7
Die avond kon maigret thuis, in de behaaglijke warmte van de
salon, met zijn pantoffels aan, naar de televisie kijken, terwijl
zijn vrouw met haar breiwerk naast hem zat. Maar liever nog was hij
in de plaats geweest van Janvier en Lapointe, die op dit moment aan
het werk waren in Montmartre dat hij zo goed kende, in straten die
hem vertrouwd waren, die, elk aan een kant, van de ene kroeg naar
de andere gingen, van een kroeg met geelachtig licht naar een met
witter licht, van een ouderwetse naar een die moderner ingericht
was, van een cafe waar een bierlucht hing naar een waar de geur van
calvados overheerste.
Natuurlijk was hij blij geweest toen hij promotie maakte, toen hij
tenslotte commissaris, hoofd van de criminele afdeling was
geworden. Niettemin bleef hij altijd met heimwee terugdenken aan
zijn vroegere werk, aan de nachten, waarin hij toch kou genoeg
geleden had, als hij ergens, verdekt opgesteld, de wacht had moeten
houden, aan al de conciergeloges, waar overal weer een andere geur
hing, die hij dagen lang afgelopen had om iedere keer weer
dezelfde, schijnbaar onbenullige, vraag te stellen.
Werd hem door zijn superieuren niet verweten dat hij te vaak zijn
kamer verliet om speurwerk te gaan doen dat hij zijn
ondergeschikten had kunnen opdragen? Hoe moest hij het hun
uitleggen, vooral aan de heren van het Parket, dat het een behoefte
voor hem was om zelf de dingen te zien, om te snuffelen, een
bepaalde sfeer op zich te laten inwerken? Maigret voelde iets van
ironie in het feit dat er een tragedie van Corneille gegeven werd.
Koningen en krijgslieden in historisch kostuum verschenen op het
kleine scherm en declameerden om beurten hun nobele verzen die de
bijsmaak van een literatuurles hadden, en het was een merkwaardige
sensatie elk half uur gestoord te worden door het gerinkel van de
telefoon en de stem van Janvier te horen -dat was de eerste die
opbelde -die in veel minder verheven stijl vertelde:
-Ik geloof dat ik het spoor gevonden heb, chef. Ik sta hier in een
bar in de Rue Germain-Pilon, op tweehonderd meter van de Place des
Abbesses. Hij heet Au Bon Coin. De baas is al naar bed. Zijn vrouw
bedient en gaat dan weer bij de kachel zitten. Ik hoefde maar even
een man met een hazelip te noemen of ze wist al wie ik
bedoelde.
-Is hem iets overkomen?' vroeg ze me. Hij kwam vaak 's avonds om
een urn: of acht een paar glazen drinken. De poes scheen nogal op
hem gesteld te zijn, want die kwam hem altijd kopjes geven en dan
bukte hij om haar te aaien.. Het is een klein cafeetje, slecht
verlicht, met donkere wanden. Ik begrijp niet waarom het 's avonds
openblijft, want alles wat hier zit, is een oude man die bij het
raam een grog zit te drinken.
-Heeft ze Planchon na maandag nog gezien?
-Neen. Ze weet zo goed als zeker dat hij maandag voor het laatst
geweest is. Gisteren heeft ze in ieder geval nog tegen haar man
gezegd dat ze de man met de hazelip niet meer gezien had en ze had
zich afgevraagd of hij soms ziek wat.
-Heeft hij haar wel eens wat verteld van zijn persoonlijke
omstandigheden?
-Hij zei bijna nooit iets. Ze had met hem te doen, ze vond dat hij
er ongelukkig uitzag en ze probeerde hem wat op te monteren.
-Zoek maar verder.
Janvier zou de kou en de duisternis weer ingaan om even verder weer
een ander cafe binnen te gaan, en dan weer een. Lapointe deed in
zijn helft hetzelfde.
En Maigret keerde weer terug naar de figuren van Corneille en naar
zijn vrouw die in een fauteuil naast hem zat en hem met een
onderzoekende blik aanzag.
Om half tien was het de beurt van Lapointe om hem op te bellen. Hij
belde vanuit de Rue Lepic, in een ander cafe, groter en lichter,
waar de bezoekers zaten te kaarten en waar hij ook het spoor van
Planchon gevonden had.
