4
Tussen de middag ging Maigret naar huis. Ze aten voor het open raam en toen zijn vrouw aan tafel kwam, viel hem een gebaar op dat ze toch elke dag maakte: ze deed haar schort af voor ze ging zitten. Vaak volgde daarop nog een ander gebaar: met haar handpalmen duwde ze haar haar wat op. Zij hadden ook heel goed een meisje kunnen houden. Maar mevrouw Maigret had dat nooit gewild, want, zo beweerde ze, als ze haar huishouden niet te doen had zou ze zich nutteloos voelen. Ze wilde hoogstens, een paar keer in de week, een werkster hebben voor het ruwe werk, en dan gebeurde het nog vaak dat ze, als de werkster weg was, het werk overdeed.
Was dat bij mevrouw Josselin ook zo? Niet helemaal, waarschijnlijk. Ze was pijnlijk netjes, dat zag men bij de eerste oogopslag als men daar binnenkwam, maar ze zou wel niet de behoefte hebben, zoals mevrouw Maigret, om alles zelf te doen.
Waarom ging hij, al etend, de beide vrouwen, die toch geen enkel punt gemeen hadden, met elkaar zitten vergelijken? In de Rue Notre-Dame-des-Champs zaten mevrouw Josselin en haar dochter waarschijnlijk ook tegenover elkaar te eten en Maigret veronderstelde dat ze elkaar met steelse blikken gadesloegen. Waren ze niet bezig praktische details te bespreken?
Want dokter Fabre was - als hij tenminste thuisgekomen was, wat waarschijnlijk was - alleen met zijn kinderen op de Boulevard Brune. Daar was alleen maar een jong dienstmeisje om voor hen en het huishouden te zorgen. Zodra hij het eten door zijn keel had, zou hij in zijn spreekkamer verdwijnen waar hij de gehele middag aan de lopende band zieke kinderen en ongeruste moeders zou ontvangen. Had hij iemand gevonden om 's nachts in de Rue Notre-Dame-des-Champs bij zijn schoonmoeder te blijven? Zou deze wel een vreemde bij zich willen hebben?
Maigret betrapte zichzelf erop, dat hij zich met die details bezig hield alsof het familie van hemzelf betrof. René Josselin was dood en het vinden van zijn moordenaar was niet het enige wat van belang was. Degenen die achterbleven moesten hun leven geleidelijk opnieuw inrichten. Hij zou graag naar de Boulevard Brune gegaan zijn, om een indruk te krijgen van de omgeving waarin Fabre met zijn vrouw en zijn kinderen leefde. Men had hem verteld dat ze in een van die nieuwe flatgebouwen bij de Cité Universitaire woonden en hij zag ze voor zich, die onpersoonlijke gebouwen waar hij wel langs gekomen was en die hem het gevoel van gevangenissen gaven. Naakte, witte gevels, nu al vuil. Lange rijen ramen, allemaal van dezelfde vorm, allemaal precies dezelfde appartementen, de badkamers boven elkaar, de keukens ook, met de dunne muren, waar elk geluid door-heendrong.
Hij had er een eed op durven doen dat alles er daar niet zo smetteloos uitzag als in de Rue Notre-Dame-des-Champs, dat het leven er minder geregeld was, dat er niet op vaste tijden gegeten werd en dat dat evenzeer het gevolg was van Fa-bres karakter als van de slordigheid, of misschien de onhandigheid, van zijn vrouw.
Ze was als kind verwend geworden. Haar moeder kwam haar nog bijna elke dag opzoeken, paste op de kleintjes, ging met de oudste wandelen. Probeerde ze ook niet een beetje orde te brengen in dat gezin, waar zij het leven wel als een vrijgevochten boel moest beschouwen?
Beseften die beide vrouwen daar aan tafel wel dat, bij de
stand van het onderzoek op dit moment, Paul Fabre logischerwijze de enige verdachte was? Hij was voorzover bekend de persoon die het laatst met Josselin samen geweest was. Natuurlijk, hij had zichzelf niet kunnen opbellen met de boodschap om in de Rue Julie te komen, maar er waren mensen genoeg, in het Kinderziekenhuis bijvoorbeeld, die zo verknocht aan hem waren dat ze dat wel voor hem wilden doen. Hij wist ook waar de revolver zich bevond. En hij had, desnoods, een motief. Zeker, geld interesseerde hem niet. Maar zonder zijn schoonvader zou hij zich nooit die zware praktijk op zijn hals gehaald hebben en had hij al zijn tijd kunnen wijden aan het ziekenhuis, waar hij zich meer thuis moest voelen dan waar elders ook.
