Het kasteel van licht
Vierde Hemel, twaalfduizend jaar geleden.
BOOKMARK:DE ETEHERISCHE OORLOGEN
DE ETHERISCHE OORLOGEN
In het begin bestonden hemel en aarde, twee grote dimensies in een behoorlijk jong universum. Lang geleden, voor de val van Lucifer, bestond er geen hel, maar wel een voorgeborchte van de zielen, het Gehenna. Dat was een van de zeven hemelse lagen, bedoeld om de geesten van zondaars te herbergen. Deze plek verschilde weinig van de Sheol, waar de duistere aartsengel en zijn volgelingen naartoe waren gebracht na hun verlies in de oorlog. In Gehenna was de Morgenster heer en meester, totdat de aartsengel Michaël hem wegjoeg.
In die oude tijd van voor de samenzwering, waren de engelen talrijk en sterk en sommige uitermate gewelddadig. Voor de zondvloed werd de menselijke beschaving op aarde overheerst door twee rivaliserende naties: Henoch, de mooie gigant, en Atlantis, de parel der zee. Maar ondanks de majesteitelijke grootmachten en hun onvergetelijke helden reikte hun invloed niet tot in alle uithoeken van de planeet. Stukken van betekenis bleven onafhankelijk en tientallen duizenden stammen en clans bevolkten de wereld.
Veel dorpen erkenden het bestaan van één enkele God niet en vereerden hun eigen lokale godheden, die eigenlijk niet meer waren dan de schimmen van grote helden, die door de verering na hun dood machtige wezens waren geworden en wier kracht toenam al naargelang de hun toegewijde gelovigen meer energie in hun gebeden legden. Om met hun gevolg van aanbidders in contact te kunnen blijven, gingen deze schimmen liever niet mee naar het paradijs maar bleven in de onderste laag van de geestelijke wereld, het zogenaamde etherische plan. Vandaar dat ze de etherische geesten werden genoemd.
Na verloop van tijd konden de etherische geesten, gepersonifieerd in de vorm van tribale godheden, hun invloed uitbreiden omdat hun vereerders in aantal toenamen. Deze parallelle macht in de mystieke cirkel was een bedreiging voor de macht van de hemelingen, die beetje bij beetje hun bovennatuurlijke overheersing over de mensen zagen afkalven.
In deze situatie besloten de aartsengelen de confrontatie met de etherische geesten aan te gaan en ze te vernietigen. Dat was het begin van de etherische oorlogen, een reeks militaire campagnes die werden gevoerd op het etherische plan met de bedoeling elke tot godheid verheven schim te verwoesten. De etherische oorlogen duurden ongeveer tweeduizend jaar, tussen twaalfduizend en tienduizend voor Christus. In sommige regio’s, vooral in het oosten, werden de hemelse legioenen van hun troon gestoten, maar in andere kwamen ze als overwinnaars uit de strijd.
Aan het einde van de etherische oorlogen vielen de aartsengelen terug op hun oude politiek van bloedbaden. Ze stuurden pelotons van engelen naar de aarde om de mensen te vermoorden. Ze rechtvaardigden dit heel eenvoudig. Michaël, die zei in Gods naam te spreken, beweerde dat de mensen zo verdorven waren, dat Jahweh zich schaamde voor zijn Schepping. De stervelingen waren van nature haatdragend en moesten volgens hem geliquideerd worden.
Vele goede engelen stemden niet in met de afslachtingen, maar hoe kon je een godheid ter discussie stellen die de stem van de Schepper zelf was? Bovendien waren de aartsengelen in intelligentie en kracht niet te overtreffen.
De weinige die begrepen hoe de vork in de steel zat, wisten dat Michaël afgunstig was op de mensheid, omdat God hen drie belangrijke dingen had gegeven: de wereld, de ziel en de vrije wilsbeschikking. De vorst der engelen verlangde er diep in zijn binnenste naar voor eens en voor altijd af te rekenen met alle mensen, hen de aarde te ontnemen en zelf op de troon van de ingeslapen God te gaan zitten, op zijn minst totdat deze ontwaakte. Maar hij was niet de enige. De ambitieuze Lucifer had soortgelijke motieven en zo kwam het dat deze twee rivalen werden.
