2. Len Witlon
'Er is geen politiemacht ter wereld die de intelligente wetsovertreder kan opsporen,' schreef die merkwaardige man, Len Witlon, in een artikel dat hij de Amerikaanse pers toestuurde, 'aangenomen dat hij zijn plannen zorgvuldig en bekwaam uitwerkt en ze uitvoert zonder daarvan af te wijken.' Len Witlon sprak vloeiend vijf talen en bezat vrienden en ook medeplichtigen in minstens een dozijn Europese gevangenissen. Hijzelf was uiteraard wel eens gearresteerd, maar bij gebrek aan bewijs nooit veroordeeld.
Je kon hem aantreffen in de Amerikaanse bar van Claridge, in Parijs, of dinerend bij Armonvillier, zo nu en dan werd hij gezien in Monte Carlo of in Cannes. Het was een ijdele, briljante vent die angstvallig waakte over zijn reputatie als galant heerschap.
'Om succes te hebben met diefstal moet men iets van een psycholoog hebben. Het is niet voldoende te weten waar lichamelijk gevaar schuilt: je moet in staat zijn de gedachten van je tegenstander te doorgronden. Dat is de kunst van een generaal: het succes komt wanneer de handelende persoon zijn gave van organisatie combineert met een loyale en onwrikbare saamhorigheid ten opzichte van zijn kameraden.' Inspecteur P. Rater las dit interessante artikel zo vaak, dat hij het bijna woord voor woord kon citeren. Hij had het uitgeknipt en goed bewaard voor de dag waarop Len zijn operaties in Engeland zou beginnen.
'Zeg die vriend van je,' zei de Prater tegen een bekende van de grote man, 'dat wanneer hij zijn neus in Londen laat zien, hij niet de kans zal krijgen veertien jaar interviews te geven.' Op een dag nam Len de uitdaging aan... Op zijn dooie gemak liep een agent over Burford Square in de richting van de hoek Canford Street. Hij had met zijn collega voor de volgende ronde afgesproken elkaar daar om elf uur te ontmoeten en het onderbroken verhaal verder te vertellen over de tekortkomingen van een zwager, en over het probleem van de vrouw met haar drie kinderen die onverzorgd was achtergebleven na het overhaaste vertrek van eerder genoemde zwager.
Hij kwam bijna tegelijkertijd met zijn maat op de afgesproken plaats. En het feuilleton kreeg zijn vervolg:
'...En toen zei ik tegen mijn zuster, het is je eigen schuld...'
Hij zweeg als door de bliksem getroffen.
De gil kwam vanuit een van de donkere huizen op het plein en van dichtbij. 'Moord... moord!'
De twee agenten hadden het al op een lopen gezet... Op de stoep van nummer 95 stond een vrouw. In het zwakke schijnsel van een straatlantaarn zagen ze iets wits schemeren. 'Help... alstublieft! Goddank, dat u er bent!' Ze liep voor hen uit door de openstaande deur de donkere hal in.
'Ik hoorde hem schreeuwen... er werd gevochten... en ik probeerde in zijn kamer te komen...'
Ze vonden het lichtknopje. Een grote glazen luchter verspreidde een stralend gouden licht. 'Wat is er aan de hand? Welke kamer?' Haar bevende vingers wezen naar de trap. Ze was heel knap, al zag ze dan doodsbleek, constateerde de agent.
'Geef de dame een mantel, Harry,'... hij gebaarde naar een nis waar mantels en hoeden hingen. 'U zult ons de kamer moeten wijzen, juffrouw.'
Ze schudde haar hoofd; haar ogen wijd open gesperd van afschuw.
'Nee, nee, nee! Dat kan ik niet... Het is op de eerste verdieping ... de kamer die op het plein uitkijkt...' De twee agenten stormden de trap op; toen ze het vierkante portaal bereikten, ging het licht aan, waarschijnlijk aangeknipt in de hal beneden, want op de muur van het portaal zat een knopje dat door niemand kon zijn aangeraakt. Vlak voor hen bevond zich een glimmende mahoniehouten deur met vergulde versieringen en een emaille deurknop. P. C. Simpson - de man met de in de steek gelaten zuster - rukte aan de knop. Hij rammelde hardhandig en riep: 'Doe de deur open!'
Een nutteloze kreet en lachwekkend in alle opzichten. Hoe belachelijk bleek toen hij de knop omdraaide en de deur moeiteloos open ging.