Maar Véronique? Begon zij er geen spijt van te krijgen dat ze een man getrouwd had die iedereen als een heilige beschouwde? Verlangde zij niet naar een ander leven? Leed haar humeur daar, als ze thuis was, niet onder?
Na de dood van Josselin zouden de Fabres ongetwijfeld hun deel van de erfenis krijgen.
Maigret trachtte zich de scène voor te stellen: de beide mannen voor het schaakbord zittend, zwijgend en ernstig, zoals alle schaakspelers, de dokter die op een gegeven ogenblik opstond en naar de kast liep, waar de revolver in een la lag...
Maigret schudde het hoofd. Er klopte iets niet. Hij kon zich Fabre niet voorstellen terwijl hij terugliep naar zijn schoonvader, met zijn vinger aan de trekker ... Een twistgesprek dat op een hevige ruzie uitliep, waarbij ze beiden hun zelfbeheersing verloren hadden? Hoe hij ook zijn best deed om het zich voor te stellen, het lukte hem niet erin te geloven. Het paste niet bij het karakter van de beide mannen.
En, trouwens, was daar niet de mysterieuze bezoeker waarover de conciërge sprak en die de naam Aresco genoemd had? - Ik heb een telefoontje van Francine Pardon gehad... zei mevrouw Maigret opeens, misschien met opzet, om zijn gedachten af te leiden.
Hij was zo ver weg, dat hij haar het eerste ogenblik aankeek alsof hij er niets van begreep.
- Ze zijn maandag uit Italië teruggekomen. Weet je nog hoe ze zich verheugden op die vakantie met hun tweetjes?
Het was de eerste keer, sedert meer dan twintig jaar, dat de Pardons alleen met vakantie gingen. Ze waren per auto vertrokken met het plan Florence, Rome en Napels te bezoeken en over Venetië en Milaan terug te keren; waar het hun goed beviel onderweg, zouden ze dan een paar dagen blijven. -Dat is waar ook, ze vragen of we woensdag bij hen komen eten.
- Waarom niet?
Was dat geen traditie geworden? Dat eten had de eerste woensdag van de maand plaats moeten vinden, maar door de vakantie was het dit keer later geworden.
- Het schijnt dat de reis heel vermoeiend geweest is, dat het op de wegen overal bijna even druk was als op de Champs-Elysées en dat het iedere avond wel een uur of twee duurde voor ze een kamer in een hotel gevonden hadden.
- Hoe gaat het met hun dochter?
- Goed. De baby groeit als kool.
Mevrouw Pardon ging ook bijna elke middag naar haar dochter, die het vorig jaar getrouwd was en een baby van een paar maanden had.
Als de Maigrets ook een kind gehad hadden, zou dat nu waarschijnlijk getrouwd zijn en zou mevrouw Maigret, evenals andere grootmoeders ...
- Weet je wat ze van plan zijn? -Nee.
- Ze willen een kleine villa kopen, buiten of aan zee, om de vakanties door te brengen met hun dochter, hun schoonzoon en hun kind ...
De Josselins hadden een villa in La Baule. Ze woonden er
met zijn allen een maand per jaar, misschien langer. René Josselin had zich uit de zaak teruggetrokken. Dat trof Maigret opeens. Josselin was zijn hele leven zeer actief geweest; het grootste deel van zijn tijd bracht hij door in de Rue du Saint-Gothard en zelfs 's avonds ging hij daar vaak nog heen om te werken.
Hij zag zijn vrouw alleen bij de maaltijden en gedurende een gedeelte van de avond.
Omdat een hartaanval hem plotseling schrik aangejaagd had, had hij zijn bedrijf overgedaan, bijna onmiddellijk. Wat zou hij, Maigret, doen als hij gepensioneerd werd en de hele dag alleen met zijn vrouw thuis was? Ze hadden hun plannen al gemaakt, ze zouden buiten gaan wonen en ze hadden zelfs al een huis gekocht. Maar als hij in Parijs zou moeten blijven? Iedere morgen ging Josselin op een vaste tijd, omstreeks negen uur, de deur uit, zoals iemand die naar zijn kantoor gaat. Volgens de conciërge ging hij dan naar de tuin van het Luxembourg, met de regelmatige en aarzelende passen van hartlijders of mensen die menen bloot te staan aan een beroerte. De Josselins hadden geen hond, bedacht de commissaris zich opeens, en dat verwonderde hem. Hij had zich René Josselin heel goed met een hond aan de lijn kunnen voorstellen. Er was ook geen poes in het appartement.
