De Gentiaan

Het begon al te schemeren; het was de kleurloze tijd van de dag, waarin de nevels van de zonsondergang zich oplossen in de kilte van de komende avond. Maigret verliet de Liberty Bar alsof het een verdacht huis was; hij had zijn handen diep in zijn zakken gestoken en zijn hoed ver over het voorhoofd getrokken. Maar toen hij tien stappen had gedaan had hij de onbedwingbare behoefte nog eens om te kijken, alsof hij er zichzelf van moest overtuigen, dat de omgeving, die hij zojuist verlaten had, niet alleen in zijn verbeelding bestond. Het café bleek wel degelijk aanwezig, de smalle gevel, ingeklemd tussen de beide aangrenzende huizen, leek grauwbruin en de gele letters van het uithangbord kon hij nog onderscheiden.
Achter de ruit zag hij nu een bloempot staan en daarnaast lag een kat te slapen.
Jaja zou inmiddels ook wel slapen, in dat achterkamertje, waar zij slechts de wekker tot gezelschap had, die de minuten aftelde ...
Op de hoek van het steegje nam het gewone leven weer een aanvang: winkels, mensen, die gewone kleren droegen, wagens, een tram, een politieagent... En rechts de Croisette, die er op dat uur werkelijk uitzag zoals de gekleurde affiches van het Syndicat d'Initiative te Cannes het publiek wilden doen geloven.
Alles sprak hier van rust en beheersing... De mensen liepen zonder haast voorbij... Wagens gleden geruisloos langs hem heen, alsof zij in het geheel geen motor bezaten ... In de haven lagen de talloze luxe jachten ... Maigret voelde, dat hij moe was; zijn gedachten werkten niet helder meer en toch had hij geen lust naar Antibes terug te gaan. Hij liep doelloos heen en weer, bleef nu eens zonder reden staan en liep dan weer in een willekeurige richting door. Het leek wel, alsof het denkend deel van zijn wezen bij Jaja was achtergebleven, in die achterkamer, waar de tafel niet afgeruimd was en waar die middag een keurige Zweedse steward tegenover Sylvie had zitten eten, terwijl Sylvie niet de moeite had genomen zich te kleden.
Tien jaar lang had William Brown daar dus vrijwel elke maand een paar dagen doorgebracht, in die lome behaaglijkheid bij Jaja, die na een paar glazen huilneigingen kreeg en vervolgens in slaap viel. Verdraaid, die gentiaan!
Maigret was opgetogen, dat datgene, waarnaar hij onbewust al een kwartier had gezocht, nu toch in zijn herinnering boven was gekomen. Sedert het moment, waarop hij de Liberty Bar had verlaten, had hij hardnekkig gezocht naar een bepaald begrip, dat hij niet precies meer onder woorden kon brengen. En nu had hij het opeens! Het was hem plotseling te binnen geschoten, wat een vriend, die hij een apéritif had aangeboden, had gezegd. 'En wat drink jij?'
'Een gentiaan!'
'Wat is dat voor een nieuw drankje?'
'Het is geen nieuw drankje. Het is de laatste uitkomst voor een drinker, die niet meer drinken mag. Je weet toch wel wat een gentiaan is? Bitter. En er zit geen druppel alcohol in. Weet je, als je dertig jaar lang je lichaam met alcohol hebt doordrenkt, dan kun je je alleen deze ene ondeugd nog maar veroorloven, deze ene bitterheid, waarmee je je smaakpapillen prikkelt...' En dat was het nu! Het was een tent zonder ondeugden, zonder zonde! Een kroeg, waar je meteen in de keuken stond en waar je bij de eigenares op visite kwam. Je ging zitten drinken, terwijl zij het eten kookte! En je ging zelf bij de slager om de hoek een stuk vlees halen! Sylvie kwam de trap af met ogen, die strak stonden van de slaap, en ze kreeg een zoen op haar voorhoofd. Op haar magere, blote borsten lette niemand. Het was er niet erg zindelijk en niet erg licht. Praten deden ze ook al niet veel. Het gesprek kwijnde voortdurend, niemand had eigenlijk iets te zeggen, het was alsof... Je zag geen buitenwereld, je hoorde nauwelijks geluiden. Alleen die ene rechthoek zonlicht... Eten en drinken ... Slapen en dan weer drinken, terwijl Sylvie zich ging aankleden en haar kousen strak over haar kuiten trok, eer zij aan het werk ging ... 'Tot straks, William!'
Deed het niet op wrange wijze denken aan de gentiaan van zijn vriend? Was de Liberty Bar niet eveneens een laatste uitkomst, wanneer je alles had gezien en alles had geproefd op het terrein van de zonde?
Vrouwen, die niet mooi waren, die niet eens uitdagend waren, die geen begeerte voelden, die niet begeerd werden en die een zoen op het voorhoofd kregen, met honderd franc voor de aankoop van een paar kousen. Misschien werd er bij thuiskomst zelfs wel gevraagd: 'Goede zaken gedaan?'
Maigret begon er enigszins genoeg van te krijgen. Hij trachtte aan iets anders te denken. Hij was aan de havenkant blijven staan, waar een lichte nevel zich op een hoogte van enkele centimeters boven de waterspiegel begon te vormen.
Hij was langs de kleine jachten gelopen en langs de zeilboten, die aan de wedstrijden deelnamen. Op geen tien meter afstand van hem was een matroos op een indrukwekkend wit stoomjacht, dat vermoedelijk aan een of andere miljonair toebehoorde, bezig de rood met gouden vlag te strijken.
Op een zeiljacht, dat nog dichter bij hem lag, een jacht van een veertig meter, las hij de naam Ardena, die in gouden letters op de achtersteven prijkte. Nauwelijks had hij het gezicht van de Zweed, die hij bij Jaja had ontmoet, uit zijn gedachten verbannen, of hij zag de man aan dek verschijnen, met witte handschoenen aan. Hij zette een theeblad op een rotantafel. De eigenaar van het jacht lag languit in een ligstoel en twee jonge vrouwen hielden hem gezelschap. Hij lachte en daarbij werd een uitstekend gebit zichtbaar. Tussen hen en Maigret bevond zich een loopplank van een drietal meters lengte; Maigret haalde de schouders op, stapte
toen aan boord en genoot even van het dodelijk verschrikte gezicht van de steward.
