangeschaft. Wie Irmgard mooi en begeerlijk vond, nam ook de 'onaangename Duitser' op de koop toe, de Duitser die zo ijverig was dat hij al weer als hinderlijk werd ondervonden. IJver is een goede eigenschap, maar buitengewoon succes door ijver is als een trap tegen het zere been van de zakenvriend.
Er werd dus geroepen: kijk nou toch eens aan! Die Wegener bouwt een huis bij het stadsbos alsof hij een vorst is! Kijk alleen al eens naar dat grote stuk grond! Neem nou alleen die entree! Wat wil hij daarmee? Dat is toch grootheidswaan! Ze hadden altijd gemekkerd over die 'dikke', rijksmaarschalk Göring met zijn Karinhal en wat hij verder allemaal nog had. Nou en? Ga eens naar het stadsbos naar de villa van Wegener kijken! Dat wordt een 'palazzo protzo'. En waar doet hij dat allemaal van? Van kakpillen! Van hoestsiroop! Van vitaminetabletten! Van pepmiddelen. Je kunt wel nagaan wat het fabriceren van dergelijke medicijnen kost en wat er aan de strijkstok blijft hangen! Dat is toch je reinste oplichterij, mensen! Smeerlapperij !
Maar dat werd alleen maar gefluisterd. Terwijl het bouwskelet verrees, stonden de mensen bij het hek het huis te bewonderen. Fritsje Leber, de architect, was zo trots alsof hij de nieuwe piramiden bouwde. Hij kwam twee keer per week naar Keulen, klom overal op het bouwterrein rond, verzamelde de werklieden om zich heen, veranderde voortdurend de details (wat naar bekend is een massa geld kostte) en zoop met de ondernemers die aan de bouw verdienden, tot ze hem afgeladen naar het hotel vervoerden.
Ook dr. Schwangler bezocht soms het bouwterrein, bekeek de bouwtekeningen en was het met Wegener eens dat deze villa voor hem een paar maten te groot was. Niet wat het oppervlak betrof, maar vanwege de inrichting.
'Ik heb nog een half leven,' zei Wegener toen. 'Ik ben pas vierendertig.'
'Als je zo doorgaat, word je geen vierenveertig!' zei dr. Schwangler grof. 'Wanneer ben je eigenlijk eens te bereiken? Altijd onderweg!'
Dat klopte. Maar Wegener was niet op pad zoals men dacht. Hij zat braaf in Keulen, in de binnenstad, in een huis in de Mittelstrasse en volgde privé-onderwijs bij een gepensioneerde professor.
Dat was een van zijn grote geheimen. Na twee reünies en een paar congressen had hij met steeds grotere schrik gemerkt dat alle kennis die hij zich eigen had gemaakt en die hij bij elkaar gelezen had van medicijnen, farmacie en zelfs van vakken die tot de 'algemene ontwikkeling' behoorden, niet voldoende waren om een durend gesprek te voeren. Met trefwoorden en vakuitdrukkingen kun je je behelpen en indruk maken, maar als het op details aankwam, vooral in een discussie, dan moest Wegener passen, dan luisterde hij zwijgend of verontschuldigde zich met andere afspraken om zo snel mogelijk het gezelschap te kunnen verlaten. Wat weet een monteur bijvoorbeeld van de Perzische satrapen, van de Ptolemeeërs, van het Paleolithicum, van graven van de Filippijnen of de schilderkunst van Greco? Wie kon van Peter Hasslick verlangen dat hij niet van de verzameling liederenhandschriften van Manesse, of ooit van de Vrede van Utrecht had gehoord ? Toen dit onderwerp eens ter sprake kwam in de kleine kring van artsen (waarom juist de Vrede van Utrecht, wist later niemand meer), dacht Wegener direct aan het woord dat hij kende: uterus. 'Natuurlijk is de vrede van de uterus iets goeds!' zei hij. Iedereen barstte in lachen uit, ze vonden het een schitterende artsenmop en Wegener was gered, ofschoon hij op dat ogenblik begreep hoe iemand er spontaan toe kon komen zelfmoord te plegen. Ook dr. Schwangler zei op de terugweg: 'Je bent toch een doortrapte schoft, Hellmuth! Dat wist ik helemaal niet. Mijn sympathie voor je groeit werkelijk tot perverse dimensies uit...'
Maar voor Wegener waren het waarschuwingssignalen. Hij zocht en vond 130
een gepensioneerde professor, vroeger leraar aan een gymnasium, aan wie hij zich voorstelde als Johann König, en die hem voor tien mark (destijds een behoorlijk uurloon) wilde bijwerken in zijn algemene ontwikkeling. Drie keer per week vier uur. Na afloop was Wegener zo duf dat hij vaak achter zijn bureau in de fabriek indommelde.
Zijn huiswerk — ook dat verlangde de pedante professor - maakte Wegener eveneens stiekem. Hij had daarvoor — ergens anders kon hij niet onbespied blijven — in Keulen, op de Gereonswall, een gemeubileerde kamer gehuurd, ook onder de naam König. Daar zat hij dan, hij schreef zijn oefeningen op, stampte woordjes en begrippen in zijn hoofd en zei ze hardop voor zichzelf. Hij had al in Siberië in het gevangenenkamp, op de ziekenafdeling gemerkt dat hij niet alleen een visueel type was dat vlug bevatte wat hij gezien had en in zijn hersenen bewaarde, maar dat hij vooral wat hij hoorde in zich opnam als op een geluidsband die hij naar behoefte kon afspelen.
Op een keer, vlak voor Kerstmis, sloeg het noodlot weer toe. Dr. Schwangler doorkruiste Keulen om een paar kerstinkopen te doen - hij had al drie weken een verhouding met een vrouwelijke referendaris van de rechtbank -, bekortte zijn weg door de nog talrijke puinhopen van de stad naar de Neumarkt en botste op de Gereonswall tegen Wegener op die net het huis verliet, waar hij op de derde verdieping in een achterkamer de geschiedenis van de middeleeuwen er had ingeheid.
'Nee maar!' zei dr. Schwangler verbluft. Hij keek omhoog langs het huis en grijnsde. 'Jij hier?'
'En wat doe jij in de stad?' was de schorre wedervraag van Wegener.
'Ik koop in voor de kerstman!' Schwangler bekeek Wegener onbeschaamd lachend. 'Je ziet er vermoeid uit! Het huis moet het in zich hebben!'
'Edi, alsje er één woord van zegt...' Wegener hijgde. 'Bij onze vriendschap ...'
'Ben ik een monster?! Maar dat jij, juist jij, het toonbeeld van een echtgenoot.. . Is ze blond, zwart of rood?'
'Zwart,' zei Wegener dof om Schwangler in zijn verdenking te sterken. Het was het beste wat hij kon doen. Voor zoiets had Schwangler direct begrip. Jong?'
'Begin twintig...'
'Neem niet te veel hooi op je vork, jongen!' Schwangler lachte en klopte Wegener op zijn schouder. 'Joh, ik merk dat toch al weken zonder te vermoeden hoe het werkelijk in elkaar zit! Je valt af! Rem dat kleintje een beetje af! Of zal ik je een trucje leren hoe je op een elegante manier altijd de sterkste kunt zijn zonder je al te zeer te laten gaan? Let eens op...'
'Laat maar zitten, Edi!' Wegener maakte een vermoeid gebaar. 'Houd je mond, dat is genoeg! En ga nu maar verder met de kerstman.'
'En jij?'
'Ik ga naar de fabriek. Kom je vanavond naar ons toe?'
Als alibi? Graag! We waren de hele dag bij Müllerjan & Co. Afgesproken?'
'Voor mijn part!' Wegener draaide zich om en liep langzaam weg in de richting van de Dom, Dr. Schwangler keek hem na, keek nog eens omhoog langs de gevel van het huis, grijnsde met de voorstellingskracht van een man die ervaren is in dergelijke dingen en vervolgde zijn weg. Nee maar, de kuise Hellmuth! Veroorlooft zich een zwart schatje van wie hij slap in zijn knieën wordt! Wat zal Irmi doen als ze dat ooit hoort?