Hij kocht de kranten. Ging hij op een bank in het park zitten om die te lezen? Gebeurde het hem wel in gesprek te raken met een van zijn buren? Was hij niet gewend om geregeld dezelfde persoon, een man of een vrouw, te ontmoeten? Maigret had Lapointe, op goed geluk af, opgedragen om een foto te vragen in de Rue Notre-Dame-des-Champs en te proberen door winkeliers, bewakers van het Luxembourg te ondervragen, te weten te komen wat Josselin nu precies deed zo'n hele morgen.
Zou dat wat opleveren? Hij wilde daar maar liever niet over denken. Die dode man, die hij nooit levend gezien had, die familie waarvan hij de vorige dag zelfs het bestaan niet wist, begonnen hem tenslotte zo in beslag te nemen dat hij aan niets anders meer kon denken.
- Kom je vanavond thuis eten?
- Ik denk het wel. Ik hoop het.
Hij ging naar de bushalte op de hoek van de Boulevard Richard-Lenoir, bleef op het achterbalkon staan om zijn pijp te roken en keek naar de mannen en vrouwen om zich heen die allemaal rustig hun gang gingen alsof de Josselins niet bestonden en of er geen man was in Parijs, die, God weet waarom, een medemens vermoord had.
Eenmaal in zijn kamer begon hij ijverig allerlei vervelend administratief werk af te doen, met opzet, om niet meer aan die zaak te denken, en hij moest daar wel in geslaagd zijn, want toen hij omstreeks drie uur de telefoon opnam die was gaan rinkelen, was hij verwonderd de opgewonden stem van Torrence te horen.
- Ik ben nog altijd hier in de wijk, chef ... Hij had bijna gevraagd:
-Welke wijk?
Ik dacht dat ik beter even kon opbellen dan naar de Quai gaan, want misschien wilt u zelf hier komen... Ik heb nieuws ontdekt...
- Zijn de twee vrouwen nog steeds daar?
- De drie, want mevrouw Manu is er ook.
- Wat heb je gevonden?
- We hebben, een slotenmaker en ik, alle deuren onderzocht, ook de deuren die op de diensttrap uitkomen. Er schijnt er geen éen geforceerd te zijn. We zijn niet gestopt bij de vijfde etage, maar we zijn nog doorgegaan naar de zesde ook, waar de dienstbodenkamers zijn.
- En wat heb je daar gevonden?
-Wacht u even. De meeste waren op slot. Toen we bij een van de kamers door het sleutelgat naar binnen keken, ging de deur ernaast open en we zagen tot onze verbazing een
jonge vrouw staan, spiernaakt. Ze geneerde zich niet in het minst en keek nieuwsgierig naar ons. Een knappe meid, tussen twee haakjes, heel donker, met heel grote ogen, een uitgesproken Spaans of Zuidamerikaans type. Maigret wachtte, terwijl hij werktuiglijk een vrouwenlichaam op zijn vloeiblad tekende.
- Ik vroeg haar wat ze daar deed en ze antwoordde in slecht Frans dat ze een uurtje vrij had om te rusten en dat ze de dienstbode van de Aresco's was.
'- Waarom probeert u die deur open te maken?' vroeg ze wantrouwig.
Voordat ik iets gezegd had vroeg ze nog, zonder dat ze dat een angstig idee scheen te vinden:
Bent u inbrekers?' Ik legde haar uit wie we waren. Ze wist niet dat er de afgelopen nacht iemand vermoord was in huis. '-Die dikke meneer die altijd zo vriendelijk groette als hij me op de trap tegenkwam?' En onmiddellijk daarop:
'- Hun nieuwe dienstmeisje heeft het toch niet gedaan?' Ik begreep haar niet. We moeten er vast een beetje belachelijk bij gestaan hebben en ik had zin om haar te vragen of ze iets aan wilde trekken. '- Welk nieuw dienstmeisje?'
'-Ze moeten een nieuw dienstmeisje hebben, want ik heb vannacht gestommel gehoord in de kamer hiernaast...' Maigret hield ineens op met tekenen. Hij was woedend dat hij daar niet aan gedacht had. Of juister, hij was begonnen eraan te denken, vannacht. Er was een moment geweest, waarop een idee was begonnen vorm aan te nemen en hij had het gevoel gehad dat hij op het punt stond een ontdekking te doen, zoals hij ook aan Lapointe verteld had. Iemand was toen tegen hem gaan praten, Saint-Hubert, of de rechter-commissaris, en daarna had hij de draad niet meer kunnen terugvinden.
De conciërge beweerde dat er kort na het vertrek van dokter Fabre een onbekende het huis binnengekomen was. Hij had de naam Aresco opgegeven, terwijl de Aresco's verzekerden dat er niemand bij hen geweest was en dat niemand van het gezin de deur uitgeweest was.
