5


De vrouw van Planchonhad hem niet gevraagd om zijn jas uit te trekken en hij had bijna een uur zo in die oververwarmde kamer gezeten. Nu, in de miezerige regen, die wel uit onzichtbare ijs-naaldjes leek te bestaan, overviel de koude hem opeens. Sedert zijn wandeling van zondag hier in de buurt had hij het gevoel dat hij een kou onder de leden had en daardoor kwam hij op het idee om, in plaats van de Rue Lepic uit te lopen en op de Place Blanche een taxi te nemen, linksaf te slaan naar de Place des Abbesses. Van daar had de schilder hem maandagavond opgebeld, wat hun laatste contact was geweest. De Place des Abbesses, met zijn gapende metroingang, zijn Theatre de l 'Atelier, dat op een toneeldecor of een speelgoedhuisje leek, zijn kroegjes en zijn winkeltjes, dat was voor de commissaris de echte, oude volkswijk Montmartre, veel meer dan de Place du Tertre die helemaal terrein van de vreemdelingenindustrie was geworden. Hij herinnerde zich nog dat hij die voor het eerst gezien had, kort na zijn aankomst in Parijs, op een koude maar zonnige lentemorgen. Het was toen alsof hij plotseling in een schilderij van Utrillo terecht was gekomen.
Het krioelde er van de mensen, allemaal eenvoudige mensen uit de buurt, er heerste een drukte als in een boerendorpje op marktdag en het leek, ook al zoals in een dorp, alsof er een familiegelijkenis tussen al die mensen bestond. Hij wist uit ervaring dat er verscheidenen waren onder de ouderen die zelden of nooit een voet buiten het arrondissement gezet hadden en er waren nog winkels die sedert generaties van vader op zoon overgingen.
Hij keek door de ramen van verscheidene cafes naar binnen voor hij ergens een klein kasregister, dat er zo goed als nieuw uitzag, op de toonbank zag staan. Daar ging hij naar binnen, want hij herinnerde zich de geluiden die hij gedurende zijn gesprek met Planchon gehoord had. Het was lekker warm binnen en hij snoof met welbehagen de vertrouwde geur van wijn en warme spijzen op. Op de tafeltjes, zeven of acht hoogstens, lagen papieren tafellakens en op een lei was aangekondigd dat in het middaguur aardappelpuree met kalfsworstjes geserveerd werd. Twee metselaars in overall zaten al te eten aan een tafeltje in een hoek. De eigenares in haar zwarte jurk zat achter de kassa, tegen een achtergrond van stapels sigaretten, sigaren en loten van de staatsloterij.
Een kelner met opgestroopte mouwen en een blauwe schort voor stond achter de toonbank wijn en aperitieven in te schenken.
Er stonden een stuk of tien mensen te drinken en alle blikken richtten zich op hem, er viel een stilte en het duurde even voor de gesprekken weer op gang kwamen.
-Een grog! bestelde hij.
Had zijn vrouw ook niet gezegd dat zijn stem niet helemaal gewoon klonk? Hij zou waarschijnlijk wel hees worden.
-Met citroen? 

-Ja, graag.
Achteraan, links, bij de keuken, zag hij een telefooncel met een glazen deur.
-Vertelt u mij eens. Heeft u onder de geregelde bezoekers hier soms ook een man van een jaar of vijf-, zesendertig met een hazelip?
Hij wist dat de mensen die naast hem stonden, ook degenen die met de rug naar hem toe stonden, luisterden. Hij was er zo goed als zeker van dat zij geraden hadden dat hij van de politie was.
-Een hazelip. herhaalde de man in hemdsmouwen die de grog voor hem gezet had en die nu wijn van de ene fles in de andere overschonk. Hij aarzelde te antwoorden, uit een soort van solidariteit.
-Klein van stuk. Blond, een beetje rossig.
-Wat heeft hij gedaan?
Een der bezoekers, een man die er uitzag als een handelsreiziger, kwam tussenbeide:
-Doe niet zo onnozel, Leon!... Dacht je dat commissaris Maigret jou dat aan je neus zou hangen?.
