13

DE KUS VAN DE DODEN

Vernietiging

Ablon stond versuft na de explosie op. Hij wankelde en had pijn. Hij spoog wat bloed op de verschroeide aarde en strekte zijn dooraderde vleugels. Hij voelde zich vreselijk, maar leefde nog. Ook zijn ademhaling kwam terug, zij het met moeite. Hij haalde een keer diep adem en kreeg slechts de gore smaak van de verpeste lucht binnen. Waar was hij? Wat was er gebeurd? Plotseling was hij al het gevoel voor tijd en ruimte kwijt. Hij keek om zich heen en zag een landschap vol gruwelen, een woestijn met een grijze ongelijke bodem vol ruïnes en brokstukken. De hemel was bedekt met een duistere wolk, diep en giftig. De vlakte lag in een schemerig maanlicht. Het klimaat was verkild en een eigenaardig stof daalde neer als een sinistere en loodzware sneeuw. Hij begreep dat niet alleen het landschap, maar het hele universum grondig veranderd was. Het weefsel van de werkelijkheid was gevallen en de twee werelden, de fysieke en de spirituele, waren nu verenigd. In de verte zag hij de puinhopen van de heilige stad Jeruzalem, leeg en verwoest. Maar hoe kwam het dat zij vernietigd was? Was dat door de energie van Apollyon of door de weerklank van de zevende bazuin gekomen, de laatste mensenbom? De generaal zocht het antwoord niet en hij zou het ook niet hebben kunnen vinden. Misschien waren de verdelger en zijn wapen in feite de zevende bazuin en was hij als enige verantwoordelijk voor de catastrofe en de vernietiging van de menselijke soort. Of misschien ook niet. Op de vlakte lagen miljoenen onthoofde en verminkte lichamen van aardlingen en hemelingen verspreid. Het engelenbloed vermengde zich met mensenbloed en kleurde de zwarte aarde rood.

      Onder het verschroeide zand vond de krijger midden in de verwoesting een ongeschonden boekrol. Hij trok eraan en bekeek de buitenkant. Het was het Boek des Levens, ontworpen om de verdorvenen in hun blinde hebzucht te misleiden. De generaal weerstond de verleiding de boekrol open te vouwen en hield het bij zich. Hij draaide zich om naar het zuiden, waar de puinhopen lagen van wat even tevoren het onneembare fort van de hemelse vorst was geweest.

      Zou Shamira het overleefd hebben? Zijn hart kromp ineen toen het bewustzijn van zijn laatste mislukking tot hem doordrong. Al had de Cherubijn nog zo hard gevlogen en gerend, hij had nooit in Sion kunnen komen. Slechts een wonder zou de tovenares van En-Dor hebben kunnen redden. Hij vloog naar de ruïnes en vanuit de lucht zag hij drie gedaantes, waaronder de Isjijn Aziël en zijn vroegere leermeester Amaël, de heer der vulkanen. Ze zaten rondom een ronde stenen tafel, het Rad des Tijds, dat nu op de bodem van de woestijn lag en verbazingwekkend goed bewaard was gebleven na de val uit het pinakel. Sommige relikwieën zijn zo bijzonder dat ze nooit kapotgaan, zelfs niet in de ergste rampen. De afvallige voelde een steek door zijn hart gaan toen hij zag dat Aziël een jonge vrouw op de grond neerlegde, een vrouw met een lichte huid en zwarte haren, en haar de ogen sloot.

      ‘Ik heb geprobeerd haar te redden, generaal,’ zei de Isjijn toen Ablon naast hen landde en de dodenbezweerster op schoot nam. ‘Maar haar menselijke lichaam was niet tegen de explosie bestand.’ De entiteiten zwegen.

