2 Gewapende vrede
De werkkamer van Hans Dijkstal is op 24 mei 2000 tijdelijk omgetoverd in een eetzaal. De fractievoorzitter van de vvd heeft een groep journalisten, een wetenschapper en een paar Eerste en Tweede Kamerleden van de vvd uitgenodigd voor een diner parlant. Hij wil, aldus de uitnodiging, informeel van gedachten wisselen over de 'verschijnselen en consequenties van het zogenaamde media- en communicatietijdperk'. Hans Dijkstal maakt zich dan al enige tijd zorgen over wat hij ervaart als een verruwing van de omgangsvormen tussen pers en politici. Hij heeft last van de hijgerigheid, de druk om instant-antwoorden te moeten geven op vragen over onderwerpen waarin hij zich nog niet eens heeft kunnen verdiepen. Soms probeert hij zich eraan te onttrekken, zoals die keer dat Wouke van Scherrenburg van Den Haag Vandaag hem overviel met draaiende camera: 'Meneer Dijkstal,' vroeg ze hijgend, 'heeft u de opening van nrc van vanavond gelezen?' 'Nee, die heb ik niet gelezen,' antwoordde hij en hij liep door. Maar deze gang van zaken is niet bevredigend, vindt Dijkstal. De veel te grote aandacht voor kleine gebeurtenissen leidt tot trivialisering van de politiek, vreest hij. 'Hoe kunnen we hieruit komen,' vraagt hij als het diner is begonnen. Met 'we' bedoelt hij nadrukkelijk ook de Kamerleden. Want zij laten zich naar zijn smaak te vaak verleiden om bij elk nieuwsfeitje naar de griffie te rennen om Kamervragen te stellen, om te reageren op gebrekkige samenvattingen van uitspraken van een andere politicus. Zij doen mee aan de beeldcultuur, waarbij niet de inhoud, maar de perceptie van de inhoud en de persoon het belangrijkst zijn. Kortom, Dijkstal heeft die avond zeker niet alleen kritiek op de pers. Toch vindt zijn oproep om aan het patroon te ontsnappen weinig gehoor. Met name hoofdredacteur Harm Taselaar van RTL Nieuws verdenkt hem ervan dat hij de pers wil muilkorven. En daar doet rtl niet aan mee.
Een ervaring rijker en een illusie armer dankt Dijkstal de genodigden voor hun aanwezigheid. Hij geeft zijn strijd niet op. Hij besluit pas te reageren op gebeurtenissen als hij zelf de tijd rijp vindt en kondigt aan dat de vvd-fractie het wekelijkse vragenuurtje voortaan zal mijden. Die boycot zal echter niet lang duren. Als hij kort daarna voor de zoveelste keer, maar nu in Buitenhof, zegt dat dat vragenuurtje wel kan worden afgeschaft, wordt dat ineens voorpaginanieuws. Heeft-ie nota bene zelf een hypeje veroorzaakt.
Wie een krant of tijdschrift leest, of nieuwsberichten op radio of televisie volgt, ziet alleen het eindresultaat van een soms hard gevecht tussen pers en overheid. Dat gevecht zelf blijft meestal verborgen. Maar het is wel onvermijdelijk, zelfs noodzakelijk voor een goed functionerende democratie. De pers en de overheid hebben nu eenmaal tegengestelde belangen. De overheid moet het algemene belang dienen, de pers niet. Die behoort onafhankelijk te zijn en maakt vaak andere keuzes dan de overheid. En ze is vrij de keuzes van de overheid kritisch te belichten. Beleid is niet neutraal; er zijn altijd voor- en tegenstanders en winnaars en verliezers.
De pers moet de verscheidenheid van de meningen belichten, en dat brengt vaak met zich mee dat ze het debat of het conflict opzoekt. Als tegenstanders talrijk zijn of luidruchtig, zal dat in de berichtgeving doorklinken. Maar ook kritische minderheden verdienen het te worden gehoord. De overheid, die juist op zoek is naar draagvlak voor haar eigen beleid, ervaart dit als steun voor het verzet.
Het belangenverschil komt ook tot uiting in de toonzetting van de informatie. Als het kabinet na een lange, moeizame discussie een knoop heeft doorgehakt, zal het proberen het uiteindelijke besluit als eensgezind te presenteren. Staatsrechtelijk moet dat ook, omdat de regering met een mond moet spreken. De pers zal juist proberen door die geregisseerde eensgezindheid heen te prikken en de verschillen bloot te leggen. Journalisten bederven zo regelmatig het feestje van een minister.
In de rol van waakhond is het de taak van de pers om zwakheden, blunders en soms regelrechte misstanden te onthullen. De overheid houdt dit soort zaken doorgaans zorgvuldig verborgen, en als dat niet lukt erkent ze de problemen pas als ze (bijna) zijn opgelost. Hier kunnen de belangen van pers en overheid soms hevig botsen. Controleren of beloftes of toezeggingen zijn nagekomen behoort ook tot de taak van de pers. Politici vinden het op zijn minst ongemakkelijk om met zo'n niet waargemaakte belofte te worden geconfronteerd, of met een oude uitspraak die haaks staat op het huidige standpunt.
Dit alles zorgt voor wrijving tussen journalisten en politici, bestuurders en de voorlichters die hun verlengstuk zijn.
Tegenstrijdige belangen zijn er dus genoeg, maar toch hebben pers en overheid elkaar ook nodig. Beide willen burgers informeren. De overheid beschikt over heel veel informatie die de pers nodig heeft om kijkers, lezers of luisteraars adequaat te informeren. Om die bij de burgers te krijgen kan de overheid op haar beurt niet om de pers heen. Voor beide partijen heeft deze onderlinge afhankelijkheid een prijs: de journalist krijgt lang niet alle informatie die hij wil en de overheid krijgt de informatie lang niet altijd zo over het voetlicht als zij zou willen.
Het evenwicht in deze verhouding is delicaat en van groot belang voor het functioneren van de parlementaire democratie. Maar het is geen statisch evenwicht: het verandert voortdurend met de tijd. En dat gaat gepaard met fricties.
Boycot
Dat politici en pers zich aan elkaar ergeren is al zo oud als de persvrijheid. Vlak na de Tweede Wereldoorlog laat minister-president Wim Schermerhorn weten dat hij journalisten eigenlijk te dom vindt om regeringsverklaringen op eigen houtje te beoordelen. Hij wil niet volstaan met zakelijke mededelingen, maar een eigen interpretatie van de feiten naar voren brengen. 'Wil een Regeering echter weerbaar zijn dan kan zij in een strijdperiode zoals wij thans beleven niet volstaan met zuiver zakelijke gegevens te verstrekken.'
In de jaren vijftig staat premier Willem Drees op voet van oorlog met de parlementaire pers. In 1951 dreigt hij het Algemeen Nederlands Persbureau (anp) met een boycot als de dienst de persberichten van de regering niet letterlijk overneemt. Het anp zwicht voor deze druk. Controlfreak Drees heeft een gruwelijke hekel aan verrassingen, dus ook aan journalistieke onthullingen. Lekken vindt hij nog erger. Journalisten die daarvan gebruikmaken, riskeren een boycot of krijgen zelfs de recherche op hun dak.
De bekendste journalist die door een boycot wordt getroffen is Henry Faas, een altijd zeer goed geinformeerde Volkskrant-journalist. In 1957 schrijft hij vlak voor Prinsjesdag een uitgebreid artikel met de hoofdpunten van de Miljoenennota en de Troonrede. De informatie heeft hij helemaal door vrije nieuwsgaring verzameld, en uit openbare bronnen. Drees is niettemin zo laaiend, dat hij verordonneert dat Faas de Haagse departementen niet meer in mag. Faas is niet de eerste die dat overkomt, maar wel de laatste. De verbanning leidt tot zulke scherpe protesten van de Nederlandse pers en van de Tweede Kamer, dat de maatregel op 1 januari 1958 wordt ingetrokken.