Schwangler bleef staan en staarde naar de puinhopen van een kantoorgebouw dat nog niet herbouwd was. In de open kelders groeide hoog het onkruid. Irmi is het type van de stille jaloerse vrouw, dacht hij. Zij zal zwijgend lijden. Maar je kunt je ook vergissen. Misschien breekt dan alles uit haar open wat tot dusver stil is gebleven. Haar vrouwelijke oerkrachten! Dan zal Hellmuth nog eens wat meemaken! Maar één ding zou Irmi nooit doen: wraak nemen met hetzelfde wapen. Een vriend nemen. Vreemd gaan, zoals men dat noemt. Zij is echt de bijna heilige verpersoonlijking van de trouw en omdat zij het zelf is, neemt zij natuurlijk ook aan dat Hellmuth trouw is. Een man met zo'n vrouw heeft een engel in huis. Maar wij leven niet in de hemel, het aardse bestaan is hard! En dat is bijzonder gemeen! Dat is een soort hel. En het afschuwelijkste in deze hel zijn die knappe hete wijven langs wie je niet heen kan. Dus moet je wel in het vuurtje terecht komen! Alleen: welke vrouw begrijpt dat? Irmi, de reine engel, zeker niet.
Hij liep door, hield zich met dit oerprobleem bezig en nam zich voor tenminste zo ver op het geweten van Hellmuth te werken, dat deze niet op een dag met een wagen van de geneeskundige dienst uit het huis op de Gereonswall weggehaald moest worden.
Vroeg in de middag van 24 december, tegen kerstavond, reed Wegener met zijn wagen - het was nu een Opel Kapitein - tot voor de apotheek en liep met twee treden tegelijk de smalle trap naar zijn woning op. Irmi had de kerstboom opgetuigd, niet gekleurd zoals algemeen gebruikelijk, maar slechts met rode houten ballen, gouddraad en een engel met bazuin als piek. Een grote boom die van de vloer tot het plafond reikte, bijzonder breed was en de halve kamer vulde. De nieuwe apotheker had hem uit het bos gehaald, uit het kroondomein, natuurlijk 's nachts en met het gevaar daarbij te worden betrapt. 'Zeg het alsjeblieft niet tegen mijn man !' had Irmi hem aangeraden. 'Vertel hem maar datje hem op de Heumarkt hebt gekocht. Anders gooit mijn man hem gewoon uit het raam en jou erbij !'
'Bomen jatten maakt Kerstmis pas mooi,' zei de apotheker opgewekt. 'Natuurlijk is dat geen moraal, het is zelfs een grote smeerlapperij, maar ik heb als kind niet anders geleerd.'
Onder de boom stond de kribbe die Wegener een jaar geleden had gekocht. De schuur met het strooien dak, daarbij de figuren van beschilderd gips, het geheel beschenen door rode lampjes - echte kitsch, maar voor Peter een hele ervaring. Nu was Vanessa Nina er ook bij en al begreep zij, nauwelijks anderhalfjaar oud, niet wat zij zag, zij nam toch de rode lichtjes waar, de ballen, het gouddraad dat de boom versierde, het engelenspel, het carrousel met de koperen poppetjes dat door de warmte van twee kaarsen draaide en de klingelende klokjes.
Wegener verheugde zich op dit ogenblik met een ronduit kinderlijke verwachting: Peter, als de 'grote', voor zijn geschenken en de kleine Vanessa Nina op de arm van haar vader, met opengesperde, bruine ogen starend naar de kaarsen, waarvan het milde flakkerende licht in haar ogen werd weerspiegeld. Welk uur in mijn leven zou ooit mooier kunnen zijn, dacht Wegener, zich verheugend op deze dag. Dat is een ogenblik waarop zelfs ik, die nog nooit met God heb gesproken, hem ervoor zou kunnen danken.
'Aankleden!' riep hij al in het halletje en liet de deur van het trappehuis open. 'Irmi! Peter! We gaan nog een tochtje maken. Irmi! Pak vogeltje warm in, buiten is het verdomd koud!'
Vogeltje, - dat was Vanessa Nina. Uit de keuken kwam Irmi, zij had een bont schortje voor. Ze verspreidde de geur van anijs, ze was blijkbaar koekjes aan het bakken. Peter stak zijn blonde krullekop uit de kinderkamer. Hij droeg zijn 'zondagse pak' dat hem helemaal niet beviel: broek en jasje van donkerblauw fluweel, dan nog een wit hemd met blauwe fluwelen stropdas. Sinds het kerstfeest van het vorig jaar wist hij : nu mag je je niet meer vuil maken. Je mocht alleen zitten wachten, in prentenboeken bladeren en de angst onderdrukken voor de later in de avond bij de kerstboom opduikende kerstman die te veel kon weten van watje het afgelopen jaar had uitgehaald. Dat het de apotheker was die verkleed ging als kerstman, zou Peter pas twee jaar later ontdekken. Maar dan zou hij het spelletje meespelen, eerst om zijn ouders niet teleur te stellen, daarna omdat iedereen er plezier in had, en ten slotte als volwassene altijd nog, omdat het een traditie in huize Wegener was geworden op kerstavond de kerstman te ontvangen.
'Nu?'- vroeg Peter. 'Waar rijden we dan heen?'
'Dat is een verrassing, jongen!' zei Wegener.
'Ik heb net de koekjes in de oven, Hellmuth...'
'Zet die af of maak wat anders. Op een paar koekjes komt het niet aan! Het gaat om iets groters! Allemaal aankleden!'
Wegener lachte en stak zijn handen in zijn dikke wollen jas. 'Een verrassing!'
'Voor Kerstmis?' vroeg Peter die altijd vlug van begrip was.
'Met de auto?' vroeg Irmi ongelovig. 'Wat heb je nou weer verzonnen, lieveling?'
'Niets vragen! Aankleden!'
Een kwartier later zaten ze in de auto, na twintig minuten reed Wegener langzaam de weg op naar de rand van Keulen waar het stadsbos lag. Ze waren hier helemaal alleen, een dunne laag sneeuw bedekte bomen en struiken, het was bitter koud en hij moest langzaam rijden omdat de wagen op de gladde weg begon te slippen. Voor het bouwskelet bracht hij de auto voorzichtig tot stilstand. Irmi en Peter staarden door de ruitjes naar de muren van het huis... Een skelet, zonder dak, met hopen zand en steen eromheen, cementmolens, houten bakken, een 'nieuwe puinhoop'. Wegener wachtte en trommelde met zijn vingers op het stuur. Wat zeggen ze nu, dacht hij. Wat vragen ze? Begrijpen ze het direct? Maar Irmi en Peter zwegen. Vanessa Nina had haar handjes gebald en sloeg met de kleine vuistjes tegen het portierraam.
'Nu?' vroeg Wegener toen niemand iets zei. 'Stappen we uit?'
Irmi keek hem onthutst aan. 'Wil je hier gaan wandelen? Nu? Hier?'
'Ja, dat wil ik!'
Hij opende het portier en stapte uit. Peter en Irmi keken hem aan alsof hij plotseling zonder reden geschreeuwd had. Ze bleven zitten.
'Een wandeling op kerstavond! Als datje verrassing is,' stribbelde Irmi wat tegen. 'Dan had ik beter koekjes kunnen bakken.'
Wegener antwoordde niet. Hij liep om de wagen heen, opende het andere portieren maakte een buiging als een bijzonder deftige chauffeur. 'Madame?' zei hij. 'En de jongeheer en de kleine mej"ffrouw... mag ik u verzoeken uit te stappen?'
'Gek!' Ze stapten uit, stonden op de weg voor het bouwskelet en vernikkelden van de kou. 'Wat nu?' vroeg Irmi. 'Even dwars door het bos en dan weer terug?' Wegener had haar nog nooit zo agressief gezien. Zij was woedend, dat kon je aan haar gezicht zien, maar zij beheerste zich, zoals altijd. Alleen haar blauwe ogen klaagden: dat op kerstavond! Wat is er toch met je aan de hand, Hellmuth?
Wegener gaf Irmi een arm, op haar andere arm droeg zij Vanessa Nina. Hij trok haar zo naar de nieuwbouw. Peter volgde hen, blies in zijn handen; hij had weer, zoals altijd, zijn handschoenen vergeten.