-Altijd cognac, chef!. Ze wisten hier wie hij was en dat hij in de
Rue Tholoze woonde omdat ze hem overdag wel achter het stuur van de
bestelwagen waar zijn naam met grote letters op stond, voorbij
hadden zien komen. Ze hadden meelij met hem. Als hij kwam was hij
meestal al half dronken. Hij sprak nooit tegen iemand. Een van de
kaartspelers weet zich te herinneren dat hij maandag voor het
laatst geweest is. Hij heeft toen twee hardgekookte eieren gegeten
die hij uit de standaard van ijzer-draad nam die op de toonbank
staat. Janvier moest een verkeerde route gevolgd hebben, want hij
telefoneerde even na Lapointe om te zeggen dat hij nog vijf cafes
bezocht had, maar daar was de man met de hazelip een onbekende
geweest.
Zangers en zangeressen hadden de helden van Corneille op het
beeldscherm vervangen toen Lapointe omstreeks elf uur voor de
tweede maal opbelde. Hij scheen opgewonden.
-Ik heb nieuws, chef. Misschien zou het het beste zijn als we
allebei naar de Quai des Or-fevres gingen. Er is een vrouw hier. Ik
houd haar voortdurend in het oog door de glazen deur van de cel,
uit angst dat ze me ontglipt.
Ik ben in een restaurant op de Place Blanche.
Er is een terras met glazen wanden, en verwarmd door twee
vuurpotten. Bent u daar nog?.
-Ja, toe maar.
-De eerste kelner die ik naar Planchon vroeg kende hem heel goed
van gezicht... Het schijnt dat hij daar altijd vrij laat in de
avond kwam en dat hij meestal niet erg vast meer op zijn benen
stond. Dan ging hij op het terras zitten en bestelde bier.
-Zeker om al de cognac weg te spoelen die hij elders gedronken
had?
-Ik weet niet of u deze gelegenheid kent. Er zitten altijd twee of
drie vrouwen op het terras die alle mannen nakijken. Ze werken
vooral bij de uitgang van de bioscoop hiernaast.
De kelner wees me er een aan.
-Kijk! Vraagt u Clementine eens. Zo heet ze. Zij kan u meer van hem
vertellen dan ik. Ik heb ze meermalen samen weg zien gaan.'
Ze scheen onmiddellijk te begrijpen dat ik van de politie was en in
het begin wilde ze niets loslaten.
-Wat heeft hij gedaan?' was alles wat ze zei: 'Waarom zoekt u hem?
Waarom zou ik hem kennen?.'
Langzamerhand begon ze los te komen en ik geloof dat het u wel
interesseren zal wat ze me verteld heeft. Het lijkt me zelfs dat
het goed zou zijn om haar verklaringen op schrift te stellen,
zolang ze nog in een goede bui is. Wat moet ik doen?.
-Neem haar mee naar de Quai. Ik ben er zowat tegelijk met jou.
Mevrouw Maigret was al gelaten opgestaan om zijn schoenen voor hem
te gaan halen.
-Moet ik een taxi bestellen?
-Ja.
Hij trok zijn jas aan, vergat zijn das niet. Hij had zojuist een
grog gedronken, want hij voelde zich nog steeds of hij een stevige
griep onder de leden had.
Op de Quai des Orfevres groette hij de man die eenzaam op wacht
stond, liep de brede grauwe, karig verlichte trap op, kwam op de
lege gang, deed het licht in zijn kamer aan en liep de kamer van de
inspecteurs binnen. Lapointe was daar, met zijn hoed nog op, en er
zat een vrouw, die opstond toen hij binnenkwam. Op ditzelfde
ogenblik liepen er overal in Parijs honderden vrouwen, die als
zusters op haar leken, in het donker te schilderen, in de omgeving
van huizen waar kamers per uur verhuurd werden en waar de deur aan
stond. Ze droeg schoenen met buitensporig hoge naaldhakken en ze
had magere benen, de hele onderste helft van haar lichaam was lang
en smal. Pas boven haar heupen werd ze breder en de wanverhouding
viel des te meer op omdat ze een kort manteltje aan had van
langharig bont, geitevel, zo te zien.