Gelach klonk op. Men had niet alleen begrepen dat hij van de politie was, maar men had hem herkend.
-Hij is verdwenen. zei Maigret.
-Popeye?
-Zo noemen we hem, verklaarde Leon, omdat we zijn naam niet wisten en omdat hij lijkt op die Popeye van de tekenfilms.
Hij voegde eraan toe, terwijl hij een vinger op zijn bovenlip legde en deed alsof hij die in tweeen sneed:
-Er schijnt expres een gat gemaakt te zijn daar om er een pijp in te steken.
-Was hij een van de stamgasten hier?
-Een echte stamgast kan ik niet zeggen, want we wisten zijn naam niet eens ofschoon het iemand uit deze buurt is. Maar hij kwam vaak, bijna elke avond.
-Is hij maandag geweest?
-Eens even denken. Het is nu donderdag. Dinsdag ben ik naar de begrafenis van de oude Nana geweest. Dat was die oude krantenverkoopster hier op de hoek. Maandag. Ja. Maandag is hij geweest.
-Hij is bij mij nog een munt voor de telefoon komen halen, viel de vrouw achter de kassa in.
-Tegen zessen?
-Ja, het was even voor het eten.
-Heeft hij met niemand gepraat?
-Hij praatte nooit met iemand. Hij stond altijd aan het eind van de toonbank, daar waar u nu staat ongeveer, en dan bestelde hij een cognac. Dan bleef hij daar staan, in gedachten verdiept. Niet zulke leuke gedachten, zo te zien, want hij keek altijd erg somber.
-Was het druk, maandagavond?
-Minder druk dan nu. 's Avonds wordt er niet gegeten hier. Er zaten mensen te kaarten, daar, aan dat tafeltje links.
Dat was waar nu de twee metselaars hun gebraden kalfsworstjes zaten te eten en Maigret kreeg daar ook zin in. Sommige gerechten schijnen in een restaurant altijd lekkerder dan thuis, vooral in kleine eethuisjes.
-Hoeveel glazen cognac heeft hij gedronken?
-Dat weet ik niet meer. Drie, of vier. Weet jij dat nog, Mathilde?
-Vier.
-Dat was zo ongeveer zijn gewone rantsoen. Hij bleef altijd een poosje hangen. Soms kwam hij omstreeks negen of tien uur nog wel eens terug en dan was hij niet erg fris meer. Ik heb idee dat hij alle cafes in de buurt zo n beetje afliep..
-Nam hij nooit aan de gesprekken deel?
-Niet dat ik ooit gezien heb. Zeg, heeft een van jullie wel eens met hem gepraat?
De handelsreiziger nam weer het woord.
-Ik heb het eenmaal geprobeerd, maar hij keek me aan alsof ik lucht was. Maar toen had hij hem ook al aardig om.
-Zocht hij wel eens ruzie als hij zo ver was?
-Daar was hij het type niet voor. Hoe meer hij op had, hoe kalmer hij werd. Ik dacht dat ik hem wel eens had zien huilen, als hij daar in zijn eentje achteraan de toonbank stond. Maigret nam nog een grog.
-Wie is het eigenlijk? vroeg de kelner met de blauwe schort op zijn beurt.
-Een schilder. Hij heeft een klein schildersbedrijfje in de Rue Tholoze.
-Dat zei ik u al, he, dat hij hier uit de buurt was. Dacht u dat hij zich van kant gemaakt had?.
Maigret dacht niets, vooral nu niet, na zijn lange onderhoud met Renee. Het was inderdaad een vrouw, zoals Janvier gezegd had -of was het Lapointe geweest? -om de mannen het hoofd op hol te maken, een vrouw die deed denken aan een wijfjesdier dat zich aan het mannetje vastklampt en dat het, als het nodig is, woedend zal verdedigen. Ze had zich niet van haar stuk laten brengen. Ze had op al zijn vragen geantwoord en dat ze af en toe wel eens geaarzeld had kwam misschien doordat ze niet al te intelligent was en moeite moest doen om zijn vragen te be-grijpen.