'Wat zie je daar?' vroeg Wegener, toen ze bij de grote bouwkuil stonden. Irmi drukte Vanessa Nina dichter tegen zich aan. Plotseling alsof er een bliksemstraal in haar hart sloeg, begreep zij het. Met wijd opengesperde ogen staarde zij naar het gebouw en het terrein. Op de achtergrond oude, grote bomen, een soort park. Voorop - je vermoedde een oprit met bloemperken en struiken - het huis. Een reusachtig huis! Daar er nog geen dak op zat, maar de muren van de verschillende kamers al waren opgetrokken, kon je je met enige fantasie een beeld van het complete huis maken.
'Je-je bent gek! Je bent werkelijk gek, Hellmuth,' stamelde Irmi. 'Zeg eens vlug, heel vlug datje ons alleen maar bang wilt maken!'
'Bang maken?' Wegener wipte op zijn tenen. 'Jullie moeten van vreugde een gat in de lucht springen! Dat is jullie huis! Helemaal alleen jullie huis! Ons huis! En ik zal het "Villa Fedelta" noemen. Fedelta - dat betekent trouw! Dat is mijn kerstgeschenk voor jullie.'
'Gek! Volslagen gek!' Irmi leunde tegen Wegener aan, alsof zij houvast nodig had om nog te kunnen staan. Haar blik dwaalde over het skelet. Wat anderen, vreemden, bij deze aanblik gevoeld hadden, ging nu ook door haar hoofd: wie zoiets bouwt, in 1953, die moet rijk zijn als de legendarische Croesus! Maar Hellmuth Wegener was geen Croesus. 'Hellmuth,' zei ze zacht. Haar stem beefde. 'Hellmuth...'
'Benje helemaal niet blij?' vroeg hij trots. 'In dit bouwwerk heeft Fritsje Leber al zijn fantasie gestopt.'
'Dat zie ik! En wie zal dat betalen?'
'De Protosano-fabrieken beginnen zich op de Europese markt te manifesteren,' zei Wegener, een beetje teleurgesteld, omdat zijn verrassing Irmi knikkende knieën had bezorgd. 'De Vitalan-ïabrïek werkt met winst, de apotheek loopt voortreffelijk, ik zal over twee jaar een reeks apotheken opbouwen, zoals men nu al filiaalbedrijven op het gebied van voedingsmiddelen heeft.'
'Dat daar zij knikte naar het skelet - 'dat is geen huis, dat is een paleis.'
'Als je het met onze woning boven de apotheek vergelijkt, kan dat wel kloppen.'
'Hoeveel kamers?'
'Vijftien.'
'Waarvoor?'
'Drie slaapkamers, een rookkamer, een grote woonkamer met open haard, een eetkamer, twee kamers voor het personeel, een tuinkamer, een bibliotheek, een keuken, een damessalon...'
'Ik ben bang, Hellmuth,' zei ze zacht en vlijde zich tegen hem aan. 'Ik ben echt bang. Dit huis lijkt wel een berg die we moeten bedwingen. Ik weet datje blij bent, het is een schitterend kerstcadeau, het is allemaal onbeschrijfelijk mooi - het stuk grond, de ligging, het park erachter... maar toch ben ik bang. Zoveel geluk is onheilspellend, Hellmuth. Dat kan niet goed gaan!'
'Het zal goed gaan, Irmi!' zei hij hard en vastberaden. 'We zijn nog jong en ik heb zoveel kracht in rne en zoveel geluk door jou, Irmi, alleen door jou, dat de wereld zou moeten vergaan om me tegen te houden!' Hij legde zijn arm om haar heupen, trok haar tegen zich aan en kuste haar ijskoude lippen. Vanessa Nina die op Irmi's arm zat, sloeg hem daarbij met haar vuistjes tegen zijn voorhoofd. 'Ik ben alles alleen door jou!' zei hij zacht en met een trilling in zijn stem. 'Alles. Zonder jou zou ik een nul zijn!'
'Dat is niet waar!' Haar grote blauwe ogen keken lachend naar hem. 'Je bent de geweldigste man ter wereld...'
'Zeg datje blij bent!' fluisterde hij. Hij kon nog nauwelijks spreken. Als je wist wie ik was, dacht hij. O hemel, alsje dat eens wist! 'Zeg datje blij bent met het huis!'
'Ik ben blij, lieveling. Het is een sprookje.' Zij sloot haar ogen en drukte de kleine Vanessa Nina dichter tegen zich aan. Peter stond vlak bij het nieuwe huis en had al lang begrepen dat het hun huis zou worden. Hij had echter andere problemen.
'Wordt dat ook ingewijd?' vroeg hij.
'Natuurlijk!' antwoordde Wegener.
'En moet ik dan weer zo'n stom gedicht opzeggen?'
'Nee! Nee! In geen geval!' Wegener schoot in de lach, opgelucht - het was bijna een kreet. Jongen! Mijnjongen brengt me terug in de werkelijkheid. 'Dat doen we helemaal onder elkaar, heel alleen, heel stil!'
'En nu gaan we naar huis,' zei Irmi en draaide zich om. 'Vogeltje heeft het koud. Ik ook! En over drie uur begint de drukte...'
Ze liep terug naar de wagen, ging zitten en trok het portier dicht. Wegener keek nog even naar het bouwskelet. Peter naast hem gooide een steentje tegen de keldermuur.
Volgend jaar Kerstmis wonen we hier, dacht hij. En de kerstboom zal in de hal staan, de hal die tot aan het dak zal reiken. Het zal een enorme boom moeten worden. Hellmuth Wegener, jij, de echte Hellmuth - ben je daar boven bij God, als die tenminste bestaat, tevreden over je makker Peter Hasslick? Ik moetje wat zeggen: ik heb geen last meer van mijn geweten, ik vind het niet erg meer jou te zijn...
De bouw duurde twee jaar. Fritsje Leber verbouwde meer dan zijn fantasie... Toen Villa Fedelta klaar was, toen in alle bouwvakbladen foto's van het huis stonden tot in de kleinste bijzonderheden en architect Leber toegejuicht werd als een van de meest fantasierijke ontwerpers, waarbij de persdienst van schoolvriend Pitter Ortwin behoorlijk de bazuin blies, kreeg Fritsje Leber de kolder in zijn hoofd, ging scheiden en samenwonen met een blondje dat goed gevormd was, maar dom. Dr. Schwangler had er - zoals altijd - begrip voor. 'Een filosofische vrouw in bed zou me de das om kunnen doen,' zei hij, 'maar een dommerdje met de grootste beha en groene peper in haar reet, dat is precies wat mannen zoals wij beter doet dan een fles whisky!'
Toen Hellmuth Wegener verhuisde, de woning boven de apotheek werd opgeknapt en de nieuwe apotheker erin trok, bleek dat Wegener een romantische aard had. Ofschoon de villa met een enorm aantal ideeën en geld, dat wil zeggen met nieuwe meubelen, tapijten en lampen was gestoffeerd en Fritsje Leber zelfs in Amsterdam, Rome en Londen bijzonder fraaie antieke stukken had opgespoord, nam Wegener de oude inrichting mee naar het nieuwe huis.
Wat vroeger in vier kamers stond, kon nu in één grote kamer worden ondergebracht. En dat deed hij ook: hij stelde de oude woning weer op in één kamer, zoals de woning boven de apotheek was geweest. Hij maakte er wanden in en alles was weer net als vroeger: de woonkamer, de kinderkamer, de slaapkamer en het werkkamertje. Alleen de keuken kon niet veranderd worden vanwege de waterleidingen.
'Die kerel is krankzinnig!' zei Fritsje Leber die daarin een ontwijding van zijn 'levenswerk' zag. 'Waar bouwt hij die kast voor op als hij er toch zijn oude spullen in plaatst, alsof het altaren zijn?'
'Omdat hij erin gelukkig was,' zei Irmi zachtjes lachend. 'Maar ik geloof dat je dat niet begrijpt.'
'Dat klopt. Laten we het zo bekijken: elke man heeft zijn speelgoed. De een postzegels, de ander een elektrische trein...'
