De etalagepop

'Kijk uit, Joe!' riep Frank nogmaals, hevig geschrokken door het gevaar dat zijn broer bedreigde.

Joe stelde zich in veiligheid door een duik onder de grote vrachtwagen. Hij lag nog maar nauwelijks op de grond, toen de handwagen met een hevige klap tegen de vrachtauto sloeg. Dozen en pakken vlogen door de lucht. Joe krabbelde ongedeerd tevoorschijn. Hij verdacht de vluchteling ervan, dat die de handwagen in zijn richting had geduwd om tijd te winnen en de gelegenheid te hebben te verdwijnen in het warnet van stegen langs de havens.

Bij het hek van het dok kreeg hij de kerel weer in het oog. Toen verdween de vluchteling uit het gezicht.

Waarschijnlijk een van die winkels ingeschoten, dacht Joe.

En dat was inderdaad wat de man met het litteken had gedaan. Het was een winkel, die bekend stond als 'Charlie-Altijd-Goed'. De eigenaar stond op het trottoir naar zijn etalage te kijken. Drie etalagepoppen in opvallende kostuums stonden de straat in te staren. De man, die dacht dat men hem niet gezien had, schoot de winkel in en zocht naar een achteruitgang. Maar die was er niet.

Charlie, een kleine dikke man, die altijd op uitkijk stond naar klanten, had de man echter wel gezien en hij ging hem na de winkel in.

'Je schijnt nogal haast te hebben, meester,' merkte hij op. 'Wat kan ik voor je doen? Een mooi pakkie, misschien. Een broek...'

Charlie kwam niet verder. Een zware vuist schoot naar voren en kwam op zijn kaak terecht. De winkelier viel bewusteloos neer.

Zijn aanvaller deed een stap naar de deur. Toen dook hij in elkaar. Joe Hardy kwam de straat inrennen. De jongen sprak een man aan, die voor een pandjeshuis rondhing.

'Heeft u zojuist hier een man langs zien hollen?' vroeg hij opgewonden. De aangesprokene knipperde met zijn ogen.

'Ik zag wel een minuutje geleden een vent bij Charlie-Altijd-Goed binnen rennen. Hij scheen haast te hebben.'

Joe holde terug en schoot de kledingwinkel in. De zaak was ogenschijnlijk verlaten. Geen bediende. Geen klanten. Toen hoorde hij kreunen. Hij liep in de richting van het geluid en vond de bewusteloze winkelier op de grond.

Joe liep snel naar een klein kantoortje aan de achterkant van de winkel, waar hij een kraan vond en een handdoek. Hij maakte de handdoek nat en liep terug naar Charlie. Het koude water knapte de man op en hij ging overeind zitten.

'Kerel kwam binnen... sloeg me neer...,' mompelde hij.

'Een man met een litteken op zijn gezicht?' vroeg Joe snel.

Charlie knikte.

Er klonken voetstappen bij de deur. Joe zag Chet's verwonderde gezicht. Hij legde snel uit wat er gebeurd was.

'Help Charlie even naar de bank in zijn kantoor,' zei hij. 'Ik ga de politie opbellen.'

Hij keek rond naar een telefoon, maar zag er geen. Snel liep hij de winkel uit, maar op het trottoir bleef hij staan. Uit een hoek van zijn oog had hij een glimp van de etalage opgevangen. Daar stonden vier etalagepoppen; een van hen stond half van de straat afgekeerd. De pop had een regenjas aan en een hoed laag over de ogen.

Het had hem al verbaasd dat hij niemand de winkel uit had zien komen. Maar nu wist hij hoe dat kwam. Heel kalm liep hij de winkel weer in, deed de knip op het slot van de etalage en ging naar Chet.

'Kom eens hier,' zei hij. Toen ze buiten gehoorsafstand van Charlie waren, vertelde Joe wat hij ontdekt had. 'Ik heb hem opgesloten. We hebben hem gevangen!'

Toen rende hij naar de drogisterij op de hoek en belde het hoofdbureau van politie op. Een bekende stem gaf antwoord: Con Riley. Joe vroeg hem zo vlug mogelijk naar de winkel van Charlie-Altijd-Goed te komen.

Terwijl Joe snel terugliep, hoorde hij een klap. Een gedaante tuimelde door de etalageruit van Charlie-Altijd-Goed en kwam op het trottoir terecht. De gedaante werd gevolgd door een man in een regenjas, die het snel op een lopen zette.

Joe sprintte naar de man toe. Op hetzelfde moment rende Chet uit de winkel en nam een duik naar de benen van de man. Ze kwamen in een verwarde hoop op de grond terecht. De man met het litteken worstelde om te ontkomen, maar Chet hield verbeten vast en schreeuwde om hulp.

Joe rende toe en samen overmeesterden ze de kerel. Een ogenblik later kwam een politiewagen aanrijden en Con Riley sprong op het trottoir. Hij knipte een paar handboeien om de polsen van de man.

Nadat Chet en Joe er zich van hadden overtuigd dat Charlie-Altijd-Goed weer helemaal in orde was, sprongen ze in de wagen bij Con Riley en de nijdig kijkende gevangene. Ze reden naar het hoofdbureau, waar de man als zijn naam opgaf: John Smith en koppig ontkende dat hij zich ooit Johnson genoemd had, of dat hij in het huis van de familie Phillips was geweest, of dat hij ooit dozen in ontvangst had genomen.

Hij werd echter toch vastgehouden op een aanklacht van bedreiging en mishandeling. De chauffeur van de bodedienst werd opgeroepen en hij herkende hem als de man, die had afgetekend voor de vermiste doos van tante Gertrude.

'Heeft hij identiteitspapieren bij zich?' vroeg Joe aan Riley, nadat de man gefouilleerd was.

'Niets,' zei de politieman. 'Alleen een paar cijfers op de achterkant van een oude envelop. Ik kan er geen touw aan vastknopen.'

Riley haalde de envelop tevoorschijn. Joe liet een vreugdekreet horen. Er stonden de volgende letters en nummers op geschreven: A23 -151 - C2 - D576 - A19395 - M14.

Onder de getallen stond het woord Falcon geschreven.

'De naam van het spookschip!' hijgde Joe.