Hoe primitiever de mensen zijn, des te wantrouwiger ze zijn, en zij had nauwelijks enige ontwikkeling opgedaan sedert ze haar dorpje in de Vendee verlaten had.
-Hoeveel krijgt u van me?
Toen hij wegging volgden alle blikken hem naar de deur en zodra hij de deur achter zich gesloten had zouden de tongen natuurlijk loskomen. Dat was hij wel gewend. Hij vond bijna onmiddellijk een taxi en liet zich naar huis brengen. Hij at zonder graagte en zijn vrouw vroeg zich af waarom hij plotseling tegen haar zei:
-Morgen moeten we eens kalfsworstjes eten. Om twee uur was hij op de Quai des Orfevres. Voor hij naar zijn kamer ging liep hij even aan bij de afdeling die het toezicht op hotels en pensions had.
-Ik had graag dat jullie eens voor me proberen een spoor te vinden van een zekere Leonard Planchon, huisschilder, zesendertig jaar, wonende in de Rue Tholoze. Het is niet onmogelijk dat hij maandagavond, nogal laat, zijn intrek genomen heeft, met twee koffers, in een hotel, waarschijnlijk een eenvoudig hotel, en ook waarschijnlijk ergens op Montmartre. Hij is aan de kleine kant, rosblond, met een hazelip.
Ze zouden hun kaartsysteem raadplegen, overal op bezoek gaan waar kamers verhuurd werden. Enkele ogenblikken later zat hij achter zijn bureau, waarop zijn pijpen lagen en hij aarzelde welke hij nemen zou. Hij liet Lucas komen.
-Zorg jij eens dat alle taxichauffeurs ondervraagd worden. Ik wou graag weten of iemand maandagavond, tegen middernacht, een man met twee koffers gereden heeft. Hij moet in de buurt van de Rue Lepic of de Place Blanche ingestapt zijn. Hij herhaalde het signalement, vermeldde voor de zoveelste keer de hazelip.
-En als je toch bezig bent, waarschuw dan ook de stations maar, voor alle zekerheid.
Dat behoorde allemaal tot de gewone gang van zaken in dergelijke gevallen, maar Maigret scheen er niet erg in te geloven.
-Is uw zaterdagse bezoeker verdwenen?
-Dat lijkt wel zo.
Ruim een uur lang dacht hij er niet meer aan omdat hij door andere zaken in beslag genomen werd. Toen stond hij op om het licht aan te doen want de lucht werd steeds donkerder. Plotseling besloot hij om de directeur op te gaan zoeken.
-Ik moet eens met u praten over een geval dat me maar niet loslaat.
Hij voelde zich een beetje belachelijk door er zoveel belang aan te hechten en naarmate hij sprak, het onderhoud dat hij zaterdag bij hem thuis gehad had vertelde, werd het hem bewust dat zijn verhaal niet erg overtuigend klonk.
-Denk je niet dat hij gek is, of half gek?
De directeur kreeg er zo ook wel eens bij zich, want het lukte sommigen af en toe, door vasthoudendheid of brutaliteit, zich door hem te laten ontvangen. Soms bemerkte men pas aan het eind van hun relaas dat ze nonsens vertelden.
-Ik weet het niet. Ik ben bij zijn vrouw geweest.
Hij vertelde in het kort zijn gesprek van 's morgens met Renee.
De directeur van de Centrale Recherche zag, zoals hij wel verwacht had, de dingen niet met dezelfde ogen als hij en hij scheen verbaasd over Maigrets ongerustheid.
-Dacht je dat hij zelfmoord gepleegd had?
-Dat is een van de mogelijkheden.
-Je vertelde zojuist dat hij het erover had zichzelf van kant te maken. Als dat het geval zou zijn, begrijp ik niet waarom hij de moeite genomen zou hebben om zijn kleren en andere dingen te gaan halen en met twee koffers te gaan sjouwen.
Maigret trok aan zijn pijp zonder iets te zeggen.
-Misschien wilde hij graag uit Parijs weg. Maar het kan ook zijn dat hij het eerste het beste hotel binnengegaan is, ging de directeur verder. De commissaris schudde het hoofd.