Er zijn van die ogenblikken, waarop je iets onderneemt zonder er direkt voordeel van te hebben; misschien doe je dergelijke dingen intuïtief, misschien ook alleen, omdat je iets anders niet uit je gedachten kunt zetten. 'U neemt mij hopelijk niet kwalijk, meneer .. De lach verdween van het gezicht. De eigenaar en de vrouwen keken Maigret afwachtend aan. 'Ik zou graag een inlichting van u hebben. Kent u een zekere Brown?'
'Bezit de man een jacht?'
'Hij bezat er een ... William Brown is de naam.' Maigret rekende nauwelijks op succes. Hij keek de ander aandachtig aan. Het was een man van een vijfenveertig jaar en hij maakte naast de beide vrouwen, die onder hun zonnejurk niets droegen, een aristocratische indruk. Hij dacht bij zichzelf:
Een dergelijk type moet Brown eveneens zijn geweest! Hij was omringd door aantrekkelijke vrouwen, die zich tot in onderdelen kleden met het doel begeerte te wekken. Hij nam ze mee naar kleine tenten, waar hij iedereen op champagne trakteerde ...
Met een sterk buitenlands accent hoorde hij antwoorden: 'Als u de Brown bedoelt, waar ik aan denk, dan is hij vroeger eigenaar geweest van die grote boot, die u achteraan ziet liggen ... De Pacific .. . Maar die boot is al een aantal malen in andere handen overgegaan ...'
'Ik ben u zeer verplicht..
Zowel de man als de beide vrouwen begrepen blijkbaar niet al te best, wat Maigret met zijn bezoek beoogde. Zij keken hem na, terwijl hij van boord ging en de commissaris hoorde een van de vrouwen giechelen. De Pacific ... Er lagen maar twee boten van die grootte in de haven en van de ene wapperde de Turkse vlag. De Pacific bleek verlaten. Op verschillende plaatsen was de naakte scheepshuid door de afschilferende verflaag heen te zien. Het koperwerk zag groen. Aan de verschansing hing een onhandig beschreven bordje: Te koop. Het was de tijd van de dag, waarop de matrozen van de jachten, keurig opgedoft in mooie uniformen, de stad ingingen, bij hele troepen tegelijk, alsof zij een afdeling soldaten waren. Terwijl Maigret langs de Ardena liep voelde hij de blikken van het drietal aan dek in zijn rug prikken en hij was er stellig van overtuigd, dat de steward hem uit een of andere verborgen hoek in het oog hield.
De lantarens brandden al. Het kostte Maigret enige moeite de garage terug te vinden, waar hij nog enkele dingen aan de weet wilde zien te komen. 'Hoe laat is Brown hier vrijdag zijn wagen komen halen?'
De monteur werd er bijgehaald.
Het bleek een paar minuten voor vijf te zijn geweest. Met andere woorden, hij had juist de tijd gehad om naar Antibes terug te rijden.
'Was hij alleen? Stond er buiten niet iemand op hem te wachten? Bent u er zeker van, dat hij niet gewond was?' William Brown had de Liberty Bar omstreeks twee uur verlaten. Waar had hij die drie uren doorgebracht? Maigret meende, dat hij in Cannes verder niets te zoeken had. Hij liep naar de bushalte, zocht een plaatsje in een hoek en liet zijn blik vermoeid over de rijweg dwalen, waar wagens met ontstoken koplampen in een lange rij voorbijgleden.
De eerste, die hij ontdekte, toen hij op de Place Macé uit de bus stapte, was inspecteur Boutigues, die voor Café Glacier op het terras zat en die haastig opstond. 'We hebben de hele dag naar u gezocht... Komt u er bij zitten? Wat drinkt u?... Garcon!... Twee pernods?'
'Voor mij niet... Graag een gentiaan! ...' zei Maigret, die wel eens wilde weten hoe dat drankje smaakte. 'Ik ben begonnen met informaties in te winnen bij de taxichauffeurs. Zij bleken u geen van allen te hebben gereden en daarom ben ik maar eens met de busconducteurs gaan praten. Zodoende kwam ik te weten, dat u naar Cannes was gegaan ...'
De woorden kwamen er hals over kop uit! Wat hij zei, klonk tamelijk opgewonden.
Maigret kon het niet helpen, dat hij hem met grote ogen aanstaarde. De tengere inspecteur trok er zich evenwel niets van aan en ging door:
'Er zijn maar een stuk of vijf, zes restaurants, waar je behoorlijk kunt eten ... Ik heb ze achtereenvolgens gebeld ... Waar hebt u in vredesnaam geluncht?'
Boutigues zou vermoedelijk hoogst ontsteld zijn geweest, wanneer Maigret hem de waarheid had bekend, wanneer hij voor de dag was gekomen met die schapebout en die sla met knoflook, die hij in de keuken van Jaja had genoten, met al die glazen en met Sylvie ... 'De rechter van instructie wil niets ondernemen, eer hij met u heeft gesproken ... En dan is er nog iets ... Die zoon is gekomen ...'
'De zoon van ...?'
Maigret trok een lelijk gezicht; hij had juist de eerste slok van zijn gentiaan gedronken. 'De zoon van Brown... De man zat in Amsterdam, toen..
Maigret had nu onmiskenbaar hoofdpijn. Hij probeerde nog zijn gedachten te concentreren, maar slaagde daarin niet meer volledig. 'Had Brown een zoon?'
'Meer dan een zelfs ... Van zijn eerste vrouw, die nog in Australië woont... Een ervan zit in Europa, die doet in wol...'
'In wol?'
Boutigues kreeg op dat ogenblik vermoedelijk geen al te gunstige indruk van Maigrets intelligentie. Maigret bevond zich dan ook nog steeds in de Liberty Bar! Of liever gezegd, hij zag nog steeds die kelner voor zich, die gokte op de rennen en die door het open raam met Sylvie had gepraat...
'Ja, ja! De familie Brown hoort in Australië tot de rijke klasse. Ze hebben schapenfokkerijen en de wol wordt uitgevoerd naar Europa ... Een van de zoons beheert de farms ... Een tweede zit in Sydney en doet de zaken ... De derde reist Europa af, en zit nu eens in deze haven en dan weer in die.