De geheimzinnigheid rondom de verloving van prinses Irene in 1964, met de katholieke Spanjaard Carlos Hugo prins van Bourbon-Parma, leidt ook tot hevige conflicten tussen de pers en de overheid. De verloving is zeer omstreden, en het kabinet zit er flink mee in zijn maag. Het laat zich keer op keer door Irene verrassen. De pers is laaiend, omdat de Rijksvoorlichtingsdienst de journalisten voortdurend met een kluitje in het riet stuurt.
In 1970 voert premier Piet de Jong de wekelijkse persconferentie na afloop van de ministerraad in, om meer regie te krijgen over de regeringsboodschap. De Jong is niet te spreken over de 'negativiteit' van de media en wil de positieve kanten van het beleid beter over het voetlicht krijgen.
De eerste cda-premier Dries van Agt wordt vanaf 1977 door de pers zeer kritisch, naar zijn gevoel zelfs vijandig, behandeld. Volgens Van Agt heeft de in zijn ogen zeer linkse pers hem nooit vergeven dat hij het tweede kabinet-Den Uyl had tegengehouden. 'Zij probeerden mij de benen te breken,' zegt hij in het proefschrift De Rijksvoorlichtingsdienst van Marja Wagenaar. 'In zo'n situatie ga je zelf ook verharden.'
Ook Van Agts opvolger, Ruud Lubbers, die bijna zijn hele regeerperiode zeer soepel met de pers is omgegaan, wordt het op het laatst even te veel. Eind 1993 klaagt hij over 'spelverruwing'. Volgens Lubbers kloppen journalisten onder druk van de toenemende concurrentie tegenstellingen op. Lubbers' toorn is mogelijk ingegeven door de slechte resultaten in de peilingen voor het cda.
Schuivende grenzen
In de permanente territoriumstrijd die pers en overheid voeren over de informatie komt steeds de vraag terug wat precies de taken zijn van de overheidsvoorlichting. Elke keer als het in de samenleving flink rommelt, worden de grenzen opnieuw vastgelegd. Het paradoxale daarbij is dat de overheid bij elke verandering meer openheid predikt, terwijl de inspanningen om de informatiestroom te beheersen toenemen.
Hoe de overheidsvoorlichting zich heeft
ontwikkeld is te lezen in het bovengenoemde proefschrift van Marja
Wagenaar. Haar overzicht begint in 1945 en eindigt in 1994, na het
derde en laatste kabinet-Lubbers.
Wat Schermerhorn wil zal pas na de eeuwwisseling dichterbij komen. Tot dan zal de angst voor propaganda elke discussie over de spelregels van overheidsvoorlichting beheersen. Wat overigens niet verhindert dat het Rijk op gezette tijden propagandatechnieken zal gebruiken. Dat gebeurt al begin jaren vijftig, als Nederland, in het spoor van de Verenigde Staten, in de ban raakt van het communistisch gevaar. De regering richt in 1951 de Bijzondere Voorlichtings Commissie (bvc) op om anticommunistische propaganda te bedrijven - al mag het zo niet heten, want dat zou in strijd zijn met de regels waaraan de rvd moet voldoen. Maar uit Wagenaars proefschrift blijkt dat het wel degelijk gaat om (tegen)propaganda, om 'de versterking van het moreel tegen de communistische propaganda'. Het plan om een eigen vlugschrift uit te brengen, gericht op de hele Nederlandse bevolking, stuit op weerstand van de landelijke pers. De bvc brengt wel een tweewekelijkse 'nieuwsbrief' uit over de gebeurtenissen achter het IJzeren Gordijn, uiteraard bezien door een westerse bril, en gebaseerd op dissidente bronnen. De uitgave verschijnt van 1952 tot 1956. Later volgt een propagandafilm, Wij leven vrij, een weinig succesvol pamflet tegen het communisme en voor patriottisme.
Het anticommunisme maakt ook een slachtoffer onder journalisten. avro-commentator Van Appeldoorn moet onder druk van Drees (en werkgeversorganisaties) het veld ruimen, omdat zijn columns te anti-Amerikaans zouden zijn.
Een andere constante in het bestaan van de rvd is het streven om de voorlichting te centraliseren, en het verzet van de departementen daartegen. De ministers en hun ambtelijke diensten voelen aan dat dit de minister-president, onder wie de rvd valt, te veel macht zou geven. Ze verwijzen steevast naar het leerstuk van de ministeriele verantwoordelijkheid om het afschuiven van taken naar de rvd tegen te houden. Voorstanders van centralisatie beroepen zich tot op de dag van vandaag op de eenheid van presentatie van kabinetsbeleid. Later in dit boek zal blijken dat zij in elk geval op dit punt aan de winnende hand zijn.
Verduidelijking en toelichting
Terug naar Schermerhorn, want die krijgt niet zijn zin om verlichte propaganda te mogen bedrijven. Zijn opvolger Beel stelt een commissie in die moet aangeven wat de taken van de overheidsvoorlichting moeten zijn. Deze commissie, onder leiding van Parool-hoofdredacteur Van Heuven Goedhart, definieert er twee: verduidelijking en toelichting. En dan in de eerste plaats aan de pers.
De rijksvoorlichting wordt decentraal
georganiseerd. Om toch enige coordinatie mogelijk te maken wordt in
1947 de Voorlichtingsraad (VoRa) ingesteld. Hierin komen de
perschefs van de departementen en de rvd samen, met als doel eenheid te brengen in de
presentatie van het kabinetsbeleid. De VoRa moet ook taken op zich
nemen (bijvoorbeeld technische voorzieningen) die alle
departementen ten goede komen, om zo kosten te besparen.
In die periode is de relatie tussen pers en overheid nog
overzichtelijk. De regering brengt bij tijd en wijle communiques
(persberichten) uit, en de pers tikt die op. Het Algemeen
Nederlands Persbureau doet dat bijna letterlijk, de verzuilde
kranten kleuren ze in. Deze kranten hebben hun eigen bronnen dicht
bij het vuur. Het Vrije Volk zit bij de
fractievergaderingen van de Partij van de Arbeid, hoofdredacteur
Bruins Slot van Trouw is
fractievoorzitter van de arp, en fractievoorzitter Romme van de kvp
is staatkundig hoofdredacteur van de
Volkskrant.
Tot in de jaren zestig houden ministers-presidenten met enige regelmaat vertrouwelijk overleg met hoofdredacteuren. In hoeverre uit deze gesprekken wordt gelekt, is niet duidelijk. De gesprekken worden soms ook gebruikt om de pers te manen terughoudend te zijn in de berichtgeving, of zelfs te zwijgen, 'in het landsbelang'. Dat gebeurt meestal ook, want de pers is dan nog volgzaam. Het bekendste voorbeeld is de Greet Hofmans-affaire in 1956. Als blijkt dat deze gebedsgenezeres aan het hof wel erg veel invloed krijgt op koningin Juliana, en de buitenlandse pers erover begint te publiceren, zwijgen de Nederlandse kranten in alle talen. Op de communistische De Waarheid na, maar die mag niet bij het vertrouwelijke overleg zitten en wordt voor het overige ook als paria behandeld. De Nederlandse pers zwijgt niet alleen, ze valt de buitenlandse media die wel publiceren aan, en beticht ze van 'besmeuren van ons koningshuis'.
Een soortgelijke houding neemt de pers in 1965 ook aan ten opzichte van De Telegraaf, die door het slechte oorlogsverleden nog lang als buitenbeentje wordt behandeld. Op 1 mei van dat jaar betrapt fotograaf John de Rooy de verliefde prinses Beatrix en Claus, wandelend in het bos van kasteel Drakensteyn. De Telegraaf drukt de foto op 7 mei af, nadat deze een dag eerder in een Britse krant te zien was geweest. Dat leidt tot veel rumoer, vooral omdat Claus een Duitser is. Bovendien wordt het kabinet in verlegenheid gebracht, omdat het niets weet over de geliefde van de kroonprinses. Het gerucht van de relatie zoemt dan al enkele dagen rond, maar regering en rvd tonen zich weer van hun zwijgzaamste kant. Koningin Juliana en prins Bernhard vragen de pers hun dochter met rust te laten, maar De Telegraaf trekt zich er niets van aan. En krijgt vervolgens de hoon van de collega's over zich heen wegens 'misbruik van de Nederlandse persvrijheid'.