Het was een grote kamer die zich over de hele lengte van het huis uitstrekte. Licht straalde uit een kristallen kroonluchter. P. C. Simpson zag een groot stevig mahoniehouten bureau; daarachter een gebeeldhouwde marmeren schoorsteen en in de open haard gloeide roodachtig een elektrisch vuur. Pas nadat ze om het bureau waren heen gelopen, zagen ze de bewegingloze gedaante met het gezicht omhoog liggen. Hij was in smoking; een hand klemde zich om de marmeren rand die de open haard omringde; de andere was half opgeheven als om een klap af te weren.
'Hij is dood... dood geschoten... kijk!' Simpsons collega wees naar de bloedvlek boven het hart. P. C. Simpson staarde naar zijn eerste moordzaak, zich scherp bewust van het kolossale belang voor hem en zijn carrière; hij herinnerde zich verward de instructies die hij had gekregen over wat een agent in zulke omstandigheden had te doen. 'Laat niemand binnen,' zei hij hees terwijl hij de kamer in zich op nam. Een hoog raam stond open... hij stapte naar buiten op een balkon en liet het licht van zijn zaklantaarn langs het hekwerk glijden.
Er zat een touw aan het hekwerk van het balkon geknoopt, dat omlaag hing naar de trap van de voordeur. Het had er niet gehangen toen ze naar binnen waren gegaan, anders zouden ze er tegenaan zijn gelopen.
'Hij is 'm gesmeerd nadat wij binnenkwamen, Harry. Kom met me mee naar beneden!'
Ze vlogen de trap af, het stille plein op; het meisje zagen ze niet meer; die moest naar haar kamer zijn gegaan. De voordeur was dicht. P. C. Simpson rukte er hoopvol aan, maar de deur ging niet open. Hij draaide de knop om en trok nogmaals. Maar het was een bijzonder zware, met ijzer beslagen deur en er was geen beweging in te krijgen. 'Die is van binnen op slot gedraaid,' zei hij. 'Dat moet dat meisje hebben gedaan, Harry. Ga haar halen en vraag de sleutel.'
Harry probeerde de dichtstbijzijnde deur te openen; die zat op slot evenals de volgende, maar de deur die naar de achterkant van het huis voerde was open. Hij kwam in een keuken en zijn lantaren bescheen vervolgens een tweede deur die wijd open stond. Hij veronderstelde dat het de deur naar de garage was... de grote hekken naar de garage zwaaiden heen en weer in de wind.
Hij ging terug naar zijn collega.
'Wacht jij hier,' zei P. C. Simpson; hij holde de trap af en stond binnen een paar seconden op het terrein voor de garage. Met trillende handen haalde hij zijn politiefluitje uit zijn zak en stootte een schril waarschuwend gefluit uit; hij zeilde om het huis heen precies op tijd om drie agenten te zien komen aanrennen en voor hen uit een forse lange gestalte. Inspecteur Rater, toevallig in de buurt om iets op te knappen, had bij de alarmoproep alle andere zaken laten schieten. Buiten adem vertelde de agent zijn verhaal terwijl ze terug holden naar het garageterrein.
'Goed, goed,' zei de Prater ongeduldig. 'Een van jullie blijft voor de deur staan.'
Hij volgde Simpson het huis in. Harry, die onderaan de trap stond, sprong kaarsrecht in de houding. 'Waar is die dame? Heb je haar gezien?' Harry had haar niet gezien of gehoord. Hij waagde te suggereren dat ze 'flauw was gevallen', hij kende de uitwerking van zulke gebeurtenissen op het zwakke geslacht. De Prater was al halverwege de trap en deze aarzelend uitgesproken verklaring ontging hem. 'Dat is de kamer, sir.'
Inspecteur Rater draaide de knop om en duwde.
'Op slot,' zei hij en hij bukte zich om door het sleutelgat te kijken.
Hij zag dat de deur naar het balkon open stond en vroeg iets. 'Ik heb die deur zo achtergelaten. Er zat een touw aan het hekwerk van het balkon. De man die het heeft gedaan, moet langs die weg zijn ontsnapt...'
'Zet je schouders tegen de deur,' zei de Prater. Twee sterke mannen duwden met vereende krachten... Het slot begaf het met een krak, de deur vloog open... 'Waar is dat lijk van jou?'