Hij is aanwezig als de schepen te Liverpool, Le Havre, Amsterdam of Hamburg binnenlopen... En die is nu.. 'Wat zei hij van het geval?'
'Hij zei, dat zijn vader zo spoedig mogelijk begraven moest worden en dat hij de kosten op zich nam ... Het is een man, die het erg druk heeft... Morgenavond vliegt hij naar Amsterdam terug ...'
'Is hij in Antibes?'
'Nee, in Juan-les-Pins. .. Hij zit in een duur hotel en hij moest een heel appartement hebben ... Hij moet blijkbaar de hele nacht telefonisch via Nice te bereiken zijn, om gesprekken te kunnen voeren met Antwerpen, Amsterdam, en wie weet wat nog meer ..'
'Is hij in de villa geweest?'
'Ik heb aangeboden er met hem naar toe te gaan, maar hij voelde er niet voor.'
'Ja, wat heeft hij hier dan eigenlijk wel gedaan?'
'Hij heeft een onderhoud met de rechter gehad. En daarbij heeft hij het gelaten. Hij heeft er op aangedrongen, dat wij de zaak zo snel mogelijk afwikkelen. En hij vroeg hoeveel.'
'Wat bedoelde hij?'
'Hoeveel de kosten bedroegen.'
Maigret staarde verstrooid over de Place Macé. Boutigues ging verder: 'De rechter heeft de hele middag in zijn kamer op u zitten wachten. Hij kon de toestemming voor de begrafenis niet langer weigeren, omdat de lijkschouwing tenslotte al had plaatsgevonden ... Brown junior heeft wel driemaal opgebeld en ten einde raad hebben ze hem beloofd dat de begrafenis morgen in alle vroegte doorgang mocht vinden.'
'Waarom in alle vroegte?'
'Ach, om geen opzien te baren ... Daarom wilde ik u tot elke prijs opsporen ... Vanavond wordt de kist dichtgemaakt ... Dus, als u Brown nog wilt zien, eer .. .'
'Laat maar!'
En daar bleef het bij. Maigret voelde niet de minste behoefte het lijk van Brown nog eens te gaan bekijken. Hij had de sensatie, dat hij William Brown inmiddels door en door kende!
Er zaten nog meer mensen op het terras. Boutigues merkte, dat er van verschillende tafels op hen werd gelet. Hij leek dit allerminst onaangenaam te vinden, maar zei desondanks:
'Wij zullen iets zachter moeten spreken ...'
'Waar gaan ze hem begraven?'
'Op het kerkhof van Antibes, vanzelfsprekend... De lijkwagen moet om zeven uur bij het lijkenhuis zijn ... Ik zal Brown junior nog opbellen, om hem te zeggen, dat de zaak in orde is.'
'En die beide vrouwen?'
'Daarover heb ik nog niets gehoord ... Misschien zou de zoon het op prijs stellen ...'
'In welk hotel zei u, dat Brown junior logeert?"
'In het Provencal. Gaat u hem opzoeken?'
'Tot morgen', zei Maigret. 'Ik zie u vermoedelijk wel op de begrafenis?'
Hij verkeerde in een hoogst merkwaardige stemming. Hij was somber en opgewekt tegelijk! Hij liet zich met een taxi naar het Provencal rijden, waar hij aanvankelijk door een portier werd opgevangen, die hem overdroeg aan een andere employé in een zwaar met goud bedekt uniform. De laatste leverde hem af aan een jonge man in het zwart, die schuil ging achter een reusachtig bureau.
'De heer Brown? ... Ik zal vragen, of hij bezoek kan ontvangen ... Mag ik uw naam weten?' Er werd gebeld. De chasseur draafde heen en weer. Het duurde minstens vijf minuten, eer men Maigret kwam halen om hem langs eindeloze gangen naar een kamerdeur te brengen, die het nummer 37 droeg. Achter de deur klonk het ratelen van een schrijfmachine. Een vermoeide stem riep: 'Binnen!'
Maigret stond tegenover Brown junior, de man, die de wol van de familie over Europa distribueerde.
Leeftijd niet te schatten. Dertig misschien, veertig was even goed mogelijk. Een lange knaap, mager, met reeds zeer geprononceerde trekken. Hij was voortreffelijk geschoren; hij droeg een keurig colbert en op zijn zwart met wit gestreepte das glinsterde een parel.
Geen spoor van slordigheid, hoewel Maigret hem had overrompeld. Zijn haar maakte de indruk pas gekamd te zijn. Hij toonde niet de minste ontsteltenis bij de binnenkomst van zijn bezoeker.
'Wilt u mij een moment excuseren?... Neemt u plaats..
Aan de Louis Quinze-tafel zat een typiste. Een secretaris voerde een telefoongesprek in het Engels. En Brown junior ging door met het dicteren van een Engels telegram, waarin sprake was van een schadevergoeding in verband met een staking van dokwerkers. 'Meneer Brown ...' riep de secretaris. Hij stak zijn chef de hoorn toe. 'Hallo! ... Hallo!... Yes!..
Hij luisterde lange tijd aaneen, zonder de spreker aan de andere kant van de lijn ook maar eenmaal in de rede te vallen en vlak voor hij de hoorn op het toestel legde zei hij uiterst definitief: 'No!'
Hij drukte op een belletje en vroeg aan Maigret: 'Een glas port?'
'Nee, dank u wel', zei Maigret.
Maar toen de kelner binnenkwam bestelde hij desondanks: 'Eén port!'
Hij deed dit alles zonder de minste overhaasting, hij deed het zelfs op een zorgvuldige manier, alsof hij in de mening verkeerde, dat het wel en wee van een hele planeet afhankelijk was van de zorg, die hij persoonlijk aan zijn meest onbeduidende gebaren en handelingen besteedde.
'Tikt u het maar in mijn kamer!' zei hij tegen de typiste, met een gebaar naar de deur van het aangrenzende vertrek.
Tegen zijn secretaris zei hij:
'Belt u de rechter van instructie op.'
Daarna ging hij eindelijk zitten, slaakte een diepe zucht en sloeg het ene been over het andere.
'Ik ben moe', zei hij. 'Hebt u het onderzoek in handen?'
Hij schoof Maigret het glas port toe, dat de kelner juist binnenbracht.
'Het is een zonderling geval, vindt u niet?' zei hij daarop.