Terug naar de vijftiger jaren. Er zijn dan nog maar weinig parlementaire journalisten, en die worden door de regering niet voor vol aangezien. Een doorsneepersconferentie met bijvoorbeeld minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns gaat als volgt. De minister komt het zaaltje binnen, de journalisten staan netjes op, groeten hem en gaan, als hij heeft plaatsgenomen, ook zitten. De minister geeft een uitvoerige uiteenzetting van zijn bevindingen in het buitenland, waarin hij vooral zijn eigen optreden opblaast, en geeft dan de gelegenheid voor een enkele vraag. Niet te veel, want zijn tijd is schaars. De vragensteller begint steevast met 'Excellentie'. Als de vraag hem niet bevalt, zwijgt hij even en zegt dan: 'Volgende vraag.' Klassiek is ook het beeld van de minister die, zojuist vanuit een ver land op het vliegveld geland, wordt opgewacht door een cameraploeg. 'Excellentie, hoe was de reis?' vraagt de journalist. De minister geeft, ononderbroken, een uitvoerige beschrijving, en als hij klaar is zegt de journalist 'Dank u wel, Excellentie.'
De parlementaire journalisten houden zich vooral aan elkaar vast. Ze zitten de hele tijd op elkaars lip: op de perstribune van de plenaire zaal (er zijn dan nog geen commissievergaderingen), waar iedereen een vaste plek heeft; als ze ministers opwachten om hun een half woord te ontlokken (meer krijgen ze meestal niet) en in hun vrije tijd, als ze samen gaan tennissen. Ze wisselen informatie uit, vanuit hun eigen zuil, of vanuit hun specialisme. Zo vullen ze de gaten in hun kennis en verzamelen ze regelmatig meer informatie dan de regering lief is. Soms ook informatie die vertrouwelijk is, en daar kan vooral premier Drees, die tussen 1948 en 1958 vier kabinetten leidt, zich enorm over opwinden. Lekken wordt in die tijd - en nog steeds - gezien als een bedreiging voor de consensusdemocratie. Die kan, is de redenering, alleen blijven bestaan als degenen die compromissen sluiten weten dat de vertrouwelijkheid gewaarborgd is. Dan blijft verborgen wie welke concessies heeft gedaan en hoeft niemand bang te zijn voor gezichtsverlies.
Omdat de eenheid van het kabinetsbeleid staatsrechtelijk is vastgelegd, ergeren vooral ministers-presidenten (die die eenheid verpersoonlijken) zich eraan als bewindslieden uit de school klappen en hun versie van het verhaal over het voetlicht proberen te krijgen. Maar journalisten hebben zich daar nooit veel van aangetrokken. Zij menen dat burgers er recht op hebben om te weten of er verschillen van mening zijn, en wat die verschillen zijn. Dus trekken ze de consensusdeken waar mogelijk weg.
Als Drees in 1957 in zijn oorlogje met Henry Faas bakzeil moet halen, geeft dat aanleiding voor een discussie over de onderlinge verhoudingen tussen overheid en pers. De overheid wil een uitspraak van de Persraad (na de oorlog opgericht om de pers van nazisympathisanten te zuiveren, maar omgevormd tot adviesorgaan) over de vraag of het geoorloofd is dat de pers nog niet vrijgegeven informatie publiceert. Het advies is pas in 1960 klaar, als inmiddels het kabinet-De Quay is aangetreden. Belangrijkste conclusies: openbaarheid moet regel zijn, publicatie van niet-openbare gegevens is niet per definitie verkeerd, en met primeurjacht door journalisten is niets mis. Twee jaar eerder al had de Federatie van Nederlandse Journalisten uitgesproken dat journalisten vrijheid van nieuwsgaring hebben, en dat uitsluiting zich daarmee niet verdraagt. Hoewel de Voorlichtingsraad de strafmaatregel als stok achter de deur wil houden, zal nooit meer een journalist worden uitgesloten. Een nieuw machtsevenwicht kondigt zich aan.
Propageren
Norbert Schmelzer is in 1959 nog maar net staatssecretaris van Algemene Zaken in het kabinet-De Quay als hij een radicaal voorstel doet om de overheidsvoorlichting te veranderen. Schmelzer doorziet als een van de eersten dat de verzuiling haar langste tijd heeft gehad. De overheid kan niet meer vertrouwen op de sterke band tussen partijen en media, die de voorlichting zo overzichtelijk had gemaakt. Bij crises en kleinere wrijvingen kon de overheid de media nog weleens via de hoofdredacteur tot de orde roepen, maar de journalisten stellen zich inmiddels veel onafhankelijker op. Schmelzer voorziet ook dat de opkomst van protestpartijen gevolgen zal hebben voor de communicatie met het volk. Steeds meer ontevreden burgers zijn niet meer via de traditionele kanalen te bereiken, te overtuigen en te disciplineren. Het fenomeen zwevende kiezer heeft zijn intrede gedaan.
Wagenaar citeert in haar proefschrift een notitie van Schmelzer aan directeur Lammers van de rvd: 'Veel van wat wij willen verwezenlijken wordt blijkbaar door de meerderheid van ons volk niet begrepen of niet gewild.' Schmelzer baseert deze conclusie op een opiniepeiling door het nipo. Niet alleen de conclusie is vandaag nog hoogst actueel, ook de oplossing die Schmelzer voor ogen heeft: 'Volgt hieruit dat de regering zelf politieke voorlichting zal moeten gaan geven? Zo ja, dan zal deze voorlichting zich niet kunnen beperken tot het bieden van feiten en cijfers. Zij zal moeten verdedigen, overtuigen, propageren.'
In 1959 is het nog veel te vroeg voor zo'n radicale stap. De notitie verdwijnt in een diepe la. Verderop in dit boek zal blijken dat de opvattingen hierover inmiddels zijn gewijzigd.
De affaire-Korsten
Schmelzer zal een paar jaar later ook een rol spelen in de affaire rond Ben Korsten, een pr-adviseur die vanaf begin jaren zestig een ongekend grote invloed krijgt op kvp-politici. De affaire komt pas aan het licht als Korsten in 1967 zelf uit de school klapt in De Haagse Post en de Volkskrant. Hij pocht over zijn invloed en zijn nauwe banden met de politici en geeft allerlei vertrouwelijke informatie (bijvoorbeeld over benoemingen) prijs. Het levert hem de bijnamen 'Raspoetin aan het Binnenhof' en 'de mannetjesmaker' op. Korsten blijkt dan al veel langer achter de schermen actief te zijn voor kvp-politici. Tijdens kabinetsformaties speelt hij een rol als oliemannetje tussen kvp-politici en hij groeit uit tot vertrouweling van Schmelzer. Minister van Sociale Zaken Veldkamp huurt hem in 1961 in om een afdeling voorlichting op te zetten. In die periode lekt hij volop informatie om zijn minister een goed imago te bezorgen. Ook tijdens kabinetsformaties lekt hij om het resultaat te beinvloeden. De Jong trekt hem in 1964, als hij minister van Defensie wordt, aan als adviseur. Voor hem organiseert Korsten zelfs een persconferentie, wat ongehoord is voor een niet-ambtenaar. Later blijkt dat zelfs premier Cals gebruik heeft gemaakt van zijn diensten. Korsten onthult dat zelf in de Volkskrant, want niemand had het kennelijk gemerkt.
De onthullingen leiden tot een golf van verontwaardiging, omdat het kabinet stiekem propaganda heeft bedreven, en dan ook nog met een externe pr-man. Dit druist in tegen alle afspraken. Later blijkt ook nog eens dat Korsten zwaar verslaafd was aan morfine, wat zijn politieke vrienden nog meer in verlegenheid brengt.