      Dood! Shamira was dood! De herborene wilde het niet geloven, maar het was de waarheid. De tovenares had hem verlaten en zou nooit meer terugkeren. Waar zou haar ziel naartoe zijn gegaan? Hij zat daar op zijn knieën en wilde haar redden, haar weer tot leven wekken opdat ze al datgene zouden beleven, dat ze niet beleefd hadden, opdat ze eindelijk de rust kregen waar ze zo van gedroomd hadden. Maar hij kon haar niet tot leven wekken, echt niet. Wat nu? Hoe kon hij in zijn ellende verder leven? Had hij de kracht nog om op deze wereld te blijven? Nu begreep hij pas hoe zijn geliefde zich had gevoeld, toen hij in het atrium van haar Romeinse huis op de rand van de dood aan haar voeten had gelegen. Waarachtig, de dood is vele malen smartelijker voor wie achterblijft en zeker niet zo somber voor de overledenen. Hij begreep dus dat tranen zijn hart niet hielpen, laat staan de arme vrouw tot leven wekten. ‘Je hebt jouw deel gedaan, tovenares. Ga in vrede, rust eeuwig,’ fluisterde hij en kuste haar op de lippen. Dit was de enige echte kus sinds ze elkaar kenden. De kus der doden.

DE SCHEMERING DER TIJDEN

Daar stonden de drie entiteiten op een verwoest veld rondom het Rad des Tijds. Ze hadden de grootste rampspoed overleefd en hielden de wake bij het lichaam van de tovenares van En-Dor. Ze hadden de oorlog gewonnen, de vijand verslagen en de tirannen onttroond, maar tegen een enorme prijs! Net als hun onderdrukkers, waren de opstandelingen ook verslagen. Het plan van de aartsengelen was uiteindelijk gerealiseerd, al waren de architecten ervan gesneuveld. De mensheid was tenslotte vernietigd overeenkomstig de plannen van hun verdorven chefs. Maar nu was de zevende dag ten einde en was de schemering der tijden aangebroken, de teloorgang van het universum.

      Aziël stond stil voor de stenen relikwie, waarin de geheime code van de Malachijnen stond gekerfd. Van dichtbij leek het rad op een klok vol antieke runes en kosmische symbolen. Het rad had tijdens de gehele geschiedenis gedraaid maar stond nu stil en rustte op een bewegingsloze as. Nou, is dit dan het fameuze Rad des Tijds? vroeg de Isjijn zich af. Zijn droefheid was gezakt. Hij had het nooit van dichtbij kunnen bewonderen en merkte dat ondanks de stilstand de latente energie niet uit de steen was verdwenen. ‘Zijn mystieke kracht is magnifiek. Daarom heeft Michaël het uit het heiligdom der Malachijnen in de Zesde Hemel geroofd en naar Sion gebracht. Wie het rad bezat, had de macht in handen.’

      ‘Het Rad des Tijds is de grootste relikwie die God de mensheid heeft nagelaten,’ merkte de afvallige op. Amaël richtte zijn blik naar boven en vervolgens weer op de puinhopen van de berg Megiddo. ‘Wat is er gebeurd met de drie legers?’ vroeg de heer der vulkanen. Hij en Aziël hadden het duel niet gezien, alleen de explosie. De grote hoeveelheid lijken was wel een aanwijzing voor wat de legioenen was overkomen, maar wie was de heraut van de vernieling geweest? ‘Iedereen is dood,’ legde de generaal uit. ‘Apollyon was de agent van de samenzwering, de zwarte engel die door de aartsengelen was uitverkoren om op de sterfelijke overlevers jacht te maken tot aan de val van het weefsel van de werkelijkheid.’ Hij boog het hoofd. ‘Michaël wilde niet de fout herhalen die hij tijdens de zondvloed had gemaakt. Toen had hij de reproductiekracht van de mensen onderschat en waren ze opnieuw de planeet gaan bevolken.’

      Aziël staarde naar zijn handpalmen. Vroeger waren ze vol vuur maar nu voelden ze koud.

      ‘We hebben samen de veldslag van armageddon gewonnen en onze missie volbracht, maar we hebben de wereld niet voor de ondergang kunnen behoeden. De goede waarden zijn verloren gegaan.’