Maar ondertussen werd met elk jaar dat voorbijging en waarin de beschaving opbloeide, het weefsel van de werkelijkheid steviger. Zo werd het de hemelingen moeilijker gemaakt om in de stoffelijke wereld te opereren en had Michaël, door niemand afgeremd, de wereldramp voorbereid. Die zou, volgens hem, in één keer een einde maken aan die ‘poppetjes van klei’.
Maar tot zijn verdriet zou de vorst de ware aard van het verzet van de mensensoort ontdekken.
BLOEDREGEN
In de Vierde Hemel lag een door de hemelse oceaan omsloten berg. Hij was smal en werd naar de top toe in de vorm van een paddenstoel breder. Bovenop lag het Kasteel van het Licht, het centrum van de activiteiten van de gevleugelde krijgers in het paradijs. Het fort was ontworpen voor duizend legioenen, die klaar moesten staan om de hemel tegen elke invasie te beschermen. Kasteelheer was de arrogante Balberith, de vorst van de kaste van de Cherubijnen. Hij was gevreesd bij alle soldaten en ging gekleed in een gewijde wapenrok, die het kuras van de eer werd genoemd. Hij had hem gekregen van de aartsengel Uziël, de patroon van de orde der strijders.
Op die dag, twaalfduizend jaar geleden, was de ochtendstond spectaculair en de klimmende zon tekende een trillende weg in de zee. Ablon, de eerste generaal, landde op de binnenplaats en trok zijn vleugels in. Na een lange periode van herstel was hij net in het fort teruggekeerd. In de etherische oorlogen was de strijder zwaargewond geraakt en had hij bijna zijn gezichtsvermogen verloren tijdens zijn gevecht met de god Rahab, chef van een troep etherische wezens. In feite was hij nog niet genezen, maar een verschrikkelijke gebeurtenis had zijn terugkeer versneld.
Rechtvaardig en goed als hij was, tolereerde Ablon geen deelname aan de door de aartsengelen bevolen afslachtingen, maar tijdens zijn genezing was het bevel van zijn legioen overgedragen aan zijn grootste tegenstander, de afschuwelijke Apollyon, de verdelger. Deze verfoeilijke moordenaar had zijn soldaten aangevoerd tijdens een bloedige inval in de Haled – zo noemden de hemelingen het fysieke plan – en hadden een heel dorp verwoest. De operatie had onder de mensen de naam ‘bloedregen’ gekregen, ter herinnering aan het gruwelijke bezoek van het legioen.
Verontwaardigd maar zich inhoudend keerde de generaal meteen terug om het bevel over zijn divisies op zich te nemen. Maar zijn ruzie met de verdelger deed er niet meer toe, want er stond iets anders te gebeuren wat voor altijd diep zou ingrijpen in de politiek van de engelen en waarover de strijder geen enkele zeggenschap had.
In het hemelse paleis in de Vijfde Hemel bespraken de aartsengelen Michaëls voorstel om een zondvloed over de aarde uit te storten. De beslissing van de eerstgeborenen zou snel daarop worden aangekondigd en de tien generaals zouden dan bij elkaar moeten komen. Er waren tien generaals van de Cherubijnen onder de bescherming van Balberith, waaronder Ablon en Apollyon.
Lucifer, de Morgenster, had zich tegen deze massamoord gekeerd, en om uit de impasse te geraken stuurden ze drie hemelingen naar de Haled met de opdracht het bewijs van de verdorvenheid van de mensen of van het tegendeel te leveren. Als er zich op zijn minst één rechtvaardige en oprechte mens op het aardoppervlak bevond, zou hij worden gespaard.
Drie engelen uit verschillende kasten werden voor de opdracht uitverkoren. Eén was Balam uit de kaste van de Hashmalijnen, een orde die de zuivering van de ziel door middel van het lichamelijk lijden propageerde. De tweede was Nathanaël uit de kaste van de Ofanijnen. Zij zijn bewaarengelen, gedaantes van licht en wijsheid die de stervelingen liefhebben en hen bijstaan op hun weg naar de verlossing. De derde uitverkorene was Baturiël, de eervolle, kapitein van de orde van de Cherubijnen, een krijger wiens enige bijdrage die van de scheidsrechter in het dispuut zou zijn.
