2

DE DERDE OORLOG

Ablon parkeerde de motor met het chromen stuur in een smal donker straatje, stapte af en liep over de straatsteentjes, die op dat nachtelijke uur al verlaten waren. Ook al is Rio de Janeiro een metropool, sommige buurten, vooral die in het centrum, hebben de architectuur van de negentiende eeuw bewaard: herenhuizen van drie verdiepingen, barokke kerken en slecht verlichte straten. Dit was een erfenis van het koloniale verleden dat voortduurt in de historische stadsdelen waar vroeger piraten, jezuïeten en slaven liepen. Op enkele meters daarvandaan komen de oude straatjes samen in een brede geasfalteerde avenue met enorme wolkenkrabbers waar neonreclames bovenop prijken. In de stoep zijn onder het licht van de lantaarnpalen en de knipperende verkeerslichten de gaten van de metro te zien. Zo ziet het centrum eruit, een combinatie van het oude en het nieuwe, een architectonische botsing tussen de moderne grote stad en de gewezen koloniale hoofdstad.

      Ongeveer vijftig jaar geleden begon de stad sterk te groeien en verhuisden veel mensen naar de verre buitenwijken. Het centrum veranderde toen van een woonwijk in een exclusief commercieel centrum. Er woont bijna niemand meer en de weinige nog aanwezige bewoners zijn voornamelijk bedelaars en vreemdelingen die in portieken of in de paar vooral door hoeren gebruikte pensions overnachten.

      ’s Nachts is het een spookstad, waar alleen maar arbeiders van de gemeente rondlopen die het asfalt en de verkeerslichten herstellen. Wanneer de ochtend aanbreekt, wordt de buurt overstroomd door een menigte van de meest uiteenlopende types: zakenlieden in pak, kreupelen, bedelaars, pindaverkopers, buschauffeurs, gesjeesde studenten en religieuze predikers. Pas aan het einde van de middag wordt de drukte minder, wanneer de kantoren sluiten en de arbeiders naar huis gaan. Sommigen blijven en maken plezier in bars of bezoeken bordelen, maar voor middernacht is alles echt voorbij en het komt pas weer tot leven als de zon weer gaat schijnen.

      Aan de oude kant lag een pension weggestopt, het Hotel Montenegro, dat Ablon als toevluchtsoord had gekozen. Hij had de eigenaar kunnen overhalen een van de grote kamers voor onbepaalde tijd te verhuren en zo werd de bankrekening van het bijna volledig aan de kakkerlakken overgeleverde logement op peil gehouden.

      Dit was een uitgelezen plek voor een gevallen engel om onderdak te zoeken. Het Hotel Montenegro was een verwaarloosbaar praktisch verlaten pension. En al was het gebouw al heel oud, zijn spirituele wereld was schoon onder het weefsel van de werkelijkheid. Er waren geen geesten die luchtstromen achter zich aansleepten of spoken die uit de schaduw sprongen. De oude bewoners van dit herenhuis hadden geen onopgeloste kwesties achtergelaten om de zielen te straffen. Dit had Ablon vastgesteld. Anders dan wel eens gedacht wordt, kunnen de levenden niet altijd de zwervende zielen zien en worden dus ook niet door ze gekweld. Maar in het astrale plan kunnen engelen ze wel waarnemen en het is vaak niet leuk om het geklaag in de schaduwen te moeten aanhoren. Het Hotel Montenegro was oké. Afgelegen en duister, een decadent gat in een vervallen stad.

      Ablon maakte de deur open en betrad zijn appartement. De kamer was groot en antiek met een hoge pilaar en een houten vloer, waarschijnlijk overblijfselen van de originele constructie. Het grote en niet opgedeelde vertrek besloeg de hele derde verdieping van het herenhuis. De eigenaar had de afvallige engel verteld dat het vertrek vroeger een soort opslagruimte was geweest. Toen de hemeling er een paar maanden geleden zijn intrek had genomen, had hij honderden ongebruikte voorwerpen meegebracht, kunstvoorwerpen die hij in ongeveer zesduizend jaar had verzameld. Op zijn reizen nam hij nooit iets mee, maar hij bewaarde de voorwerpen op verborgen plekken en nu had hij ze in zijn toevluchtsoord bijeengebracht. Zo leek de zaal eerder op een klein museum. Op de planken van de boekenkasten lagen voorouderlijke documenten, magische handboeken in vele delen, middeleeuwse wandkleden, Helleense traktaten, Egyptische papyri, Spaanse landkaarten en eerste drukken van negentiende-eeuwse boeken, waaronder een manuscript van The Origin of Species van Darwin. Op andere planken lagen dozen met daarin Romeinse zwaarden, Japanse harnassen, Noorse schilden, Sumerische borstplaten, renaissanceschilderijen en andere culturele iconen, die Ablon graag bewaarde, al was het slechts om zijn eigen verleden niet kwijt te raken.

