6
Vier taxichauffeurs weigerden botweg Mundin naar Hellepoort te brengen. De vijfde was een waaghalzerige, onverschillige jonge knaap. ‘Ik heb dit baantje alleen maar voor tijdelijk aangenomen, tot ik mijn oproep krijg voor militaire dienst.’ vertrouwde hij hem toe. ‘Ik heb dus niets te verliezen. Als er iets misgaat in dat Hellepoort, word ik misschien wel zo toegetakeld dat ze me niet meer willen hebben om het vaderland te verdedigen.’ Hij lachte. ‘Maar zonder gekheid, ik denk niet dat het zo’n vaart zal lopen.’
Mundin sprak hem niet tegen, en ze gingen op weg.
Er was geen stad van enig formaat die niet het equivalent van de Hellepoort bezat. Het woekerende gezwel van Long Islands sloppen en stegen was een van de vele problemen van New York; Boston had zijn Springfield; Chicago zijn Evanston; Los Angeles zijn Greenville. Maar niets kon erger zijn dan het Heldenoord-bouwproject. Het viel Mundin op dat de vervallen straatverlichting niet brandde; toen zij de eerste door onkruid overwoekerde voortuintjes en dichtgespijkerde voorgevels passeerden, zag hij kippenhokachtige bouwseltjes achter de huizen. Van tijd tot tijd kwamen ze langs een platgebrand gedeelte, maar niet vaak. De tuinen waren groot genoeg om te beletten dat een eventuele brand zich van huis tot huis uitbreidde. Jammer genoeg.
Er viel activiteit waar te nemen in Hellepoort; steelse bewegingen in de schemering, in het leven geroepen door de onmogelijkheid van politie-surveillance in de wildernis van manshoog onkruid en de kilometerslange wirwar van verzakte straten, zonder straatnaambordjes of huisnummers. De taxi was niet het enige voertuig. Hippe kleine wagentjes reden stapvoets over het afbrokkelende beton, en hielden af en toe stil langs de trottoirband, wanneer een vage figuur met een fosforescerend handtasje zwaaide. Ze passeerden een helverlicht blok huizen, waaruit een kakofonie van lawaai en muziek schetterde. Een verschoppeling van een van de gelegenheden liep met de taxi mee, en riep wervend: ‘Alles mag, meneer. Wat u maar wilt. U kunt de hele nacht blijven voor vijf dollar. Roken en drinken inbegrepen, zoveel u maar kunt. Waarom zou u belasting betalen, meneer?’ Nu en dan voerden de mannen van de alcohol en hasjiesj belastingbrigade een overval uit op zulke tenten. Niet dikwijls.
De chauffeur vroeg: ‘Zijn we hier ergens in de buurt van de Willowdale Crescent 37598?’ Hij zette de wagen stil.
‘Wat jij nodig hebt, is een gids,’ zei de verschoppeling prompt. ‘Jimmy!’ Iemand schreeuwde een antwoord uit de duisternis. Mundin hoorde dat er aan het portier van de taxi werd gemorreld.
‘Hier vandaan!’ riep hij tegen de chauffeur, terwijl hij het deurslot indrukte en het raampje omhoog draaide. De chauffeur gaf vol gas. Nadat zij de hinderlaag achter zich gelaten hadden, vroegen zij de handtaszwaaisters naar de juiste richting, terwijl ze op hun hoede bleven. Binnen een half uur bereikten ze het zevenendertigduizendste blok van Willowdale Crescent, waar ze de huizen begonnen te tellen.
‘Hier moet het zijn,’ zei de chauffeur, niet langer zorgeloos en onverschillig.
‘Dat denk ik ook. Wacht hier, als je wilt,’ zei Mundin.
‘O nee! Daar begin ik niet aan. Hoe weet ik of u niet door de achterdeur verdwijnt en ik naar mijn centen kan fluiten? U betaalt me wat op de meter staat, en dan wacht ik.’
De meter wees het forse bedrag van acht dollar aan. Mundin gaf de man een biljet van tien dollar en liep het hobbelige pad op.
De motor loeide en de taxi schoot weg voor hij zes stappen gedaan had. Mundin vloekte wat, en klopte op de deur. Terwijl hij wachtte bestudeerde hij het met planken dichtgespijkerde voorraam. Alle ramen in de eindeloze straat waren kapot en dichtgespijkerd. In de jaren die waren verstreken sinds ze zorgvuldig op hun plaats waren gebracht en met stopverf vastgezet, was de onvermijdelijke steen geworpen, de voordeur te hard dichtgesmeten, of iemand in de zitkamer tipsy geworden.