'Zo zonderling vind ik het niet', zei Maigret op een voor zijn doen tamelijk norse toon.
'Zonderling is het woord ook niet, ik bedoel eigenlijk irriterend...'
'Dat is het zeker! Het is nu eenmaal altijd irriterend, als ze je met een mes in je rug steken en je dodelijk verwonden ...'
Brown junior stond op, trok een gezicht alsof hij op zijn nummer was gezet en deed de deur naar het aangrenzende vertrek open, waar hij een of andere opdracht in het Engels gaf. Daarna voegde hij zich weer bij Maigret en hield hem zijn sigarettenkoker voor. 'Nee, dank u, ik rook alleen een pijp.' Zijn gastheer nam een pakje Engelse tabak van een tafeltje.
'Mij te zwaar!' zei Maigret. Hij haalde zijn eigen tabak te voorschijn. Brown liep met grote stappen de kamer op en neer.
'U bent volledig op de hoogte? U weet, dat mijn vader een ... aanvechtbaar leven leidde?'
'Hij had een maitresse!'
'Dat niet alleen! Het ging om heel andere dingen. Ik zal u zo goed mogelijk inlichten om te voorkomen dat u een ... flater zou begaan. U houdt mij ten goede.' De telefoon stoorde hen. De secretaris schoot toe en antwoordde ditmaal in het Duits, terwijl Brown hem zwijgend beduidde, dat het nee moest zijn. Het duurde nogal even. Brown dreigde zijn geduld te verliezen. En daar de secretaris er niet in slaagde het gesprek op korte termijn te beëindigen greep Brown zelf hem zonder complimenten de hoorn uit zijn hand en belde af. 'Jaren geleden is mijn vader naar Frankrijk gegaan; mijn moeder bleef thuis. Hij had bijna kans gezien ons volkomen te ruïneren ...'
Brown kon niet rustig blijven zitten. Tijdens het spreken had hij de deur van zijn eigen kamer achter zijn secretaris gesloten. Hij wees op het glas port. 'Gaat uw gang!'
'Nee, dank u!'
Hij haalde met een ongeduldig gebaar zijn schouders op. 'Er is een curator benoemd. Mijn moeder heeft een ellendige tijd gehad ... Ze heeft hard moeten werken ...'
'Ach, dus uw moeder heeft de zaak er weer bovenop geholpen?'
'Ja, samen met mijn oom.'
'Een broer van uw moeder, neem ik aan.'
'Ja! Mijn vader had zijn waardigheid... zijn menselijke waardigheid, bedoel ik, volkomen verspeeld. .. Enfin, laten we ons er niet meer in verdiepen . .. U begrijpt, dat wij niet veel prijs stellen op publiciteit?' Maigret had hem al die tijd doordringend zitten aankijken en deze blik was blijkbaar toch wel in staat de jongeman zijn zekerheid te doen verliezen. Temeer, daar die intense blik geen enkele emotie verried. Misschien bedoelde de commissaris er inderdaad niets mee? Of zou hij juist heel veel bedoelen?
'Een vraag nog, meneer Brown. U bent de heer Harry Brown, zoals ik op uw koffers zie? Waar bevond u zich de vorige woensdag?'
Hij moest op antwoord wachten tot de jonge man het vertrek in de volle lengte tweemaal op en neer was gelopen.
'Wat denkt u eigenlijk?'
'Ik denk in het geheel niets. Ik vraag u alleen, waar u die dag was.'
'Is dat van enig belang?'
'Misschien wel, misschien ook niet.'
'Ik was die dag te Marseille, waar de Glasco zou binnenlopen. Het schip had wol van ons aan boord; het is inmiddels doorgevaren naar Amsterdam en de lading kan niet gelost worden, omdat de dokwerkers daar staken
'U hebt uw vader niet meer gezien?'
'Ik voelde er geen behoefte toe ...'
'Nog een vraag, de laatste. Wie keerde uw vader een pensioen uit? En hoe groot was dat?'
'Dat kreeg hij van mij. Het bedrag was vijfduizend franc per maand... Gaat u dat aan de pers vertellen?'
In het aangrenzende vertrek ratelde de schrijfmachine nog steeds, na elke regel klonk het belletje, de wagen werd teruggeschoven...
Maigret stond op en nam zijn hoed.
'Ik ben u zeer verplicht!'
Brown keek hem bijna ontsteld aan.
'Is dat alles?'
'Dat was alles. Mijn dank.'
De telefoon begon al weer te rinkelen, maar Brown kwam niet eens op de gedachte de hoorn op te nemen. Hij keek Maigret na, die naar de deur liep, alsof hij zijn ogen niet vertrouwde.
Met een soort wanhoopsgebaar greep hij een envelop van de tafel en zei: 'Die had ik klaargelegd, voor alle moeite, die de politie...'
Maigret stond al in de gang. Een ogenblik later daalde hij de vorstelijke trap af en liep de vestibule door, voorafgegaan door een bediende in livrei. Om negen uur zat hij op zijn eentje in Hotel Bacon te eten, terwijl hij ijverig in de telefoongids snuffelde. Hij vroeg achtereenvolgens drie nummers te Cannes aan. Pas bij het derde kreeg hij te horen: 'Ja, dat is hier vlak bij.'
'Prachtig! Zoudt u zo vriendelijk willen zijn tegen me- vrouw Jaja te zeggen, dat de begrafenis morgen om zeven uur te Antibes zal plaatsvinden? ... Jawel, de begrafenis ... Zij weet er van..
Hij begon de zaal op en neer te lopen. Uit het raam zag hij, vijfhonderd meter verder, de witte villa van Brown liggen, waarvan twee ramen waren verlicht.
- Zou hij er nog eens een bezoek gaan brengen?
Hij kwam tot de conclusie, dat hij in de allereerste plaats behoefte had aan slaap.
'Heeft die villa telefoon?'
'Ja zeker, meneer de commissaris! Zal ik voor u bellen?' Het was een allergeschiktst meisje, en het witte mutsje stond haar lief. Ze deed Maigret denken aan een klein muisje, dat door de eetzaal trippelde. 'Meneer - ik heb een van de dames aan het toestel...' Maigret nam de hoorn van haar over. 'Hallo! Ja, met de commissaris ... Ja ... Ik heb u niet meer kunnen bezoeken... De begrafenis zal morgenochtend om zeven uur plaatsvinden ... Wat zegt u? ... Nee, vanavond niet meer ... Ik ben verhinderd ... Goeden avond, mevrouw...'