P. C. Simpson staarde met open mond: waar de dode man had gelegen, lag niets. De kamer was totaal leeg. De Prater keek naar de agent, naar de vloer en toen naar het raam; daarna dwaalden zijn gedachten direct naar het huis van de markies Perello dat aan de andere kant van het plein lag. Om twee redenen dacht hij aan markies Perello: de eerste was dat Len Witlon in de stad verbleef en de tweede dat in het huis van de markies, in een safe en geen bijzonder veilige safe, vier pakjes geslepen smaragden lagen die een paar dagen geleden in Londen waren gearriveerd. Ze waren onderweg naar een beroemd man in Italië met een passie voor smaragden die ze in Argentinië voor een heleboel geld had gekocht. De markies had de politie ervan in kennis gesteld en mr. P. Rater had het raadzaam gevonden een mannetje in uniform voor en achter het huis op wacht te zetten. Hij kende de namen van die agenten en leunend over het balkon, riep hij naar de kleine verzameling politiemensen beneden hem op het trottoir: 'Is Walton daar?'
'Ja sir,' zei een stem. 'En Martin?'
'Ja sir,' zei een andere stem.
'Maar waarom zijn jullie dan verdomme hier?' vroeg de Prater geprikkeld.
Hij was in zijn wiek geschoten omdat hij wist hoe vlug Len Witlon te werk ging. Hij wachtte niet tot de deur werd open gemaakt maar liet zich langs het touw op de stoep zakken, vijf minuten later klopte hij op de deur van het huis van markies Perello. Hij klopte behoorlijk lang. De markies en zijn vrouw bleken niet thuis. De dienstboden zaten in een kamer boven opgesloten. De gewapende butler die de safe moest bewaken, werd afgeranseld in de zitkamer gevonden en de safe stond open. 'Ze waren met z'n vieren,' zei de Prater filosofisch. Len Witlon ging altijd met vier man te werk en dus had de Prater geen grote ontdekking gedaan. En nadat een karwei was opgeknapt, gingen de vier uit elkaar om Engeland via verschillende routes te verlaten. Er gaat bijvoorbeeld een boot van Dundee naar Holland en een andere vaart van Plymouth naar een van de Franse havens... Len had nog nooit de fout gemaakt het gebaande pad te volgen. Zijn methoden waren uniek: niemand behalve Len zou een gemeubileerd huis op de Burford Square huren en een ingewikkelde moordaanslag in elkaar zetten om alle politie uit de buurt naar die speciale plek te trekken om zodoende de plaats waar hij wou inbreken onbewaakt te hebben.
De huiszoeking leverde niets van enig belang op... behalve dat er in de haard van de eetkamer verbrand papier lag en een klein rood bedrukt strookje dat maar half was opgebrand. Het had ogenschijnlijk iets te maken met passagiers en gidsen en douanemoeilijkheden. Hij liet het strookje zorgvuldig in zijn zak glijden en gaf opdracht uitgebreide informaties in te winnen. Het enige aanknopingspunt dat hij had - en dat kreeg hij de volgende ochtend - was van een agent van de verkeerspolitie die op de kruising van Queen Victoria Street en Cannon Street een auto had gezien waarin een vrouw zat. Hij was er niet eens zeker van dat het een vrouw was, maar ze maakte die indruk want haar hoofd en het bovenste gedeelte van haar lichaam waren verborgen onder een jurk. Om precies te zijn, was ze op het ogenblik dat hij haar zag, bezig hem aan te trekken. Het station van Cannon Street leverde niets op: op dat uur was er geen vrouw in een auto gearriveerd. Ze was klaarblijkelijk vanaf Cannon Street in oostelijke richting gereden. Ook de Prater had iets weg van een psycholoog. Hij kende Witlons methoden en hij wist dat de galante heer er eerst zeker van wilde zijn dat zijn mooie vrouwelijke medeplichtige in veiligheid was. Hij ondervroeg P. C. Simpson, een terneergeslagen en verbolgen man, wiens eerste moordzaak meedogenloos uit handen was genomen.
'Ja sir, ze sprak met een buitenlands accent.'
'Ik verzoek je je elk woord te herinneren dat ze zei, Simpson,' zei de Prater vriendelijk.
P. C. Simpson dacht heel diep na en pijnigde zijn hersens om het half vergeten gesprek weer voor de geest te halen. 'Ik kan me niet alles herinneren wat ze zei, sir. Het enige dat me vreemd voorkwam was, dat terwijl ze jammerde en steunde, ze een blik op haar horloge sloeg. Ik zag haar twee keer kijken.'