De man die de deur opende was oud en ziek.
‘Ben ik hier terecht bij Lavin?’, vroeg Mundin, met zijn ogen knipperend tegen een nevel van grijze rook. ‘Mejuffrouw Lavin heeft me verzocht te komen in verband met een juridische aangelegenheid. Ik ben advocaat.’
De oude man keek op bij dit laatste woord. ‘Komt u binnen, magister,’ zei hij vormelijk. ‘Ik ben zelf een lid van de balie.’
Zijn woorden werden abrupt afgesneden door een hoestaanval, en hij leunde tegen de deurpost.
Mundin ondersteunde hem en hielp hem de zitkamer binnen, waar hij hem voorzichtig neerliet in een wankele fauteuil. Een slecht brandende olielamp wierp flakkerende schaduwen in het vertrek, en er smeulde een vuur in de open haard dat dikke rook deed opwolken tegen een gesloten schoorsteen. Een blikkerig radiootje stond te blèren: ‘Gelukkig wist men uitbreiding te voorkomen, hoewel de vier huizen, die het doel vormden van de brandstichting, geheel in de as werden gelegd. Elders in Hellepoort is opnieuw een straatoorlog uitgebroken tussen de Wezels en de Gevloekten, concurrerende jeugdbenden. Een achtjarige werd op slag gedood door -’
Mundin zette het apparaat af, en opende de regelklep van de haard. De rook trok langzaam weg, en het vuur begon lekkende vlammen te vertonen. De oude man lag nog steeds weggezakt in de leunstoel, zijn perkamenten gezicht meedogenloos geaccentueerd door het dansende lamplicht. Mundin draaide op goed geluk aan de knop van de lamp en verkreeg bij toeval een rustige vlam. Er lag een groen lampenglas naast; hij zette het erop en het vertrek was eensklaps niet langer een hoekje van een surrealistische hel, maar gewoon een sjofele kamer.
‘Dank u,’ mompelde de oude man. ‘Zou u alstublieft even in de badkamer willen kijken, of u een klein rond blikje in het medicijnkastje kunt vinden?’
De badkuip was volgestapeld met aanmaakhoutjes, en het medicijnkastje bevatte huishoudelijke zaken: zout, specerijen en dergelijke. Er stond een blikje tussen zonder etiket, waar Mundin het deksel van afhaalde. Kleine, gomachtige pillen met een onmiskenbare geur van Yen-parels. Hij zuchtte, en bracht de oude man het geopende blikje.
De oude man nam het zwijgend in ontvangst en slikte langzaam vijf van de opiumpillen. Toen hij uiteindelijk sprak, klonk zijn stem vrijwel normaal: ‘Dank u, confrater. En laat dit tevens een les voor u zijn: verzet u tegen elke vorm van verslaving. Het is uitputtend, en vernederend. U zei dat u een afspraak met Norma had? Ze had hier al uren geleden moeten zijn. Natuurlijk - de buurt - ik maak me bezorgd. Mijn naam is Harry Ryan. Lid van de balie, en nog diverse andere functies. Ik heb me’ - hij keek strak naar het blikje Yen-parels - ‘uiteraard uit de praktijk teruggetrokken.’ Mundin kuchte. ‘Ik meen dat juffrouw Lavin over u heeft gesproken. Ik heb begrepen dat u zou optreden als procureur in een of andere aandeelhoudersaffaire, terwijl ik de gegevens zou verzamelen, als we dat praktisch blijken te kunnen regelen.’ Hij aarzelde even en vertelde de oude man van de arrestatie van de jonge Lavin.
‘Ja,’ zei Ryan, zonder verbazing te tonen. ‘Ik heb haar al gezegd dat het niet juist was naar meneer Dworcas te gaan. Het was onaannemelijk dat Green en Charlesworth er geen lucht van zouden krijgen.’
‘Green en Charlesworth?’ Willy Choate had onlangs die naam nog genoemd. Maar in welk verband ook alweer? ‘Is dat niet een beleggingsmaatschappij?’
‘Dat klopt. Het is dé beleggingsmaatschappij, mag u wel zeggen.’