'Laten we het zo bekijken.' Irmi sloot de grote kamer met de verzamelde antieke meubelen af. Wegener was nog in de fabriek, tenminste dat werd gezegd. In werkelijkheid zat hij bij zijn repetitor en liet voor veel geld de bijzonderheden van de buikchirurgie in zijn hoofd stampen. Na lange gesprekken met de wetenschappelijke assistent die het hem zou leren, had hij die beslissing genomen, omdat buikchirurgie altijd een ruime gespreksstof biedt. Hetzelfde geldt voor de borstchirurgie, maar die vond Wegener te moeilijk. Bovendien was hij al zo ver dat hij na een jaar van intensieve studie bij een artsencongres in Brussel kon meepraten als het over een nieuwe vorm van de gastro-enterostomie ging, een verbinding van de hele doorsnede van de maagrest met de bovenste gedeelte van de dunne darm, het stuk tussen het duodenum en het ileum. Hij verkondigde wel geen eigen 'ervaringen', maar hij was er trots op om met beroemde kopstukken aan een tafel te zitten en ter zake dienende opmerkingen te kunnen plaatsen die van grote kennis van de materie getuigden.
Peter zat intussen op school en had tal van vriendjes, want iedereen wilde heel graag in de schitterende villa aan de rand van het stadsbos spelen. De fabrieken van Wegener werkten op volle kracht, nieuwe preparaten werden ontwikkeld, daaronder een antibioticum dat tot dusver resistente ziektekiemen bestreed. Er werden cocktailparty's in Villa Fedelta gehouden en etentjes voor buitenlandse cliënten en ook politici lieten zich aandienen om door te laten schemeren dat hun partij invloedrijke ondernemers als Wegener goed kon gebruiken. En, zoals zo vaak, zei Wegener tamelijk koud: 'Je moet voor de politiek geboren zijn. Ik mis gewoon de bekwaamheid anders te spreken dan ik denk...'
Het was duidelijk dat Hellmuth Wegener daarmee in politieke kringen van alle kleuren zijn sympathie verspeelde. Maar daar trok hij zich minder van aan dan dr. Schwangler, die zijn vooroordelen relativeerde en zo nu en dan zelfs een belediging moest gladstrijken door te beweren dat Wegener wel een genie was, maar ook een zonderling en die twee dingen gingen meestal samen.
In februari 1956 werd Vanessa Nina ziek. Voor het eerst. Tot dusver had zij alle ziektes overgeslagen die andere kinderen van haar leeftijd kregen. Zij kreeg geen mazelen, geen waterpokken, geen bof, zij werd niet eens goed verkouden. Maar nu had zij het te pakken, de koorts was behoorlijk - 38,7 —, haar hele lichaam gloeide en als zij sprak moest zij krampachtig slikken. Irmi keek in haar keel en zei nuchter: 'Zij heeft ontstoken amandelen. Kijk er eens naar, lieveling!'
Wegener zag de gele aanslag op de dik opgezwollen amandelen die vuurrood waren en raakte in paniek. Hij belde direct professor Goldstein op en vroeg hem dringend om te komen.
'Maar beste collega,' zei Goldstein mild. 'Wat moet ik met amandelen? Ik ben gynaecoloog. Voor de hogere etages zijn andere collega's bevoegd. En trouwens: je hebt toch alles in huis? Je fabriceert een antibioticum met het breedste spectrum dat er op de markt is!'
'Toch...' Wegener beet op zijn onderlip. Dit verdomde 'collega'! 'Ik zou toch een collega willen raadplegen, je begrijpt...'
'Natuurlijk!' Professor Goldstein dacht na. Artsen behandelen nu eenmaal niet graag de leden van hun eigen gezin, vooral vrouw en kinderen niet. Een chirurg zou alleen in geval van bijzondere nood zijn vrouw of zijn kind opereren en Wegener - dat wist Goldstein immers - was een 'onvoltooide' chirurg. 'Ik raad je collega dr. Bernharts aan, Ewald Bernharts. Met een 't' aan het eind. Hij moet vlak bij je wonen. In de Parklaan geloof ik...'
Dr. Bernharts kwam direct, keek in de keel van Vanessa Nina en zei: 'Die moeten eruit!'
'Dat in geen geval!'
Dr. Bernharts knikte. 'Je hebt volkomen gelijk, collega. Met deze ettering is een tonsillectomie volkomen uitgesloten. Dat behandelen we eerst op de conservatieve manier en als de tonsillen weer goed zijn, knippen we ze!' Hij lachte opgewekt, streelde de warme wangen van Nina en haalde zijn schouders op. 'Je hoeft zeker geen recept, nietwaar?' Hij lachte weer. 'Of moet ik je iets voorschrijven wat je zelf vervaardigt? Om te kunnen declareren bij het fonds?'
Hij lachte nogmaals en verliet de kinderkamer die - Fritsje Leber had ook daar toegeslagen - in Venetiaanse stijl, net als de slaapkamer, was ingericht, wat menige bezoeker medelijden deed krijgen met de kleine Vanessa Nina.
Dr. Bernharts bleef nog drie uur bij Wegener, dronk vier glazen cognac, maakte Irmi complimentjes-je kon niet aan haar zien dat ze twee kinderen had - en toen vertelde hij van zijn leven, over de oorlog (dr. Bernharts was militair arts geweest bij het tweede leger en had de hele terugtocht meegemaakt), en toen dr. Bernharts vertrok was het tegen middernacht.
'Aan hem zal ik wel wennen,' zei Wegener later in bed tegen Irmi. Het bed had een ruime hemel van Franse kant, het was een Frans bed, vroeger een sensatie. De spiegelwand aan de overkant hinderde Irmi bijzonder, maar ze liet die niet verwijderen, omdat Fritsje Leber zo trots op deze slaapkamer was. 'Een kopie uit het kasteel van de grote Catharina van Rusland!' zei hij. En dr. Schwangler, een vuilak zoals altijd, had toen opgemerkt: 'Ik geloof niet dat Irmi daarom jonge hengsten aan bed zal laten binden!'
'Dr. Bernharts is een aardige kerel!' zei Wegener en geeuwde. Irmi zag het twee keer, in werkelijkheid en in de spiegel. 'We moesten hem maar als huisarts nemen.'
'Maar we hebben jou toch, lieveling,' zei Irmi.
'Dat weet ik wel. Maar soms, zoals nu bij Vogeltje... Het is beter als er een collega bij de hand is. Bovendien ben ik niet afgestudeerd, vergeet dat niet.'
'Dat was zeker een fout.' Zij rekte zich ongegeneerd uit en kroop dicht tegen hem aan. Een Frans bed maakt zoiets gemakkelijk. 'Misschien je enige fout, lieveling.'
Wegener legde zijn arm om Irmi's hals en bedekte haar rechterborst met zijn hand. Zo sliepen ze vaak in, de een de ander voelend en vasthoudend, met de gelukkige zekerheid: je bent alleen van mij! 'Dan zou ik nu chirurg in een kliniek zijn en hadden we geen farmaceutische fabrieken.'
'Wat zou je liever willen, schat?'
'Wat ik nu ben! Er zijn chirurgen genoeg, maar er is maar één Hellmuth Wegener met een vrouw zoals jij.'
Deze nacht had Irmi er niets meer tegen dat de wand voor het bed uitsluitend uit spiegelglas bestond.
Dr. Bernharts kwam nu vaker dan nodig was.
De amandelen van Vanessa Nina slonken weer, de ettering verdween, de koorts daalde de volgende dag al, maar steeds weer verscheen dr. Bernharts, ook toen 'Vogeltje' al lang weer in de tuin speelde. Hij prees Wegeners antibioticum, pleitte voor het verwijderen van de amandelen, de tonsillectomie, en hield zich bij voorkeur in de damessalon bij Irmi op. Hij dronk thee waarvan hij helemaal niet hield, at koekjes, ofschoon hij gek was op broodjes ham en vertelde charmant en met veel humor over zijn ervaringen als arts en zijn reizen.