'Het was ongeveer elf uur, geloof ik, hè?' De agent dacht dat het iets later was geweest. 'Voor mij is het zo klaar als een klontje,' zei de Prater. Toen P. C. Simpson weg was, haalde de Prater het kleine half verbrande bedrukte strookje uit een envelop dat hij in de haard van de eetkamer had gevonden om te zien of dat hem enige opheldering kon verschaffen...
-
Op een vroege ochtend ergens in de golf van Biskaje, verscheen aan de horizon een Engelse torpedojager achter het langzaam varende passagiersschip Emil dat van de kapitein een teken kreeg te stoppen. De Emil was een klein schip dat een groot aantal passagiers op zoek naar vermaak vervoerde naar de Marokkaanse havens en naar Madeira. Het had Londen op de avond van de diefstal tegen middernacht verlaten en het knappe Engels-Spaanse meisje dat intussen al de beauty van het schip was geworden, had zich op de Emil ingescheept vlak voor het schip een van de Londense havens verliet. Miss Avilez verzette zich heftig tegen haar arrestatie, maar liet zich nogal in de kaart kijken toen ze probeerde een klein pakje overboord te gooien... een nogal verkwistend gebaar van haar want het pakje bevatte zeventien perfect geslepen smaragden, waarvan er niet een onder de tien karaat was.
De matroos die haar op de torpedojager bewaakte, bracht haar naar Londen naar mr. Rater. Ze beantwoordde al zijn vragen met een air die paste bij een dochter van een Spaans edelman. De volgende ochtend verscheen er een mededeling in de Londense dagbladen die bijzonder zorgvuldig was opgesteld door de Prater zelf. Hij was als schrijver langer van stof dan als spreker.
'Een deel van de buit van de diefstal op Burford Square is achterhaald door de arrestatie van een vrouw die zich Inez Avilez noemt. Het schijnt dat de aanvoerder van de bende die verantwoordelijk is voor deze knap geplande roofoverval, erop uit is zijn eigen huid te redden, door de vrouw niet alleen een route te laten nemen waarop ze makkelijk kon worden achterhaald, maar bovendien bewijsmateriaal heeft achtergelaten... waarschijnlijk met de bedoeling haar als lokaas te gebruiken om zo de aandacht van zichzelf af te leiden en te richten op haar plaats van bestemming.'
Op de dag na de veroordeling van Inez Avilez - ze was een Engelse onderdaan van Gibraltar - verscheen een tweede bericht door de Prater opgesteld:
'Deze vrouw werd opzettelijk opgeofferd door de man die de smaragdenroof beraamde en gaat de gevangenis in om voor zijn misdaad te boeten.'
Het was een onhandig in elkaar gezet bericht en verschillende redacteuren wilden het een beetje herschrijven, maar de Prater wist wie hij voor zich had. Toch zou hij Len Witlon niet hebben herkend als hij hem had zien ijsberen in zijn dure suite te Aix, in de war en zinnend op wraak voor de belediging die hem was aangedaan.
'Ik heb Witlon te pakken,' meldde de Prater laconiek. En toch wisten zijn superieuren dat hij niets had dat Witlon met de diefstal in verband kon brengen. Deze beschikte over perfect in elkaar gezette alibi's en voldoende getuigen om zijn aanwezigheid in Frankrijk aan te tonen op het uur dat de smaragden werden gestolen.
'Ik ben ook een gedachtelezer,' zei de Prater toen ze hem om een verklaring vroegen, 'en op dit ogenblik lees ik Witlons gedachten. Wat hij op dit moment van mij zegt, is voldoende me in mijn graf te doen omdraaien. Alleen... ik ben niet dood.' Len Witlon had een bijzonder handige bondgenoot, een zekere John Stimmings die op bevel van zijn baas naar Aix kwam zonder de toestand waarin Witlon verkeerde te kennen. 'Jammer van Inez,' zei mr. Stimmings terwijl hij de pompeuze zitkamer binnen kwam en de deur achter zich dicht deed. 'Handige meid. Ik wed dat die Rater haar in de val liet lopen...'
'Die Rater kan nog geen muis in de val laten lopen,' sputterde Len tegen; zijn gewoonlijk knappe gezicht was opgezwollen en paars van woede. 'Rater! Ze noemen hem de Prater, is het niet? Ik zal hem aan het praten krijgen! Bekijk dit es!' Hij smeet twee krantenknipsels voor zijn bezoeker neer. 'Hij kan me nergens op grijpen. De Sûreté kwam de volgende ochtend al bij me en ik lag lekker in bed in mijn villa in Auteuil.'