‘Maar ze heeft me verteld dat haar problemen verband hielden met de G.M.L.-huizen. Wat hebben Green en Charlesworth daarmee te maken?’
Ryan kauwde op een nieuwe opiumpil en slikte hem door. ‘Meneer Mundin,’ zei hij, ‘u zult er weldra achter komen dat Green en Charlesworth overal mee te maken hebben. Ruwe grondstoffen, transportband-octrooien, onroerende goederen, verzekeringen, ondernemingsfinancieringen - noem maar op.’
‘Zelfs politieaangelegenheden in het zevenentwintigste district?’
‘Zelfs dat. Maar ik zou me er maar niet te veel van aantrekken, Mundin.
Het is waarschijnlijk dat Green en Charlesworth op dit moment slechts terloops geïnteresseerd zijn in de Lavins. Zij willen ongetwijfeld op de hoogte blijven van het doen en laten van Don en Norma, maar ik verwacht niet dat ze tussenbeide zullen komen.’
‘Denkt u dat?’
Ryan verklaarde met nadruk: ‘Dat móét ik wel denken.’ Er werd op de deur geklopt, en de oude man stond moeizaam uit zijn stoel op en sloeg Mundins hulp af. ‘Ik doe wel open,’ zei hij. ‘Eh... dit was een tijdelijke indispositie. We hoeven het niet te vertellen aan... ‘Hij wees met zijn hoofd naar de deur.
Hij kwam even later binnen, vergezeld van Norma en Don Lavin.
‘Hallo, Mundin,’ zei ze toonloos, haar stem dof van moedeloosheid. ‘U hebt ons dus weten te vinden. Hebt u al gegeten?’
‘Ja, dank u wel.’
‘Excuseer ons dan even, terwijl wij iets nemen. We hadden vijf keer pech met de wagen onderweg. Ik ben doodop.’
Zij en haar broer openden mistroostig elk een zelf verhittend blik goulash. Ze lepelden het zwijgend leeg.
‘Nu,’ richtte ze zich tot Mundin, ‘De achtergrond. Ik zal het kort maken.’ Haar stem klonk cynisch, vol haat.
‘Don en ik zijn geboren uit rijke maar eerlijke ouders, in Coshocton, Ohio. Papa - Don senior - was al van middelbare leeftijd toen wij op de wereld kwamen; hij heeft de eerste vijftig jaar van zijn leven aan zijn werk gewijd. Hij begon als eigenaar van een plasticfabriekje - bus carrosserieën, brandweerauto’s en dat soort dingen. Hij was samen op school geweest met een vriend, die Bernie Gorman heette, en die zich later specialiseerde in elektronica. Ze werkten samen, elk ogenblik dat ze konden vrijmaken; ze droomden schone dromen en weefden visioenen. Het waren desondanks vastbesloten mannen. Ze waren de uitvinders, ontwerpers en constructeurs van het prototype van het G.M.L.-huis, ook bekend onder de naam zeepbel-huis.’
Mundin zei koeltjes: ‘Toevallig weet ik zo het een en ander af van G.M.L., juffrouw Lavin. Was er ook niet een zekere Moffatt bij betrokken?’
‘Die was er inderdaad bij betrokken, maar pas later. Veel later. Bijna dertig jaar lang werkten Papa en meneer Gorman als paarden, leden gebrek, en offerden alles op voor hun ideaal. Mama vertelde wel eens dat ze Papa soms een maand lang nauwelijks sprak. Meneer Gorman is tot zijn dood ongetrouwd gebleven. Ze hadden het zeepbel-huis ontworpen, ze hadden het gebouwd, maar ze misten het kapitaal om het in productie te nemen.’
‘Kom nou,’ protesteerde Mundin. ‘Ze hadden het patent toch kunnen verkopen?’
‘Om het voorgoed in een kluis te zien verdwijnen zeker? Ik zei toch al dat het idealisten waren. Ze hadden een huis ontworpen dat goedkoper was dan het goedkoopste, en beter dan het beste. Het was een sensationele omwenteling op het gebied van de woningbouw, zoals nog nooit tevoren had plaatsgevonden, met uitzondering misschien van de revolutie van de synthetische textielvezel, of van de opkomst van de T-Ford. Besef je niet dat zelfs een miljonair zich geen beter huis zou kunnen wensen dan een G.M.L.? Papa en meneer Gorman wilden dat hun uitvinding de bevolking ten goede kwam, met slechts een kleine, redelijke winst voor hen zelf; geen enkele makelaar of aannemer had daar oren naar, voor de vraag naar de hoogst geprijsde woningen verzadigd zou zijn. Het waren geen doorgewinterde zakenlieden, Mundin. Het waren dromers. Ze bewogen zich op vreemde grond. Toen kwam Moffatt met zijn plan op de proppen.’