Maigret had de huurders laten ondervragen, maar hij had vergeten achter de coulissen, d.w.z. op de etage van de dienstboden, te kijken.
- Begrijpt u, chef?... Wacht u nog even... Ik ben nog niet klaar... Dat slot was óok niet geforceerd ... Toen ben ik langs de diensttrap naar de derde etage gegaan en ik heb mevrouw Manu gevraagd of zij de sleutel van de dienstbodenkamer had... Ze stak haar hand al uit naar een spijker die rechts in een rekje zit en keek toen verbluft naar de muur, naar die spijker.
'- Hé! Hij hangt er niet meer___'
Ze vertelde me dat ze de sleutel van de zesde etage altijd daar aan die spijker had zien hangen. Gisteren ook nog?' drong ik aan.
Ik zou er geen eed op durven doen, maar ik weet het wel bijna zeker... Ik ben maar éen keer daar boven geweest, met mevrouw, toen ik hier pas was, om die kamer een grote beurt te geven, de lakens en de dekens weg te halen en papieren stroken over de naden van het raam te plakken, dat daar geen stof door naar binnen zou waaien ...'
Dat was echt Torrence, die, als hij eenmaal een spoor gevonden had, dat volgde met de hardnekkigheid van een jachthond.
- Ik ben naar boven teruggegaan, waar de slotenmaker op me was blijven wachten. Het Spaanse dienstmeisje, Dolores heet ze, was weer naar beneden, haar vrije uur was zeker om.
Het slot is een gewoon serieslot en de slotenmaker had dan ook niet de minste moeite om het open te krijgen.
- Heb je mevrouw Josselin toestemming gevraagd?
- Nee. Ik heb haar niet gezien. U had me gezegd dat ik haar niet storen mocht als het niet dringend noodzakelijk was. En wij hadden haar niet nodig. Enfin, we hebben nu tenminste een begin, chef! Iemand heeft op zijn minst een gedeelte van de nacht in de dienstbodenkamer doorgebracht. De papierstroken rondom het raam zijn er afgescheurd, het raam is opengezet. Het stond nog open toen wij binnenkwamen. Je kunt bovendien zien dat er iemand op de matras gelegen heeft, met zijn hoofd op het kussen. En dan liggen er ook nog uitgetrapte sigarettepeukjes op de grond. Het moet een man geweest zijn, want er zit geen lipstick aan de peukjes. Ik sta hier op het ogenblik in een bar in de Rue Vavin, Le Clairon. Ik dacht dat u het wel zou willen zien ...
- Ik kom!
Het was een opluchting voor Maigret dat hij niet meer aan dokter Fabre hoefde te denken. Ogenschijnlijk was alles nu veranderd. De conciërge had zich niet vergist. Er was iemand van buiten gekomen. Maar wel kende die iemand niet alleen de la met de revolver, maar ook het bestaan van de dienstbodenkamer en de plaats van de sleutel in de keuken. Terwijl het onderzoek vannacht aan de gang was op de derde etage en niets opleverde, was de moordenaar dus waarschijnlijk in het huis geweest, had op een matras sigaretten liggen roken in afwachting van het aanbreken van de dag en van het moment waarop de weg vrij zou zijn. Had er na de nacht onafgebroken een agent voor de deur op wacht gestaan? Dat wist Maigret niet, maar dat moest Saint-Hubert weten. Er stond er een toen hij uit de Rue du Saint-Gothard teruggekomen was, maar die was gekomen op verzoek van de man van de conciërge nadat de journalisten en de fotografen het huis binnengedrongen waren, 's Morgens kon men in ieder geval op het in- en uitlopen van een aantal mensen rekenen, al waren het alleen maar de leveranciers. De conciërge moest zich met de post bemoeien, met haar baby, met de journalisten, waarvan er verscheidene tot de derde etage waren doorgedrongen. Maigret belde de Identificatiedienst op.
- Met Moers? Wil jij iemand naar me toesturen met materiaal om vingerafdrukken op te nemen? Misschien zijn er ook nog andere sporen, dus laat hem alles maar meenemen... Ja, ik wacht hier in mijn kamer op hem ...
Inspecteur Baron klopte bij hem aan.
- Ik heb eindelijk de bureaulijst van het Théatre de la Madeleine te pakken kunnen krijgen, chef. Er waren voor gisteravond inderdaad twee plaatsen besproken op naam van mevrouw Josselin. De plaatsen zijn bezet geweest ook, hij weet niet door wie, maar ze zijn de hele avond bezet geweest. Er zijn praktisch geen kaarten aan het loket meer verkocht en tijdens de voorstelling is er niemand de zaal uitgegaan. Maar ja, er is natuurlijk pauze geweest...