Tijdens de missie probeerde Balam elke sterveling die op zijn pad kwam om te kopen. Hij paste vele listen toe om de hebzucht van de mensen op te wekken. Nathanaël probeerde zijn valstrikken ongedaan te maken, maar de Hashmalijn was sluw en zou naar de hemel zijn teruggekeerd met een vlekkeloos rapport, als er niet één sterveling was geweest die zijn beproevingen had weten te weerstaan: Noach. Over zijn lot zaten de aartsengelen nu te beraadslagen.
Ablon had zelf al een idee voor een samenzwering. Hij plande een bijeenkomst van enkele hemelingen die zijn ideeën deelden en daarna zou hij bij een van de vijf giganten ondersteuning zoeken, bij Lucifer, de grootste vijand van de machtige Michaël. Maar als dit plan wilde slagen, moest de mensheid de komende vernietiging overleven. Daarna pas zouden de samenzweerders in actie komen.
Voorlopig hadden de aartsengelen de situatie in handen.
Het Kasteel van het Licht was een magnifiek bouwwerk, opgetrokken in lichtgekleurde stenen, goud en marmer. Vanuit de zee of de aarde was het praktisch ontoegankelijk. Vanuit de lucht moesten de eventuele vijanden eerst de talrijke gevleugelde patrouilles overwinnen die het fort verdedigden. Aan alle kanten gleden gewapende engelen op de wind door het luchtruim, ze stegen op en daalden neer, maakten duikvluchten en stoven in spiralen omhoog als in een mooie en dodelijke dans.
Op de binnenplaats, een rond gebied van honderd meter doorsnee, oefenden de Cherubijnen infanterietechnieken en zwaaiden met hun zwaarden tegen onzichtbare vijanden. Anderen oefenden het steken met hun lansen in een schijngevecht. Een regiment vrouwelijke engelen oefende met de fantastische pijl-en-bogen.
Ablon schikte zijn vergulde kuras, een lichtgevende plaat voor de borst. Een compleet harnas, waartoe ook been- en armbeplating hoorden, was voorbehouden aan de kastevorsten en de onoverwinnelijke aartsengelen. Balberith, de leider van de orde der krijgsengelen, had een compleet harnas. Later trok de generaal de gesp van zijn ceintuur aan en bracht zijn hand omlaag naar de schede van zijn zwaard, puur om de troost van zijn mystieke wapen, de Heilige Wreekster, te voelen. Cherubijnen zijn meesters in het gevecht van man tot man en voor hen is het zwaard een deel van het lichaam, een onmisbaar attribuut in een veldslag. Ze vergeten hun wapen nooit en zonder voelen ze zich niet compleet.
De ijskoude bries bracht de geur van de branding tot hoog in het fort. Met zijn jagerszintuigen luisterde de eerste generaal naar het slaan van de golven tegen de basis van de smalle berg, negenhonderd meter lager. Hij hoorde het uiteenspatten van de zoute druppels en hun gekletter op de rotsen.
Een plotselinge beweging vroeg zijn aandacht. Hij kreeg een woest gevecht tussen twee soldaten in de lucht in het vizier. Ongewapend wisselden ze trappen en slagen uit, schoten de wolken in en landden vervolgens op de binnenplaats. Tweegevechten waren gewoon in het kasteel en werden aangemoedigd als deel van het karakter van de Cherubijnen. In overeenstemming met de code van de kaste mocht elke krijger een ander van dezelfde rang uitdagen voor een privégevecht. Maar tijdens het gevecht waren wapens verboden en het gebruik van het kuras verplicht. Zo kon een gevecht nooit dodelijk zijn. Het duel werd dagelijkse training en motiveerde de strijders tot perfectionering van hun vaardigheden. Op vele uitdagingen werd onmiddellijk ingegaan en vaak veranderde het hele fort in een open arena. In diensttijd mochten engelen niet vechten, alleen in hun vrije tijd.