Haar gezicht had de roze kleur van suikergoed, haar oogharen waren
koolzwart, zoals die van een pop.
-De juffrouw is zo goed geweest met mij mee te willen komen. zei
Lapointe met zijn vriendelijkste gezicht.
En zij, ironisch maar zonder boosheid:
-Alsof u mij anders toch niet meegenomen zou hebben!.
Ze scheen onder de indruk te zijn van de commissaris, die ze van
het hoofd tot de voeten opnam.
Hij trok zijn jas uit en gaf haar een wenk weer te gaan zitten.
Lapointe was achter een schrijfmachine gaan zitten, klaar om haar
verklaring te tikken.
-Hoe is uw naam?
-Antoinette Lesourd. Maar ik laat me meestal Sylvie noemen.
Antoinette klinkt zo ouderwets. Het is de naam van mijn grootmoeder
en.
-U kende Planchon?
-Zijn naam wist ik niet. Hij kwam bijna elke avond in Au Bon Coin
en hij was altijd topzwaar. In het begin dacht ik dat het een
weduwnaar was die zijn verdriet wilde verdrinken. Hij zag er zo
ongelukkig uit.
-Heeft hij u het eerst aangesproken?.
-Neen. Dat was ik. En ik dacht stellig dat hij hard weg wilde
lopen. Toen zei ik tegen hem:
-Ik heb ook verdriet gehad. Ik weet wat het is. Ik ben met een vent
getrouwd geweest die nergens voor deugde en die er op een morgen
met mijn dochter vandoor is gegaan.. Toen ik het over mijn dochter
had werd hij opeens toeschietelijker. En terwijl ze zich naar
Lapointe wendde:
-Dat gaat u toch niet allemaal opschrijven?
-Alleen maar de hoofdzaken, antwoordde Maigret voor hem. Hoe lang
is dat geleden, dat u voor het eerst met hem sprak?
-O, al maanden. Eens kijken. De afgelopen zomer ben ik in Cannes
gaan werken, waar de Amerikaanse vloot lag. Ik ben teruggekomen in
september. Ik zal hem dus in het begin van oktober ontmoet
hebben.
-Is hij toen direct, de eerste keer al, met u meegegaan?
-Neen. Ik kreeg een glas wijn van hem. En toen zei hij dat hij naar
huis moest, dat hij vroeg op moest vanwege zijn werk en dat het al
laat was. Pas twee of drie dagen daarna is hij met me
meegegaan.
-Naar uw huis?
-Ik ontvang nooit mannen bij mij thuis. Trouwens, dat zou de
concierge niet willen hebben. Het is een keurig huis. Er woont
zelfs een rechter op de eerste etage. Neen, ik ga meestal naar een
huis in de Rue Lepic waar ze kamers verhuren per uur. Kent u het?.
Maar gaat u ze alstublieft niet lastig vallen. Met al die nieuwe
verordeningen weet je nooit waar je aan toe bent.
-Is Planchon vaak met u mee geweest?
-Niet vaak. Misschien alles bij elkaar een keer of tien. En daar
zijn dan nog een paar keren bij dat hij niets deed.
-Praatte hij dan?
-Een keer zei hij tegen me:
-Zie je wel! Ze hebben nog gelijk ook. Ik ben niet eens een man
-Vertelde hij nooit iets over zijn leven?
-Ik had natuurlijk wel zijn trouwring gezien. Op een avond vroeg ik
hem:
-Bezorgt je vrouw je narigheid?' En toen antwoordde hij dat zijn
vrouw het niet verdiend had tegen een man zoals hij aan te
lopen.
-Wanneer heeft u hem voor het laatst gezien? Uit de blik van
Lapointe, die nog steeds achter de schrijfmachine zat, begreep
Maigret dat hij nu bij het belangrijke punt gekomen was.
-Maandagavond.
-Hoe weet u zo zeker dat het maandagavond was?
-Omdat ik zo stom geweest ben, de dag daarna, om niet goed uit te
kijken. Ze hebben me opgepikt en ik heb vierentwintig uur in het
Huis van Bewaring gezeten.., U kunt het vragen aan uw collega's.
Mijn naam zal wel op de lijst staan. Ze hebben er een hele wagen
vol meegenomen.
