IN DE STORM

„Een kapitaal aan verborgen goud! Dat klinkt machtig interessant, zeg. "
Frank Hardy vouwde de brief dicht, die hij net hardop aan zijn broer had voorgelezen.
„Vader boft toch ook altijd, " antwoordde Joe. „Het zou me heel wat waard zijn, als ik eens samen met hem aan zo'n geval mocht werken. "
„Nou, mij ook. Deze zaak is tenminste eens wat anders. "
„Welke plaats stond er op het poststempel?"
„Een plaatsje in Montana. Een goudzoekerskamp, dat Lucky Bottom heet. "
„Montana! Tjonge, ik wou dat hij ons mee had kunnen nemen. We zijn nog nooit verder dan driehonderd kilometer van huis geweest. "
„En ik heb nog nooit van mijn leven een mijn gezien, laat staan een echt mijnwerkerskamp. "
De Hardy's keken elkaar spijtig aan. Ze hadden zojuist een brief ontvangen van hun vader Fenton Hardy, de be roemde detective, die een week eerder naar het Westen was ontboden voor een geheimzinnig geval.
Door deze brief kregen de jongens pas een idee, waarvoor hun vader van Bayport aan de Atlantische kust naar het mijngebied in Montana was geroepen.
„Een kapitaal aan verborgen goud, " herhaalde Frank. „Nou, ik hoop maar dat hij het vindt. "
„Dat goud is van een van de grote maatschappijen ge stolen, is het niet?"
„Ja. Hij schrijft, dat er een hele lading goud gestolen is, voordat het uit het kamp verzonden werd, en daarom denken
ze dat het ergens in de buurt van het kamp verborgen moet zijn. "
„En nu gaat hij het opsporen. "
„Als hij kan. En hij moet natuurlijk ook uitzoeken wie het gedaan heeft. "
Joe zuchtte. „Ik wou, dat ik er ook zat. Misschien zouden we hem wel kunnen helpen. "
„We hebben hem met een paar andere zaakjes wel ge holpen, maar deze keer grijpen we ernaast, Joe. Montana, dat is veel te ver weg. "
„Ja, en wij maar iedere dag braaf naar school. Bah, ik zal blij zijn, als we eraf zijn en echte detectives kunnen worden, net als Vader. "
Frank grinnikte. „Mopperen helpt niet, " zei hij opgewekt. „Onze tijd komt ook wel. "
„Ja, maar het duurt alleen zo lang, " antwoordde Joe spijtig.
„Och, over een paar jaar reizen we door het hele land, net als Vader. Dan lossen wij ook gevallen van roof en moord op. Dat wordt een spannende tijd. En bovendien, tot nu toe zijn we er ook nog niet zo slecht afgekomen. "
„Dat is zo, wij hebben toch die schat in de toren maar gevonden!"
„En de valsemunters opgespoord!"
„Ja, en het raadsel van het huis op de rots opgelost, en dat van de verdwenen vrienden. "
De jongens doelden op vorige zaken waarin ze verwikkeld geweest waren en waarin ze bewezen hadden wat ze waard waren. Maar ze hadden nu al een paar maanden niets op windends beleefd en ze werden een beetje ongedurig, te meer daar ze wisten dat hun vader zich op het ogenblik in dat verre mijnwerkerskamp bevond voor het ontraadselen van een mysterie, dat op hun verbeelding werkte.
„Verborgen goud!" zei Joe binnensmonds. „Dat zou nog eens een geval zijn om aan mee te werken. "
„Vergeet het maar, " lachte zijn broer. „Het heeft helemaal geen zin, dat je jezelf ongelukkig maakt met te wensen, dat je in Montana zat. Het is nu eenmaal niet zo en het ziet er niet naar uit, dat we veel kans hebben, er naartoe te gaan. En misschien is het niet eens zo'n interessant geval. Je gaat toch je hele zaterdag niet verknoeien met hopen op iets, dat toch niet gebeurt. Je vergeet zeker, dat we vanmiddag met Chet en Jerry afgesproken hebben. "
„Daar heb je gelijk in, " zei Joe. „Dat was ik bijna ver geten. We zouden toch gaan schaatsen, niet?"
„Ja; en het wordt tijd dat we opstappen ook, anders gaan de anderen er zonder ons vandoor. "
Die mogelijkheid maakte dat Joe in actie kwam en een ogenblik later hadden de Hardy's de brief van hun vader uit hun gedachten gezet en scharrelden zij in een kast onder de trap naar hun schaatsen. Ze hadden afgesproken hun
vrienden te ontmoeten aan de mond van de rivier de Willow, een stroom die van de bergen en door het bouwland naar de Barmet-baai stroomde, waaraan Bayport lag. Het was een frisse, heldere wintermiddag, ideaal voor een uitstapje. En de vrije zaterdagmiddag was veel te kostbaar om binnenshuis te blijven.