Je kon iemand tot een gevecht oproepen door de ceintuurgesp los te maken en het zwaard te laten vallen. Dit was het teken dat de rivaal ongewapend was en klaar voor het gevecht. Gevleugelden met andere wapens, zoals lansen of bogen, lieten deze gewoon op de grond vallen en wachtten dan het antwoord van de opponent af.
Ablon lette niet meer op de ruzie en hoorde nu regelmatige voetstappen en het getinkel van metaal. Kapitein Dariël, die als strijder beroemd was vanwege zijn snelheid en inzicht, hield stil voor zijn superieur.
‘Generaal, prins Balberith roept alle leiders van het legioen naar de centrale binnenplaats,’ kondigde hij aan en trok als teken van respect zijn vleugels in.
‘Heeft hij nog iets anders gezegd?’
‘Baturiël is terug, generaal, met de beslissing van de aartsengelen.’
DE WIL DER MENSEN
De centrale binnenplaats van het kasteel was enorm. Van bovenaf gezien bestond het fort uit een grote centrale cirkel, omgrensd door vier kleine binnenplaatsen. Ertussenin stonden vier wachttorens voor de veiligheid met hun uitkijkposten gericht op de uiterste verten van de oceaan.
Het gebied van de binnenplaats was driehonderd meter in doorsnee. Aan de oostzijde, waar de zon opkwam, leidde een trap in een halve maanvorm naar de krijgszaal, die leek op een tempel met zijn gewelfde dak en witte zuilen rondom stalen standbeelden die de vijf aartsengelen afbeeldden. Het grote plein was geheel omgeven door een zuilengalerij en vormde zo een gang zonder begin of einde.
Aan de westzijde leidden twee rijen hoge pijnbomen naar een groot marmeren zwembad. De bron borrelde op uit het midden van de berg. Op de torens en de muren wapperden vlaggetjes en wimpels met de wapens van de legioenen in verschillende vormen en kleuren.
Balberith, de vorst der Cherubijnen, besteeg een spreekgestoelte op het plein en keek de tien generaals aan die voor hem neergeknield zaten. Hij was geen groot krijger, maar wel ongelooflijk beweeglijk, kil en dapper. Met zijn volledige uitrusting leek hij een gouden god met lange witte vleugels. Hij had rode, lange en sluike haren die als een vlammende waterval van zijn rug vielen.
Hij stond in al zijn arrogantie tegenover de officieren alsof ze zijn vijanden waren. Hij boezemde zijn minderen graag angst in en hield, zoals elke militair, niet van vragen. Toen hij begreep dat al zijn commandanten daar voor hem op de knieën zaten en zijn bevelen afwachtten, deed hij zijn aankondiging: ‘Michaël, de vorst der engelen, heeft de definitieve vernietiging van de mensheid afgekondigd.’ Zijn stem klonk voldaan. Hij probeerde voortdurend bij de aartsengelen in het gevlei te komen en ondersteunde hun funeste campagnes. Ablon vermoedde dat hij daarom Apollyon aan het hoofd van het legioen had geplaatst.
‘Maar in hun oneindig grote mededogen hebben de giganten het goedgevonden één enkele sterveling te sparen, omdat hij deugdzaam bleek te zijn. Deze man en zijn familie zullen in leven blijven.’
‘Bestaat er dan waarachtig ten minste één rechtvaardige en zuivere mens op het aardoppervlak, mijn vorst?’ wilde de generaal Shenial weten, bekend vanwege zijn voorzichtigheid en intelligentie.
‘Dat is vastgesteld.’
‘En wat is de rol van onze kaste in deze belangrijke gebeurtenis?,’ vroeg Apollyon gewaagd. Hij was gretig om aan de slachtpartij te kunnen deelnemen.
‘Geen enkele,’ antwoordde de vorst onverschillig. ‘De afslachting zal natuurlijke oorzaken hebben. De Isjijnen zullen al het werk verrichten. Een zondvloed. De vernietiging zal plaatsvinden door middel van een grote overstroming.’
‘En wie voert het bevel over het aantal sterfgevallen?’ wilde de verdelger-engel ongerust weten.