-Hoe laat was het, maandag, toen -hij in het restaurant kwam?
-Even voor tienen. Ik was net van huis gegaan, want op Montmartre
haalt het niets uit om vroeg te beginnen.
-Hoe was hij toen?
-Hij kon nauwelijks op zijn benen staan. Ik zag direct dat hij meer
gedronken had dan anders. Hij kwam naast me zitten op het terras,
bij de vuurpot. Hij kon zijn arm niet eens meer opbeuren om de
kelner te wenken en hij stotterde:
-Een cognac. En voor mevrouw ook een cognac..
We kregen bijna nog ruzie. Ik wilde niet dat hij cognac zou
drinken, in de toestand waarin hij was, maar hij wilde niet
luisteren.
-Ik ben zo misselijk als een kat.' zei hij. "Ik knap alleen maar op
van een groot glas cognac.
-Heeft hij verder niets gezegd wat u getroffen heeft?
Weer een blik van Lapointe.
-Jawel. Een klein zinnetje dat ik niet begreep. Hij zei twee of
drie keer: -Hij wil me ook al niet geloven.
-Gaf hij geen nadere uitleg?
-Hij mompelde:
-Laat maar. Ik begrijp het zelf wel. En jij zult het ook nog wel
eens begrijpen.. Maigret herinnerde zich de toon waarop Planchon
die maandag, enkele uren voor dat gesprek op het terras, door de
telefoon tegen hem gezegd had, toen hij nog op de Place des
Abbesses was:
-Ik dank u wel..
Hij had daar niet alleen bitterheid, ontgoocheling in gevoeld, maar
ook iets van een dreiging.
-Bent u toen samen naar dat huis in de Rue Lepic gegaan?
-Dat wilde hij. Maar toen we buiten kwamen viel hij languit op het
trottoir. Ik hielp hem overeind. Hij schaamde zich heel erg.
-Ik zal ze laten zien dat ik een man ben.. hijgde hij.
Ik moest hem ondersteunen. Ik wist dat de baas van dat huis hem in
die toestand nooit zou toelaten en ik wilde ook niet dat hij in de
kamer zou gaan overgeven.
-Waar woon je?' vroeg ik hem.
-Daarginds.
-Waar, daarginds?
-In de Rue Tho. Rue Tho.. Hij kon nauwelijks nog verstaanbaar
spreken.
-In de Rue Tholoze?'
-Ja. Hele. Helemaal aan.. Het is niet altijd leuk, dat kan ik u wel
vertellen!. Ik was bang dat een politieagent ons in de gaten zou
krijgen en denken dat ik van plan was hem te bestelen. Dan zouden
ze natuurlijk beweerd hebben dat ik hem dronken gevoerd had. Ik wil
geen kwaad van de politie zeggen, maar u zult moeten toegeven dat
ze soms wel eens.
-Vertelt u maar verder. Heeft u een taxi aangeroepen?
-Dat had ik wel gewild, maar ik was blut. Ik heb hem geholpen met
lopen. We hebben bijna een half uur nodig gehad om aan het eind van
de Rue Tholoze te komen, want hij bleef voortdurend stilstaan omdat
zijn knieen zo knikten. Bij iedere kroeg waar we langs kwamen zei
hij dat hij van een groot glas cognac zou opknappen. Hij bleef
tenslotte staan voor een hek en daar viel hij nog een keer. Het hek
was niet dicht. Er stond een bestelauto op de binnenplaats, met een
naam erop die ik niet kon lezen in het donker. Pas bij de deur heb
ik hem losgelaten.
-Was er licht te zien achter de ramen?
-Ik zag licht door de kieren van de blinden op de
benedenverdieping. Ik heb hem tegen de muur gezet en ik hoopte maar
dat hij lang genoeg overeind zou blijven. Toen heb ik gebeld en ben
ik hard weggelopen.
De gehele tijd dat ze sprak had het geratel van de schrijfmachine
geklonken.
-Is hem iets overkomen?
-Hij is verdwenen.
-Ik hoop niet dat u zult denken dat ik daar iets mee te maken
heb?
-Neen, maakt u zich daar geen zorg over.
-Denkt u dat ik opgeroepen zal worden om bij de rechter te
komen?