'Die kerel is vrijgezel!' zei dr. Schwangler tegen Wegener toen zelfs hem het veelvuldige bezoek opviel. 'En Irmi is een aantrekkelijke vrouw! Kerel, wat is er van haar terechtgekomen! Waar ze opduikt, krijgen de mannen glazige ogen! En zou Bernharts dan anders reageren? Terwijl hij, zoals geen ander, bij Irmi in de eerste plaats komt? Als huisarts! Denk je niet dat hij beeft als hij Irmi's longen eens moet beluisteren en zij 'haar bovenlichaam ontbloot', zoals de stomme artsen altijd zeggen. En dan beluistert hij haar hart, waarbij hij haar borst moet optillen...'
'Ze moesten jou nou eindelijk eens castreren!' zei Wegener woedend. 'Ik wil geen prognoses ä la Schwangler, ik wil je raad!'
'Kan Bernharts iets?'
'Hij is een heel goede arts.'
'En verder?'
'Wat een stomme vraag? Je kent hem toch. Een goede prater. Heel gezel-
Hg.'
'Speel dan verstoppertje,' zei dr. Schwangler. 'Je vertrouwt Irmi toch?'
Volkomen! Ik steek mijn hand voor haar in het vuur!'
Wat wil je dan nog meer? Gun dr. Bernharts het plezier heet te worden in Irmi's gezelschap. Irmi zal het wel nooit willen merken!'
Wegener brak het onderhoud af, telkens wanneer dergelijke onderwerpen werden aangeroerd. Met de raad van dr. Schwangler kon je alleen een pornoblad gaan uitgeven.
Toch bleefWegener op zijn hoede. Vanessa Nina was al lang haar amandelen kwijt, Peter had de mazelen achter de rug zonder Nina te besmetten, wat dr. Bernharts verbazingwekkend vond. Hij had vriendschap gesloten, maar toch bleef hij nog wat op een afstand. Al te intiem wilde Wegener niet worden.
En Irmi werd steeds mooier. Zij was - zo leek het - een nooit uitbloeiende schoonheid. Een voortdurende lof op de schepping. Dr. Schwangler zei: 'Vroeger, in de middeleeuwen kregen dergelijke vrouwen een kuisheidsgordel aan en die werd dan op slot gedraaid. Kerel, Hellmuth - ik zou krankzinnig worden van jaloezie als Irmi naar de kapper ging en een uurtje langer weg bleef dan nodig. Waar was zij dat uurtje? Wat deed ze? Klopt het wat ze vertelde? Heeft zij echt een vriendin ontmoet en zat zij echt met haar in een café? Of in de modesalon? Of was zij bij een of andere kerel op zijn kamer of in een hotelkamer? Terwijl jij denkt dat zij onder de droogkap zit te puffen, puft zij onder een vreemde kerel in een vreemd bed! Jongen, dat is een ellende! Ik zou haar - maar jij, jij bent een geluksvogel, je bent met een engel getrouwd!'
Deze woorden - Wegener nam ze hem dit keer niet kwalijk en viel dr. Schwangler ook niet in de rede om hem een schoft te noemen - bleven doorklinken. En er kwam nog bij dat dr. Bernharts bij zijn volgende bezoek langs zijn neus weg zei:
'Zeg, Wegener. Als je huisarts en vertrouweling moet ik het je zeggen: doe iets aanje figuur! Je wordt te dik! Ruw gezegd ben je op weg een bierbuik te krijgen! Vroeger, in de oorlog en tijdens de schaarste hoefden we ons niet met dergelijke problemen bezig te houden. Toen leefden wij ook gezonder dan nu! Met 20 gram boter en twee sneden maisbrood is nog niemand aan leververvetting de pijp uit gegaan. Hoeveel weeg je eigenlijk?'
'Ik dacht zo'n negentig kilo.'
'En je bent 1.76 m? Veel te veel, kerel! Ik zie het aan je broek. Die zit te strak om je middel. Je buik hangt over de riem! We moeten wat doen!'
Toen dr. Bernharts was vertrokken, zei Wegener: 'Hij mag eerlijk zijn, Irmi, maar hoe hij het zegt, - verdomme ik weet zelf wel dat ik te dik ben en ik zie het ook! Maar jij hebt nog nooit gezegd dat het je hinderde.'
'Ik zou dat ook nooit zeggen, lieveling,' antwoordde zij en ruimde de glazen weg. Het was heel laat, het dienstmeisje sliep al.
'Ook als het je echt hinderde?'
'Dan wel!'
'Ik ben dus niet te dik?'
'Je bent aan de grens, schat
'Dat is tenminste wat!' Wegener trok zijn das los. 'De hoeveelste is het vandaag? 6 april? In Zwitserland en in de Italiaanse Alpen ligt nog altijd genoeg sneeuw. Ik laat morgen direct door mijn secretaresse een wintersportvakantie regelen. En dan gaan we skiën dat het vet naar alle kanten spat.'
'Akkoord!' Zij zette de glazen weg en liep om de tafel heen. 'Dank je, schat!'
'Waarvoor?'
'Hoe lang zijn we nu getrouwd?'
'Verdomme!' Hij staarde haar onthutst aan. 'Precies veertien jaar! Daarvan tien jaar echt, alsje het zo wilt noemen...'
'En dit is sinds tien jaar onze eerste vakantie.' Zij kuste hem weer. 'Ik dank je daarvoor, lieveling!'
De plaats heette San Geronimo, lag ergens in de Italiaanse Dolomieten, je kon uit het raam van het hotel het 'Marmolata massief bewonderen als de avondzon die verguldde en voordat de nacht alles toedekte, in diep purper hulde. Maar dat was voor Hellmuth Wegener slechts een goedkope troost voor de woede die hij weg moest slikken.
Hij zat voor het raam, zijn linkerbeen lang uitgestrekt en had het niet naar zijn zin. Zijn been zat tot aan zijn dij in het gips. Het was de derde dag al gebeurd, op een hoogst belachelijke manier, op een heuveltje waar de kleinste kinderen zonder moeite vanaf gleden. Hij was gewoon gevallen, hoe het kwam wist hij niet. Hij lag in de sneeuw, zijn been was gebroken. Irmi riep om hulp. Twee skileraren droegen hem weg en zeiden grijnzend: 'Kuit stuk! Lang gips! Jammer, mooie vrouw lang alleen...'
Het was in de tijd dat een skileraar zich tijdens de lessen minder inspande dan in bed. De vrouwelijke toeristen uit het noorden hadden een niet te stillen honger naar de donkere speelmakkertjes met de zwarte krullen.
Dr. Schwangler vond zoals altijd dejuiste woorden ervoor. Wegener haalde hem op een gegeven ogenblik als 'brandweerman' naar San Geronimo. 'De Russen denken dat de duivel negen jongeheren heeft,' zei Schwangler opgewekt. 'Daar droomt elke skileraar van...'
De Italiaanse arts die het gips had aangebracht, sprak geen Duits. Maar hij liet Wegener de röntgenfoto zien en overtuigde hem ervan dat hij op zes tot acht weken gips kon rekenen.
'Een rot vakantie!' zei Wegener. 'Maar laat door mij je goede humeur niet bederven, Irmi! Je hebt je vakantie harder nodig dan ik. Ik zal een heel streng dieet houden en op die manier raak ik mijn kilo's kwijt. Als ik bijna niets eet, kan ik ook niets aankomen.'
Irmi leerde heel vlug skiën, de kleine Peter leerde het nog vlugger. En soms stoof Irmi, alleen vergezeld van de altijd lachende skileraar met zijn zwarte krullen, van de helling af. Ze dronken pruimenjenever in eenzame skihutten, aten witbrood en kaas, proefden van de kruidige rode wijn en genoten in ruime mate van wat 'après-ski' werd genoemd en wat voor een m het gips liggende echtgenoot een kwelling is als hij er niet bij kan zijn.
Terwijl Wegener op zijn kamer zat met zijn gecompliceerde beenbreuk en tijdschriften las, detectives, oorlogsromans, dreunden onder hem de bassen en drums, zong een tenor smartlappen, hoorde je gelach en gekrijs toen een conferencier zijn moppen in drie talen ten beste gaf. En toen Peter zei -hij moest om negen uur naar bed: 'Papa, mamma kan heel goed dansen, ze is gisteren verkozen tot Miss Après-Ski. Wat is dat?' - toen werd Wegener ondanks zijn gipsbeen erg opgewekt.