-Ik zou er graag meer van willen weten, zuchtte hij. Ik wilde u toestemming vragen om de minnaar op te roepen, ik zou hem graag eens bij mij in mijn kamer hebben.
-Wat is het voor een man?
-Ik heb hem niet gezien, maar naar wat ik van hem weet moet het geen gemakkelijk heer zijn. En ook de knechts zou ik wel graag een paar dingen willen vragen.
-Zoals onze verhouding met het Parket tegenwoordig is had ik liever dat je er even iets van zei tegen de Officier.
Altijd was er diezelfde, meer of minder bedekte, latente spanning tussen de Recherche en de heren van het Paleis van Justitie. Maigret herinnerde zich de tijd nog wel dat hij een onderzoek alleen ten einde kon brengen, zonder dat hij aan wie ook ieder ogenblik verslag moest uitbrengen en dat hij pas contact met de Rechter-commissaris opnam wanneer een zaak rond was. Sedertdien waren er nieuwe wetten gekomen, voorschriften en richtlijnen zonder einde, en bij iedere stap die hij deed moest hij op zijn hoede zijn dat hij de wettelijke weg niet verliet. Zelfs zijn bezoek aan de Rue Tholoze van 's morgens kon hem, als Renee Planchon het in haar hoofd kreeg om zich daarover te beklagen, op een strenge berisping te staan komen.
-Maar zou je niet het resultaat van de nasporingen even afwachten?
-Ik heb er een voorgevoel van dat die niets zullen opleveren.
-Vooruit dan maar, als je er op staat. Veel succes.
En zo kwam het, dat Maigret tegen vijven 's middags de kleine deur doorging die de Centrale
Recherche scheidt van een heel andere wereld die ook in het Paleis van Justitie gevestigd is. Die andere wereld, dat waren de Officieren van Justitie, de rechters, de rechtzalen, de brede gangen waar advocaten in hun zwarte toga als klapwiekende vogels druk heen en weer liepen. De kamers van het Parket waren statig en weelderig vergeleken bij die van de Recherche. Er werd een strenge etikette in acht genomen en men sprak er met gedempte stem.
-Ik zal u bij substituut, mr. Mechin, aankondigen. Hij is de enige die vrij is op het ogenblik.
Hij moest lang wachten, zoals anderen lang op hem zaten te wachten in de wachtkamer met de glazen wand van de Recherche. Dan ging een deur open en hij trad een kamer in empirestijl, met een dik donkerrood tapijt op de vloer, binnen.
De substituut was lang en blond, en zijn donkere kostuum was van voortreffelijke snit.
-Gaat u zitten, alstublieft. Wat had u op uw hart?
Hij keek op zijn platina polshorloge als een man wiens ogenblikken kostbaar zijn en men kon zich voorstellen dat hij aanstonds ergens moest gaan theedrinken in een aristocratische salon. Het leek onbeschaafd, bijna ongepast, om hier te komen aandragen met het huisschildertje uit de Rue Tholoze en zijn lange verhaal met twee of drie onderbrekingen voor een glaasje pruimenjenever, zijn tranen, zijn hartekreten.
-Ik weet nog niet of we te maken hebben met een gewone verdwijning, zelfmoord of een misdrijf.
Hij zette het geval kort uiteen, zo goed en zo kwaad als het ging. De substituut luisterde toe terwijl hij zijn handen met de gemanicuurde nagels bekeek. Het waren heel mooie handen, met lange, smalle vingers.
-En wat wilde u nu doen?
-Ik zou die minnaar graag ondervragen, een zekere Roger Prou. Misschien ook de drie of vier knechts die in de Rue Tholoze werken.
-Die Prou, is dat het type om te protesteren, om ons moeilijkheden te bezorgen?
-Ik ben bang van wel.
-Dacht u dat het beslist nodig was?
Het was of de zaak hier, veel meer nog dan in de kamer van de directeur, heel anders leek en Maigret voelde de neiging in zich opkomen om het hele geval los te laten, de gedachte aan dat mannetje met de hazelip, dat op zon wonderlijke manier zijn rust op de Boulevard Richard-Lenoir was komen verstoren, van zich af te gooien.