-Ik hoop van niet. Maar als dat zo zou zijn, dan hoeft u nergens
bang voor te zijn. Lapointe had het vel uit de machine gehaald en
reikte het de vrouw aan.
-Moet ik dat lezen?
-En ondertekenen.
-Kan ik daar geen moeilijkheden door krijgen? Ze zette er tenslotte
in grote, onhandige letters haar naam onder.
-En wat moet ik nu doen?
-U kunt gaan nu.
-Denkt u dat er nog een bus rijdt? Maigret haalde een biljet uit
zijn zak.
-Hier. Dan kunt u een taxi nemen.
Ze was nauwelijks de deur uit toen de telefoon ging, Het was
Janvier die de Boulevard Richard-Lenoir opgebeld had en van mevrouw
Maigret gehoord had dat haar man op de Quai des Or-fevres was.
-Niets meer, chef. Ik ben overal geweest op de Boulevard
Rochechouart, tot aan de Place
d'Anvers. Ik heb ook nog tien zijstraatjes gedaan.
-Je kunt wel naar bed gaan.
-Heeft Lapointe iets gevonden?
-Ja. Je hoort het morgen wel.
Toen Maigret thuiskwam had hij maar een angst: dat hij met koorts
wakker zou worden. Hij voelde nog altijd een onaangename prikkeling
in zijn neus en hij had een gevoel of zijn oogleden in brand
stonden. Bovendien smaakte zijn pijp niet zoals anders.
Zijn vrouw maakte nog een grog voor hem klaar. Hij transpireerde de
hele nacht. Om negen uur 's morgens zat hij, met een ietwat leeg
gevoel in zijn hoofd, in de wachtkamer van het Parket waar hij ruim
twintig minuten moest wachten op de komst van de substituut. De
commissaris moest wel somber gekeken hebben, want de magistraat
vroeg:
-Zo, heeft de knaap die u opgeroepen hebt, u moeilijkheden
bezorgd?
-Neen, maar er is nieuws.
-Hebben ze uw schilder gevonden? Hoe heet hij ook weer?
-Planchon. Hij is niet gevonden. Wel hebben we gevonden hoe hij
zijn tijd besteed heeft maandagavond. Toen hij even voor elven
thuiskwam, was hij zo dronken dat hij niet meer op zijn benen kon
staan en dat hij verscheidene malen tussen de Place Blanche, waar
hij zijn laatste glas gedronken heeft, en de Rue Tholoze languit op
straat gevallen is.
-Was hij alleen?
-Een publieke vrouw met wie hij de laatste tijd wel omgang had,
ondersteunde hem.
-Lijkt ze u betrouwbaar?
-Ik ben er absoluut zeker van dat ze de waarheid spreekt. Ze heeft
Planchon tegen de muur van zijn huis gezet, in de hoop dat het hem
daar zou lukken in evenwicht te blijven, toen aangebeld en is
daarna hard weggelopen. Het is onmogelijk dat Planchon, in zijn
toestand, een paar minuten later de trap opgegaan is, twee grote
koffers gepakt heeft, met die volle koffers weer naar beneden en de
deur uitgegaan is.
-Hij zou iets ingenomen kunnen hebben om weer nuchter te worden. Er
bestaan middelen.
-Dan zouden zijn vrouw en Prou daar wel over gesproken hebben.
-Prou, dat is de minnaar, is het niet?. Hij is toch degene die u
opgeroepen hebt?. Wat zegt hij?
Langzaam en geduldig, nog steeds met gloeierige wangen, vertelde
Maigret in bijzonderheden de geschiedenis van de drie miljoen en de
schuldbekentenissen. Daar was allereerst die schuldbekentenis die
Planchon getekend had.
-Meneer Pirouet, onze expert op het gebied van handschriften, is
niet positief. Volgens hem kan het stuk getekend zijn door Planchon
op een moment dat hij dronken was, maar de handtekening kan ook
door een ander gezet zijn.
-Waarom had u het over de schuldbekentenissen? Zijn er dan meer dan
een?