'In Parijs,' zei John Stimmings, 'hebben ze het erover je te vragen Frankrijk te verlaten...'
'Ik denk er niet aan! Ze weten dat ik in Frankrijk niets zal aanraken. Ik ga naar Engeland om die Rater op te zoeken.' Mr. Stimmings keek hem bevreemd aan. 'Reken niet op mij,' zei hij. 'Neem een enkele reis. Het is je in je hoofd geslagen.'
Alleen al de idee dat het geen goed plan was, deed de woedende man even glimlachen.
'Luister goed! Je kent me! Ik weet precies wat die vent denkt.
Ik kijk dwars door zijn zogenaamde uitgekooktheid heen. Herinner je je nog John, dat ik achter de Infanta's parels aan zat en toen, vier dagen later, terug ging naar Madrid? Heeft toen iemand me herkend of geweten wie ik was? Ik zal je m'n stoutste stukje werk vertonen.'
Hij had eraan kunnen toevoegen 'mijn smerigste' want in een woelige slapeloze nacht had hij een plan beraamd dat in zijn briljante loopbaan zijn weerga niet had. Een week later arriveerde een oudere heer in Londen, die zich als kolonel Pershin liet inschrijven in het beste Londense hotel. Hij had een Engelse pas en was ogenschijnlijk een wat drukke, nogal temperamentvolle man die in het leven niets speciaals om handen had. Hij had zijn intrek genomen in het Wheetham Hotel, dat een nogal dubieuze reputatie genoot en las met grote ijver de dagbladen.
Een paar dagen na zijn komst ontving mr. Rater een geparfumeerd briefje. Het was geschreven door een vrouw en getekend: 'Een Die Weet'. Het luidde:
-
Als u wilt weten waar de overige Perello-smaragden zich bevinden, kan ik u dat vertellen. U moet me beloven dat ik niet zal worden gearresteerd; omdat het me echter bekend is dat een man van de politie zo'n belofte niet kan doen, kan ik u niet verzoeken mij dat zwart op wit te geven. Ik kom naar Scotland Yard zaterdagavond om 8 uur. Bent u dan op uw kamer?
-
De Prater las en herlas de mededeling. Wat vrouwen betrof, geloofde hij in wonderen; toch was hij er inwendig van overtuigd dat de brief geïnspireerd moest zijn door mr. Witlon. Lange tijd stond hij voor het raam en starend naar de rivier probeerde hij zich in de gedachtegang van zijn tegenstander te verplaatsen.
In die tijd werkte er op Scotland Yard een weinig populaire adjunct-commissaris die niet op de Prater was gesteld. Majoor Dawlton had zijn politie-opleiding in India genoten. Hij was een onverbeterlijke theoreticus en had de hebbelijkheid zich te bemoeien met de zaken van zijn hoofdinspecteur. Hij liet de Prater op zijn kantoor komen.
'Kom, kom, mr. Rater,' zei hij gewichtig, 'zo gaat het niet langer. Er zijn smaragden van onmetelijke waarde gestolen vlak onder het oog van de politie nadat u nota bene speciale opdracht had gekregen de eigenaar te beschermen! Hebt u de ochtendbladen gezien?'
'Ik kan geen kranten lezen...' zei de Prater vermoeid en hij pauzeerde lang genoeg om de adjunct-commissaris bijna een beroerte te laten krijgen voor hij eraan toevoegde:'. ..als ik werk om handen heb.'
'Het is een schandaal, mr. Rater. Ik schaam me voor mijn vrienden op de club. Ze doen niets anders dan me vragen waarom we geen privé-detectives inschakelen. Ik geloof dat het een uitstekend idee is.'