- Hoeveel keer?
- Twee keer. De eerste was maar een kwartiertje en de meeste mensen zijn op hun plaats blijven zitten. De tweede duurde langer, een goed half uur, want het decor moest ingrijpend veranderd worden en dat was een heel werk.
- Hoe laat was dat?
- Om tien uur. Ik heb de naam van het echtpaar dat vlak achter 97 en 99 gezeten heeft. Het zijn vaste bezoekers die altijd dezelfde plaatsen nemen, meneer en mevrouw Demaillé, uit de Rue de la Pompe, in Passy. Moet ik ze ondervragen?
- Dat is wel het beste, ja ...
Hij wilde niets aan het toeval overlaten. De specialist van de Identificatiedienst kwam binnen, beladen als een fotograaf van een geïllustreerd tijdschrift.
- Moet ik een wagen nemen?
Maigret knikte en liep achter hem aan. Ze troffen Torrence achter een glas bier aan, nog steeds in gezelschap van zijn slotenmaker die de geschiedenis heel vermakelijk scheen te vinden.
-We hebben u niet meer nodig, zei de commissaris tegen hem. Ik dank u wel.
-Hoe moet u zonder mij binnenkomen? Ik heb de deur weer op slot gedaan, dat had de inspecteur me gezegd ...
- Ja, ik wilde geen enkel risico nemen ... zei Torrence. Maigret bestelde ook een glas bier, dronk het bijna in éen teug leeg.
- Het is beter dat jullie hier alle drie op me wachten.
Hij stak de straat over, stapte in de lift, belde aan bij de Josselins. Mevrouw Manu deed open, zonder de ketting weg te halen, evenals 's morgens. Ze herkende hem onmiddellijk en liet hem binnen.
- Wie van de dames wilde u spreken?
- Mevrouw Josselin. Als ze tenminste niet rust...
-Nee. De dokter, die zoëven geweest is, stond erop dat ze weer naar bed zou gaan, maar ze wilde niet. Dat is niets voor mevrouw, om overdag op bed te liggen als ze niet heel ziek is...
- Is er iemand geweest?
- Alleen meneer Jouane, die maar een paar minuten gebleven is. En dan een inspecteur van u, die dikke, die me om de sleutel van boven kwam vragen. Ik ben er niet aan geweest, daar kan ik een eed op doen. Ik vraag me trouwens af waarom die sleutel daar moest blijven hangen nu die kamer toch niet meer gebruikt wordt.
- Is die niet meer gebruikt sedert u bij mevrouw Josselin bent?
- Waarvoor zou die gebruikt moeten worden? Er is toch niemand meer behalve wij?
- Er had soms een vriend of een kennis van de familie kunnen logeren, al was het maar voor éen nacht. . .
- Als ze een logé hadden gehad, zouden ze die de kamer van mevrouw Fabre wel gegeven hebben, lijkt me... Ik zal mevrouw waarschuwen . . .
- Wat doet ze op het ogenblik?
-Ik geloof dat ze bezig zijn de lijst op te stellen voor de rouwkaarten. ..
Ze waren niet in de salon. Na daar geruime tijd gewacht te hebben, zag Maigret hen samen verschijnen en hij kreeg het merkwaardige gevoel dat ze bij elkaar bleven omdat de een de ander wantrouwde.
- Neemt u me niet kwalijk dat ik u weer kom storen, dames. Mevrouw Manu heeft u zeker wel ingelicht?
Ze keken elkaar een ogenblik aan alvorens te antwoorden. Ze deden tegelijkertijd hun mond open, maar mevrouw Josselin deed het woord.
- Het is nooit in me opgekomen om die sleutel daar weg te halen, zei ze, en ik was hem bijna al vergeten. Maar wat betekent dat? Wie zou hem weggenomen kunnen hebben? En waarom?
Haar blik was nog starrer, nog somberder dan 's morgens. Haar handen verrieden haar nervositeit.
- Mijn inspecteur, verklaarde Maigret, is zo vrij geweest om de deur van de dienstbodenkamer open te maken omdat hij u niet wilde storen. Ik hoop dat u hem dat niet kwalijk zult nemen. Des te meer, omdat hij het onderzoek daardoor in een nieuwe richting geleid heeft.
Hij sloeg haar nauwlettend gade, bespiedde haar reacties, maar niets verried wat er mogelijk in haar omging.
- En wat wilde u nu van mij weten?
- Sedert hoelang bent u niet meer op de zesde etage geweest?
- Al een paar maanden niet. Toen mevrouw Manu hier pas was ben ik met haar naar boven geweest, want het vorige meisje had een ontzettende rommel achtergelaten en het was ér onvoorstelbaar vuil.