Hij nam aan, dat hij met de moeder had gesproken. Op dat ogenblik was zij ongetwijfeld al bezig het nieuws aan haar dochter te vertellen. En daarna zouden ze gaan overleggen, wat ze nu moesten doen. De hotelhoudster van Hotel Bacon was welwillend glimlachend de eetzaal binnengekomen. 'En, heeft de bouillabaisse gesmaakt, meneer? Ik heb ze expres voor u laten maken, ik dacht wel..
De bouillabaisse? Maigret probeerde zijn gedachten te verzamelen.
'Ach ja! Verrukkelijk! Werkelijk uitstekend!' haastte hij zich met een hoffelijke glimlach te zeggen. Overigens wist hij van geen bouillabaisse. Die had zich opgelost in de grote massa onbelangrijke aangelegenheden, waartoe ook inspecteur Boutigues, de bus en de garage inmiddels behoorden ...
Wanneer het om bijzondere gerechten ging, dan herinnerde hij zich maar één: en dat was het schapevlees van Jaja. Of nee, twee eigenlijk: de sla met knoflook was hij evenmin vergeten ...
En eerlijk gezegd was er nog iets: de zoetige geur van de port, die hij in het Provencal had laten staan en die op zonderlinge wijze vermengd was met vage toiletgeuren van de heer Brown junior.
'Brengt u mij een fles Vittel boven!' zei hij, met zijn voet al op de onderste trede van de trap.
De begrafenis van William Brown
De zon was al heet en terwijl in de straten van de stad de blinden voor de ramen nog waren gesloten en de trottoirs vrijwel verlaten lagen, begon op de markt de gewone drukte zich te ontwikkelen. Het was een montere drukte, veroorzaakt door mensen, die vroeg waren opgestaan en de hele dag voor zich hadden. Er werd geschreeuwd in het Frans zowel als in het Italiaans, maar niemand had werkelijk haast.
En midden op de markt verhief zich het stadhuis met de gele gevel en het hoge bordes. Het lijkenhuis bevond zich in de kelders. Daar hield om tien voor zeven een pikzwarte lijkwagen stil; een zonderling verschijnsel tussen al die bloemen en groenten. Maigret kwam op vrijwel hetzelfde moment opdagen en kreeg al spoedig een gehaaste Boutigues in het vizier, die nog geen tien minuten op was en verzuimd had zijn vest dicht te knopen. 'Laten we nog wat gaan drinken... Ik zie nog niemand ..
Hij duwde de deur van een klein kroegje open en bestelde rum.
'We hebben de grootste last gehad ... Die zoon had ons niet gezegd, welk bedrag hij aan de begrafenis wilde besteden ... Ik heb hem gisteravond nog opgebeld ... Hij zei, dat elke prijs hem schikte; de kwaliteit van de kist moest goed zijn ... En toen bleken we in heel Antibes geen massief eiken kist te kunnen krijgen ... We hebben er een uit Cannes laten komen, gisteravond om elf uur nog ... En daarna moesten we de dienst uitstippelen ... Moest er nu een mis gelezen worden of niet? ... Ik heb Hotel Provencal nog eens opgebeld en daar zeiden ze, dat meneer Brown zich al teruggetrokken had ... Ik heb maar een mis besteld ... Kijk!' Maigret keek in de richting van zijn uitgestrekte arm. Honderd meter verder ontdekte hij de kerk aan het marktplein, waarvan de hoofdingang zwart was bekleed. Maigret hield zijn mond, hoewel Brown junior op hem meer een Protestantse dan een Katholieke indruk had gemaakt.
Het kroegje, dat op een hoek stond, bezat aan beide straatzijden een deur. Op hetzelfde ogenblik, dat Maigret en Boutigues de ene deur verlieten, kwam er door de andere deur een man binnen, die de commissaris oplettend aankeek.
Het bleek Joseph te zijn, de kelner uit Cannes, die zich kennelijk afvroeg, of hij nu al of niet zou groeten en die het tenslotte bij een vaag gebaar liet. Maigret nam aan, dat Joseph in het gezelschap van Jaja en Sylvie naar Antibes was gekomen. En dat bleek het geval te zijn. 2e liepen voor hem uit, in de richting van de lijkwagen. Jaja maakte een uitgeputte indruk. Het meisje leek bang te zijn, te laat te komen en zette haar tot spoed aan. Sylvie had het donkerblauwe mantelpakje aan, dat haar het aanzien gaf van een fatsoenlijk burgermeisje. Jaja was kennelijk niet meer aan wandelingen op straat gewend. Ze droeg een zwarte jurk van opvallend glimmende zijde. Zij hadden ongetwijfeld die morgen om half zes moeten opstaan om de eerste bus te halen. Iets wat in Liberty Bar beslist niet al te vaak voorkwam. Boutigues wilde weten: 'Wie zijn dat?'
'Ik kan het u niet zeggen', ontweek Maigret zijn vraag. Maar op hetzelfde moment hadden de beide vrouwen de lijkwagen bereikt en keerden zich om. Jaja kreeg de commissaris in het oog en stevende op hem af. 'Wij zijn toch niet te laat? Waar is hij?' Sylvie had donkere kringen onder haar ogen en ze keek Maigret ook nu met onverholen wantrouwen aan. 'Bent u samen met Joseph gekomen?' Ze stond op het punt te ontkennen. 'Hoe weet u dat?'
Boutigues hield zich afzijdig. Maigret zag een taxi stoppen op de hoek van de straat - de wagen zag geen kans zich een weg te banen door de marktdrukte. De beide vrouwen die er uitstapten, wekten nogal wat opzien; ze waren formeel in rouwgewaad gestoken, met lange sluiers van krip, die bijna tot op de grond hingen. Zij boden een zonderlinge aanblik, in dat felle zonlicht, temidden van de fleurige marktdrukte. Maigret zei zacht tegen Jaja: 'U excuseert mij...'
Boutigues begreep er niet veel van. Hij verzocht de dragers, die de kist wilden gaan halen, nog een ogenblik geduld te hebben.