      De strijder trok de deur achter zich dicht en ontdeed zich van zijn rubberen cape, die hij droeg ter bescherming tegen de veelvuldige regenbuien die in die vochtige en hete stad zonder waarschuwing uit de hemel vielen. Hij trok een stoel naar de massieve mahoniehouten tafel bedekt met kranten, tijdschriften en oud geworden perkamenten rollen, die in het Aramees beschreven waren. De krijger had zich al weken beziggehouden met de analyse van tijdschriften en naar verbindingen gezocht tussen recente gebeurtenissen en oude profetieën. Tot zijn schrik had hij de parallellen ontdekt en de tekens herkend.

      De tekens van de Apocalyps.

      Ablon was een paria en kon dus moeilijk achterhalen wat er in de hemel en de hel gebeurde. Maar na verloop van tijd begreep hij steeds beter hoe de geestelijke gebeurtenissen hun reflectie op het fysieke plan hadden. Zo had hij voor het eerst begrepen wat de tekens wilden zeggen, het waren aanwijzingen dat de laatste dagen van de aarde waren aangebroken. Het begon met wat de profeten de ‘ruiters van de Apocalyps’ noemden. In feite bestonden er geen ruiters of op paarden gezeten wezens om de waarzegging uit te laten komen. Maar de afvallige kon ze herkennen in allerlei voortekens: de oorlogen in het Midden-Oosten, de hongerige kinderen in Afrika, epidemieën, de valse profeten en de mantel van de dood die over vele plekken heen sleepte. De situatie van de wereld was achteruitgegaan en dat had niets te maken gehad met de krachten uit de hel of de hemel.

      In het begin van de eenentwintigste eeuw leverde de wereldwijde economische crisis voedsel voor het expansionisme van de grote mogendheden, naar het voorbeeld van wat er aan het einde van de negentiende eeuw was gebeurd. De Verenigde Staten van Amerika werden geplaagd door politieke en financiële problemen en probeerden hun invloedssfeer uit te breiden door tientallen kleinere landen te bezetten. Na de invasie van Afghanistan stootten de Amerikanen door naar Irak en bezetten vervolgens Syrië, Iran en Libië. Dit alles steeds onder het mom van zelfverdediging. Ze beschuldigden hun vijanden steeds lichtzinnig van het bezit van arsenalen vol chemische, biologische en nucleaire wapens al werden deze argumenten bijna altijd ontzenuwd door de inspecteurs van de Verenigde Naties. Door deze landen te overheersen omsloten de Amerikanen het Midden-Oosten en vestigden ze uitvalsbases voor hun operaties in Azië. Om hun troepencontingenten in de bezette streken te beveiligen sloten de Verenigde Staten een samenwerkingspact met de belangrijkste landen van Europa, dat werd aangevoerd door Groot-Brittannië, Italië en Duitsland. Zo was de Berlijnse Liga in het leven geroepen, een naam die een toespeling was op de hoofdstad waar de staatschefs hun conferentie hielden waarop het akkoord officieel werd gesloten.

      Daarna rees de noodzaak om een basis voor operaties in het Oosten te vestigen en daarvoor werd Taiwan gekozen, omdat de Taiwanese regering het door de westerse bazen geïnvesteerde kapitaal graag accepteerde. De alliantie met dit eiland bleef natuurlijk niet onopgemerkt door China en Noord-Korea, naties die net als de Verenigde Staten hun invloedssfeer wilden uitbreiden en deze markten ook wilden overheersen. Beide landen eisten dat de westerse ondernemingen Taiwan verlieten en de weigering deze eis in te willigen leidde tot het eerste grote conflict van de eenentwintigste eeuw, de Driehonderddaagse Oorlog, die slechts in één jaar ongeveer driehonderd miljoen slachtoffers eiste, zowel burgers als militairen. De overwinning was voor het Oosten. De Berlijnse Liga werd gedwongen het eiland te verlaten en sindsdien wisselden de twee blokken enkel vijandigheden uit, als in een hogedrukpan vlak voor de ontploffing.