De affaire leidt tot de instelling van een nieuwe commissie die zich over de (grenzen van) overheidsvoorlichting buigt: de commissie-Biesheuvel. De commissie, die in 1970 rapporteert, voegt een belangrijk criterium toe aan de voorlichting: naast verklaring en toelichting moet ook openbaarmaking het doel zijn. Ze legt de basis voor de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob), die overigens pas in 1975 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend en pas in 1980 van kracht zal worden. De commissie voert lange discussies over de vraag of public relations deel moet uitmaken van de taken, maar komt daar niet uit. De associatie met propaganda is nog steeds te groot, helemaal met de affaire-Korsten nog zo vers in herinnering.
De toevoeging in 1970 van het criterium openbaarmaking past in de tijdgeest van meer democratisering. De verzuiling staat onder grote druk, gezag wordt niet meer klakkeloos aanvaard en burgers beginnen meer individuele vrijheden en rechten op te eisen. Daaronder valt ook een recht op (meer) informatie van de overheid.
De omgang van politici met de pers verandert ook door de grotere invloed van de televisie. Steeds meer huishoudens kunnen zich een toestel veroorloven, en het aantal uitzendingen neemt toe. Of ze het willen of niet, belangrijke politici zullen meer in beeld moeten komen. Voor burgers is het een verrijking dat ze politici niet alleen kennen van teksten of hun stemgeluid, maar nu ook hun gezicht kunnen zien. Politici, en zeker bewindslieden, gaan nog heel voorzichtig met het nieuwe medium om. Hoe machtig het kan zijn, blijkt tijdens de presidentsverkiezingen in de vs van 1960. De republikein Richard Nixon is daar favoriet, tot hij vier televisiedebatten voert met zijn tegenstander John F. Kennedy. De jonge Kennedy blijkt veel mediagenieker en wint (volgens peilingen) niet alleen de debatten, maar uiteindelijk ook de verkiezingen.
De echte doorbraak van de televisie in de Nederlandse politiek komt in 1966, tijdens wat later de Nacht van Schmelzer is gaan heten. Schmelzer is zeer kritisch over de begroting van het kabinet en dient een motie in die door Cals als een motie van wantrouwen wordt opgevat. Het leidt tot de val van het kabinet. Het debat wordt tot in de kleine uurtjes uitgezonden. De kijker is live getuige van de dramatische kracht van televisie, als hij ziet hoe kvp-fractievoorzitter Norbert Schmelzer eigenhandig het lot van het kabinet van zijn partijgenoot bezegelt. Het levert hem veel kritiek op, en de bijnaam (van cabaretier Wim Kan) van 'gladde teckel'.
Nieuwspoort
Een belangrijk moment in de omgang tussen pers en politiek is de oprichting van Nieuwspoort in 1962. Het perscentrum komt in een zeventiende-eeuws vioolbouwershuisje aan de Hofcingel 12, dat aan het Tweede Kamergebouw grenst. Het wordt tot dan als opslagplaats gebruikt. Een eigen perscentrum is een lang gekoesterde wens van de media, maar inmiddels voelen ook de premier (De Quay) en de rvd er wel voor. Zij denken dat het perscentrum een einde kan maken aan de gewoonte van journalisten om na afloop van de ministerraad bewindslieden op te vangen en uit te horen. De ministers praten niet zelden hun mond voorbij of kleuren de afspraken naar eigen believen in, en dat ondermijnt de eenheid van de presentatie van het regeringsbeleid. Maar Nieuwspoort heeft ook tot doel de contacten tussen parlementaire pers en politici te bevorderen.
De oprichting krijgt een extra impuls door de onrust over de verhuizing van correspondenten van buitenlandse media naar Brussel, waar de Europese Economische Gemeenschap is opgericht. Met betere voorzieningen voor de buitenlandse pers hoopt men de uittocht tot staan te brengen. Nieuwspoort wordt een internationaal perscentrum.
Het groeit uit tot een grote huiskamer/leeszaal, en vooral cafe, waar onder het genot van veel drank en tabak allerlei geheimen (niet alleen politieke) worden uitgewisseld, met de afspraak dat die de ruimte niet verlaten. Of in elk geval niet aan de bron worden toegeschreven. Dat heet de Nieuwspoortcode.
Het aanzien van Nieuwspoort groeit als premier De Jong in 1970 besluit wekelijks na afloop van de ministerraad in het perscentrum een persconferentie te geven. Dat doet hij overigens maar ten dele vanuit het oogpunt van openbaarheid. De belangrijkste reden is dat De Jong de 'negativiteit' van de pers zat is en de persconferentie ziet als een mogelijkheid om de positieve kanten van het beleid te kunnen benadrukken. Dat de wekelijkse bijeenkomst de positie van de minister-president ten opzichte van zijn collega's versterkt, is mooi meegenomen. Op die vrijdagmiddagen verzamelt de voltallige parlementaire pers zich in een zaal van Nieuwspoort om op te tekenen (televisie en radio mogen dan nog geen opnames maken) wat het kabinet heeft besloten. De omgangsvormen tussen politici en journalisten worden, mede als gevolg van de ontzuiling en de afbraak van de regentencultuur, veel losser. Klassiek voorbeeld van de veranderde gezagsverhoudingen is hoe een journalist tijdens een persconferentie van premier Den Uyl van achter uit de zaal roept: 'Harder, ik kan u niet verstaan!' 'Dan moet u beter luisteren,' reageert Den Uyl. 'Nee,' antwoordt de journalist, 'u moet uw sigaar uit uw mond nemen als u met ons spreekt.'
Het kabinet-Den Uyl (1973-1977) markeert een roemruchte periode in de verhoudingen tussen pers en politici. Dat komt niet alleen door de drinkgelagen in Nieuwspoort, waar soms journalisten of politici vroeg in de ochtend slapend en stomdronken onder een tafel worden aangetroffen. De revolutionaire geest die in het land hangt krijgt ook greep op de pers. Journalisten verliezen hun onafhankelijkheid en afstandelijkheid, en regeren in hun werk openlijk mee - of voeren oppositie. Den Uyl trekt enkele journalisten aan als politiek adviseur, onder wie sociaaleconomisch redacteur Willem Breedveld van Trouw. Formeel is hij in dienst van de rvd. Breedveld zal later weer terugkeren naar Trouw, waar hij politiek redacteur en commentator wordt.
Journalisten laten zich volop gebruiken in de politieke strijd. Zo is het heel gewoon dat bewindslieden de ministerraad (die in die tijd vaak tot in de kleine uurtjes doorloopt) vroegtijdig verlaten om een persvriendje kritische vragen aan Den Uyl in te fluisteren.
Ook na het kabinet-Den Uyl blijft de parlementaire pers zeer nauw betrokken bij het politieke spel. In de meeste media waait nog steeds een linkse wind en op de journalistieke onafhankelijkheid valt wel het nodige aan te merken. Met name politieke programma's op de radio, zoals vara's In de Rooie Haan en avro's Radiojournaal, hebben nog duidelijk een politieke kleur. Bevriende politici worden in interviews aanzienlijk minder hard aangepakt dan 'tegenstanders'. Zoals hiervoor al aangegeven moet vooral premier Dries van Agt het bezuren dat hij de totstandkoming van een tweede kabinet-Den Uyl zou hebben geblokkeerd. Van Agt reageert door een einde te maken aan de grote openheid die onder Den Uyl tot stand was gekomen. De pers moet weer veel harder werken om informatie te krijgen. De geplaagde premier wil ook een einde maken aan de wekelijkse persconferentie, maar dat weet rvd-directeur Gijs van der Wiel hem uit zijn hoofd te praten. Van Agt laat de ontmoeting met de pers wel regelmatig over aan vicepremier Hans Wiegel, die er aanzienlijk meer genoegen in schept.