-Ja. Al op 24 december heeft Prou twee miljoen oude franken
geleend, een miljoen van zijn vader, en een miljoen van zijn
zwager. Een van mijn mensen is die schuldbekentenissen gaan
fotograferen. In die aan de zwager staat dat de som in vijf jaar
afbetaald moet worden en dat Prou zes percent rente zal betalen. In
de andere daarentegen staat dat de aflossing in twee jaar moet
plaatsvinden en over rente wordt niet gesproken.
-Denkt u dat die leningen maar gefingeerd zijn?
-Neen neen!. Mijn mensen hebben dat geverifieerd. De 23ste
december, de dag voordat het geld gefourneerd is, heeft de vader
van Prou het bedrag, in bankpapier, van de spaarbank gehaald, waar
hij iets meer dan twee miljoen had staan. En de zwager, Mourier,
heeft op dezelfde dag hetzelfde bedrag van zijn girorekening
opgenomen.
-Maar sprak u niet van drie miljoen?
-Dat derde miljoen heeft Roger Prou van zijn banktegoed bij de
Credit Lyonnais opgenomen. Er waren dus inderdaad drie miljoen oude
franken in contanten aanwezig in de Rue Tholoze.
-Op welke datum is de acte van overdracht getekend?
-29 december. Het is allemaal gegaan alsof Prou en zijn maitresse
voor Kerstmis al alles geregeld hadden en alleen nog maar wachtten
op een gelegenheid om de echtgenoot het stuk te laten tekenen.
-Maar dan begrijp ik niet.
Als om de moeilijkheid nog groter te maken voegde Maigret er aan
toe:
-Meneer Pirouet heeft de inkt van de handtekening geanalyseerd. Hij
kan niet de juiste datum vaststellen, maar hij is er wel absoluut
zeker van dat die handtekening meer dan twee weken oud is.
-Wat bent u van plan? De zaak verder maar los te laten?
-Neen. Ik ben hier gekomen om u een mandaat voor huiszoeking te
vragen.
-Na alles wat u mij zojuist verteld hebt? Maigret knikte met een
benepen gezicht van ja.
-Wat dacht u dan te vinden in het huis? Het lijk van Planchon?
-Dat is niet erg waarschijnlijk.
-De bankbiljetten?
-Ik weet het niet.
-Wilt u een ogenblikje wachten?. Ik durf de verantwoording niet op
me te nemen. Ik moet er even met de Officier over spreken. Maigret
bleef een minuut of tien alleen.
-Hij is ook niet erg enthousiast, vooral op het ogenblik niet, nu
de politie toch al niet zon beste pers heeft. Enfin!.
Het mocht dan toch en een ogenblik later verliet Maigret de kamer
van de substituut met het getekende mandaat. Het was tien minuten
voor tien. Hij liep regelrecht naar de kamer van de inspecteurs.
Lapointe was er niet, wel Janvier.
-Neem een van de wagens op de binnenplaats. Ik kom direct.
Dan belde hij de Identificatiedienst, gaf Moers instructies.
-Stuur ze er zo gauw mogelijk heen. En kies de beste uit.
Hij ging ook naar beneden, nam plaats naast Janvier in de kleine
zwarte wagen.
-Rue Tholoze.
-Heeft u het mandaat losgekregen?
-Ja, maar ik heb het ze uit de handen moeten trekken. Ik moet er
niet aan denken wat me te wachten staat als we niets vinden en die
vrouw of haar minnaar herrie gaan maken.
Hij was zo in zijn gedachten verdiept dat hij ternauwernood
bemerkte dat de zon, voor de eerste maal sedert verscheidene dagen,
zojuist doorgebroken was. Janvier praatte tegen hem onder het
manoeuvreren tussen autobussen en taxi's.
-Als regel werken die mensen zaterdags niet. Ik geloof dat dat
verboden is door de vakbonden, tenzij die uren dubbel betaald
worden. Er is kans dat,we Prou thuis treffen.
Hij was echter niet thuis. Renee deed hun open, nadat ze eerst door
een raam gekeken had, en ze was wantrouwiger, humeuriger dan
ooit.
-Alweer! riep ze uit.
-Is Prou niet thuis?
-Hij is een werk afmaken waar haast bij was. Wat wilt u nu
weer?
Maigret haalde het mandaat tevoorschijn, liet het haar lezen.