Ryan mengde zich in het gesprek. ‘En het was werkelijk een ingenieus plan. Aangepast aan de belastingsituatie. Door de fabricagerechten aan grote maatschappijen te verhuren, omzeilde G.M.L. de noodzaak van een groot investeringskapitaal; de maatschappijen konden hun employés bieden hetgeen ze elders niet konden krijgen - en hun personeelsproblemen behoorden tot het verleden. In het begin verhuurde G.M.L. de rechten voor geldbedragen. Later, toen ze uitbreidden, voor effecten en aandelen in de firma’s.’
Met meisje knikte. ‘Binnen tienjaar had G.M.L. grote pakketten aandelen in meer dan veertig maatschappijen, en Papa en meneer Gorman hadden samen vijftig procent van de G.M.L.-aandelen in handen. Toen kwam Papa er achter wat er aan de hand was. Hij bracht meneer Gorman op de hoogte, en ik ben nog steeds van mening dat dit zijn dood veroorzaakt heeft - hij was toen al een oude man, weet u. Contractant. Een keer een grote mond, en je wordt uit je zeepbel-huis gezet. En als dat gebeurt, dan beland je ...’ ze stokte, en liet haar ogen door het schamele vertrek dwalen.. . hier.’
Mundin zei verbaasd: ‘Maar als je vader nu toch een van de eigenaars was...’
‘Voor slechts vijfentwintig procent, Mundin. En de vijfentwintig procent van meneer Gorman ging naar verre neven, na zijn hartaanval. Papa was toen vijfenzestig. Zijn droombeeld was werkelijkheid geworden; zijn zeepbel-huizen verschaften onderdak aan ruim honderd miljoen mensen. Ze vormden tevens een wapen. En hij werd uit de maatschappij gemanoeuvreerd.’
Don Lavin mompelde: ‘Ze verspreidden zijn foto onder de bewakers van de fabriek. Hij werd gearresteerd wegens dronkenschap en verstoring van de openbare orde toen hij een aandeelhoudersvergadering wilde bezoeken. Hij heeft zich in zijn cel opgehangen.’ Hij tuurde verstrooid naar Mundins schoenen.
Mundin schraapte zijn keel. ‘Dat... dat spijt me. Was er niets tegen te doen?’
Ryan zei, bijna met professionele bewondering: ‘Bitter weinig, meneer Mundin. O ja, hij had nog steeds zijn aandelen. Ze legden er beslag op. Een gefantaseerd comité van schuldeisers kreeg toegang tot zijn kluis na zijn dood, zogenaamd om hun vorderingen te dekken. Twaalf jaar lang bleven de aandelen geblokkeerd. Toen beging iemand een slordigheid, of iemand veranderde van baan of werd ontslagen, terwijl zijn opvolger niet op de hoogte was van de reden van de inbeslagname - in ieder geval, G.M.L. maakte een blunder. De blokkeringstermijn verliep. Norma en Don Lavin zijn voor vijfentwintig procent eigenaars van G.M.L.’
Mundin keek de armzalige ruimte rond, en zei geen woord.
‘Er is nog één probleempje,’ zei Norma wrang. ‘Don heeft de aandelen uit de kluis gehaald en ergens verborgen. Vertel ons eens waar ze zijn, Don.’
De dromerige ogen van haar broer knipperden en sperden zich wijd open. Zijn gezichtsspieren trokken heftig; hij zei, ‘K-k-k-k-k-k-k,’ in een krampachtig gestotter. Dit onsamenhangende gestamel ging secondenlang door, tot Don Lavin schor begon te snikken. Norma klopte hem op zijn schouder; haar gezicht stond als uit graniet gehouwen.