Stille sabotage
Direct nadat de Wet Openbaarheid van Bestuur in 1980 van kracht wordt, ontstaat het gevecht om de reikwijdte. De wet gaat uit van het principe: alles is openbaar, tenzij. Het principe geldt ook voor voorbereiding en uitvoering van beleid. Het tenzij is dan nog vrij ruim omschreven. Zo is het niet de bedoeling dat persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren openbaar worden, omdat anders de vrijheid om open van gedachten te wisselen kan worden beperkt. Dat kan de beleidsvorming schaden. Andere uitzonderingsgronden zijn dat de eenheid van de Kroon niet mag worden geschaad (het koningshuis moet worden beschermd), en dat de staatsveiligheid en betrekkingen met andere landen niet in gevaar mogen worden gebracht.
Met name nrc -journalist Jose Toirkens zoekt de
grenzen op. Ze vraagt in 1981 de overdrachtsdossiers ('politieke
testamenten') van ministers aan hun opvolgers op, tot afgrijzen van
demissionair premier Van Agt (die als minister van Justitie al
niets van de wob moest hebben) en de secretarissen-generaal van
departementen. Toirkens krijgt na een aantal mislukte pogingen
uiteindelijk haar zin. Departementen reageren hierop door voortaan
in deze stukken alleen het hoognodige vast te leggen, zoals lopende
zaken en procedures. De rest wordt op een andere, niet te
controleren, manier overgedragen. Ambtenaren worden standaard
gewaarschuwd zich bij alles wat ze vastleggen te realiseren dat het
op een dag kan worden opgeeist, wat geheel in strijd is met de
geest van de wob, die de openbaarheid juist had moeten vergroten.
Deze stille sabotage van de wettelijk geregelde openbaarheid duurt
nog steeds voort.
Wat kost het eigenlijk?
Tijdens het eerste kabinet-Lubbers wordt opnieuw een commissie benoemd die de overheidsvoorlichting tegen het licht moet houden, de derde inmiddels. Voorzitter is Hans van der Voet, de kersverse hoofddirecteur van de rvd. Deze keer is bezuinigen het hoofddoel, en niet zozeer de afbakening van grenzen. Het rapport verschijnt een jaar later.
Wie wil bezuinigen, moet eerst weten hoeveel wordt uitgegeven. Als er een constante is in onderzoeken naar de overheidsvoorlichting, is het wel dat de kosten nimmer goed in kaart zijn gebracht. Het is wel geprobeerd, maar het is nog niemand gelukt. Al in 1946 beet de commissie-Van Heuven Goedhart zich er de tanden op stuk. Van der Voet krijgt nauwelijks medewerking van zijn collega-directeuren voorlichting, die de kosten minimaliseren om de bezuinigingen af te wenden. Met een minimum aan onderbouwing doet de commissie in haar rapport uiteindelijk een slag naar de totale kosten: 291.494.500 gulden (ruim 130 miljoen euro) per jaar. De exactheid van het bedrag doet gezien de achtergrond bijna lachwekkend aan.
Hoe dubieus de raming is, blijkt tien jaar later, als een ambtelijke werkgroep in het kader van de Grote Efficiency Operatie (een nieuwe bezuinigingsronde) uitkomt op 411 miljoen gulden (bijna 180 miljoen euro). De voorlichtingsuitgaven zijn in de tussentijd vast weer gestegen, maar zoveel is onwaarschijnlijk. Bovendien is ook deze nieuwe raming niet veel meer dan een gok. Nog steeds verstoppen ministeries de uitgaven voor voorlichting zo, dat ze in de boeken nauwelijks zijn terug te vinden. Een jaar later stort de Algemene Rekenkamer zich erop, en ook die loopt vast in het moeras van cijfers. De Rekenkamer doet niettemin ook een slag naar de totale kosten: 659 miljoen gulden (ongeveer 295 miljoen euro). Gezien de expertise en de (onafhankelijke) positie mag worden aangenomen dat deze berekening de waarheid nog het meest benadert.
De grootste kostenpost vormen de grote campagnes via Postbus 51. De Rekenkamer velde hier in 1991 al een vernietigend oordeel over. Ze kosten soms miljoenen, maar in de meeste gevallen wordt de effectiviteit op geen enkele wijze gemeten. Na zo'n schrobbering door de Rekenkamer zou je verwachten dat de ministeries ervoor zorgen dat de kosten voortaan wel zijn terug te vinden. Maar in 2001 wordt een nieuwe commissie voor de overheidscommunicatie opnieuw het bos in gestuurd. Tot dusver heeft dat geen gevolgen gehad. De Tweede Kamer, die de uitgaven van het Rijk moet controleren, heeft bar weinig aandacht voor de kosten van overheidsvoorlichting.
In 1983 doet de commissie-Van der Voet een opvallende aanbeveling. Ze onderscheidt vier functies van overheidsvoorlichting: openbaarmaking, gedragsverandering (voorlichting in plaats van heffingen of boetes), dienstverlening (waar kan ik mijn subsidie aanvragen) en public relations. Met deze laatste begeeft de commissie zich op glad ijs. Wagenaar meldt in haar proefschrift dat intern is besproken dat pr wordt ingezet als het imago van het kabinet of een minister slecht is. Maar dat is nooit officieel vastgelegd. De commissie stelt wel voor het eerst officieel vast dat voorlichting ook nodig is om tegenwicht te bieden aan geluiden uit de samenleving, om zo het beleid te legitimeren. Het kabinet heeft in die jaren veel maatschappelijke weerstand, omdat zeer fors moet worden bezuinigd. Bovendien is het stof van de twee grote vredesdemonstraties tegen kruisraketten nog niet helemaal neergedaald.
Van der Voet vindt het ook een onderdeel van public relations dat bewindslieden voor uitglijders worden behoed. Want blunders zijn uiteraard slecht voor hun imago. De kabinetsleden moeten ook geen dingen doen die niet bij hen passen. Een stijve hark moet je niet laten optreden in een sportief spelletjesprogramma: om dat soort dingen gaat het dan nog, en niet om actief een imago kweken.
Een nieuwe generatie woordvoerders
In de jaren tachtig beginnen ministeries bekende parlementaire journalisten aan te trekken als directeur/woordvoerder van de minister. De journalisten zijn gewild omdat ze het politieke spel goed kennen, zodat ze hun minister goed kunnen adviseren. Ze hebben uiteraard ook goede ingangen bij hun oud-collega's. Een van de eersten is Hans Hillen, die in 1983 door minister Ruding naar het ministerie van Financien wordt gehaald. Hillen, toen al verbonden aan het cda, heeft kort daarvoor voor ophef gezorgd toen bleek dat hij als redacteur van het NOS Journaal, samen met zijn collega Charles Schwietert, speeches schreef voor minister Fons van der Stee van Financien. Diens opvolger Onno Ruding haalde hem in 1983 als directeur Voorlichting naar het ministerie, een combinatie dus van een politieke en journalistieke benoeming. Daar ontpopt Hillen zich als een representant van de 'rekkelijken' onder de voorlichters, die zich niet tot toelichting en verduidelijking willen beperken, maar nadrukkelijk ook de mening van burgers (en journalisten) willen beinvloeden. En ze vinden het ook hun taak de minister 'op de kaart te zetten', te verkopen.
De keuze voor oud-journalisten tekent de verandering in de woordvoering, waarbij profilering belangrijker wordt. Dat gaat ten koste van 'precieze' woordvoerders, die vinden dat zij zich moeten beperken tot openbaarmaking, toelichting en verklaring. In 1987 stapt directeur Voorlichting Postma van Verkeer en Waterstaat op, omdat hij onvoldoende vertrouwen geniet van de ambtelijke en politieke leiding. Het is dan een publiek geheim dat minister Neelie Smit-Kroes hem niet meer wil, omdat hij weigert haar te profileren. Postma wordt opgevolgd door Kees Mijnten, parlementair journalist van avro's Televizier. In hetzelfde jaar haalt het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (lnv) Cees Gravendaal weg bij Den Haag Vandaag, waar hij bekend is geworden door zijn pitbull-achtige interviews. nrc - journalist Frans Kok wordt directeur bij vrom, en in 1990 verlaat Jaap van der Ploeg de Haagse redactie van het Journaal om tweede man te worden bij de rvd.