Met Irmi sprak hij niet over de verkiezing en zij vertelde hem er ook niets van, wat hem verbaasde, ja ronduit onthutste. Zij heeft geheimen voor me, dacht hij. Zij kan iets voor me verzwijgen. Dat is in tien jaar niet voorgekomen... ofwel? Heb ik door mijn drukke werk er niets van gemerkt? We hebben samen geleefd als één lichaam en één hart, maar we hadden altijd twee hoofden... Daar heb ik nooit aan gedacht. Goed, zij zegt niets over de verkiezing - maar dat is een kleinigheid vergeleken bij wat ik voor haar verzwijg. Waarom wind ik me op? Mijn hele leven, mijn hele houding tegenover haar is één grote leugen. En toch is dit wat anders! Het is moeilijk uit te leggen, maar het verzwijgen van kleinigheden kan een voedingsbodem van wantrouwen worden. En trouwens: een Miss is tot dusver altijd een ongetrouwd meisje geweest. Hoe komt men erbij een vrouw met twee kinderen tot Miss uit te roepen?
Wegener sprak erover met de oberkelner van het hotel. De man sprak Duits, lachte vriendelijk en antwoordde: 'Uw echtgenote, signor, is zoiets als de koningin van San Geronimo. Ik wens u geluk.'
Wegener had weinig aan deze felicitatie. Hij was ten prooi aan een knagend gevoel dat hij tot dusver nog niet had gekend - niet eens de talrijke bezoeken van dr. Bernharts hadden het verwekt. Vervloekt, ik ben jaloers, dacht hij. Werkelijk, er zit iets te broeien in me, ik spring haast uit elkaar bij de gedachte dat een andere man Irmi tegen zich aan drukt! Dat is een beroerd gevoel. Hij belde dr. Schwangler op en zei: 'Edi, kom direct naar San Geronimo!' - en legde neer voor Schwangler kon vragen wat er aan de hand was. Toen liet hij de twee bedienden komen en gaf elk duizend lire. Dat was op een avond dat er beneden in de grote hotelzaal een gekostumeerd bal plaatsvond onder het motto: 'Een nacht in Venetië'. En dat in de Alpen. 'Bijzonder stom,' zei Wegener zuur. Hij zat met zijn gipsbeen voor het raam en zag toe hoe Irmi met behulp van gekleurde sjaaltjes en glazen kettingen in een beeldschone Venetiaanse prinses veranderde en de kleine Peter met een sjerp om zijn buik in een jonge gondelier.
'Is het mogelijk,' vroeg hij de bedienden die allebei Duits spraken, omdat ze uit Zuid-Tirol afkomstig waren, 'me naar de zaal te brengen, waar ik alles kan overzien zonder zelfgezien te worden?'
De bedienden dachten na en werden het eens over een mogelijkheid. 'Er is maar één ding mogelijk, signor,' zei de een en stak het geld onverschillig in de zak van zijn voorschoot. 'We dragen u naar zolder. Door een luikje dat ook voor luchtverversing dient, zou u de hele hal kunnen overzien. Maar het zal boven wel warm worden, signor. Erg benauwd, want alle lucht wordt door het luikje...'
'Jaja, ik begrijp het, ik zal niet stikken!' Wegener haalde nogmaals duizend lire te voorschijn en 's avonds, toen het grote bal begon, droegen de bedienden hem met zijn stoel over de achtertrap naar zolder, duwden hem tot vlak bij het luikje, zetten dat zo ver open dat hij de zaal kon overzien en wensten hem veel plezier. Ze grijnsden daarbij onbeschaamd. Wegener onderging het tandenknarsend. Hij ontdekte Irmi direct, omringd door mannen die er allemaal als gondolieri uitzagen. Ze zag er lief uit, lachte, dronk champagne en was zo heel anders dan anders. Zij was werkelijk het middelpunt van het feest. Zo ken ik haar helemaal niet, dacht Wegener en de druk op zijn hart werd steeds heviger. Lag het aan mij? Miste zij dat, die vrolijkheid, het bevrijd zijn van de plicht representatief te moeten zijn?
Hij zat op zijn ongemakkelijke stoel, het gipsbe'en uitgestrekt, veroordeeld tot onbeweeglijkheid, slikte de verbruikte lucht in die langs hem heen waaide, zag Irmi dansen en schold de mannen uit die haar tegen zich aan drukten. Hij was blij dat na twee uur de twee bedienden weer op de zolder verschenen en hem naar zijn kamer sleepten.
Toen Irmi terugkwam uit de balzaal, lag hij al lang in bed en deed of hij vast sliep. Hij snurkte zelfs zo bekwaam, dat zij zich zachtjes uitkleedde en heel voorzichtig, opdat hij niet wakker zou worden, in bed glipte. Wegener die op zijn zij lag, keek door zijn oogharen naar de wekker. Bijna vier uur in de morgen! Dat is de laatste keer geweest, dacht hij. Dat houd ik niet meer uit! Ook al zou ik eens aan mijn bed zijn gekluisterd, dan nog liet ik me eruit rollen naar de plaats waar Irmi is! Ik word nog gek...
Twee dagen later was dr. Schwangler er. 'Zeg, hoorndrager,' zei hij tegen Wegener, 'je zit hier maar en vreet het behang van de muur van jaloezie - en wat dot jij? Hoe staat het met dat huis op de Gereonswall? Dat kleine wilde zwartje? En jij gunt Irmi niet eens een onschuldige skiflirt?'
'Gereonswall, dat is heel wat anders, Edi,' zei Wegener somber.
'Natuurlijk, bij ons is altijd alles anders! Zeg eens, wat moet ik hier? Die skileraren in elkaar slaan? Die zijn sterker dan ik.'
'Let een beetje op Irmi.'
'Moet ik jou vervangen?'
'Iets dergelijks, Edi.'
'Watje me allemaal niet toevertrouwt!' Dr. Schwangler zuchtte berustend. 'Hoe lang blijfje nog?'
'Tien dagen.'
'Kun je je lol op! Waarom ben ik eigenlijkje vriend geworden...'
De tien dagen werden er slechts drie. Dr. Bernharts belde de morgen van de vierde dag op, tamelijk opgewonden en met bevende stem.
Ik wil jullie vakantie niet bederven, Wegener,' zei hij, 'maar ik acht het wijn plicht het je te zeggen: we zijn hier allemaal bijzonder geschrokken. Gisternacht heeft professor Goldstein een zelfmoordpoging gedaan !'
'Mijn God,' zei Wegener zacht. Hij staarde uit het raam naar de drieduizend meter hoge bergen in het koude zonlicht van de morgen. De hellingen met sneeuw schitterden blauwachtig. Een heerlijke dag. 'Waarom? Wat had hij?'
'Dat weet niemand. Ze konden hem redden. Hij wil niets zeggen. Ik dacht dat het je zou interesseren. Je kent professor Goldstein immers goed...'
'Hartelijk dank,' zei Wegener toonloos. 'Bedankt!'
Hij legde neer, staarde uit het raam en wachtte tot Irmi uit de badkamer kwam. Zij was naakt, het warme water druppelde van haar gladde huid.
'Wie was dat?' vroeg ze. 'Op de vroege morgen? Kom, droog me eens af...' Zij liep naar hem toe, draaide haar rug naar hem toe, hij kuste het begin van haar heupen, het gleufje van haar billen en streelde, naar voren tastend, het gekrulde haar tussen haar dijen. Zij is van mij, dacht hij intussen. Alleen van mij, van mij, van mij! Ik vermoord iedereen die haar van me afneemt! Zonder deze vrouw ben ik niets waard! Ik leef alleen door haar.
'Je zou me toch afdrogen, schat,' vroeg ze en strekte haar onderlichaam naar zijn strelende hand toe. 'Niets anders!'
'We vertrekken vandaag nog,' zei Wegener schor. 'We gaan direct pakken!' Hij nam de handdoek en droogde haar af. 'Goldstein heeft geprobeerd zelfmoord te plegen...'
'Ingodsnaam, nee!' Zij draaide zich om en staarde hem ontzet aan. 'Was dat het telefoontje?'
'Ja. Dr. Bernharts. Ik moet naar Goldstein! Hij heeft onze kinderen gehaald, hij heeft twee keer je leven gered... ik moet gewoon naar hem toe.'