- Dat is dus een maand of zes geleden? -Ja.
- En daarna bent u er niet meer geweest? Uw man ook niet zeker?
- Hij is er zijn hele leven niet éen keer geweest. Wat had hij daar moeten doen?
- En u, mevrouw? vroeg hij aan mevrouw Fabre.
-Ik ben er in jaren niet geweest. De laatste keer was toen Olga hier nog was, die altijd zo lief voor me was en waar ik soms naar toe ging als ze op haar kamer was. Weet u nog wel, moeder? Dat is bijna acht jaar geleden ...
- Rondom het venster was papier geplakt, is het niet?
- Ja. Om het stof tegen te houden.
-Dat was er afgescheurd en het raam stond open toen ze binnenkwamen. Er heeft iemand op het bed gelegen, een man hoogstwaarschijnlijk, die een aantal sigaretten gerookt heeft.
- Weet u zeker dat dat in de afgelopen nacht geweest is?
- Nog niet. Ik kom u permissie vragen om met mijn mannen naar boven te gaan en de kamer grondig te onderzoeken. -Ik geloof niet dat ik u daarvoor permissie behoef te geven ...- Als u erbij wilt zijn, kunt u natuurlijk... Ze onderbrak hem met een hoofdschudden.
- Had dat vorige meisje van u soms een minnaar?
- Niet dat ik weet. Het was een degelijk meisje. Ze was verloofd en ze is alleen maar bij ons vandaan gegaan omdat ze ging trouwen.
Hij liep naar de deur. Waarom had hij opnieuw het gevoel dat er sedert kort een zeker wantrouwen, of een zekere animositeit tussen moeder en dochter heerste?
Toen hij de deur achter zich gesloten had, zou hij graag geweten hebben hoe zij zich gedroegen nu ze alleen waren, wat ze tegen elkaar zeiden. Mevrouw Josselin had haar koelbloedigheid bewaard, maar de commissaris was er niettemin van overtuigd dat ze een schok gekregen had. En toch had hij er wat om durven verwedden dat die geschiedenis van die dienstbodenkamer voor haar niet zo onverwacht kwam als voor hem. En Véronique, die had zich met een ruk naar haar moeder gewend, met iets van een vraag in haar blik.
Wat had ze willen zeggen, toen ze haar mond open gedaan had?
Hij ging weer terug naar de drie mannen in Le Clairon, nam nog een glas bier alvorens zich met hen naar de diensttrap van het huis te begeven. De slotenmaker maakte de deur open. Ze hadden enige moeite om hem kwijt te raken, want hij probeerde zich nuttig te maken om te kunnen blijven. -Maar hoe kunt u zonder mij die deur weer dichtkrijgen?
- Ik verzegel hem ...
- Ziet u wel, chef... zei Torrence, terwijl hij op het bed wees, op het raam dat nog steeds openstond, op de vijf of zes peukjes die op de vloer lagen.
-Wat ik allereerst zou willen weten, is of die sigaretten kort geleden gerookt zijn.
- Dat is niet moeilijk.
De specialist bekeek aandachtig een peukje, rook eraan, maakte behoedzaam het papier los, wreef de tabak tussen zijn vingers.
-Als we in het laboratorium waren, zou ik het u precies kunnen vertellen, maar ik kan u nu al vast wel zeggen dat het niet lang geleden is dat deze sigaretten gerookt zijn. Trouwens, als u eens om u heen ruikt dan zult u merken dat er hier nog iets van een sigarettelucht hangt, ofschoon het raam open staat...
De man pakte zijn toestellen uit, met de langzame en zorgvuldige gebaren van alle mensen van het laboratorium. Voor hem waren er geen doden, of liever alleen maar doden zonder identiteit, zonder gezin, zonder persoonlijkheid. Een moord was voor hen slechts een wetenschappelijk probleem. Zij hielden zich met tastbare, exacte dingen bezig, met 'stille getuigen', met sporen, vingerafdrukken, stofdeeltjes. -Het is een bof, dat de kamer de laatste tijd niet meer
schoongemaakt is. En, tegen Torrence:
-Heb je hier veel heen en weer gelopen? Ben je ergens met je vingers aan geweest?
- Nee. Ik heb alleen éen sigarettepeukje in mijn vingers gehad. We zijn bij de deur blijven staan, de slotenmaker en ik.
- Prachtig.
-Kom je me het resultaat van je onderzoek op mijn kamer brengen, op het Bureau? ... vroeg Maigret, die niet wist waar hij blijven moest.
- En ik? vroeg Torrence.
- Ga jij maar terug naar de Quai...
