40
Op het marktplein van Bayyana was het ondanks de zomerhitte druk. In de namiddag, als de zon ging zakken, verzamelden de bewoners zich hier om inkopen te doen, wat te drinken of te eten bij de vele straatventers en zich te vergapen aan de kunstenmakers. Een jonge vrouw met een kindje in haar armen voegde zich in de achterste rij van een kring die zich rondom een verhalenverteller had gevormd. In die achterste rij kon ze nog niet alles verstaan van wat hij zei want hij sprak vrij zacht, maar het was muisstil om hem heen zodat ze toch genoeg kon opvangen om te begrijpen waar het over ging. Zodra ze de kans zag, drong ze naar voren en dankzij het slapende kindje in haar armen maakten de toehoorders gewillig plaats voor haar. Ze hield van verhalen en deze verteller bracht kennelijk het laatste nieuws uit Qurtuba.
‘Fier rechtop schreed de prins door de troonzaal, zijn armen met een reep leer bij de polsen op zijn rug gebonden. Vijf stappen voor de estrade bleef hij staan, zoals het voorschrift luidt, en maakte een lichte buiging met het hoofd voor zijn vader die met zijn benen voor zich gevouwen op de zijden kussens zetelde. Hij sprak niet. Hij wist wat er zou gaan gebeuren. Al zijn vrienden waren dood, geëxecuteerd op beschuldiging van samenzwering tegen de kalief en de kroonprins. Ook Ahmad ibn Abd al-Barr, wiens executie uitgesteld was tot de dag waarop de vasten van de ramadan verbroken werden, vanwege het feit dat hij alleen had meegedaan omdat hij dan de post van grootkadi verworven zou hebben. Hoewel anderen zeggen dat hij zelfmoord pleegde in zijn cel. Prins Abd Allah wist welk lot hem te wachten stond. De prins richtte zijn blik op de kalief, die bedachtzaam over zijn baard streek, en sprak met bewonderenswaardige kalmte: “Ik groet de kalief, die ik slechts te zeggen heb dat ik onschuldig ben en dat ik de doodstraf niet verdien, integendeel, ik heb alleen gehandeld in het belang van onze dynastie, ik heb alles in het werk gesteld om de naam van ons geslacht te beschermen, de naam van Umayya van de stam van de Quraysh, de stam van de Profeet.”
Hij moet de waarheid gesproken hebben, want het enige dat hem werkelijk interesseerde waren zijn boeken en zijn studie, waaraan hij al zijn tijd besteedde. Hij stond algemeen bekend om zijn goede deugden, zijn gelovigheid, zijn gulheid, zijn beschaafde manieren en zijn brede kennis. Maar men had hem beschuldigd de aanstichter te zijn van een samenzwering die de kalief en de kroonprins omver moest werpen, waarna hij zichzelf op de troon zou plaatsen en daarop was slechts één antwoord mogelijk.’
Geduld vernietigt zelfs de bergen, klonk het in het geheugen van de verhalenverteller. Had Abd Allah daar meer mee bedoeld dan het oude Arabische spreekwoord zeggen wilde? Had hij werkelijk alleen de naam van zijn dynastie willen vrijwaren van smaad en zijn familie willen behoeden voor gevaar van buitenaf of konden zijn woorden anders uitgelegd worden en had hij in het grootste geheim zelf een coup voorbereid om de overmatig drinkende kalief van zijn troon te stoten en tegelijkertijd te voorkomen dat de kroonprins, die hij misschien vanwege zijn fascinatie voor astronomie en astrologie incapabel achtte, daarop plaats zou nemen? Hij kon het nog steeds moeilijk geloven.