      Ablon keek naar het ijskoude gelaat van de dodenbezweerster en was onder de indruk van haar schoonheid, zelfs in de kou van de dood. Het was net alsof ze nog leefde en ergens in zijn hart leefde ze waarachtig. Hij raakte haar zachte gezicht aan en de Cherubijn beleefde opnieuw het ritueel in zijn appartement toen de vrouw de Keltische geest naar het pentagram had laten komen. Dat was Korrigan, een entiteit met profetische krachten. ‘Er is nog hoop,’ fluisterde de herborene. Zijn gemompel leek eerder een zucht. ‘Hoezo?’ vroeg de Isjijn. ‘Hoe kunnen we de doden tot leven wekken en een onvruchtbare planeet heropbouwen. We zijn engelen, geen goden.’ De generaal was het bijna volledig eens met zijn vriend, maar niet helemaal. ‘Dit universum is vernietigd. Maar de waarheid is onzeker. In het oneindige leiden niet alle wegen naar dezelfde plek of in één richting.’ De drie zwegen, totdat Amaël concludeerde: ‘Het Rad des Tijds, denk je dat we dat zouden kunnen terugdraaien?’

      ‘Misschien.’

      ‘Maar alleen goden kunnen het in beweging zetten,’ zei de heilige vlam. ‘Dat heeft iedereen altijd beweerd.’ Een van de dingen die Ablon tijdens zijn reizen had geleerd was niet in het noodlot te geloven, of in het vooraf plannen van wegen en trajecten. Hij geloofde eerder het tegendeel. Hij vertrouwde op de vrije wilsbeschikking en de mogelijkheid je eigen toekomst te maken. Hij was weliswaar niet menselijk en kon niet aan zijn aard als engel ontkomen, maar hij geloofde stellig in de vrije wil.

      ‘Wij zijn nu de goden.’ Dat was zijn interpretatie. ‘Dat zijn we geworden. We hebben de aartsengelen opzijgeschoven en hebben nu niemand meer boven ons. Hier zijn wij de goden, goden zonder gelaat en zonder volgers.’

      ‘We zijn zojuist datgene geworden wat we altijd in onze vijanden bestreden hebben: goden van een in de as gelegde wereld,’ voegde de eerste generaal eraan toe en hij keek naar de duistere lucht. Achter de wolken was de zon opgegaan, maar zijn licht bereikte de aarde niet. De aardbol was een ijskoude kas geworden, in duisternis gedompeld, platgebrand door de nucleaire winter en besmet door de straling van de menselijke bommen.

      Terwijl ze overlegden, zagen ze een goudkleurige punt aan de horizon die schitterde als een ster in een pikdonkere nacht. Zijn energie was minzaam, goedaardig en de drie voelden zich hartelijk welkom geheten. De gloed gleed op hen toe en plotseling leek zelfs de gepijnigde aarde zich te herstellen. Het was de levende gloed van een engel, een Ofanijn, de kaste van de engelen met het meeste mededogen. Het waren geen krijgers of politici, maar bewaarengelen die zich toelegden op de hulp aan mensen en de bescherming van behoeftigen. Hun ogen waren net koperkleurige stenen en over hun lange witte tuniek hingen lange goudkleurige vlechten. Hun vleugels hadden hun eigen glans en als ze openstonden leken ze van zilverpapier. Toen de engel landde, herkende zelfs de oude Amaël hem. Al was hij uit de hemel verwijderd, de heer der vulkanen was de tintelende schoonheid van Nathanaël, de allerreinste, niet vergeten. ‘Nathanaël, je bent er nog,’ constateerde Ablon.