-Wat is nu eigenlijk precies uw plan?
-Ik heb geen bepaald plan. Alles is mogelijk. Daarom juist, om een idee te krijgen, moet ik die Prou spreken.
Hij had de hoop al opgegeven toen de substituut ineens opstond na nogmaals op zijn horloge gekeken te hebben.
-Goed, stuurt u hem dan maar een oproep en schrijft u dan dat het om een paar inlichtingen gaat. Maar weest u voorzichtig. En wat die knechts betreft, als u dat absoluut nodig vindt.
Een kwartier later zat Maigret achter zijn bureau en vulde een dienstformulier in. Dan riep hij Lucas.
-Ik moet de naam en het adres hebben van de knechts die bij het schildersbedrijf Planchon in de Rue Tholoze werken. Daar zal de Raad van Arbeid je wel aan kunnen helpen. Die zullen die lui wel in hun kaartsysteem hebben. Een uur later vulde hij nog drie formulieren in, want er stonden behalve Roger Prou nog maar drie knechts ingeschreven, waaronder een jonge Italiaan, Angelo Massoletti geheten.
En daarna hoorde hij, tot negen uur 's avonds, getuigen met betrekking tot de juwelendiefstallen, vooral leden van het personeel van de hotels waar die diefstallen hadden plaats gehad. Hij at als avondmaaltijd een paar sandwiches, ging naar huis en nam voor hij naar bed ging nog een grog met twee aspirientjes. Om negen uur 's morgens zat er al een breedgeschouderde man met wit haar en een fris gezicht in de wachtkamer en enkele minuten later werd hij in de kamer van Maigret binnengelaten.
-Uw naam is Jules Lavisse?
-Bijgenaamd Pepere. Er zijn er ook die mij Sint Petrus noemen, zeker omdat mijn haar op een heiligenkrans lijkt.
-Gaat u zitten.
-Dank u. Ik sta vaker op een ladder dan dat ik op een stoel zit.
-Werkt u al lang bij Leonard Planchon?
-Ik werkte al met hem samen toen hij nog maar een aankomend maatje was en toen Lempereur nog baas was.
-U bent dus op de hoogte van wat er zich zo afspeelt in het huis in de Rue Tholoze?
-Dat hangt ervan af.
-Waar hangt dat van af?
-Van wat u wilt doen met wat ik u zou kunnen vertellen.
-Ik begrijp u niet.
-Als het is om er met de bazin of met meneer Roger over te gaan praten, dan zeg ik dat ik alleen maar knecht ben, dat ik nergens van weet. En helemaal als ik het ook nog eens voor de rechtbank zou moeten vertellen.
-Waarom voor de rechtbank?
-Omdat de mensen toch niet voor niets hier geroepen worden, is het wel? Dan is er toch altijd wel iets aan het handje?
-Heeft u de indruk dat er in de Rue Tholoze iets aan het handje is?
-U heeft me nog geen antwoord gegeven.
-Er is alle kans dat dit gesprek onder ons blijft.
-Wat wilt u weten?
-Hoe was de verhouding van uw patroon met zijn vrouw?
-Heeft ze u dat niet verteld?. Ik zag u gisteren over de binnenplaats komen en u bent bijna een uur bij haar gebleven.
-Is Prou al lang haar minnaar?
-Haar minnaar, daar weet ik niets van. Maar hij slaapt wel al twee jaar daar in huis.
-En hoe was, sedert hij daar in huis kwam, de houding van Planchon?
De oude schilder glimlachte spottend.
-Wat wou u? Als je door je vrouw bedrogen wordt.
-Bedoelt u dat hij zich bij de situatie neerlegde?
-Er zich bij neerleggen, dat is weer wat anders. Maar hij kon niet veel anders doen.
-Hij was toch in zijn eigen huis?
-Misschien verbeeldde hij zich dat hij in zijn eigen huis was, maar hij was in de eerste plaats in haar huis.
-Toen hij met haar trouwde, bezat ze niets.