Hun tante Gertrude, een oudere, nukkige, ongetrouwde dame, wier humeur al even onberekenbaar was als haar leeftijd, keek hen achterdochtig aan, toen ze de vestibule inkwamen met hun schaatsen en hun truien en warme hand schoenen begonnen aan te trekken.
„Schaatsen hè?" snoof ze. „Nou, ik wed dat jullie door het ijs zakken. "
De jongens wisten bij ondervinding, dat het het beste was tante Gertrude gunstig te stemmen.
„We zullen èrg voorzichtig zijn, tante Gertrude, " ver zekerde Frank haar.
„Voorzichtig zijn! Daar heb je wat aan. Als het ijs niet sterk genoeg is, dan kun je nog zo voorzichtig zijn, erdoor heen ga je toch. En het ijs is niet sterk, dat weet ik zeker. Het kan nog niet sterk zijn. "
„De jongens schaatsen nu al meer dan een week op de Willow. "
„Kan wel zijn. Kan wel zijn. Alles wat ik kan zeggen is, dat ze dan geluk gehad hebben. Let op mijn woorden, van daag of morgen breekt het ijs. Ik hoop alleen maar, dat jullie er niet op zijn als dat gebeurt. "
„Dat hoop ik ook, " lachte Frank, zijn handschoenen aan trekkend.
„Er valt helemaal niets te lachen, " hield tante Gertrude somber aan. „Nou, we zullen maar aannemen, dat als jullie je aan dood en verderf wilt prijsgeven, een oude dame als ik daar weinig aan kan doen. Maar toch zouden jullie er beter aan doen thuis te blijven en te studeren. Schiet maar op. Schiet maar op. "
„Tot ziens, tante Gertrude. "
„Schiet nu maar op. Wees op tijd thuis. Schaats niet te ver weg. Verdwaal niet. Zorg dat je niet in een sneeuwstorm terecht komt. Er komt er vast een. Ik ken de voortekenen. Ik heb vandaag weer last van spit. Denk eraan dat jullie om een uur of vijf terug zijn. "
Tante Gertrudes meest geliefkoosde woorden waren „pas erop" en „denk eraan" en ze bleef haar neven maar steeds behandelen of ze net van de kleuterschool af waren.
Mevrouw Hardy was een middagje weg en in haar afwezig heid maakte tante gebruik van deze gelegenheid om haar gezag uit te oefenen. Toen haar voorraad vermaningen was uitgeput, vertrokken de jongens en zij keek hen van de deur na met sombere voorgevoelens over de afloop van de schaats tocht. Tante Gertrude was een ontzettende zwartkijkster.
Aan het eind van de straat ontmoetten de jongens Chet Morton, dik en opgewekt, en Jerry Gilroy, lang en blozend.
„Net van plan om zonder jullie te gaan, " verklaarde Chet, met zijn schaatsen zwaaiend.
„We hebben een brief van Vader gekregen en we waren zo verdiept in wat hij schreef, dat we de hele schaatstocht bijna vergeten hadden, " bekende Frank.
„Waar zit hij?"
„Helemaal in Montana, in een mijnwerkerskamp. Hij is met een zaak bezig. "
„Wat een bofferd!" zei Jerry afgunstig.
„Zeg dat wel, " stemde Frank toe. „Joe en ik zeiden net, dat we best bij hem zouden willen zijn. "
„Nou ja, je kunt niet alles hebben, " zei Chet opgeruimd. „Kom op — wie het eerst bij de Willow is. "
Hij stormde door de met sneeuw bedekte straat, met de anderen dicht op zijn hielen. De race was maar kort, want de Willow lag nogal een eindje weg en de jongens gingen al gauw weer langzamer lopen. Binnen een half uur waren ze bij de rivier, die nu bedekt was met een glanzende laag ijs. In een paar minuten hadden de jongens hun schaatsen ondergebonden en gleden ze over het gladde oppervlak. De oevers van de rivier waren met sneeuw bedekt en de bomen die langs de kant stonden waren naakt en donker. Boven de heuvels was de lucht loodgrijs.
„Ziet ernaar uit dat we sneeuw krijgen, " merkte Frank op, terwijl ze verder de rivier opschaatsten.