‘Amaël, de heer der vulkanen, soeverein van de vuurcitadel.’
‘Die Amaël is een slappeling,’ gromde Apollyon. ‘Zelfs zijn leerling Aziël respecteert zijn gezag niet. De Isjijnen kunnen niks, een zooitje mislukkelingen die nog nooit een wapen hebben aangeraakt.’
‘Vergeet niet wie je bent,’ waarschuwde Varna, de vrouw-engel die het legioen van de boogschutters aanvoerde. ‘Wij zijn engelen, Cherubijnen en soldaten. Onze plicht is de hoogste bevelen op te volgen en uit te voeren.’
‘Wij hebben geen plaats in deze vernietiging,’ vulde Ablon aan en richtte zich tegen de verdelger. ‘We doen wat ons werd opgedragen.’
Hij was opgelucht, dat hij niet aan de moordpartij hoefde deel te nemen. Maar het vrijwaren van Noach kon niet anders dan een list zijn om een lichtzinnig besluit te verhullen. De aartsengelen konden nooit serieus menen dat één enkele sterfelijke familie de verlatenheid na de zondvloed zou kunnen overleven.
Apollyon ergerde zich omdat zijn meest gehate rivaal hem had weersproken. Zijn bloed kookte en hij wilde hem van repliek dienen, maar Balberith sneed hem af.
‘Dat is dan afgesproken. Instrueer uw soldaten en regel de bescherming van de Isjijnen tijdens deze operatie. Enkelen van ons zullen naar de Haled moeten gaan om hen te begeleiden.’ En nu richtte hij zich tot de verdelger. ‘Jij mag je aanbieden als vrijwilliger.’
Wij zijn Cherubijnen, krijgers, moordenaars van God! dacht Apollyon. Hoezo krijgen de Isjijnen het commando over de missie? Hij was opstandig en zijn woede richtte zich op de eerste generaal, die hem zo ernstig had toegesproken. Wie denkt hij wel dat hij is? Hij is ten koste van mij een held geworden, door mijn legioen in de etherische oorlogen voorbij te streven.
Toen Balberith uitgesproken was, verspreidden de generaals zich. Ablon ging onmiddellijk over tot het bedenken van een opzet voor het verzet. Het Kasteel van het Licht was niet de meest aangewezen plek om een samenzwering te beginnen, maar er was geen tijd te verliezen. Hij was nooit een goed politicus geweest en moest wel drie keer nadenken om enige steun voor elkaar te krijgen.
Hij besloot Baturiël op te zoeken.
Baturiël, de eervolle, was een van de meest opvallende kapiteins van de Cherubijnen. Zijn belangrijkste rivaal was een andere kapitein, die Euzin heette en ondergeschikt was aan de heetgebakerde Apollyon. Euzin had zijn strepen verdiend na een verschrikkelijke veldslag in de etherische oorlogen, waarbij hij verschillende geesten had verslagen. Sindsdien was zijn mystieke zwaard bekend onder de naam de Stalen Straal, een eerbewijs aan het dodelijke lemmet. Maar voor sommigen heeft de roem een keerzijde. Door zijn beroemdheid werd Euzin hoogmoedig en zo ook verfoeilijk, afgunstig en onzeker. Hij was vooral bang zijn faam kwijt te raken, daarom daagde hij altijd de zwakste engelen tot een duel uit, ontweek zijn superieuren en schond de code van zijn kaste. Hij vernederde voortdurend zijn soldaten en was op de positie van zijn superieuren uit.
Ablon en Baturiël kwamen elkaar tegen op de buitenste galerij. Aan de ene kant eindigde de diepe afgrond in de oceaan en aan de andere kant liep een trap omlaag naar de oostelijke binnenplaats, een van de vier kleinere binnenplaatsen rondom het centrum.