'Wij zijn toch niet te laat?'... informeerde mama. 'Die taxi kon maar niet opschieten ...' Op hetzelfde moment viel haar blik op Jaja en Sylvie...
'Wie zijn dat?'
'Ik kan het u niet zeggen.'
'Die hoeven toch niet mee te lopen in de ...' Weer naderde er een taxi, waarvan het portier al werd opengesmeten, nog eer de wagen stilstond. Er sprong een onberispelijke Harry Brown uit, keurig in het zwart gekleed, welverzorgd en met gladgekamde blonde haardos. Zijn secretaris, eveneens in het zwart, volgde hem. Hij torste een krans van verse bloemen. Een seconde later constateerde Maigret, dat Sylvie was verdwenen. Hij spoorde haar op tussen de kraampjes, waar zij de manden van een bloemenverkoopster doorzocht, om met een reusachtige bos violen terug te komen. Vermoedelijk was het dit gebaar, dat de beide vrouwen in hun zware rouwkleding eveneens aanleiding gaf zich een ogenblik te verwijderen. Op weg naar het bloemenstalletje werd er zichtbaar druk overleg gepleegd. De moeder betaalde, de dochter koos mimosa. Brown was op een paar meter afstand van de lijkwagen blijven staan; hij liet het bij een vaag herkenningsgebaar in de richting van de plaats waar Maigret en Boutigues stonden.
'Moet ik hem nu vertellen, dat ik een mis heb besteld?'
vroeg de inspecteur met een zucht.
De marktdrukte om hen heen leek geleidelijk tot rust te komen; verschillende marktbezoekers volgden het gebeuren bij de ingang van de kerk. Twintig meter verder ging het zakenleven door alsof er niets aan de hand was; er werd geschreeuwd en gelachen en in de van mimosa en knoflook doortrokken atmosfeer glansden bloemen, vruchten en groenten in de zon.
Vier dragers verschenen met de doodkist, die reusachtig van afmetingen was en overdadig bewerkt met bronzen ornamenten. Boutigues voegde zich weer bij hem. 'Het interesseert hem geloof ik niet bijzonder. Hij haalde de schouders op ...'
Het publiek ontruimde de straat en de paarden trokken aan. Harry Brown volgde de wagen met een star gezicht en ontbloot hoofd, terwijl hij hardnekkig naar de punten van zijn lakschoenen keek. De vier vrouwen weifelden. De een keek naar de ander. En, daar het publiek weer begon op te dringen, werden zij als het ware tegen hun zin in een gelid gedreven, vlak achter Brown junior en zijn secretaris. De deuren van de kerk stonden wijd open. Binnen was het indrukwekkend leeg en weldadig koel. Brown bleef op de stoep staan wachten tot de baar uit de lijkwagen de kerk was binnengedragen. Hij was kennelijk aan dergelijke plechtigheden gewend. Het hinderde hem allerminst, dat alle blikken op hem gericht waren. Hij bestudeerde zelfs in alle gemoedsrust de vier vrouwen, zonder daarbij opvallend veel nieuwsgierigheid aan de dag te leggen.
De schikkingen waren wat laat getroffen. Op het laatste moment kwam men tot de ontdekking, dat niemand de organist op de hoogte had gesteld. De pastoor liet de inspecteur halen en onderhield zich fluisterend met hem en toen de inspecteur de sacristie weer verliet en zich bij Maigret voegde, zei hij met een ontsteld gezicht: 'We moeten het zonder muziek stellen ... Anders moeten we nog minstens een kwartier wachten ... Als we hem tenminste thuis treffen ..
Er kwamen een paar mensen de kerk binnen, die een ogenblik rondkeken en daarna haastig weer vertrokken. Brown stond nog steeds met dat strakke gezicht, waarop een zweem van nieuwsgierigheid lag, om zich heen te kijken. 
De mis nam, zonder orgel en zonder koor, weinig tijd in beslag. De wijwaterkwast sprenkelde het gewijde water op de kist. En dadelijk daarop droegen de vier dragers de dode de kerk uit.
Buiten was het al behoorlijk warm. Ze kwamen voorbij de etalage van een kapper, waar een bediende in een witte jas juist de blinden opendeed. Voor een open raam was een man bezig zich te scheren. Mensen, die naar hun werk gingen, keken verbaasd om naar de zonderlinge stoet, waarin de vorstelijke lijkwagen zo slecht paste bij de povere achterhoede.
De twee vrouwen uit Cannes en de twee vrouwen uit Antibes liepen nog altijd op een rij, maar zij handhaafden een tussenruimte van een meter. Een lege taxi volgde de stoet. Boutigues, die de verantwoordelijkheid voor de begrafenis had, was zenuwachtig.
'Er zullen zich toch geen incidenten voordoen?' Er deden zich geen incidenten voor. Het kerkhof was, met de overvloed van bloemen, al evenmin somber als de markt. Bij een pas gedolven graf vonden zij de priester en de misdienaar, die zij niet hadden zien komen. Harry Brown werd uitgenodigd de eerste schep aarde op de kist te werpen. Daarna ontstond er een lichte verwarring. De in zware rouw geklede vrouw duwde haar dochter naar voren en kwam zelf ook dichterbij. Brown was al met grote stappen naar de uitgang van het kerkhof gelopen, waar de lege taxi wachtte. Opnieuw enige onzekerheid. Maigret hield zich, met Boutigues, afzijdig. Jaja en Sylvie durfden niet vertrekken, zonder hem goede dag te zeggen. Maar de beide vrouwen in hun verzorgde rouwkledij waren hun voor. Gina Martini huilde, zij drukte haar ineengefrommelde zakdoek onder de voile tegen haar ogen. Wantrouwend vroeg haar moeder: 'Was dat misschien zijn zoon? ... Komt hij ons nog een bezoek brengen?'
'Best mogelijk ... Ik zou het werkelijk niet weten ...'
'En komt u vanavond nog?'
En al die tijd had ze geen oog van Jaja en Sylvie af. Haar wezenlijke belangstelling ging uit naar die beide vrouwen.
'Waar komen die vandaan? ... Dergelijke schepsels hadden ze niet moeten toelaten ...'
In de bomen zongen talloze vogels. De doodgravers schepten in regelmatig tempo de aarde in het graf en
naarmate de kuil zich vulde klonk het geluid vager en doffer. De krans en de beide boeketten hadden zij zo lang op de steen van het aangrenzende graf gelegd. En Sylvie bleef maar staan kijken met strakke blik en kleurloze lippen.