-Wat! U gaat huiszoeking doen?. Dat is het toppunt!.
Een wagen van de Identificatiedienst, volgepropt met mensen en
apparaten, reed de binnenplaats op.
-En dat daar, wat is dat?
-Dat zijn mijn medewerkers. Het spijt me heel erg, maar we zullen
wel een poosje bezig zijn.
-Gaat u de boel ondersteboven halen?
-Ik vrees van wel.
-Weet u wel zeker dat u dat mag?
-Het mandaat is getekend door de substituut. Ze haalde haar
schouders op.
-Daar schiet ik wat mee op! Ik weet niet eens wat een substituut
is!.
Ze liet hem niettemin binnen, volgde hem met een boze blik.
-Ik hoop toch wel dat het klaar zal zijn als mijn dochtertje uit
school komt?
-Dat hangt ervan af.
-Waar vanaf?
-Van wat we vinden.
-Als u me dan tenminste maar zegt wat u zoekt?
-Uw man is maandagavond toch met twee koffers de deur uitgegaan, is
het niet?
-Dat heb ik u zelf verteld.
-Hij heeft de drie miljoen franken, die Prou hem de 29ste december
betaald heeft, zeker meegenomen?
-Daar weet ik niets van. We hebben hem het geld gegeven en wat hij
daar verder mee wou doen ging ons niet aan.
-Hij heeft ze niet op zijn bankrekening gestort.
-Heeft u dat nagevraagd?
-Ja. U heeft zelf gezegd dat hij geen vrienden had. Het is dus
onwaarschijnlijk dat hij dat geld aan iemand in bewaring gegeven
heeft.
-Waar wilt u naar toe?
-Hij liep niet van 29 december af de hele dag met dat geld in zijn
zak. Drie miljoen is een heel pakket.
-Nu, en?
-Niets.
-Is dat het wat u zoekt?
-Ik weet het niet.
De specialisten waren al aan het werk. De keuken was het eerst aan
de beurt. Het was werk dat ze gewend waren en ze deden het streng
methodisch; geen hoekje dat niet doorzocht werd, ze snuffelden
zowel in de t bussen met bloem, suiker of koffie als in de
vuilnisbak. Het ging allemaal met zoveel gemak, dat het wel een
soort ballet leek en dat de vrouw hen met een bijna opgetogen
verwondering gadesloeg.
-En wie zal dat allemaal weer aan kant maken?
Maigret antwoordde niet.
-Kan ik even telefoneren? vroeg ze.
Ze belde een appartement in de Rue Lamarck op, een zekere mevrouw
Fajon, en vroeg of ze de schilder die bij haar werkte, even aan het
toestel mocht hebben.
-Ben jij het?. Ze zijn er weer. De commissaris, ja, met een
heleboel mensen die alles in huis ondersteboven halen. Er is er
zelfs een die foto's maakt. Neen! Het schijnt dat ze een mandaat
hebben. Ze hebben me een papier laten zien, dat zogenaamd getekend
is door een subsituut. Ja. Ik had liever dat je naar huis kwam.
Ze keek Maigret aan met een donkere blik waarin nog steeds iets van
een uitdaging lag. Een van de mannen krabde met een mes op
verschillende plaatsen van de vloer in de huiskamer en verzamelde
het stof, dat hij op die manier verkreeg, in kleine zakjes.
-Wat doet die daar? Vindt hij mijn vloer soms niet schoon
genoeg?
Een ander klopte met een houten hamer op de muren en de foto's en
reproducties werden een voor een van de muur gehaald, daama weer,
meer of minder scheef, opgehangen. Twee mannen waren naar de eerste
etage gegaan, waar men ze heen en weer hoorde lopen.
-Gaan ze ook zo in de slaapkamer van mijn dochtertje
huishouden?
-Ik vrees van ja.
-Wat moet ik tegen het kind zeggen, als ze thuiskomt?
Het was de enige maal dat Maigret schertste:
-Dat we schatgravertje gespeeld hebben. Heeft u geen televisie?
-Neen. We zouden er de volgende maand een kopen.
-Waarom zegt u zouden?
-Zouden, zullen, dat is toch zeker hetzelfde?. Als u soms denkt dat
mijn hoofd ,er nog naar staat om mijn woorden op een goudschaaltje
te wegen.