Al was Baturiël gedisciplineerd van karakter, toch koesterde hij geen sympathie voor de moord op de mensen. Ablon kende zijn strijders goed en zag weliswaar de goedheid van de kapitein, maar diens naam kwam niet voor op zijn lijstje van potentiële samenzweerders, omdat zijn dienstijver te groot was. De generaal vreesde dat hij niet in staat zou zijn de aartsengelen uit te dagen. Op dat moment had hij alleen maar een sprankje hoop nodig, een vonkje dat hem zei dat de mensen zich tegen de catastrofe zouden kunnen weren.
‘Haled, een aarde voor mensen,’ zei de generaal voor zich uit en staarde naar de horizon. ‘De meeste engelen zijn onbekend met de stoffelijke dimensie.’
Voor de hemelingen was het paradijs hun thuis en zij reisden liever niet naar de fysieke wereld.
‘Klopt. Wij zouden daar stikken,’ voegde Baturiël eraan toe. Hij had een kuras van verguld metaal, net als Ablon. Bovendien droeg hij een lans en een zwaard. Zijn haar was zwart en kortgeknipt en zijn ogen waren vlammend groen. ‘Het weefsel van de werkelijkheid beperkt onze macht en met de dag raakt de aarde verder verwijderd van het geestelijke plan. Sinds de eerste sterveling verlicht werd en kennis kreeg van zijn individualiteit, is de macht van ons hemelingen over hen niet meer dezelfde. De sterkte van de stervelingen is weergaloos, generaal. Dat heb ik geleerd tijdens mijn missie. Fysiek zijn ze zwak, maar hun wil is onoverwinnelijk. Dat is de kracht van hun onsterfelijke ziel.’
‘Wel, kapitein, zal de mensheid de Holocaust weerstaan?’
Baturiël wachtte even en antwoordde toen. ‘De mensen hebben gevoelens die ons engelen onbekend zijn. Dat zijn goddelijke, sublieme gevoelens. Zij brengen het leven voort, zoals God ons heeft voortgebracht. Ze laten hun kroost niet alleen en hebben er alles voor over. Dat is een soort emotie die wij nooit zullen begrijpen. Dit instinct van het behoud van hun soort hebben ze misschien van de Allerhoogste gekregen om eeuwig op het aardoppervlak te kunnen leven.’
‘Wat concludeer je daaruit?’
‘Dat de aartsengelen geen kennis hebben van de mensheid. Gefascineerd door de wonderlijkheid van de Haled, zijn ze bang, vermoed ik, om als ze er eenmaal naartoe zijn afgedaald, nooit meer terug te komen. Het menselijke instinct om zich te vermenigvuldigen is ongelooflijk. Ik weet zeker dat geen water het weg kan spoelen,’ zei hij en eindigde fluisterend: ‘De zondvloed wordt een mislukking. Het sterfelijke bestaan zal niet ophouden met de overstroming.’
Over Ablons lippen gleed een flauwe glimlach die hij weer snel onderdrukte. Maar vanbinnen vierde zijn hart feest.
‘Denk je dat de uitverkoren familie de ramp zal overleven? Zijn ze in staat om daarna de beschaving opnieuw tot leven te wekken?’
‘Zij zullen niet als enigen overleven. Ook vele niet uitverkorenen zullen overleven. De veerkracht van de aardlingen is wonderbaarlijk. Bovendien heeft Michaël ook vijanden, ik heb het nu over Lucifer. Als de uitverkorenen sterven, zal de eenheid der aartsengelen wankelen. Ik denk dat de monarch dit risico niet zal nemen. Een twist tussen Michaël en Lucifer zou op een bloedige oorlog uitdraaien, die het hele paradijs zou verwoesten.’
Lucifer, dacht de Eerste generaal. De zoon van de dageraad wordt de troef van de samenzweerders, dat was zijn plan. Is er een betere steun voor een opstand tegen de perverse Michaël?
Op dit moment wist Ablon nog niet dat hij het slachtoffer van zijn eigen politieke onschuld zou worden. Lucifer was ook verdorven, maar bovendien veel intelligenter en sluwer dan zijn broer. Hij wilde geen tiran, maar een charismatisch leider zijn. Hij werd door vele engelen aanbeden, zowel goede als wrede, want de Morgenster was de stem van de vrijheid in een onderdrukkend rijk, de kracht die pal stond voor de rechten van de zwakkeren.