      China en Noord-Korea begrepen dat ze de grootste doelwitten van de Liga waren en besloten hun gebied uit te breiden. In een campagne die zijn gelijke in de geschiedenis niet kent, zijn de legers van de twee landen Japan binnengevallen zonder één schot te lossen waarna ze het hele eilandenrijk bezetten in het zogenaamde Offensief van de Twee Legers. Ze sloten samenwerkingsakkoorden met India, Mongolië, Thailand, Maleisië, Indonesië en de Filippijnen, maar de laatste klap moest nog komen. Omdat de Russen ontevreden waren over de toenemende armoede na de val van het communisme, hadden ze zich zo innig als ze konden verbonden aan het Oostblok en zo de Oosterse Alliantie gevormd, die binnen een paar maanden de bijval van enkele ex-Sovjetrepublieken kreeg.

      Uit zorgen over het verlies van soevereiniteit streefden de Amerikanen middels eindeloze onderhandelingen naar de steun van Canada en het kostbare Oceanië. Nadat ze hierin geslaagd waren konden ze hun expansionistische politiek voortzetten en zijn ze Cuba en Panama binnengetrokken. Daarna is een nieuw conflict tussen de twee blokken uitgebarsten in Turkije, het enige moslimland binnen de NAVO, de op zijn laatste benen lopende Noord-Atlantische Verdragsorganisatie. De Turkse regering viel uiteen in twee partijen, die naar de wapens grepen en Ankara in een zee van bloed veranderden. Zo werd de natie in een burgeroorlog ondergedompeld. Beide blokken hebben wapens en troepen gestuurd. Voor de Berlijnse Liga was het behoud van de controle over Turkije noodzakelijk om een brug te kunnen slaan naar de bezette landen van het Midden-Oosten. De Oosterse Alliantie begreep op haar beurt dat als de vijanden de hoofdstad zouden innemen er een nieuw front zou worden geopend aan haar zuidflank.

      Het toneel werd dus opgetuigd voor een mondiaal conflict. Aan de ene kant de Berlijnse Liga, die bestond uit de Verenigde Staten en Europa, en aan de andere kant de Oosterse Alliantie, geleid door China, Noord-Korea en Rusland. Tussen deze twee blokken in bleven de arme landen van Afrika en Zuid-Amerika neutraal. Ze waren vooral bezorgd om de verdediging van hun eigen grenzen. In deze rampzalige context werden de tekens steeds duidelijker. Ablon besefte dat een botsing van deze omvang zou uitlopen op een conflict met atoomwapens en als dit gebeurde was er volgens hem geen redding meer voor de mensheid.

      Maar dit zou allemaal een ordinaire oorlog blijven, als er geen scheuren zaten in het weefsel van de werkelijkheid. Iedereen, engel of demon, voelde dat het membraan uiteen aan het vallen was. En iedereen begreep uiteindelijk, sommigen wat eerder dan anderen, dat de Apocalyps begonnen was en startte de voorbereidingen voor het armageddon, de laatste slag die zal beslissen over de soevereiniteit in de Haled. Zodra het membraan valt, zal de aarde aan de spirituele invasie worden blootgesteld.

      Al hield iedereen de profetie over het ontwaken van Jahweh voor waar, het was toch beter elk risico te vermijden. Beide kanten – hemelingen en helbewoners – bereidden de eigen gelederen al voor op het grootste van alle conflicten en wachtten op de uitbarsting. De enige die in staat waren de toekomst te voorzien, de Malachijnen, een kaste van studerende en wijze engelen, waren opgehouden te spreken. Zij hadden afstand genomen van de hemel en enkele beweerden zelfs dat ze tot andere sferen waren overgegaan en zich hadden ondergedompeld in een diepe trance.