'Natuurlijk! Dat spreekt vanzelf! Maar waarom? Waarom heeft hij dat gedaan?'
'Dat weet niemand!' Hij keek hoe Irmi zich aankleedde. 'In ieder geval vertrekken we direct.'
Laat in de nacht kwamen ze in Keulen aan, na een non-stoptocht, waarbij Wegener en dr. Schwangler elkaar aan het stuur aflosten. Schwangler was met de trein gekomen.
Nauwelijks thuis, belde Wegener de kliniek op. Een brommerige nachtzuster zei, duidelijk kwaad: 'We geven geen inlichtingen!' Toen legde zij neer.
'Heel natuurlijk!' vond dr. Schwangler toen Wegener de zuster een oude koe noemde. 'Wat denk je? De pers heeft zich op de zaak gestort! Juist Goldstein! Je zult niet eens bij hem kunnen komen.'
Wegener kwam wel bij hem. De chef de clinique van de particuliere afdeling waar Goldstein in een zuurstoftent lag, stond toe dat hij Goldstein een paar minuutjes bezocht.
De professor was wakker toen Wegener zacht binnenkwam. Het witte haar lag als een krans om het bleke, smalle gezicht. De ogen keken Wegener aan alsof ze wilden zeggen: ook jij kunt niets meer doen.
Hij wil niet meer, ging het door Wegener heen. Daar ligt een man die van het hele leven walgt. Enjuist professor Goldstein! Wie kan dat begrijpen?
Na tien minuten begreep Hellmuth het.
Goldstein sprak met zachte stem, maar goed articulerend zoals altijd. Ook vlak bij de dood bleef hij aristocraat. 'Je bent geen biechtvader,' zei hij. 'En ook aan jou zou ik niets vertellen als je er niet indirect mee te maken had.'
'Ik?' Wegener keek professor Goldstein verschrikt aan. 'Hoezo?'
'Het verleden heeft me ingehaald. Wat destijds niemand is gelukt, hebben ze nu klaargespeeld. Ik heb zwakke zenuwen, Wegener, dat weet alleen niemand. De vlucht voor de nazi's heeft ze ragfijn en dun gemaakt.' Goldstein keek omhoog naar de zuurstoftent. 'Vorige week komt er een vrouw op mijn operatietafel. De naam kan ik je niet noemen... Dat is het nu juist! Een vrouw van drieënvijftig jaar. Een volledige ovariectomie vanwege een epitheliale tumor. De operatie verliep zonder complicaties. En de derde dag erna zegt de vrouw tegen me: "Heet u Goldstein, professor? Kan ik openlijk met u spreken? U hebt toch de zwijgplicht zoals een priester? Kan ik bij u als het ware biechten?" En ik antwoord: "Natuurlijk! Een arts moet ook altijd een beetje een priester zijn!" En de vrouw zegt verder: "Professor, ik ben kampbewaakster in concentratiekamp Flossenbürg geweest. Dat weet niemand. Ik heb nu een andere naam. En ik geloof dat we in Flossenbürg een paar gevangenen hadden die Goldstein heetten. Is dat mogelijk? Ik... ik moet het u vragen!" - Het was of ik een klap op mijn hoofd kreeg. Mijn moeder, mijn zuster en mijn schoonzuster zijn in Flossenbürg vermoord...'
'Met het gas van mijn oom Axel Hellebrecht,' zei Wegener nauwelijks hoorbaar.
'Misschien.' Goldstein sloot zijn ogen. 'De vrouw had het me gezegd, ik moet zwijgen omdat het een biecht was, maar ik kon er niet meer tegenop. Daarom heb ik...' Hij zweeg met een zucht en haalde toen diep adem. 'Nu hebben ze me toch nog te pakken gekregen, de nazi's...'
'Wie is die vrouw?' vroeg Wegener schor.
'Dat mag ik je niet zeggen! Ondanks alles niet! Ik stik in mijn medische erecode! Nu weetje het, doe alsjeblieft niets, collega! Misschien krijg ik weer de macht over mezelf. Het is een ellende zo gevoelig te zijn, geloof me! Ik bewonder je kracht!'
Peinzend verliet Wegener de kamer van de intensive care. Hij bewondert mijn kracht, dacht hij, maar hij kent mijn voortdurende angst niet. Ook dat mat af. Het verleden is altijd om je heen, je ziet het aan Goldstein. Je kunt nietje hele leven op de vlucht zijn, je sleept het altijd met je mee.
Honderd onbekende factoren kunnen de ramp veroorzaken.
Angst! Er is geen kracht die angst kan overwinnen. Wie dat beweert, is een leugenaar.

Professor Goldstein stierf niet in de zuurstoftent. Na drie weken werd hij ontslagen. Hij was opgewekt, gaf zelfs een avondje voor zijn naaste collega's en zijn vrienden, hield een lezing in Genève en ging daarna met vakantie. Hij koos het eiland Capri om het huis 'San Michele' van zijn collega Axel Munthe te bekijken.
En op Capri gebeurde het toen. Bij de rand van een rots die loodrecht in zee stond, gleed hij uit en viel omlaag. Zijn lichaam werd nooit gevonden, de stroom van de zee had het meegevoerd, misschien naar Afrika, waar vissers het onbekende lijk gevonden konden hebben.
Getuigen verklaarden dat het geen zelfmoord was geweest, ze hadden gezien dat hij uitgegleden was op de gladde stenen. Ongetwijfeld een noodlottig ongeval.
Wegener geloofde het niet. Maar hij sprak er met niemand over, ook niet met Irmi ofdr. Schwangler. Hij dacht alleen maar: daar is moed voor nodig! Een rots, de zee, voor je de diepte, de seconde van de overwinning: omlaag! Mijn God, wat een moed is daar voor nodig! Zou hij die hebben? Hij dacht van niet. Hij had niet eens de moed om destijds in Friedland tegen Irmi te zeggen: je omhelst een ander, Hellmuth Wegener die je verwachtte is in Orscha op de gang van een school gestorven, de heldendood bestaat niet. Dat is gewoon een pervers woord van soldaten en politici voor verminkte lijken en armzalige, schreeuwende, voor ideeën geofferde mensen die in vuil, in bloed en etter creperen en niet 'leve mijn vaderland', maar 'moeder! moeder!' schreeuwen...
Hoe vaak heb ik dat meegemaakt.
'We zullen nooit naar Capri reizen,' zei Irmi toen het ongeluk bekend was geworden.
'Wat kan Capri eraan doen?'
'Toch...'
Bij de begrafenisplechtigheid die de artsenkamer hield, sprak ook Hellmuth Wegener. Niet over de arts, maar over de mens Goldstein. Er waren artsen die er natte ogen van kregen.
'Enjij komt toch nog in de politiek!' zei dr. Schwangler later tegen Wegener. 'Wat een retorica! Je kunt graniet tot kneedrubber praten.'
Iedereen heeft zijn eigen lot en het is altijd een 'groot' lot alsje het allemaal bij elkaar optelt en als geheel bekijkt. Het leven van een mens is zo boeiend alsje de tal van situaties, moeilijkheden van hartstocht en lijden, vreugde en verdriet in ogenschouw neemt, dat elk van ons als hij erop terugkijkt, van zichzelf kan zeggen: ik heb een groot leven gehad.
Daaraan veranderen ook de jaren niets die eentonig wegkabbelen als het water van een beek.
Zo was ook het leven van Hellmuth Wegener de komende jaren een eentonige stroom. Die brachten natuurlijk een vergroting van zijn produktiviteit mee, van zijn werk en succes. De kinderen groeiden op, Peter bezocht het gymnasium, Villa Fedelta vulde zich van jaar tot jaar met meer waardevolle meubelen, tapijten en schilderijen. De Protosano- en Fzto/arc-fabrieken waren al lang een begrip geworden toen Wegener in 1964 besloot alles samen te bundelen en zijn zaak nu de 'Euromedicafabrieken' te noemen. Aanleiding daartoe was een lelijk artikel in een Duitse krant waarvan de hoofdredacteur vroeger oorlogsverslaggever was geweest. Een duidelijke zaak. Hij rakelde de geschiedenis van Axel Hellebrecht en zijn gas weer op. Wegener belde de redactie op.