Voor de journalisten is zo'n benoeming niet alleen financieel aantrekkelijk, ze genieten er ook van om dicht bij het vuur te zitten en invloed te hebben op politieke besluiten. Voor de relatie met de pers is de komst van oud-journalisten niet altijd een verbetering. Opvallend is dat verscheidene oud-collega's bijna vanaf hun eerste werkdag bij het Rijk zich zeer kritisch uitlaten over de journalistiek. Gravendaal haalt uit naar zijn voormalige collega Ferry Mingelen van Den Haag Vandaag en Van der Ploeg laat zich intern buitengewoon negatief uit over de parlementaire pers. Hij vindt de journalisten maar negatief, opdringerig tot zelfs agressief, en verwijt ze meer opinies dan feiten te geven.
De nieuwe perschefs stellen zich aanzienlijk assertiever op dan hun voorgangers. Ze zijn vaste gast in Nieuwspoort, om te luisteren wat speelt en om de journalisten zo nodig te beinvloeden. Directeur Voorlichting van Landbouw Cees Gravendaal voert begin jaren negentig een keiharde strijd met Oscar van der Kroon, onderzoeksjournalist van het tv-programma Nova. Als diens reportages over visserijfraude minister Braks in politieke problemen brengen, gaat Gravendaal in de tegenaanval. Hij roept overal waar het kan dat Van der Kroon, die zeker niet foutloos bericht, onbetrouwbaar is.
In 2008 neemt Gravendaal daar nog steeds geen woord van terug. 'Toen hij als verslaggever voor het NOS Journaal bij herhaling zeer lange interviews maakte met Braks heb ik mijn vertrouwen in deze dubieuze journalist opgezegd. In uitzendingen werden van interviews van 20 tot 30 minuten twee stukjes van 30 seconden uitgezonden, met slecht en foutief geformuleerde voice-overteksten. Ik heb per officiele brief bij de hoofdredacteur Gerard van der Wulp van het NOS Journaal het vertrouwen in de heer Oscar opgezegd. De feiten logen er niet om en ik wilde op geen enkele wijze meer met hem te maken hebben. Het Journaal heeft daarna ook nooit meer de heer Oscar ingezet op lnv-onderwerpen. Zijn boek bevat meer leugens dan waarheden op dit gebied.' De inzet van Gravendaal mag niet baten. Braks treedt op 19 september 1990 af.
Het spel verzakelijkt
Begin jaren negentig is het spel tussen journalisten, politici en voorlichters nog redelijk overzichtelijk. Een goed ingevoerde journalist kan een bewindspersoon nog wel thuis opbellen zonder diens woordvoerder in de gordijnen te jagen. Politici laten zich in het 'oude' Nieuwspoort aan het Hofcingel nog gemakkelijk uithoren, en anders kunnen ze in de smalle wandelgangen van het oude Kamergebouw worden klemgezet, net zo lang tot ze antwoord geven. Ook achter de groene gordijnen van de vergaderzaal en in de kantines worden vele nieuwtjes uitgewisseld. De krappe behuizing bevordert een intieme sfeer. Die verandert als in 1992 het nieuwe Tweede Kamergebouw, ontworpen door Pi de Bruijn, in gebruik wordt genomen. Alles is ruimer opgezet, er zijn veel meer vergaderzalen en je komt elkaar minder snel tegen. Maar de nieuwbouw is niet de enige oorzaak dat het klimaat omslaat. De rolopvattingen van journalisten en politici verandert ook; journalisten gaan 's avonds in toenemende mate gewoon naar huis om te eten. Ook al omdat het nieuwe Nieuwspoort aan de Lange Poten veel minder uitnodigt om tot 's avonds laat te blijven drinken.
Het is inmiddels een stuk drukker geworden op en rond het Binnenhof. Om inhoudelijker over het beleid te berichten hebben dagbladen hun redacties uitgebreid met departementale redacteuren, die een of meer ministeries krijgen toegewezen en al het nieuws moeten afgrazen. De publieke omroep krijgt concurrentie van de commerciele, met name rtl en (later) Business News Radio. Ook de regionale omroepen en vakbladen melden zich in toenemende mate in het regeringscentrum. De ministeries en fracties krijgen het daardoor ook drukker en vergroten hun voorlichtingsdiensten.
Ook bij de voorlichters slaat verzakelijking toe. Hoewel er, net als bij journalisten, een groep blijft die Nieuwspoort trouw blijft frequenteren, wordt de grootste groep gewoon uitvoerder. Als een journalist een vraag stelt, krijgt die het antwoord dat de voorlichter van zijn of haar baas mag geven. Dit type voorlichter lekt niet meer, tenzij dat van de baas moet, maar geeft standaardantwoorden. Onder de journalisten zijn er steeds meer die kiezen voor het gemak en met dat standaardantwoord genoegen nemen. De klassieke rolopvatting dat de macht kritisch moet worden gevolgd en dat journalisten moeten onthullen, verliest terrein. Deze journalisten staan wel open voor een primeurtje, aangereikt door een voorlichter. Ze beperken zich tot de informatie die ministeries of fracties willen geven, en zoeken niet naar de informatie die ze niet willen geven.
Bij de ministeries doet de media-analyse haar intrede. Een voorlichter die 's ochtends op het departement komt, pakt eerst een knipselkrant uit de bak. Daarin staan alle artikelen die op een of andere manier het departement raken. Ze lezen die snel door om beslagen ten ijs te komen voor de dagelijkse ochtendvergadering. Daar worden de belangrijkste artikelen besproken. Wie een stomme uitlating heeft gedaan, krijgt op zijn donder. Als een bericht of de toon ervan niet bevalt, wordt besproken hoe het beeld kan worden rechtgezet. Is het heel erg, dan wordt onmiddellijk actie ondernomen: eerst wordt het anp gebeld om de eigen versie door te geven. Dat gebeurt soms al vroeg in de ochtend, ruim voor de vergadering, omdat zo kan worden voorkomen dat de radiojournaals het 'verkeerde' nieuws rondtoeteren. Tweede actie is NRC Handelsblad, dat als belangrijkste avondkrant kan helpen het beeld te corrigeren. Meestal is het niet zo dringend, en is er meer tijd om over de damage control na te denken. Of over de vragen die naar aanleiding van het nieuws kunnen worden gesteld, en wie die vragen kunnen beantwoorden. En of die vragen wel moeten worden beantwoord.
Lang niet alle parlementaire journalisten zijn zich ervan bewust dat de voorlichter die zij aan de lijn krijgen, al zo goed op hun vragen is voorbereid. (Te) velen beperken zich tot de vraag of het nieuws in medium X of Y klopt of nemen genoegen met een plichtmatige reactie. De voorlichters zijn ook voorbereid op degenen die wel proberen eigen nieuws te maken. Ze weten precies voor wie ze moeten oppassen en als die belt gaan de alarmbellen rinkelen. De journalist krijgt bijna nooit direct antwoord. Als het even kan probeert de voorlichter een gezellig praatje aan te knopen, om te achterhalen waar de journalist mee bezig is. Dat kan belangrijk zijn om de schade te beperken.
Interviews zijn ook een belangrijke manier om de berichtgeving in de gewenste richting te sturen. Dat begint al met het toestaan van een interview. Media die een groter interview willen, komen op een wachtlijst. Het ministerie bepaalt wat een geschikt moment is. Voor het snelle werk kiezen voorlichters bijna altijd voor radio of televisie: het gaat meestal om feitelijke antwoorden, dus de kans op uitglijders is klein. Voor de naamsbekendheid is het goed als een minister vaak op tv verschijnt. Om beter over te komen, krijgen ministers (en steeds vaker ook Kamerleden) mediatraining, niet zelden van voormalige parlementair journalisten die politici nu leren hoe ze het best niets verkeerds kunnen zeggen.