„Oh, dat waait wel over, " antwoordde Chet zorgeloos. „Laten we eens naar het Shallow-meer gaan. "
„We kunnen niet te lang wegblijven. Anders is het donker voor we terug zijn. "
„In een paar uur kunnen we toch heen en terug schaatsen. Kom mee, joh. "
Het was een pittig koude middag en de jongens lieten zich niet lang bidden. Het Shallow-meer lag helemaal in de heuvels, maar de jongens schoten zo snel over het spiegel gladde oppervlak van de rivier, dat ze al vlug het bouwland voorbij waren.
Frank Hardy wierp af en toe een bezorgde blik op de lucht. Hij kende de voortekenen: de nevel boven de horizon wees op een naderende sneeuwstorm. Hij zei echter niets in de hoop, dat ze weer terug zouden zijn voor de storm los barstte.
Het was vier uur toen de Hardy's en hun vrienden het Shallow-meer bereikten. Het was een schilderachtig meertje en het ijs lichtte met een blauwe glans. Het was spiegelglad en helemaal vrij van sneeuw.
Het was een ideale ijsbaan en Chet Morton jodelde van plezier toen hij over het ijs scheerde. De jongens vermaakten zich zo met schaatsen, dat ze de eerste sneeuwvlokken die uit de loodgrijze lucht neerdwarrelden nauwelijks opmerkten. Pas toen de sneeuw zo dicht neerviel, dat de heuvels aan de oever bijna aan het gezicht onttrokken werden, dachten zij erover terug te gaan.
„Het ziet ernaar uit, dat het de hele nacht blijft sneeu wen, " merkte Joe op. „We kunnen beter terug gaan, voor we verdwalen. "
„Ja, dat is wel beter, " stemde Chet Morton toe, met een zucht. „Waren we vanmorgen hier maar naartoe gegaan. Ik zou hier de hele dag wel willen schaatsen. "
Met Frank Hardy voorop begaven de jongens zich naar de plaats waar de Willow uit het. meer stroomde. Zij be vonden zich achthonderd meter van de kant op de open ijsvlakte en het sneeuwde nu hevig. Eerst waren de witte vlokken zacht neergedwarreld, maar nu joegen ze over het ijs, voortgejaagd door de opkomende wind.
„De terugweg zal niet meevallen, " zei Frank. „We hebben wind tegen. "
Dit was inderdaad het geval en bovendien nam de wind in kracht toe. Hevige rukwinden joegen hele pakken sneeuw op hen af, sneeuw die hen in het gezicht sloeg en hun het uitzicht volkomen benam. Toen werd het een aanhoudende wind, steeds krachtiger. Hij kreunde en floot om hen heen. Ze zagen elkaar als donkere, schaduwachtige figuren, die onverdroten doorschaatsten naar het sombere silhouet van de heuvels, dat door de sneeuw heen zichtbaar was.
„Nou, dat is je reinste sneeuwstorm!" riep Chet Morton.
Als om zijn woorden te bevestigen, viel de storm met her nieuwde kracht op hen aan. De sneeuw golfde als witte dekens over het gladde oppervlak van het meer.
„Ga mee naar de kant!" riep Frank. „Daar kunnen we wachten, tot de bui voorbij is. "
Niet ver van hen vandaan was een hoge rots en Frank dacht, dat ze daar wel beschutting zouden vinden tegen de ergste storm, tot ze hun tocht konden voortzetten. Het was duidelijk, dat het niet verstandig zou zijn, verder te gaan, want ze hadden de wind pal tegen en ze kwamen maar langzaam vooruit. Bovendien was het niet uitgesloten, dat ze elkaar in de hevige sneeuwbui kwijt zouden raken. Daarom gingen ze maar in de richting van de rots, die ze vaag door het sombere duister konden zien.
De wind gierde. De sneeuw striemde in hun gezicht en stak in hun ogen. De orkaan leek wel een zware muur, die hen terugdrukte. Hardnekkig schaatsten ze door, recht tegen de afmattende storm in.
Chet Morton bleef al achter. De sneeuw begon zich hier en daar al op te hopen op het ijs en zette zich onder hun schaatsen vast. Hierdoor kwamen ze nog moeilijker vooruit.
De rots leek nog een heel eind weg. En met verdubbelde kracht huilde de wind over de heuvels.
Frank was bijna uitgeput door het aanhoudende gevecht tegen de wind en de sneeuw en hij wist dat de anderen ook snel moe werden. Als ze nu niet doorzetten zou dit hun dood kunnen betekenen. Ze moesten beslist de beschutting van de rots bereiken.