      Het in Aramees geschreven perkament op de tafel van de afvallige was de originele tekst van de Openbaringen van Johannes, waarin de visie van de profeet over de laatste dagen van de wereld wordt medegedeeld. Ablon had deze registratie per ongeluk in Rome in handen weten te krijgen in het jaar 119, toen het keizerrijk onder leiding van Hadrianus stond. De generaal had het document gekocht van een straatdief, die het weer had gestolen van een Italiaanse aristocraat. Geen van de twee – de patriciër noch de dief – kende de waarde van wat ze in handen hadden. De tekst was gekopieerd toen Johannes nog leefde en het origineel moet in de handen zijn gevallen van een of andere centurion in de jaren dat hij samen met andere christenen in de kerker werd gegooid. In die tijd was het perkament al aan het verrotten, maar met een kruidendrankje – een geheim recept van de orde van Sippar, dat hij van een bevriende tovenares had geleerd – wist Ablon het te herstellen. De huidige versie in de Bijbel is praktisch dezelfde op enkele foutjes na die de geschriften hebben opgelopen toen ze naar het Grieks werden vertaald.

      Het enige licht in het appartement kwam van de straatlantaarns, die door een breed raam naar binnen schenen. Ablon pakte enkele papieren en legde ze op een stapeltje. Vervolgens stond hij op een keek naar buiten.

      Alles was rustig.

      Hij voelde het gewicht van de Atlantische vredesrune, die in de basalt­splinter was gebeiteld. Hij pakte de splinter uit zijn broekzak en bekeek hem onder het zwakke schijnsel van de straatlantaarns. Daarop liep hij naar de telefoon en drukte de hoorn tegen zijn oor.

      Hij draaide een nummer.

SHAMIRA, DE TOVENARES UIT EN-DOR

Shamira had de leiding over de opgraving. Voor minder ging ze niet. Ze had de hele expeditie zelf gefinancierd. Ze was een vrouw die als geen ander de mysteries van de archeologie beheerste. Ze wilde geen hulp van universiteiten of andere organisaties. Die had ze ook niet nodig. Dit was een persoonlijk onderzoek met een privédoel, een missie.

      Op het harde werk na deed ze alles zelf: ze bracht het terrein in kaart, registreerde de voorwerpen, bestudeerde de grond en stelde de uitrusting op. Op de hele wereld kende niemand de Sumerische geheimen beter dan zij. Ze kende dit stuk van de woestijn goed. Ze had deze streek vierduizend jaar geleden voor het eerst bezocht, toen ze naar Babylonië was gegaan om een geest op te roepen.

      De opgravingssite lag vlak bij de ruïnes van het beroemde Babylon, maar de vrouw zocht niet naar sporen van de vergeten hoofdstad. Ze zocht slechts één voorwerp, dat heel gewoon was om aan te zien, maar beladen met een magnifieke kracht en lang geleden op de onvruchtbare vlakte was achtergelaten.

      Met deskundige blik speurde Shamira voorzichtig de greppel af, die niet overal even diep was. In het kamp stond de zon op zijn hoogste plek. De vermoeide mannen hadden hun pikhouwelen laten vallen en waren gaan lunchen. Shamira bleef alleen achter en observeerde elk detail van de greppel.

      Ineens kreeg ze een bijna goddelijke ingeving, pakte een schop en sprong het gat in. Op de zwakke wind wiegden haar lange, zwarte vlechten, glad als de verlaten vlakte. Ze had bruine ogen en een lichte, zachte huid die glom met de frisheid van de jeugd. Haar lichaam was nog jong en door magie goed geconserveerd. Haar gelaatsuitdrukking was sensueel, maar ook vastberaden en sterk, absoluut niet het uiterlijk van een zwakke vrouw.

      Ze had in het zand een blinkende punt in het oog gekregen en begon driftig te graven. Zo vond ze een metalen staaf waar de zon in weerspiegelde. Ze deed haar zonnebril af en knielde voor het voorwerp neer. Met een borstel veegde ze de aarde weg en legde een lang, door het weer verroest zwaard bloot. In het verroeste lemmet zaten krabben. Het waarschijnlijk ooit gouden gevest was kaal en zwart. Over zijn gehele lengte was het wapen bedekt met een stenen korst en Shamira moest het er met een mes afkrabben.

      De Heilige Wreekster!

      Ze lachte, eindelijk. Ze had gevonden wat ze had gezocht.

      Ze hoorde de stappen van een arbeider. Een lange man van top tot teen bedekt onder een Arabische tuniek riep haar van buiten de greppel een waarschuwing toe. Snel en behendig liep ze met het verroeste zwaard in de hand naar een grijze jeep in de woestijn. De wagen stond aan de voet van een enorme berg te midden van vijf tenten. Hij was uitgerust met een satelliettelefoon en twee computers. Andere communicatieapparatuur stond in een barak naast een koelkast met proviand en jerrycans met frisdrank opgesteld.