Jaja toonde tekenen van ongeduld. Ze wachtte tot de beide anderen zouden zijn vertrokken om afscheid van Maigret te nemen. Ze had het zichtbaar warm, ze veegde haar gezicht af. En ook het staan kostte haar blijkbaar moeite.
'Ja - u ziet mij vandaag nog wel verschijnen ...'
De beide gestalten in rouwgewaad schoven weg in de richting van de uitgang. Jaja kwam met een diepe zucht van opluchting naar Maigret toe.
'Dat waren ze dus? ... Was hij nu getrouwd of niet?'
Sylvie bleef op een afstand staan en staarde nog steeds in de nu bijna gevulde kuil.
Ook Boutigues wist zijn houding niet te bepalen. Hij durfde het gesprek tussen Maigret en de dikke vrouw niet te onderbreken.
'Heeft die zoon de begrafenis betaald?'
Aan de stem was te horen, dat ook Jaja zich allerminst
op haar gemak voelde.
'Een rare begrafenis!' zei ze. 'Waarom weet ik niet, maar ik had het me heel anders voorgesteld ... Ik kon zelfs niet huilen ...'
Op dat moment had zij het overigens wel te kwaad. Haar blik gleed over het kerkhof en zij voelde zich kennelijk niet al te best.
'Het was zelfs niet verdrietig ... Ik had gedacht...'
'Wat had u gedacht?'
'Ach, ik weet het niet... Het leek eigenlijk geen echte begrafenis, vindt u wel?'
En daarbij snikte ze, veegde langs haar ogen en voegde zich bij Sylvie.
'Ga je mee ... Joseph wacht op ons..
De opzichter van het kerkhof was op zijn drempel bezig een paling te stropen.
'Waar denkt u toch aan?'
De stem van Boutigues klonk wat bezorgd. Vaag voelde hij, dat er iets was, wat niet helemaal liep zoals het moest lopen. Maigret zoog de brand in zijn pijp. 'Ik dacht er aan, dat William Brown vermoord is.'
'Ja, dat weten we nu wel!'
Ze slenterden op hun gemak door de straten, waar inmiddels de markiezen boven de etalageruiten waren neergelaten. De kapper van die ochtend zat voor zijn deur de krant te lezen. Op de Place Macé zagen zij de beide vrouwen uit Cannes staan, die met Joseph op de bus wachtten.
'Gaan we op het terrasje iets drinken?' stelde Boutigues voor.
Maigret vond het uitstekend. Hij werd overvallen door een haast verbijsterende loomheid. Talloze beelden schoven door zijn gedachten, smolten ineen en verdrongen elkaar, zonder dat hij zelfs maar de moeite nam orde in deze chaos te scheppen.
Eenmaal op het terras van Glacier gezeten deed hij zijn ogen zelfs dicht. De zon brandde op zijn oogleden en zijn wimpers vormden een beschermende franje, waardoor hij mensen en dingen op een onwezenlijke en beslist veel aangenamer manier kon waarnemen. Hij sloeg Joseph gade, die de dikke Jaja behulpzaam was bij het instappen. Even later kwam er een in het wit gekleed heertje voorbij, die een tropenhelm droeg en met enige moeite een chow-chow met een paarsblauwe tong verder trok. Andere beelden verdrongen deze alledaagse werkelijkheid: William Brown, achter het stuur van zijn oude wagen, die zijn beide vrouwen van de ene winkel naar de andere reed, die gewoonlijk onder zijn regenjas niets droeg dan een pyjama en die zich niet geschoren had.
Op dat ogenblik zou de zoon wel al terug zijn in Hotel Provencal, hij zou in zijn luxe-vertrek telegrammen opgeven, hij zou telefoongesprekken voeren en met korte, regelmatige passen heen en weer lopen. 'Het is een merkwaardig geval', zei Boutigues moedeloos. Boutigues kon niet lang zwijgen. Hij zette zijn rechterbeen naast het linker en sloeg vervolgens het linkerbeen over het rechter. Hij zei nog eens, dat het hem speet, de organist geen bericht te hebben gestuurd. 'Tja, William Brown is vermoord...' Maigret zei het als het ware in zichzelf, alsof hij de behoefte voelde er zich van te vergewissen, dat er toch werkelijk een misdaad was gepleegd. Zijn boord knelde. Het zweet stond op zijn voorhoofd.
Met begerige blik staarde hij naar het grote stuk ijs, dat in zijn glas dreef.
- Brown was vermoord... Hij had de villa verlaten, zoals hij dat elke maand deed en was naar Cannes gegaan. Zijn wagen had hij in de garage gestald. Daarna moest hij bij een of andere bank of zaakgelastigde het maandgeld hebben opgenomen, dat zijn zoon hem stuurde. En tenslotte was hij een paar dagen naar de Liberty Bar gegaan.
Dagen, die gekleurd waren door een trage loomheid, waaraan Maigret zelf op dat ogenblik leed. Dagen, waarin het leven weinig gecompliceerd was, waarin het hoofdzakelijk bestond uit eten en drinken met Jaja en, in een luie stoel gezeten, kijken naar Sylvie, die half ontkleed door het huis liep ...
- Woensdag was hij om twee uur de deur uit gegaan. Om vijf uur gaat hij zijn wagen halen en een kwartier later zakt hij, dodelijk gewond, ineen op de stoep van de villa, terwijl zijn beide vrouwen menen, dat hij dronken is en hem door het raam zeggen waar het op staat... Hij had ongeveer tweeduizend franc bij zich, precies als anders...
Maigret had dit alles niet uitgesproken. Hij had het alleen maar gedacht, terwijl hij door de franje van zijn wimpers de mensen op straat voorbij zag lopen. Het was Boutigues, die mompelde: 'Ik zou niet weten, wie er eigenlijk belang bij zijn dood kon hebben.'
En dat was het kritieke punt. Een van die beide vrouwen? Vermoedelijk hadden zij er meer belang bij, dat hij zo lang mogelijk in leven bleef; met behulp van de tweeduizend franc, die hij elke maand thuisbracht, konden zij tenslotte zo ongeveer rondkomen. De vrouwen uit Cannes? Die hadden aan hem een van hun schaarse klanten verloren, de man, die althans drie dagen per maand de uitgaven financierde, die de een aan zijden kousen hielp en die voor de ander de nota's van gas of electriciteit betaalde...