Ze zei tegen de geshockeerde advocaat: ‘Toen wij begonnen moeilijkheden te veroorzaken, zoals zij het noemden, werd Don ontvoerd. Hij was drie dagen onvindbaar en kan zich niet meer herinneren wat er toen gebeurd is. We raadpleegden een dokter; de dokter zei dat het leek of hij minstens vijftig uur omschakeling achter de rug had.’
Mundin, plotseling erg verontwaardigd, zei: ‘Dat is onwettig! Particulieren mogen geen omschakelingspraktijken toepassen!’
Norma viel uit: ‘Allicht niet! Maar u bent nu onze advocaat, Mundin. Maak dat dan maar in orde, als u wilt. Misschien kunt u wel een aanklacht indienen tegen G.M.L. Waarom ook niet?’
Mundin gaf geen antwoord. Beroepsmisdadigers - zoals zijn sukkel van het Pro-Deo-zaakje - werden omgeschakeld in een behandeling van vijfentwintig uur, verdeeld over een week, of langer. Maar vijftig uur in drie dagen!
‘Waarom hebben ze zich de aandelen niet gewoon toegeëigend?’ vroeg hij.
‘Dat zou niet wettig geweest zijn,’ legde Ryan uit en hief snel een hand op. ‘Nee, ik meen het. Een verkoop onder pressie zou bestreden kunnen worden - en misschien met succes door Don zelf of door zijn erfgenamen of curatoren. Op deze manier zijn de aandelen bevroren, en geen sterveling kan G.M.L. er de schuld van geven. Ze hebben ze niet nodig; ze hebben aandelen genoeg. Ze willen alleen voorkomen dat Don en Norma ze in handen krijgen.’
Mundin voelde zich onpasselijk. ‘Ik begrijp het. Het spijt me dat ik zo stom was. Dus nu weet Don niet meer waar hij de aandelen verborgen heeft, en jullie willen ze terugvinden.’
Ryan bekeek hem met weerzin. ‘Nee, raadsman,’ zei hij vermoeid, ‘zo simpel ligt de zaak niet. Ik mag me dan al sinds lang als praktiserend advocaat hebben teruggetrokken, niettemin neem ik aan dat zelfs ik in staat zou zijn duplicaatcertificaten te krijgen. Helaas is ons probleem ingewikkelder. Donald, als mannelijk erfgenaam, was de aangewezen persoon...’ Norma snoof. ‘... de aangewezen persoon, zei ik, om een aanklacht aanhangig te maken, dus Norma tekende een onherroepelijke volmacht, waarbij ze hem als rechtspersoon aanwees. Dat is een vergissing gebleken. Donald kan die taak niet vervullen. Hij kan niemand aanklagen; hij kan ons niet eens vertellen waar de aandelen zijn; hij kan er zelfs niet over praten.’
Mundin knikte bleekjes. ‘Dat is duidelijk. Jullie kunnen geen kant meer uit.’
Norma maakte een verachtelijk geluid. ‘Geweldig, Mundin,’ zei ze. ‘Dat is een briljante samenvatting. Nu we hebben vastgesteld dat we bij voorbaat verslagen zijn, kunnen we wel ophouden en bij de pakken gaan neerzitten.’
Mundin reageerde stijfjes: ‘Dat heb ik niet gezegd, juffrouw Lavin. We zullen doen wat we kunnen.’ Hij aarzelde. ‘Bij voorbeeld,’ ging hij verder, ‘als het alleen maar een kwestie van omschakelen is, kunnen we uw broer ongetwijfeld ergens anders een reconditioneringsbehandeling laten ondergaan. Ten slotte...’
Norma trok haar wenkbrauwen op. ‘Particulieren mogen geen omschakelingspraktijken toepassen,’ citeerde zij. ‘Hebt u dat zoeven niet zelf gezegd?’
‘Ja, dat wel, maar er is vast wel iemand die...’
Norma scheen plotseling de moed op te geven. Ze zei tegen Ryan ‘Leg jij het hem maar uit. Vertel hem wat hem te wachten staat.’
Ryan zei: ‘Het kapitaal van G.M.L. is niet minder dan veertien biljoen dollar (14.000 miljard), en bestaat uit banksaldo’s, staatsleningen, fabrieken, onroerende goederen, obligaties. Ze bezitten, volgens de laatste gegevens, achthonderd vier maatschappijen. Ik zeg niet dat ze ongestraft de wet kunnen overtreden, Mundin. Maar het is héél zeker dat ze ons kunnen beletten dat te doen.’