Janvier had ze natuurlijk herkend.
-Als ik bedenk dat die daar met ik weet niet meer wat voor smoesje
alle kamers van het huis is komen opmeten.
Men hoorde een auto de binnenplaats oprijden, een portier
dichtslaan, snelle voetstappen. Renee herkende die blijkbaar, want
ze liep onmiddellijk naar de deur.
-Moet je zien!. zei ze tegen Roger Prou. Ze zijn bezig alles te
doorzoeken, zelfs mijn pannen en mijn ondergoed. Boven zijn er ook,
in de kamer van Isabelle.
Prou's lippen trilden van woede terwijl hij de commissaris vol
verachting aanzag.
-Heeft u het recht om dat te doen? vroeg hij met een stem die
beefde van kwaadheid. Maigret liet hem het mandaat zien.
-En als ik een advocaat opbel?
-Dat mag u gerust doen, maar die kan hoogstens bij de huiszoeking
toekijken.
Tegen twaalven werd er aan de brievenbus gerammeld en Maigret zag
door het raam dat het Isabelle was die thuiskwam. Haar moeder
haastte zich naar de voordeur en sloot zich met haar op in de
keuken, waar de mensen van de Iden-tificatiedienst met hun werk
klaar waren. Als hij de kleine ondervraagd had, had hij
ongetwijfeld interessante dingen kunnen horen, maar, behalve in
gevallen van uiterste noodzaak, stuitte het hem tegen de borst
kinderen te verhoren. Het kantoortje was doorzocht zonder
resultaat. Een deel van de mannen ging naar de werkplaats achter op
de binnenplaats, en een van hen kroop in de bestelwagen.
Het was werk met de fijne kam, zoals ze dat noemden, en de mensen
die het deden hadden er een jarenlange ervaring in.
-Commissaris, zoudt u even boven willen komen?
Prou, die die vraag ook gehoord had, liep achter Maigret aan de
trap op.
De slaapkamer van Isabelle, waar nog een speelgoedbeer op het bed
lag, maakte de indruk of er verhuizers bezig waren. De spiegelkast
was in een hoek geschoven. Er was geen meubel meer dat op zijn
plaats stond en de roodachtige linoleum vloerbedekking was
opgenomen. Uit de vloer was een plank weggehaald.
-Kijkt u eens hier.
Maar Maigret keek eerst naar het gezicht van Prou, die in de
deuropening was blijven staan. Dat gezicht was zo hard geworden dat
de commissaris voor alle zekerheid riep:
-Let op, jullie beneden.
Maar Prou vloog niet naar de trap, zoals men had kunnen verwachten.
Hij kwam ook niet de kamer in, voelde geen behoefte om zich over
het gat in de vloer te buigen, waarin men een pak zag liggen dat in
een krant gewikkeld was. Niemand raakte iets aan voordat er foto's
gemaakt waren. Dan werden de vingerafdrukken op de grauwe planken
van de vloer opgenomen. Eindelijk kon Maigret zich vooroverbuigen,
het pak grijpen en het openmaken. Het bevatte bundels bankbiljetten
van tienduizend franken, drie bundels van elk honderd biljetten, en
die van een der bundels waren nieuw en knisterden tussen de
vingers.
-Heeft u iets te zeggen, meneer Prou?
-Ik weet nergens van.
-Heeft u dat geld daar dan niet weggestopt?
-Waarom zou ik dat gedaan hebben?
-Houdt u nog altijd vol dat uw vroegere patroon maandagavond van
hier weggegaan is met twee koffers met zijn kleren, toiletartikelen
en dergelijke dingen, maar zonder de drie miljoen mee te nemen?
-Ik heb daar niets meer aan toe te voegen.
-U heeft het linoleum niet opgebeurd, een plank uit de vloer
losgemaakt en de biljetten van tienduizend franken verstopt?
-Ik weet niets meer dan ik u gisteren verteld heb.
-Heeft uw maitresse dat dan gedaan?
Er was even iets van een aarzeling in zijn ogen.
-Wat zij gedaan heeft of niet gedaan heeft is mijn zaak niet.
Wat zij gedaan heeft of niet gedaan heeft is mijn zaak niet.