Nee, de enige, die materieel voordeel van zijn dood had, was Harry Brown; nu zijn vader gestorven was waren zijn maandelijkse onkosten met vijfduizend franc verminderd.
Maar wat betekenen vijfduizend franc per maand voor een familie, die de wol per scheepslading naar het buitenland verscheept? Naast hem zei Boutigues moedeloos: 'Je zou haast denken, dat die mensen, die hier een spionagezaak in zien, het bij het rechte eind hebben.'
'Ober, het zelfde!' zei Maigret.
Hij had er dadelijk spijt van. Hij wilde de bestelling ongedaan maken, maar bracht er niet de moed toe op! Hij bracht er niet de moed toe op, omdat hij bang was zijn zwakheid te verraden. Hij zou dat ogenblik op het terras van Café Glacier, aan de Place Macé, niet licht vergeten.
Hij maakte namelijk een van zijn schaarse momenten van zwakheid door, en hij deed het grondig. De atmosfeer was lauw. Op de hoek stond een meisje, dat mimosa te koop aanbood; ze liep op blote voeten en ze had gebruinde benen.
Een indrukwekkende slee met veel chroom gleed geruisloos voorbij in de richting van het strand. Er zaten drie meisjes in, in dunne strandpyjama's en een jonge man met een filmsnorretje.
Het deed allemaal zo verschrikkelijk aan vakantie denken. De vorige avond had hij aan de haven van Cannes dezelfde sensatie, vooral toen hij zich aan boord van de Ardena bevond, waar de eigenaar zijn beste beentje voor zette, omdat hij een paar aantrekkelijke meisjes bij zich had.
Maigret had het zwarte pak aan, dat hij te Parijs altijd droeg. Hij had zijn dophoed bij zich, die hier niet op zijn plaats was.
Recht voor zich uit las hij in blauwe letters op een affiche:
Casino de Juan-les-Pins Grand gala de la pluie d'or ... Het brok ijs smolt langzaam weg in het glas met de opaliserende inhoud. Tja, vakantie! Over de verschansing van een groen of oranje geschilderde boot in de golven kijken ... Onder een pijnboom liggen slapen, terwijl de bromvliegen om je oren gonzen ... En vooral geen zorgen over een man, die je totaal niet kent en die ze per ongeluk een mes in zijn rug hebben gestoken!
Of over die vrouwen, waaraan Maigret de vorige avond weigerde te denken en waarvan de trekken hem achtervolgen, alsof hij er persoonlijk mee naar bed was geweest!
Hij haatte zijn beroep op dat moment. Hij rook de geur van het half vloeibare asfalt. Boutigues had een verse rode anjer in het knoopsgat van zijn lichte jas gestoken. William Brown ... Wat had hij met William Brown te maken? De man was begraven ... Wat viel er verder nog te doen?... Maigret stond immers volkomen buiten deze zaak ... Had hij soms een van de grootste jachten van Europa in eigendom gehad?... Had hij zich door die twee vrouwen in de luren laten leggen? Door mama Martini, met de dikke laag schmink op haar gezicht of door de dochter met de uitdagende lichaamsvormen?... Had hij zich soms dagen aaneen behaaglijk in de lome gemoedelijkheid van de Liberty Bar genesteld? Lauwe tocht strijkt af en toe langs zijn wangen ... De mensen, die langs het terras lopen, zijn met vakantie ... Iedereen heeft hier vakantie ... Het bestaan is hier op vakantie afgestemd!...
Zelfs Boutigues, die zijn mond niet kan houden, mompelt vergenoegd:
'Ik ben blij, dat ze mij niet alleen de verantwoordelijkheid voor deze zaak hebben ...'
En daarop staakt Maigret de aangename bezigheid, de wereld door zijn wimpers te bekijken. Hij laat de inspecteur een gezicht zien, dat een beetje rood is aangelopen, tengevolge van de warmte en mogelijk ook, omdat hij slaap heeft. Zijn ogen staan wat troebel, maar het duurt niet lang, of zijn blik is even helder als gewoonlijk.
'Dat kan ik me indenken!' zegt hij. 'Ober, hoeveel krijgt u ...?'
'Nee, laat u mij dat betalen.'
'Geen sprake van.' Hij legt een paar bankbiljetten neer. Ja, het is een ogenblik, dat hij zich nog lang zal herinneren; hij heeft werkelijk in alle ernst overwogen het er bij te laten, de zaken op hun beloop te laten, zoals al die mensen, die langs hem heen liepen, en het leven te nemen zoals het is.
En het leven is hier zeer goed!
'Dus u gaat er vandoor? ... Plotseling een briljant idee gekregen?'
Jammer genoeg niet. Daarvoor heeft hij te lang in de zon gezeten, te veel talen om zijn hoofd horen gonzen. Maar hij is nu eenmaal geen man voor mooie verzinsels en hij zegt alleen nog eens:
'William Brown is vermoord!'
Bij zichzelf denkt hij:
- En het zal hen een zorg zijn!
Daarmee bedoelt hij al die mensen, die zich als hagedissen koesteren in de zon en die vanavond in Juan-les-Pins het galabal van de gouden regen gaan bijwonen. 'Ik heb nog iets te doen!' zegt hij. Hij drukt Boutigues de hand. Hij loopt langzaam weg. Hij moet wachten voor een wagen van driehonderdduizend franc, waarin een meisje van achttien aan het stuur zit, dat met gefronste wenkbrauwen door de voorruit tuurt.
- Brown is dus vermoord, mompelt hij nog eens.
Hij onderschat de Midi inmiddels niet meer. Café Glacier heeft hij de rug toegekeerd. En, alsof hij bang is, nog eens aan de verleiding ten prooi te vallen, commandeert hij zichzelf:
- Zie er achter te komen, wat Brown heeft gedaan op woensdagmiddag, tussen twee en vijf uur ... Daarvoor moet hij naar Cannes! Hij zal dan weer de bus moeten nemen. Naast een straatlantaren gaat hij met narrig gezicht, de handen diep in de zakken en de pijp in de mond, bij de bushalte staan wachten.