'U wordt ons te groot!' zei de verantwoordelijke redacteur brutaal. 'Uw persoon interesseert ons helemaal niet. Maar het monopolie dat u op de farmaceutische markt hebt - dat interesseert ons wel! U bent het type van de kapitalist! En of u dat nu allemaal met moeite en veel zweet vergaard hebt, kan ons geen donder schelen! U bent rijk, miljoenen anderen zijn arm, - daar wringt hem de schoen! Wat zouden wij moeten beginnen als we geen boemannen in het land konden vinden?'
Wegener brak het gesprek af- het leidde tot niets. Je zei dan alles onder vier ogen en de redactie zou later alles toch weer ontkennen als je dit gesprek bekend maakte.
Villa Fedelta aan het stadsbos van Keulen werd een middelpunt van de society. En dit middelpunt was ook Irmi. Zij werd blijkbaar niet ouder -zij bloeide alleen op! Wegener, die nu vijfennegentig kilo woog en alles deed om zijn gewicht omlaag te krijgen, maar alle inspanningen als tevergeefs erkende, daar hij per week drie diners moest doorstaan, voelde zich heel erg alleen als Irmi niet bij de ontvangsten aanwezig was. Daar de meeste contracten bij eten en drinken werden afgesloten, had ook de opmerking van dr. Bernharts geen enkele zin, dat ook Hendrik de Achtste zich dood had gevreten en dat elke kilo boven het normale gewicht zijn leven met een jaar verkortte. Wegener nam hem twee keer mee toen hij met buitenlandse partners moest onderhandelen en zette dr. Bernharts aan de tafel van de managers. Daarna hing de arts in een fauteuil, dronk mokka en keek Wegener als een mishandelde hond aan.
'Dat is moord!' steunde hij. 'Jullie vermoorden elkaar over en weer met lepel, vork en mes!'
'Heb je een ander voorstel, dokter?' vroeg Wegener.
'Voor die troep niet! Je hebt vanavond minstens 4000 calorieën tot je genomen.'
'En een contract van meer dan 30 miljoen in de wacht gesleept! Geef me nou eens een verstandige raad!'
'Bij die getallen weet ik geen raad, Wegener.' Dr. Bernharts dronk de gloeiend hete mokka met kleine slokjes. 'Maar heb je dat dan nodig?'
Ik niet! Maar van mijn werk leven 3500 arbeiders en employés.'
Draag het over aan goede medewerkers, laat die het vreten van je overnemen!'
'Ik heb al vijf directeuren. Maar bij bepaalde grote transacties willen ze me zelfzien. Het zou hetzelfde zijn als wanneer jij je best betalende particuliere patiënten ging afschepen met diagnoses door de telefoon.'
Dr. Bernharts gaf zich gewonnen.
Dr. Schwangler daarentegen kon helemaal niet begrijpen dat zijn vriend 'bij deze levenswandel niet afviel'. Hij was nog steeds van mening dat Wegener op de Gereonswall ten prooi was aan verzengende hartstochten. Wekenlang had hij zijn nieuwsgierigheid beteugeld, maar op een dag kon hij het niet meer voor zich houden.
Sinds Hellmuth uit Siberië was gekomen, hadden Irmi en hij altijd alles samen gekocht. Er was geen japon die Wegener niet mee had uitgezocht. Geen paar schoenen dat hij niet had goedgekeurd, geen blouse die Irmi hem niet had laten zien. Vaak zat hij urenlang met haar in modehuizen, want Irmi kocht in principe alleen maar wat Hellmuth mooi vond. Soms zocht hij zelf tussen de kledingrekken, haalde te voorschijn wat hem beviel, of liet iets veranderen. Het kwam zelfs zover dat Wegener in de paskamers van de kledingzaken op een krukje zat en zelfs ook de beha's en broekjes bekeek die Irmi aanpaste.
'Zo'n kerel als jij moesten ze later maar balsemen!' zei dr. Schwangler toen hij iets van deze inkopen vernam. 'Zoekt beha's uit! Doe je dat ook bij je poesje van de Gereonswall?'
'Ik heb geen poesje, schoft!' zei Hellmuth Wegener grof.
Het was inderdaad afgelopen op de Gereonswall: de particuliere lessen bij de professor waren voorbij. Wegener was van mening dat hij nu 'algemene ontwikkeling' genoeg bezat. Maar ook over buikchirurgie wist hij alles. Hij was ook geabonneerd op alle toonaangevende medische tijdschriften, las die zorgvuldig door, lette op de nieuwste ontwikkelingen, legde een archief aan met knipsels en had al spoedig een medische bibliotheek waarop menige arts jaloers zou zijn.
Er kan niets meer gebeuren, dacht Wegener in die jaren. Totaal niets meer! Het verleden is volkomen uitgewist. Ik ben ik - en dat betekent: ik ben Hellmuth Wegener -, en dat wordt overal aangenomen!
Zo kwam 17 september 1965. Een dag als elke andere.
Wegener zat in zijn reusachtige kantoor in de Euromedicafabrieken en liet zich door zijn hoofdchemicus de nieuwe ontwikkeling van een middel tegen hoge bloeddruk verklaren. Vanessa Nina - nu dertien - was bij een vriendin om met haar die vervloekte wiskundevraagstukken te maken. Irmi gaf een ontvangst voor dames in kleine kring, er waren ook een paar echtgenotes van diplomaten uit Bonn op de thee gekomen en er werd gesproken over het absurde toneel van lonesco. En zoon Peter, nu zeventien jaar, volgens dr. Schwangler 'verduiveld intelligent', die er weinig voor hoefde te doen om de beste van de klas te blijven, had zich juist deze middag voorgenomen op de reusachtige zolder van Villa Fedelta naar oude kleren te zoeken, die voor een feestje met verkleedpartijen te gebruiken waren.
Daarbij ontdekte hij een oude kist die nog uit de apotheek van Lohmann afkomstig was. Hij maakte de sloten open, vond alleen poppen en speelgoed waarvan hij vermoedde dat zijn moeder er eens mee gespeeld moest hebben. Niet zonder een zekere schuwheid pakte hij ze uit en vond daarbij een klein pakje brieven die met een paars lint bijeen waren gebonden. Het stempel van de eerste enveloppe wekte zijn nieuwsgierigheid.
Veldpost.
Hij ging op de kist zitten, maakte het paarse lint los en begon de brieven te lezen.
De veldpostbrieven van zijn vader aan zijn moeder, de vroegere mejuffrouw Irmgard Lohmann in Keulen. De eerste brief dateerde van 1943. Ergens in Rusland. Afzender onderofficier Hellmuth Wegener. Later: vaandrig Hellmuth Wegener. In februari 1944 de grote vraag: 'Wil je mijn vrouw worden? ...' Drie vergeelde, onscherpe foto's zaten bij de brieven: vaandrig Wegener bij zijn kameraden ergens aan het front in het oosten.
Peter bekeek de foto's, las de brieven, pakte toen alles bij elkaar en verliet de zolder.
Hij wachtte tot de dames van het theegezelschap waren vertrokken en ging toen naar Irmi in de salon.
'Mama, ik heb wat op zolder rondgeneusd en dat gevonden,' zei hij.
Hij legde de brieven op de tafel. Irmi herkende ze direct en glimlachte.
'Ik heb een bijzonder nieuwsgierige zoon,' zei ze. 'Hebjij ze soms gelezen?'
'Ja, mama.'
'Je bent oud genoeg om te begrijpen dat ik alleen al door die brieven verliefd moest worden op je vader.' Zij haalde een brief uit het pakje en las hem vluchtig door. 'Het is als gisteren,' zei ze zacht. 'Ik weet nog precies hoe ze aankwamen. Bind ze weer bij elkaar en breng ze terug naar de kist.'
'Natuurlijk, mama.' Peter greep een andere brief en vouwde die open. Vergeeld, goedkoop, houthoudend en hard papier. Dicht beschreven met tal van mooie woorden. 'Kijk eens! Een bijzonder interessant voorbeeld van het feit dat tijdsomstandigheden iemands handschrift kunnen veranderen. Pa's handschrift van vroeger - en zijn schrift van tegenwoordig... totaal verschillend!'