Voor grotere interviews kiezen voorlichters liever voor de gedrukte media. Dan hebben ze meer ruimte om hun verhaal uit de doeken te doen. Een spontaan gesprek is een interview dan allang niet meer. Het wordt op een departement uitgebreid met de minister voorbereid: hoe krijgen we ons verhaal goed over het voetlicht en welke valkuilen kunnen opdoemen?
Schrappen en onderhandelen
Als een bewindspersoon ondanks deze strakke regie toch nog iets verkeerds of onhandigs zegt, is er nog de autorisatie. In de jaren negentig is het gewoonte geworden om de tekst van interviews voor publicatie door de geinterviewde te laten nalezen op verkeerde citaten of feitelijke onjuistheden. Bewindslieden en voorlichters proberen die afspraak nogal eens op te rekken door gedane en opgeschreven uitspraken te ontkennen. Werkt dat niet, dan proberen ze de uitspraak af te zwakken ('hij heeft het misschien wel gezegd, maar zo heeft hij het niet bedoeld'). En als de journalist daar ook niet intrapt (bijvoorbeeld omdat de letterlijke tekst op band staat), dan dreigen ze het interview niet te autoriseren. Is dat erg? Helemaal niet; nergens staat dat een interview moet worden geautoriseerd. Maar op de een of andere manier is de gewoonte een eigen leven gaan leiden, waardoor journalisten er veel meer waarde aan hechten dan nodig is.
Najaar 1997 heeft HP/De Tijd een interview met Karin Adelmund, partijvoorzitter, campagneleider en Tweede Kamerlid voor de PvdA. Het is een gesprek van niets; de zeer vermoeide Adelmund praat veel, op de automatische piloot, maar zegt weinig. Dat vindt haar woordvoerster ook en afgesproken wordt om het later nog eens te proberen. Het wordt april, een kleine maand voor de verkiezingen. Adelmund springt opnieuw van de hak op de tak, maar zegt nu wel een paar opmerkelijke dingen. Onder andere dat de PvdA na de verkiezingen op zoek moet naar een opvolger van Wim Kok. Wie een maand voor de verkiezingen het vertrek van de lijsttrekker aankondigt, maakt een enorme blunder. Dat beseft kennelijk ook de PvdA, want Adelmunds woordvoerster Susan Baart doet er alles aan om het interview tegen te houden. Over feitelijke onjuistheden of verkeerde citaten wil ze niet eens spreken, ze zegt dat de toon van het verhaal haar niet aanstaat, en weigert het interview te autoriseren. Het wordt gewoon gepubliceerd, maar Baart heeft niet stilgezeten. Ze heeft bevriende politieke redacteuren van het anp en de Volkskrant gebeld om te zeggen dat het verhaal niet is geautoriseerd. En die bevriende redacteuren checken de feiten niet bij HP/De Tijd, maar besluiten niets met het interview te doen. Missie geslaagd, Kok komt goed weg.
Een ander voorbeeld van een uitwas is het interview van minister van Justitie Winnie Sorgdrager met Opzij, in 1995. Sorgdrager ligt onder vuur en het ministerie heeft Dig Istha aangetrokken als interim-communicatiemanager om haar imago te redden. Op de dag dat hij begint vindt hij een door de minister geautoriseerde tekst van het interview. Istha, die niet bij het gesprek is geweest, leest de tekst door, schrikt en verbiedt publicatie. Maar daar trapt hoofdredacteur Ciska Dresselhuys niet in. Het verhaal wordt gewoon afgedrukt. Covertekst: 'Ik ben niks en ik kan niks'.
In 1999 doen journalisten en politici/voorlichters een poging om een einde te maken aan autorisatie. Naar goed Nederlands gebruik wordt een commissie ingesteld, onder leiding van Sjuul Paradijs, chef parlementaire redactie van De Telegraaf. De commissie geeft een halfslachtig advies: strikte autorisatie wordt afgeschaft, maar de tekst wordt wel aan de geinterviewde voorgelegd. Of diens voorgestelde wijzigingen worden overgenomen, is de verantwoordelijkheid van de interviewer. Het advies zal aan de praktijk helemaal niets veranderen.
Dat autorisatie zo moeilijk is uit te roeien, komt waarschijnlijk omdat zowel journalisten als voorlichters er baat bij denken te hebben. De voorlichters, zoals hiervoor aangegeven, omdat ze nog kunnen sturen en schade kunnen beperken. Nogal wat journalisten vinden autorisatie wel handig omdat het ze voor fouten en slordigheden kan behoeden: de bewindspersoon en diens voorlichter zijn een soort eindredacteur. Sommige interviewers spelen ook op de onderhandelingspraktijk in door citaten harder op te schrijven dan ze zijn gedaan, wetende dat ze toch worden afgezwakt. Dan valt het terreinverlies misschien mee. Een nuttige kant voor journalisten is dat het autorisatieproces vaak blootlegt waar het nieuws zit: daar waar de geinterviewde het moeilijkst over doet.
Elkaar gebruiken
Veel op het oog innige relaties tussen journalisten, politici en voorlichters hebben een instrumentele kant. Er wordt volop van elkaar gebruikgemaakt. De gesprekken in Nieuwspoort zijn niet altijd zo gezellig als ze misschien lijken. De journalist probeert vertrouwelijke informatie los te peuteren, de voorlichter wil weten waar de journalist mee komt. Of probeert hem in een gewenste richting te sturen. De meedenkende voorlichter is lang niet altijd een medestander. Een vriend is hij ook niet, althans, dat behoort hij niet te zijn. Tussen journalisten en politici bestaat een soortgelijke relatie: ook zij zijn natuurlijke tegenstanders die weliswaar vriendschappelijk met elkaar kunnen omgaan, maar geen vrienden behoren te zijn. Maar zo ideaal is het zeker niet altijd. Journalisten, voorlichters en politici zitten zo dicht op elkaars huid, dat het lang niet altijd lukt om relaties zakelijk te houden. Er zijn in de loop der jaren vele romances opgebloeid - en verbroken. Media reageren verschillend op liefdesrelaties tussen parlementaire journalisten en politici; soms trekken ze de journalist terug uit Den Haag, soms doen ze net of ze niets zien, ook al roept het vragen op over de onafhankelijkheid van de journalist.
Eenzelfde dilemma doet zich voor als een parlementair journalist besluit zich kandidaat te stellen voor een politieke partij. Dat gebeurt met enige regelmaat, omdat de journalisten doorgaans meer dan gemiddelde belangstelling hebben voor de politiek, en het spel van nabij hebben leren kennen. In 1993 moest Guikje Roethof bij weekblad HP/De Tijd vertrekken omdat zij kandidaat-Tweede Kamerlid voor D66 was geworden. Vier jaar later verschenen liefst twee parlementair journalisten op de lijst van de PvdA: Jose Smits (Volkskrant) en Marleen Barth (Trouw). Beiden werden van de parlementaire redactie teruggetrokken. Barth kreeg niettemin veel kritiek van collega's, omdat zij in de periode dat zij bij de PvdA solliciteerde meerdere verhalen had geschreven over PvdA-politici.
Het is niet verbazingwekkend dat veel buitenstaanders de Haagse microkosmos als klef beschouwen en twijfels hebben over de journalistieke onafhankelijkheid. De meeste journalisten binnen dat wereldje zullen echter met klem bestrijden dat zij zich laten inpakken of gebruiken.
Brinkman en de bus
Een shot van Elco Brinkman achter zijn werktafel op het Binnenhof. Muziek van Neil Diamond. Zwart-witbeelden van Ruud Lubbers in het Torentje. Van Ruud Lubbers samen oplopend met Elco Brinkman. 'One by one, two by two, we will make it through'.