‘De blauwe ogen van kalief al-Nasir priemden in die van zijn zoon, zo heb ik me laten vertellen door iemand die getuige is geweest van de dramatische gebeurtenis. Hij maakte een ongeduldig gebaar waarop de lijfwacht die schuin achter hem stond naar voren trad, een enorme neger wiens knuisten rustten op het zwaard dat hij al ontbloot had. Dat was Abu Imran, de beul die nooit van de zijde van de kalief wijkt. Over zijn gespierde arm hing de leren lap waarin hij het hoofd en het bloed van veroordeelden opvangt.’
Hier zweeg de verteller een ogenblik. Hij zat op zijn lange reismantel die hij op de grond had uitgespreid. Even verschoof hij zijn vermoeide ledematen. Zijn baard was maanden oud en zijn gezicht was getaand door de zon als gelooid leer. Hij tilde vragend een hand op en iemand reikte hem een beker koel water. Gretig dronk hij de beker tot de bodem leeg. De jonge vrouw was inmiddels tot meer dan halverwege de kring gevorderd, ze zat nu op haar hurken achter de voorsten, die op de grond zaten.
‘In de troonzaal had de kalief al zijn hoogwaardigheidsbekleders van het hof ontboden, de grootvizier en alle viziers waren er, de kadi’s en vele anderen. Ook kroonprins al-Hakam, die vlak naast de estrade stond. Het gezicht van Abu Imran was onbewogen toen hij op de prins afliep. Hij wierp Abd Allah tegen de grond en hief zijn zwaard. De enige die zijn gezicht afwendde toen het vlijmscherpe blad neerdaalde was kroonprins al-Hakam, die het schouwspel niet langer kon aanzien. Toch heeft hij niet tegen het vonnis geprotesteerd dat over zijn broer was uitgesproken. Wel heeft hij zich ontfermd over Abd Allah’s erfenis: zijn omvangrijke boekenschat. Wat ik jullie hier vertel, gebeurde op de tiende dhu l-hidjdja, op de dag van het Offerfeest, het feest van een nieuw tijdperk waarin het menselijke offer vervangen is door dat van een dier, dat zoals jullie weten op de oordeelsdag weer zal verschijnen en ons over de smalle brug zal leiden naar het paradijs, de brug die smaller is dan een haar en scherper dan een zwaard. De gelovige zal er met de snelheid van een bliksemschicht overheen gaan maar de slechten zullen in de hel daaronder vallen.’
‘Allah is groot!’ riep iemand.
‘Het offerfeest moest juist dit jaar extra feestelijk zijn, omdat voor het eerst de hadj weer volbracht kan worden nu de heilige zwarte steen terug is in Mekka,’ zei de verhalenverteller. Kennelijk had dat nieuws Bayyana nog niet bereikt, want er klonken uitroepen van verbazing en vreugde. Opnieuw werd Allah geloofd en geprezen. Het was twintig jaar geleden dat de Karmaten de zwarte steen hadden geroofd en naar al-Ahsa hadden ontvoerd, waardoor de bedevaart naar Mekka al die jaren niet als volwaardig kon worden beschouwd.
‘Ja, de steen is terug,’ beaamde de verhalenverteller, ‘ze zeggen dat er drie kamelen nodig waren om hem te dragen toen ze hem weghaalden, maar dat één magere kameel genoeg was om hem terug te brengen en die werd onderweg nog vet van de zegenrijke last die hij droeg!’
Hij pakte de draad van zijn verhaal weer op.
‘Abu Imran sneed feilloos in één keer de halsslagader en de luchtpijp van de prins door, zoals een offerdier geslacht wordt. De kalief moet zich gevoeld hebben als Abraham, alleen daalde er geen engel neer om hem tegen te houden.’
Het bleef even stil nadat de verhalenverteller de laatste woorden had uitgesproken.
‘Hij hoopt zeker dat zijn zoon hem naar het paradijs zal dragen!’ smaalde iemand. Geen van de omstanders durfde hem bij te vallen.
De jonge vrouw, die nu in de eerste rij zat, schoof naar voren en legde haar kindje in de schoot van de verhalenverteller. Hij keek haar aan en sloeg zijn arm om haar heen.
*******