      ‘Ik was niet bij de veldslag,’ legde de glimmende uit. ‘Ik ben op afstand gebleven in de grot op de berg Horeb dicht bij het rebellenkamp. Zo ben ik aan de explosie ontsnapt. Bovendien kan ik me in puur licht veranderen en dan verliest mijn lichaam elke stoffelijkheid.’ De komst van Nathanaël was een zegen bij zoveel pijn. De Ofanijn was een zeer wijze hemeling, daarom had Gabriël hem tot eerste assistent uitgekozen. De vuurmeester had hem aangewezen om in het astrale plan elke stap van de verlosser te volgen tot aan zijn opoffering aan het kruis. Daarom had de allerreinste Ablon op de Olijfberg niet kunnen vinden tijdens diens eerste reis naar de heilige stad. Vervolgens was Nathanaël de aanvoerder van de legioenen geweest die de Verlichte naar het paradijs escorteerden. De boodschapper vertrouwde alles wat van de geest was aan de Ofanijn toe, en aan Varna alles wat met oorlog te maken had.

      ‘Licht ons voor in je eindeloze voorzichtigheid, Nathanaël,’ vroeg Ablon. ‘Ik ben slechts een krijger en heb niet zoveel inzicht in de mysteriën van de kosmos.’ Hij wees op de stenen relikwie. ‘Kunnen we het Rad des Tijds terugdraaien?’

      ‘Nu zijn jullie drieën soeverein,’ verklaarde hij. ‘Jullie zijn een allerhoogste drie-eenheid, almachtig en onvergankelijk. De zevende dag is voorbij en de oude wetten hebben hun geldigheid verloren. Jullie moeten een beslissing nemen. Als jullie hier blijven, kunnen jullie proberen het gevelde universum weer op te bouwen. Mochten jullie achteruitgaan, dan zal er een nieuwe kans zijn voor de beschaving. Maar besef, o giganten, dat als jullie de tijd terugdraaien, jullie geen herinnering aan de toekomst zullen bewaren. Jullie geest zal worden uitgewist tot aan het moment, waarop jullie verkiezen terug te keren. Het noodlot is ondoorgrondelijk.’

      ‘Maar als we terugkeren zonder bewustzijn van de toekomst, hoe weten we dan dat we de juiste weg bewandelen?’ vroeg Aziël. ‘Hoe zullen we weten dat we uiteindelijk op hetzelfde eindpunt uitkomen?’

      ‘Michaël is gestorven omdat hij zich had overgeleverd aan het noodlot,’ waarschuwde de eerste generaal. ‘Wij zijn anders. Wij zullen in dit of in een ander bestaan onze eigen toekomst en onze eigen waarden bouwen.’ Hierop volgde een lange pauze, waarin uit de wolken donkere sneeuw viel. Toen bekende Amaël: ‘Ik heb mezelf nooit vergeven dat ik de bevelen van Michaël en Lucifer heb uitgevoerd. Ik heb de zondvloed ten uitvoer gebracht onder het toezicht van de aartsengelen. Mijn zonden zijn niet goed te maken. Maar als er nog een gelegenheid kwam, dan zou ik er gebruik van maken.’

      ‘Dan zou ik je helpen,’ antwoordde Aziël vol berouw omdat hij ooit zijn geliefde meester de rug had toegekeerd.

      Over de woestijn daalde grijs stof neer. Van Sion waren nog slechts brokstukken over, een rokende hoop zuilen en stenen blokken als een gloeiend haardvuur dat uitdooft in de ochtenddauw. ‘Generaal, jij was de aanvoerder van de broederschap en de icoon van de opstandelingen,’ sprak Nathanaël. ‘Aan jou het laatste woord.’

      ‘Korrigan,’ dacht de herborene. Tijdens het magische ritueel had de Keltische schim de impasse voorzien, maar geen oplossing aangegeven. Dat was ook niet nodig geweest, want de wil van de krijger was duidelijk. Hij was een held en als zodanig had hij zijn leven gewijd aan de wereld. Eeuwenlang had hij afgezien van zijn geluk om een ideaal na te streven. Hij had afgezien van de vrijheid en zelfs van de liefde. En nu had hij eindelijk de zolang verwachte rust. Zijn missie was volbracht. Gedrieën pakten ze het Rad des Tijds vast onder het inspirerende schijnsel van de Ofanijn. Ze gaven er een draai aan.