      Tussen de stoel van de bestuurder en die van de passagier knipperde een rood lichtje. Er was een bericht op de intercom.

      ‘Ja,’ zei ze nadat ze het apparaat had opgepakt.

      ‘Nou, zit je in het zand te wroeten?’ zei iemand aan de andere kant van de lijn.

      ‘Ablon!’ riep ze verheugd uit. ‘Jij verrast me iedere keer weer, afvallige. Hoe wist je waar ik was?’

      ‘Dat weten wij, hemelingen, altijd. Eigenlijk heb ik altijd geweten, dat jij terug naar huis zou komen.’

      ‘Als je het verleden kent, kun je in de toekomst kijken,’ zei ze instemmend en nostalgisch.

      ‘Hoe staan de zaken er bij jou voor?’

      ‘Bijna zoals we ze hebben achtergelaten,’ antwoordde ze snel. ‘Het is al jaren geleden dat we elkaar gezien hebben.’ Ze veranderde van onderwerp. ‘En ik voel me net een dame op leeftijd die wordt opgebeld door een platonische jeugdliefde. Maar ik ben om de een of andere reden bang dat jij geen goede berichten met je meebrengt.’

      ‘Waarom zeg je dat?’

      ‘Is dat niet altijd zo?’ Haar stem daalde een octaaf. ‘De geesten fluisteren me het een en ander in en het is bijna nooit iets geruststellends. Er is iets mis, hè? Het weefsel is uiteen aan het vallen. Het is begonnen, hè?’

      Na een lange stilte antwoordde de afvallige engel: ‘Ik vrees van wel, tovenares. Maar voordat alles helemaal voorbij is, heb ik nog één keer je hulp nodig. Sorry, maar het is nou eenmaal niet anders.’

      Het meisje hoorde het verzoek rillend aan en kreeg boze voorgevoelens. Elke keer dat Ablon haar hulp had gevraagd, was het voor een missie geweest die boven zijn krachten ging.

      Wat of wie gaat de afvallige engel nu weer aanvallen? dacht ze bezorgd. Ze wilde niet dat hij risico liep, maar krijgers lopen nou eenmaal risico’s. En bovendien zou hij zonder haar hulp alleen zijn doel najagen.

      ‘Wat is er? Personeelsproblemen in de grote spelonk?’

      ‘Nee, dat geloof ik niet. Ik weet het nog zo net niet.’ Hij aarzelde. ‘Maar maak je geen zorgen. Ik zal me in geen enkele uitzichtloze strijd storten. Lucifer heeft de jacht op mij geopend en niet omgekeerd.’

      Shamira voelde zich een stuk veiliger nu ze begreep dat Ablon deze keer alleen maar een vreedzaam gesprek met de duivel die hem verraden had, wilde voeren. Vaak was dat anders geweest.

      ‘Kunnen we elkaar ergens ontmoeten?’ informeerde de afvallige engel.

      ‘Natuurlijk,’ antwoordde ze en bekeek het verroeste zwaard. ‘Eigenlijk wilde ik precies hetzelfde voorstellen.’

      Ze pakte een blocnote en een pen uit het handschoenenkastje.

      ‘Waar ben je?’

      ‘In Rio de Janeiro,’ zei hij en zij schreef dat op.

      ‘Daar kan ik over achtenveertig uur zijn. Ik neem een vliegtuig.’

      ‘Fantastisch. Ik wilde je nog één keer zien, voordat de wereld in duister gehuld wordt,’ bekende hij somber.

      Het duister. De tovenares hoopte voortdurend dat die zou verdwijnen, maar de beschaving nam de omgekeerde richting en ging recht op de verwoesting af.

      ‘Ik zie je op het vliegveld,’ sprak ze met hem af.

      ‘Ik zal er zijn,’ bevestigde de generaal en verbrak de verbinding.

      In de woestijn bereikte de blik van Shamira de top van de enorme berg, alsof haar herinnering heel ver terugging in de tijd, naar onheuglijke tijden die uit de menselijke registers waren geschrapt.

      ‘Ik hoop dat het jou goed vergaat,’ dacht ze en streek met haar vingers over het gevest van het zwaard.