-Dat weet ik nog wel. Maar ik begreep al direct, de eerste keer dat ik haar zag, dat hij niets meer te vertellen zou hebben.
-Is Planchon naar uw mening een zwakkeling?
-Dat is misschien het woord. Maar ik zou liever zeggen dat het een brave kerel is die het slecht getroffen heeft, de stumper. Hij had gelukkig kunnen zijn met iedere andere vrouw, om zo te zeggen, maar hij heeft juist tegen die ene aan moeten lopen.
-Toch zijn ze verscheidene jaren gelukkig geweest samen.
De oude schudde met een skeptisch gezicht het hoofd.
-Als u het zo wilt zien.
-Dacht u van niet?
-Misschien was hij wel gelukkig. Misschien dat zij het ook was. Maar ze waren niet samen gelukkig.
-Bedroog zij hem?
-Ik geloof wel dat zij hem bedroog, ja, en al voor dat ze in de Rue Tholoze kwam wonen. Let wel, ik heb dat niet zelf gezien. Maar, zodra ze mevrouw Planchon geworden was.
-En met wie?
-Met iedereen. Als het maar een man was.. Met praktisch alle knechts die in de loop van de tijd bij ons gewerkt hebben. Als ik zelf nog de leeftijd had gehad.
-Had Planchon nergens vermoeden van?
-Hebben mannen ooit vermoeden van zulke dingen?
-En met Prou?
-Met Prou heeft ze een mannetjesputter getroffen, een kerel die precies wist wat hij wilde. Die was er niet mee tevreden, met even in een hoekje van haar te profiteren.
-Gelooft u dat hij van het begin af aan al van plan was om de patroon zijn plaats in te nemen?
-Eerst in het bed, ja. En dan aan het hoofd van het bedrijf. Zo, en als u nu verder vertelt wat ik allemaal gezegd heb, dan kan ik wel direct naar een ander baantje gaan uitkijken. Nog afgezien van de kans dat hij me vandaag of morgen op de hoek van de straat staat op te wachten.
-Is het een vechtersbaas?
-Ik heb hem nooit met iemand zien vechten, maar ik zou niet graag ruzie met hem zoeken.
-Wanneer heeft u Planchon voor de laatste maal gezien?
-Aha! Nu zijn we er. U heeft er wel lang voor nodig gehad. Ik had mijn antwoord al kant en klaar toen ik hier kwam, want ik dacht dat dat het eerste zou zijn wat u zoudt vragen. Maandag, om half zes 's avonds.
-Waar?
-In de Rue Tholoze. Ik werkte op een ander karwei dan hij. Ik moest de keuken opschilderen bij een oude vrouw in de Rue Caulaincourt, en de baas en de anderen waren bezig in een nieuw huis op de Avenue Junot. Een groot karwei. Drie weken minstens. Ik ging in de Rue Tholose aan om half zes, zoals ik u al zei, en ik was in de werkplaats toen de bestelwagen de binnenplaats op kwam rijden. De baas zat achter het stuur, met Prou naast zich en Angelo en lange Jef achterin.
-Heeft u toen niets bijzonders opgemerkt?
-Neen. Ze hebben de boel uitgeladen en de baas ging zoals gewoonlijk naar binnen om zich te verkleden. Hij verkleedde zich altijd na werktijd.
-Weet u hoe hij zijn avonden doorbracht?
-Ik kwam hem wel eens tegen.
-Waar?
-In cafes. Sinds Prou bij hen ingetrokken is dronk hij veel, vooral 's avonds.
-Heeft u nooit het gevoel gehad dat hij wel eens zelfmoord zou kunnen plegen?
-Op dat idee ben ik nooit gekomen.
-Waarom niet?
-Omdat, als je je twee jaar lang schikt in een situatie zoals daar in huis, er geen reden is waarom je je er niet je hele leven in zou schikken.
-Heeft u er nooit over horen spreken dat hij de patroon niet meer was?
-Dat was hij al lang niet meer. Ze lieten hem wel in die waan, maar in werkelijkheid.