'Om met Witlon af te rekenen, hebt u geen rechercheurs nodig maar gedachtelezers,' zei de Prater voor de tweede keer. 'Kletspraat. Onzin!' zei majoor Dawlton. Het was een bijzonder rustige zaterdagmiddag op Scotland Yard. En omdat het een warme dag was, stonden de dubbele ramen die het lawaai van de Theems moesten buiten sluiten, wijd open. De verlaten werven en opslagplaatsen die zulke fijn getekende silhouetten vormden op de zuidelijke oever, baadden in het zonlicht dat ook de rivier van een gerimpeld gouden waas voorzag. Met een zucht zette mr. Rater zijn bril af, vouwde het briefje op dat hij had gelezen en stopte het weer in de envelop. Peinzend staarde hij door het openstaande raam naar buiten. Een sleepboot die een reeks schuiten voorttrok, bewoog zich langzaam stroomopwaarts, houtschepen, hoog opgestapeld met gele planken van dennen. Langs de oever hingen een paar baliekluivers over de borstwering. Hij maakte zich los van het tafereel, draaide zich om en zonder een woord te zeggen, overhandigde hij de brief aan zijn baas. De majoor las het briefje en zei met een sneer: 'Dat is zeker de kunst van gerechtelijk speurwerk.' Het klonk bijzonder ironisch ... de Prater was op dat ogenblik weinig geliefd. 'De helft van het goede werk bij Scotland Yard is te danken aan informatie. Als die vrouw komt, wens ik haar te ontmoeten.'
'Als ze komt,' zei de Prater zacht.
'Denkt u dat het nep is? Daarmee ben ik het niet eens. Ze is waarschijnlijk een jaloerse handlangster die slecht werd behandeld. Die kattebelletjes met informatie komen al op Scotland Yard binnen vanaf de dag dat ik er kwam.'
'Ze komen al sinds ik hier ben,' zei de Prater, 'en dat zijn zeventien jaren.'
De majoor snoof over die bedekte toespeling op zijn onervarenheid.
'Zij komt niet, maar hij wel,' zei de Prater zelfverzekerd. 'Witlon? Onzin! Hij is in Frankrijk. Dat soort schoften laat zijn neus niet in dit land zien; en als hij het wel doet beschikken we nog over te weinig bewijsmateriaal om hem ook maar te beschuldigen van de kleinste diefstal. Ik ben hier vanavond om acht uur.'
'Kom een kwartier vroeger,' stelde de Prater voor met iets venijnigs in zijn blik.
Majoor Dawlton die in de bureaustoel zat, geeuwde.
'Ze heeft u beet genomen,' zei hij.
'Ik zei u al: kom niet,' antwoordde mr. Rater.
Hij stond met zijn rug naar de muur en keek dreigend op de adjunct-commissaris neer. De majoor keek op zijn horloge.
'Ik geef haar nog een kwartier...'
'Beng...'
Er suisde iets langs hem heen, hij voelde het trillen van de lucht en toen hij geschrokken zijn hoofd omdraaide, zag hij het glas van een ingelijste foto in splinters vliegen.
Geen geluid van een schot... geen knal.
De majoor sprong ogenblikkelijk overeind en rende naar het raam.
Er vloog iets tegen de stenen vensterbank waarop hij met zijn hand leunde, verbrijzelde een steen en deed de kalk van het plafond omlaag komen.
'Ik zou maar bij dat raam weggaan,' zei de Prater minzaam. 'Ze vertelden me al dat hij een geweldige scherpschutter is, maar ik dacht dat hij vanaf het gerechtsgebouw te werk zou gaan. Die boot was beslist een briljant idee.' De majoor zag doodsbleek. 'Geschoten!' hijgde hij. 'Op mij!'
'Op mij,' zei de Prater somber. 'Ik hoop dat onze jongens hem te pakken kregen. Ik denk van wel.'
Terwijl hij sprak zag hij twee motorboten met politiemannen vanonder de dekking van de borstwering te voorschijn schieten en op de boot afgaan.
'In orde,' zei de Prater. 'Nu kunnen we hem iets ten laste leggen.'
'Ze hebben op me geschoten,' piepte de majoor. 'Ik zei u immers niet te komen,' zei mr. Rater, maar het lachje in zijn ogen was in tegenspraak met zijn sympathieke toon.
-
'Het was over het algemeen genomen een goed plan,' zei de Prater tegen de hoofdcommissaris. 'Witlon kent mijn behoefte aan frisse lucht en hij moet op verkenning zijn uitgeweest om te ontdekken hoe eenvoudig het was mijn kamer binnen te kijken als het raam open stond. O ja, ik wist dat hij in Engeland was... een van mijn mensen zag hem toen hij in Southampton aan kwam vanuit le Havre.' De hoofdcommissaris keek de Prater ernstig aan. 'Maar u had toch niet kunnen dromen dat hij u in uw kamer zou beschieten anders zou u toch niet hebben goed gevonden dat de majoor kwam?' vroeg hij.
De prater antwoordde niet onmiddellijk. Toen slaakte hij een zucht.
'Nee, dat denk ik niet,' zei hij.