- Mag ik nog even blijven om te horen of er vingerafdrukken zijn?
- Als je dat graag wilt...
Maigret ging langzaam naar beneden en toen hij bij de deur voor de leveranciers op de derde etage kwam, zou hij daar eigenlijk wel graag aangebeld hebben. Het laatste onderhoud met de beide vrouwen had een 'onaangename indruk bij hem achtergelaten. Hij wist niet wat hij ervan denken moest. Hij had het gevoel dat de dingen niet gebeurd waren zoals ze hadden moeten gebeuren.
Trouwens, niets in deze zaak ging normaal. Maar kan men van normaal spreken wanneer het over mensen gaat bij wie onverwachts een moord gepleegd is? Stel dat het slachtoffer iemand als Pardon geweest was bijvoorbeeld ... Hoe zouden dan de reacties van mevrouw Pardon geweest zijn, van haar dochter, haar schoonzoon?
Het lukte hem niet, zich hen voor te stellen, hoewel hij de Pardons al jaren kende en het hun beste vrienden waren. Zou mevrouw Pardon ook op slag zo wezenloos geworden zijn, ineens niet meer kunnen spreken, geen poging doen om zo lang mogelijk bij het lichaam van haar man te zijn? Hij had hun zojuist meegedeeld dat een man de sleutel van de dienstbodenkamer uit de keuken had weggehaald, dat hij zich urenlang daarboven verborgen gehouden had, dat hij daar stellig nog geweest was toen zij na het vertrek van de politie, laat in de nacht, alleen achtergebleven waren. Maar mevrouw Josselin had nauwelijks een spier vertrokken. En Véronique had onmiddellijk haar moeder aangekeken, die toen het woord genomen had om haar dochter te beletten, zo scheen het tenminste, de commissaris antwoord te geven. Eén ding was zeker: de moordenaar had niets gestolen. En niemand scheen, bij de huidige stand van het onderzoek, belang te hebben bij de dood van René Josselin. Voor Jouane en zijn compagnon veranderde er niets door die dood. En het was niet aan te nemen dat Jouane, die maar een keer of vijf, zes, in de Rue Notre-Dame-des-Champs geweest was, de plaats van de revolver zou weten, en die van de sleutel in de keuken en de indeling van de zesde etage. Het was waarschijnlijk dat Fabre daar nooit geweest was. En Fabre zou geen enkele reden gehad hebben om zich daar te verbergen. In ieder geval, hij was niet daar, maar eerst in het ziekenhuis en later in het appartement op de derde etage geweest waar de commissaris hem ondervraagd had. Toen hij gelijkvloers aangekomen was, stapte hij opeens naar de lift en ging naar de eerste etage, belde aan bij de Aresco's. Er klonk muziek achter de deur, stemmen, allerlei geluiden door elkaar. Toen de deur openging, zag hij twee kinderen die elkaar achternazaten en een dikke vrouw in een peignoir die hen trachtte te grijpen.
-Heet u Dolores? vroeg hij aan het jonge meisje dat hem opengedaan had. Ze droeg nu een blauwkatoenen jurk met een mutsje van dezelfde kleur op haar zwarte haren. Ze keek hem aan met een brede glimlach. Ze schenen allemaal te lachen in dit appartement, van de morgen tot de avond in een vrolijke drukte te leven.
- Si, senor ...
- Spreekt u Frans?
- Si...
De dikke vrouw vroeg de dienstbode iets in haar eigen taal, terwijl ze terzelfder tijd Maigret van het hoofd tot de voeten opnam.
-Verstaat ze geen Frans?
Het jonge meisje schudde van nee en barstte in lachen uit.
- Vertel haar, dat ik van de politie ben, zoals die inspecteur die u boven gezien heeft, en dat ik u graag een paar vragen zou willen stellen ...
Dolores vertaalde wat hij haar zei; ze sprak met een buitengewone radheid. De corpulente vrouw greep een van de kinderen bij de oren en trok hem mee naar een kamer waarvan ze de glazen deur achter zich sloot. De muziek ging door. Het meisje bleef voor Maigret staan, zonder hem uit te nodigen binnen te komen. Een andere deur ging even open en er vertoonde zich een mannengezicht met donkere ogen, waarna de deur weer heel zacht gesloten werd.
- Hoe laat bent u gisteravond naar bed gegaan?
- Ik denk zoiets van half elf... Ik heb niet op de klok gekeken ...
- Was u alleen?
- Si, senor ...
- Bent u niemand tegengekomen op de trap?
- Nee, niemand...
- Hoe laat hoorde u gestommel in de kamer naast u?
- Om zes uur vanmorgen, toen ik opstond.
