35

De avond was kil. Grote wolken dreven langs als trage zeilschepen op een kalme zee waarachter de volle maan zich van tijd tot tijd verschool, om daarna weer in volle glorie tevoorschijn te komen. Zo nu en dan daalde een lichte regen neer die de struiken en citrusboompjes in de tuin verkwikte. Prins Abd Allah stond, vergezeld door vrienden en familieleden, op het overkoepelde terras van een van de twee torens waarop zijn villa zich kon beroemen. De vrouwen hadden postgevat op de andere en hun gesnater was op deze korte afstand duidelijk te horen. Het was de nacht van de volle maan van de maand sha’baan.

Bij de eerste vuurpijl die de lucht doorkliefde steeg een luid gejuich op. De volgende knal ontlokte gilletjes aan de vrouwen op de andere toren en daarna barstte het feest los. Iedereen viel elkaar in de armen, Allah werd geprezen, het woord verzoening ging van mond tot mond en het vuurwerk ontvouwde zich in al zijn pracht. Slavinnen betraden het terras met schalen vol zoetigheden waar de hele dag aan was gewerkt, de meeste gemaakt van amandelen en honing in dun bladerdeeg.

Fadl liet zich alles welgevallen alsof hij hier een vaste gast was. Hij voelde zich heel wat meer op zijn gemak dan de eerste keer dat hij hier een voet over de drempel had gezet. Daarbij had dit feest een veel meer ontspannen en intiem karakter dan destijds de ontvangst ter gelegenheid van de herdenking van al-Shafi. Het verbaasde hem dan ook niets dat de prins op een gegeven moment op hem afkwam, hem omhelsde en hem vrede wenste. Daarbij gaf hij hem een knipoog om hem aan de afspraak te herinneren die ze samen in het geheim hadden gemaakt. Nauwelijks had Fadl zich uit de prinselijke omarming losgemaakt toen hij een kreet hoorde, gevolgd door een doffe plof en daarna een zacht gekreun. Direct daarna brak op de vrouwentoren een tumult uit. Fadl en de prins bogen zich over de balustrade en tuurden in de duisternis daar beneden.

Aan de voet van de andere toren was slechts met moeite een vage vorm te onderscheiden tussen de struiken. Niets bewoog. Een slecht voorgevoel bekroop de kopiist. Hij stormde de trappen af, op de voet gevolgd door dienaren, slavinnen en ten slotte door de prins zelf. Beneden aangekomen was de gestalte in de struiken al omringd door vrouwen. Zonder zich af te vragen of hij zich die vrijheid kon permitteren, duwde de kopiist de mollige massa’s opzij. Teresia lag in een vreemde houding op de grond. Ver boven haar wapperde een sliert aan elkaar geknoopte sluiers in de kille avondbries. Het andere stuk hield ze nog in haar hand geklemd. Fadl schudde vertwijfeld zijn hoofd en zijn lippen vormden een onuitgesproken vraag: waarom? Hij begreep maar al te goed wat er was gebeurd. Ze had willen ontsnappen tijdens de afleiding van het vuurwerk, aan de donkere kant van de toren waar niemand gekeken had. Als dit haar ‘eigen plan’ was, dan was het op een jammerlijke manier mislukt. Ze had de sterkte van de fragiele sluiers overschat en dat was haar noodlottig geworden. Hij streek zachtjes over haar hand, die krachteloos naast haar gezicht lag. Haar wimpers beefden en langzaam openden haar ogen zich. Ze keek hem aan met een doffe blik en fluisterde een paar woorden. Fadl boog zich voorover om haar te kunnen verstaan. Vrijwel onmiddellijk voelde hij een hand die zijn schouder omklemde. Hij keek achterom en staarde in het gezicht van Abd Allah die hem zorgelijk aankeek maar tegelijkertijd met een ongeduldig gebaar eiste te horen wat ze gezegd had. Fadl antwoordde niet maar richtte zich weer tot Teresia en streelde haar wang.

‘Rustig maar, het komt goed,’ zei hij, al wist hij even goed als zijzelf dat het tegenovergestelde het geval was. Ze kon haar benen niet bewegen en haar ademhaling kwam in korte stootjes die haar duidelijk moeite kostten en pijn deden. Uit een wond aan de zijkant van haar hoofd sijpelde bloed. De prins nam zijn hand van Fadls schouder en wenkte een paar bedienden, die de kopiist van haar vandaan duwden en haar optilden met de bedoeling haar naar binnen te brengen. Op dat moment gleed haar hoofd opzij en ademde ze niet meer.

Fadl zat er bedremmeld bij te kijken. Op zijn knieën lag de sluier die uit haar hand gegleden was. Hij liet hem gedachteloos door zijn vingers glijden tot aan het afgescheurde uiteinde en bleef verdwaasd naar de gerafelde stof zitten kijken. Een dienaar griste de stof uit zijn handen. Abd Allah trok hem naar zich toe, weg van de mensen die om haar heen dromden.

‘Wat heeft ze gezegd?’ wilde hij weten.

Alles in Fadl verzette zich tegen die rationele vraag. Hij kon nauwelijks bevatten dat Teresia dood was en het greep hem meer aan dan hij voor mogelijk hield. Tenslotte had hij een paar weken min of meer met haar opgetrokken, ze hadden de liefde bedreven en daarmee was ze een stukje van hem geworden. Bovendien was haar dood zo volkomen onnodig, voor zover de dood natuurlijk ooit nodig was. Hij had een manier kunnen bedenken om haar weg te smokkelen, hij had samen met haar kunnen ontsnappen, hij had…, maar ze had kennelijk niet gewild dat hij nog langer deel uitmaakte van haar leven. Daar was ze in geslaagd, concludeerde Fadl wrang. Hij vermande zich en schudde zijn hoofd.

‘Te laat. Alleen maar wartaal.’