-Heeft niemand u meegedeeld dat Prou de zaak overgenomen had?
De man die Pepere genoemd werd door zijn collega's, keek hem scherp aan met half dichtgeknepen ogen, schudde zijn hoofd.
-Hebben ze hem zover gekregen dat hij een papier getekend heeft?
En, alsof hij tegen zichzelf sprak:
-Dan zijn ze nog meer mans dan ik dacht.
-Heeft Prou het niet verteld?
-Neen, ik hoor het hier voor het eerst. Maar het verbaast me niet. Is hij daarom weg?. Hebben ze hem soms ook nog de deur uitgegooid? Dat scheen hij toch wel heel erg te vinden.
-Waar ik niets van begrijp, is dat hij zijn dochtertje niet meegenomen heeft. Ik was ervan overtuigd dat hij het allemaal om haar verdroeg.
-Hebben ze u niets gezegd, dinsdag?
-Prou heeft ons meegedeeld dat Planchon vertrokken was.
-Vertelde hij niet hoe en waarom?
-Hij zei alleen dat hij zo dronken was als een kanon toen hij zijn spullen kwam halen.
-En geloofde u dat?
-Waarom niet?. Is het niet zo gegaan dan? Zijn blik werd nadenkend.
-U heeft zo uw eigen gedachten over het geval, is het niet?
-En u?
-Ach, die gedachten van mij.
-Was u niet verwonderd?
-Ik zei tegen mijn vrouw, 's avonds toen ik thuiskwam, dat Planchon het vast niet lang meer zou maken. Als je praat van een man die dol op zijn vrouw is, dan was hij het wel. Zo erg, dat hij er bijna gek van zou worden. En zijn dochtertje, dat was zijn afgod.
-Bent u dinsdagmorgen met de auto naar het werk gegaan?
-Ja, wij allemaal. Prou reed. Hij zette me af in de Rue Caulaincourt, voor het huis van die oude vrouw.
-Heeft u niets abnormaals opgemerkt?
-Er stonden bussen verf in, zoals altijd, er lagen rollen behang, borstels, sponsen, en nog veel meer rommel.
-Ik dank u wel, meneer Lavisse.
-Is dit alles?
De oude scheen teleurgesteld.
-Wilde u graag dat ik nog meer vragen zou stellen?
-Neen, maar ik dacht dat het langer zou duren. Het is de eerste keer dat ik hier kom.
-Als u nog iets te binnen mocht schieten, aarzelt u dan niet bij mij te komen of me op te bellen.
-Prou zal me wel vragen waar we het over gehad hebben.
-Zegt u hem maar dat ik inlichtingen over Planchon wilde hebben, over zijn gedrag, over de kansen dat hij zelfmoord gepleegd zou hebben.
-Is daar een grote kans op?
-Ik weet er net zo weinig van als u.
Hij vertrok en enkele ogenblikken later nam de jonge Italiaan die Angelo heette zijn plaats in op de nog warme stoel. Hij was pas een half jaar in Frankrijk en Maigret moest iedere vraag twee of drie maal voor hem herhalen. Over een van die vragen scheen hij verwonderd.
-Heeft de vrouw van uw patroon ooit toenadering tot u gezocht?
Want het was een knappe jonge man met vriendelijke, zachte ogen.
-Toenadering?
-Heeft ze nooit geprobeerd u in huis te halen als ze alleen was?
Daar moest hij om lachen.
-En meneer Roger dan? vroeg hij.
-Is die jaloers?
-Ik geloof dat.
Hij maakte het gebaar of hij iemand een dolk in de borst stak.
-Heeft u meneer Planchon na maandag niet meer gezien?
Daarmee was het voor Angelo afgelopen en de derde knecht, die om elf uur besteld was, de man die door zijn maats 'lange Jef' genoemd werd, antwoordde op de meeste vragen niet meer dan:
-Ik weet het niet.
Hij wilde zich niet met de zaken van anderen bemoeien en hij scheen geen bijzondere sympathie voor de politie te koesteren. Dat was niet zo verwonderlijk, want Maigret zou later ontdekken dat de man al twee of drie maal gearresteerd was wegens verstoring van de openbare orde en een maal wegens mishandeling, toen hij in een cafe een fles op het hoofd van zijn buurman stukgeslagen had.