Promotiefilmpjes in de Zendtijd voor Politieke Partijen zijn tot het begin van de negentiger jaren vooral saai. Je ziet politici en partijbonzen die omstandig uitleggen waar de partij voor staat. Er gebeurt weinig en er is vooral tekst. Veel tekst. Triest dieptepunt zijn de filmpjes van Hans Janmaat (CP'86/Centrum-Democraten), die achter een tafeltje zit, met daarop een rood-witblauw vlaggetje en een vaas bloemen. De cda-productie, bedacht door Brinkmans woordvoerder Frits Wester, doet vaag denken aan het beroemde verkiezingsfilmpje uit 1967 van D66, met Hans van Mierlo, lopend in een regenjas. Ook dat was, zeker voor die tijd, sterk op de persoon gericht. Wester gaat vele malen verder: hij maakt een videoclip. Niet tekst staat centraal, maar beeld. En sfeer.
Frits Wester, amper dertig jaar oud, is dan nog hoofd voorlichting van de cda-fractie in de Tweede Kamer, en woordvoerder van fractievoorzitter Elco Brinkman, de gedoodverfde opvolger van cda-leider Ruud Lubbers. 'Ik probeerde kleine speelfilmpjes te maken,' zegt Wester in 2008. 'Ik probeerde een gevoel over te brengen van twee mannen, Lubbers en Brinkman, die samen de kar proberen te trekken.'
Wester bouwt met grote toewijding aan het imago van de kroonprins, en gebruikt trucs en technieken die in Nederland dan nog zeer ongebruikelijk zijn. In 1992 komt Brinkman tijdens een speech ineens van achter de katheder vandaan en begint al pratend over het podium te lopen. Hij blijkt een zender-microfoontje op de revers te hebben. Wester heeft dat opgepikt bij de Britse conservatieven. Het stuntje haalt de landelijke pers als 'de Brinkman-shuffle'.
Een andere keer wordt Brinkman om commentaar gevraagd over de identificatieplicht. Wester geeft hem zijn portefeuille, met een groot aantal pasjes erin. Brinkman laat de verzameling voor de camera's zien en zegt: 'Een pasje erbij is toch niet zo erg?'
In de positionering van Brinkman overschrijdt Wester vele grenzen. Hij laat Brinkman interviewen door Margriet en Libelle. Er komt een boek uit, met gladde foto's (en heel weinig tekst) van de persoon Brinkman, in privesituaties en met zijn gezin. Ook dat is not done, want politiek en priveleven behoren volgens de heersende opvatting gescheiden te blijven. Als stuntje laat Wester ansichtkaarten maken, met een foto van Brinkman. Op de plaats van zijn ogen zijn gaatjes gebrand: een speelse verwijzing naar de laser-ogen van de cda-lijsttrekker. Tijdens de verkiezingscampagne introduceert Wester weer een nieuwtje: hij laat Brinkman in een luxe bus met leren banken rondrijden, als ware hij een Amerikaanse presidentskandidaat. Geheel in die traditie kunnen journalisten inschrijven om een dag of, voor de mindere goden, een dagdeel mee te rijden en de lijsttrekker te portretteren.
'Er waren in die tijd al zoveel nieuwe vormen om een boodschap over te brengen,' zegt hij nu, 'waarom zou je die niet ook in de politiek gebruiken? Er zijn zoveel trajecten: de spreekbeurt, het verkiezingsprogramma, het programma van uitgangspunten, de folder van het verkiezingsprogramma, de poster voor de verkiezingen: dat moet allemaal bij elkaar passen. Bovendien raakte de kiezer op drift. We wilden naast de harde cda-kern bredere groepen aanspreken. Die bereikte je echt niet met een interview in Trouw, of de bijlage van de nrc of de Volkskrant.'
Wester wordt, ook in eigen kring, mannetjesmakerij verweten. Maar hij is niet de enige die de kracht van het beeld heeft ontdekt. Ook bij de Partij van de Arbeid worden nieuwe campagnetechnieken uitgeprobeerd die rechtstreeks uit de vs zijn komen overwaaien. Bij de socialisten draait de verkiezingscampagne van 1994 geheel om Wim Kok. Partijvoorzitter Felix Rottenberg heeft er een speciaal team voor samengesteld, met communicatiedeskundigen als Dig Istha en Jan van Ingen Schenau en verkiezingsonderzoeker Hans Anker, die in de vs veel ervaring heeft opgedaan in de Clinton-campagne. Het team laat uitgebreid kiezersonderzoek doen en gebruikt focusgroepen om te peilen hoe kiezers over bepaalde onderwerpen denken. Kiezersonderzoek is niet nieuw voor de PvdA, de mate waarin is wel ongekend: de partij geeft er in de campagne van 1994 400.000 gulden (ruim 180.000 euro) aan uit. De campagne zelf kost 3,2 miljoen gulden (bijna 1,5 miljoen euro), ook een record.
De PvdA introduceert ook het 'achtergrondgesprek' met de lijsttrekker. Dan worden journalisten ergens in een zaaltje uitgenodigd. Als even later Wim Kok binnenkomt, moeten ze hun pennen neerleggen. Want alles wat wordt gezegd is off the record. Het opvallendste is misschien wel dat bijna alle parlementaire journalisten deze nieuwe vorm van (non-)communicatie kritiekloos slikken.
De campagnestrategen van de PvdA hebben nog een nieuwtje uit de Clinton-campagne van 1992 opgepikt: omzeil de pers. Preciezer: omzeil de parlementaire pers. Die is cynisch en stelt alleen maar vervelende vragen. Het campagneteam richt zich sterk op de regionale en lokale media, in de veronderstelling dat die veel volgzamer zijn, omdat ze minder politieke kennis en ervaring hebben.
De verkiezingscampagne van 1994 is zo in meerdere opzichten een bijzondere. Meer dan ooit staan beeldvorming en manipulatie centraal en er worden volop nieuwe technieken en trucs gebruikt om de strijd te winnen. Campagne is echt oorlog geworden. Een grens wordt nog niet overschreden: Frits Wester stelt het cda voor reclamezendtijd te kopen, ook bij de commerciele omroep. Dat gaat zijn partijgenoten, die kort daarvoor nog serieus hebben overwogen geen interviews aan de commerciele omroepen te geven, te ver. Niet lang daarna zullen andere partijen het wel doen.
Ondanks de gelikte campagnes krijgt het cda (en ook de PvdA) een ongenadig pak slaag. Een onbewaakt moment luidt de val in. Op 27 januari 1994 houdt partijvoorzitter Wim van Velzen een persbriefing over de financiele paragraaf van het verkiezingsprogramma. Hij wordt vergezeld door Ad Kolnaar, een ser- kroonlid dat aan de financiele paragraaf heeft meegeschreven. Brinkman is er niet bij, hij heeft de bijeenkomst zelfs ontraden. Maar Van Velzen zet door; hij hoopt het beeld dat de partij alleen wil bezuinigen te corrigeren door de nadruk te leggen op de banengroei. Toch komen er vragen over de bezuinigingen; het cda wil namelijk alle uitkeringen bevriezen. 'Ook de aow?' vraagt Journaal-verslaggeefster Maria Henneman, want in het bijgeleverde tabelletje ontbreekt de oudedagsvoorziening. 'Ook de aow,' antwoordt Kolnaar. Hoewel dit strikt genomen geen nieuws is - het zat al een tijdje in het verkiezingsprogramma verstopt - pakt het NOS Journaal er groot mee uit, omdat het cda op dat moment al veel met de ouderen in de achterban heeft te stellen. Het leidt tot een enorme nieuwsexplosie en woedende reacties van ouderen. Die keren in groten getale het cda de rug toe en stemmen op de twee nieuwe ouderenpartijen. Volgens sommigen is het een van de eerste grote mediahypes, die laat zien hoe groot de macht van televisie is geworden. Maar de neergang van het cda hing al in de lucht, alleen al door de oplaaiende machtsstrijd tussen Lubbers en Brinkman over de koers van de partij.
Voor de campagnestrategieen en -trucs heeft de uitslag geen gevolgen. Die worden geperfectioneerd en zijn inmiddels ook gemeengoed geworden in de dagelijkse overheidsvoorlichting.