- Voetstappen? -Wat is dat?
Ze kende dat woord niet en hij maakte de beweging van lopen, waardoor ze opnieuw begon te schateren.
- Si... Si...
-Heeft u de man die liep niet gezien? Ging de deur niet open?
- Was het een man?
- Met z'n hoevelen slaapt u op de zesde etage?
Bij iedere zin had ze een zekere tijd nodig om die te begrijpen. Het leek of ze eerst ieder woord moest vertalen, voordat het tot haar doordrong wat hij vroeg. Ze stak twee vingers op en zei:
- Twee maar... Het meisje van de mensen op de vierde etage en ik ...
- Het meisje van de Meurats?
- Ik ken ze niet... De Meurats, is dat links of rechts?
- Links.
- Nee, dan is het van de andere... Ze zijn weggegaan met geweren... Ik heb ze ze in de auto zien doen gistermorgen...
- Is dat meisje ook meegegaan?
-Nee. Maar ze is niet thuis komen slapen. Ze heeft een vriend.
- Zodat u vannacht alleen was op de zesde etage?
Dat vond ze een grappig idee. Ze vond alles grappig. Ze gaf er zich geen rekenschap van dat ze slechts door een dunne wand gescheiden was geweest van een man die zo goed als zeker een moordenaar was.
- Helemaal alleen ... Geen vriend ...
- Ik dank u wel...
Achter de vitrage voor de glazen deur zag hij gezichten, donkere ogen, en zodra hij weg was zou ongetwijfeld het gelach weer opklinken.
Hij ging ook even in de loge aan. De conciërge was er niet, maar hij trof een man aan, in overhemd, die met een baby in zijn armen stond. De man haastte zich het kind in de wieg te leggen en stelde zich voor.
- Agent Bonnet... Komt u binnen, commissaris ... Mijn vrouw is een paar boodschappen doen... Ze neemt de gelegenheid waar dat ik deze week nachtdienst heb ...
- Ik wilde haar vertellen dat ze zich niet vergist heeft, dat er inderdaad iemand het huis binnengekomen is gisteravond en hier vannacht gebleven is ...
- Is hij gevonden? Waar zat hij?
- Hij is niet gevonden, maar we hebben sporen van hem gevonden in een van de dienstbodenkamers ... Hij moet vanmorgen het huis uitgegaan zijn, terwijl uw vrouw met de journalisten bezig was ...
- Is het mijn vrouw haar schuld?
- Welnee, zeker niet.. .
Zonder die lange vakanties die de meeste huurders namen, zouden er vijf of zes mensen op de zesde etage van het huis geweest zijn en dan zou wellicht een daarvan de moordenaar te zien gekregen hebben.
Maigret aarzelde de straat over te steken en nogmaals Le Clairon binnen te gaan. Hij deed het tenslotte toch, bestelde werktuiglijk:
- Een pils ...
Enige ogenblikken later zag hij door de ruit Torrence het huis uitkomen, die er genoeg van had zijn collega van het laboratorium aan het werk te zien en die hetzelfde idee had gehad als hijzelf.
- Bent u hier, chef?
- Ik ben bij Dolores geweest.
- Heeft u iets uit haar kunnen krijgen? Was ze nu tenminste gekleed?
Torrence straalde nog steeds van trots op de ontdekking die hij gedaan had. Hij scheen niet te begrijpen waarom Maigret bezorgder, gedrukter leek dan 's morgens. -We hebben nu tenminste een begin, waar of niet? Weet u dat het vol met vingerafdrukken zit? Hij kan zijn hart ophalen, daarboven. Als de moordenaar nu maar een dossier bij ons heeft...
- Ik ben er wel bijna zeker van dat hij dat niet heeft, zuchtte Maigret, terwijl hij zijn glas leegdronk.
Twee uur later kwam er uit de cartotheek inderdaad een negatief antwoord. Bij de kaarten van de mensen die met de justitie in aanraking waren geweest, was er niet éen die overeenkwam met de vingerafdrukken die in de Rue Notre-Dame-des-Champs gevonden waren.
Lapointe was de hele middag op stap geweest met de foto van René Josselin. Hij had hem laten zien aan de winkeliers in de wijk, aan de plantsoenwachters, aan de mensen die dagelijks op de banken zaten. Sommigen herkenden hem, anderen niet.
- We zagen hem iedere morgen voorbijkomen, altijd met dezelfde stap...
- Hij keek naar de spelende kinderen...
-Hij legde de kranten naast zich en begon ze dan te lezen, en soms rookte hij er een sigaar bij...
- Het was een keurig iemand, zo te zien ...
Een keurig iemand! Dat had hij nog niet eerder gehoord!