Om een uur ging Maigret samen met Lucas eten in de Brasserie Dauphine, hoewel Lucas hem geen nieuws te vertellen had. De rondvraag bij de taxichauffeurs had nog niets opgeleverd. Dat zei op zichzelf niets, want er waren er, die zoveel mogelijk ieder contact met de politie vermeden. Ze wisten wel dat dat verloren tijd voor hen was, verhoren op de Quai des Orfevres, dan bij de rechter-commissaris en tenslotte, soms, twee of drie dagen wachten in de getuigenkamer op de rechtbank.
Wat de afdeling voor het hotel- en pensionwezen betrof, die toch een van de meest efficiente was, daar had men geen enkel spoor van Planchon ontdekt. De schilder was evenwel niet het type, voorzover men erover kon oordelen, om zich een vals identiteitsbewijs aan te schaffen. Als hij zijn intrek in een hotel genomen of ergens een gemeubileerde kamer gehuurd had, dan had hij dat onder zijn eigen naam gedaan. Het laatste beeld dat men van hem had, was dat van een mannetje dat tegen middernacht met twee koffers zeulend de Rue Tholoze uitliep. Hij kon natuurlijk een bus naar het station genomen hebben en daar kon hij heel goed onopgemerkt gebleven zijn.
-Wat denkt u ervan, chef?
-Hij had me beloofd dat hij mij elke dag op zou bellen. Zondag heeft hij dat niet gedaan, maar maandag wel.
Hij had Renee en haar minnaar niet vermoord. Had hij plotseling besloten te vertrekken? Omstreeks acht uur had hij het cafe op de Place des Abbesses verlaten en op dat moment had hij al verscheidene glazen cognac op. Naar alle waarschijnlijkheid was hij nog in verschillende andere kroegen geweest. Als men grondig zocht daar in de buurt, zou men zeker zijn spoor kunnen vinden.
Wat voor idee was er, toen hij eenmaal dronken was, in zijn hoofd opgekomen?
-Als hij in de Seine gesprongen is, kan het weken duren eer hij opgevist wordt. mompelde Lucas.
Maar het was natuurlijk absurd te veronderstellen dat de man met de hazelip zijn koffers volgepakt zou hebben met zijn kleren en andere persoonlijke bezittingen en die meegesjouwd zou hebben door de straten om in de Seine te gaan springen.
Maigret die nog altijd zijn koude onder de leden had zonder dat hij echt ziek werd, nam een glas cognac bij zijn koffie en om twee uur was hij weer terug op zijn kamer.
Roger Prou kwam ruim tien minuten later dan hij besteld was en de commissaris liet hem, als om zich te wreken, op zijn beurt tot kwart voor drie in de wachtkamer zitten. Lucas was een keer of twee, drie door de ruit naar hem gaan kijken.
-Hoe ziet hij eruit?
-Niet gemakkelijk.
-Wat doet hij?
-Hij zit een krant te lezen, maar hij kijkt ieder ogenblik naar de deur.
Joseph liet hem tenslotte binnen, maar Maigret bleef, met zijn pijp in zijn mond, over zijn papieren gebogen zitten, die al zijn aandacht in beslag schenen te nemen.
-Neemt u plaats. bromde hij, met een gebaar naar een van de stoelen.
-Ik heb nog meer te doen vanmiddag.
-Over een ogenblik ben ik tot uw beschikking.
Hij ging niettemin verder met lezen, streepte hier en daar een passage aan met rood potlood. Dat duurde nog een goede tien minuten, waarna Maigret opstond, de deur van de kamer naast hem opende, en enkele ogenblikken verdween om een paar inspecteurs met gedempte stem instructies te geven.
Toen pas keek hij de man in het gezicht die op een van de met groen velours beklede stoelen zat. En hij vroeg met zijn meest effen stem, terwijl hij weer achter zijn bureau plaats nam:
-Uw naam is Roger Prou?