Maar zijn ambities waren angstaanjagend.
HET LEGENDARISCHE DUEL
Ablon was gehuld in een verre droom over de samenzwering en verviel in stilzwijgen naast de kapitein. Apollyon, de verdelger, kwam over de galerij dichterbij, gevolgd door twee hemelingen die als escorte zacht klapwiekend meevlogen. Apollyon was bijna een reus, een brede krachtpatser, voorwaar de sterkste onder de generaals. Een kuras van verzilverd metaal bedekte zijn torso en in zijn riem had hij een dun geslepen mes. Zijn donkere ogen bliksemden woest en boosaardig.
Ablon hield het handvat van zijn wapen vast, maar trok zijn zwaard niet uit de schede. Hij was niet gemakkelijk te verrassen, al hield zijn rivaal zich niet aan de regels van de orde.
Vijandige blikken kruisten elkaar en de bewakers voorvoelden de spanning.
‘Laat je waakzaamheid vieren, krijger,’ zei de verdelger toen hij zag hoe alert de held was. ‘Ik ben alleen maar hier om je officieel het commando over het legioen terug te geven.’
‘Je hebt je wraak geloof ik wel gekregen, hè?’ kaatste Ablon terug in een toespeling op hun niet aflatende persoonlijke vijandschap. ‘Nu staan we quitte. Ik wil een einde maken aan ons geruzie,’ stelde hij voor in een poging de rivaliteit te stoppen.
‘De laatste overwinning was voor mij!’ protesteerde Apollyon en riep de etherische oorlogen in herinnering. ‘Onze competitie zal pas voorbij zijn als jouw vernedering totaal is,’ besliste hij, ‘of jij dood bent.’
‘Als jij dat verkiest... nou, dan zul je waarschijnlijk nooit voldoening krijgen,’ daagde de generaal hem uit. Dit maakte de brute kolos zo boos, dat hij meteen naar zijn ceintuur greep. Ablon dacht dat hij zijn zwaard zou trekken en nam de vechthouding aan, maar de perverseling liet zijn hand tot aan de gesp glijden en maakte deze los.
De andere Cherubijnen stoven uiteen en vlogen weg als een uiteengeslagen zwerm vogels.
Een duel!
Ablon zag geen andere uitweg. Het was vechten of sterven.
De ceintuur en het zwaard van Apollyon vielen op de grond en de uitdaging aannemend, maakte de krijger zijn gesp ook los. Maar nog voordat de Heilige Wreekster de grond geraakt had, schoot de verdelger als een stier naar voren en trof met zijn vuist de generaal in het gelaat. Zijn hoofd week naar achteren en het engelenlichaam werd van het pad op de centrale binnenplaats weggekatapulteerd. Het stopte pas toen zijn rug tegen een grote zuil stootte en het pleisterwerk kapotschurend op de bodem gleed.
Met zijn neus onder het bloed zag de held zijn tegenstander in een brede vlucht aan komen glijden.
‘Naar het zich laat aanzien heb je nog niet geaccepteerd dat ik in de oorlog beter was dan jij,’ zei Ablon, nog natollend. ‘Maar wen er maar vast aan. Binnenkort zit je met een hele verzameling mislukkingen.’
‘Jij hebt lef, zeg. Dat zal ik eruit slaan.’
De soldaten, kapiteins en generaals waren verrast door de schermutseling en renden om toe te kijken. Dit was iets dat iedereen nog duizenden jaren zou heugen: een gevecht tussen de twee belangrijkste generaals.’
Ablon kwam overeind en leunde tegen een van de pilaren. Zijn blik was vertroebeld. Zijn bebloede gelaat verduisterde zijn blikveld, maar toch zag hij een steeds groter wordende rode vlek op zich afkomen. Het was een nieuwe aanval van zijn rivaal.
De held opende zijn vleugels in een defensieve houding en maakte gebruik van andere, minder gekwetste zintuigen om zijn vijand waar te nemen. Apollyon kwam massief aangezet en de generaal besloot bij de volgende beweging de tegenaanval in te zetten. Het zou dwaas zijn om dwars tegen zo’n groot en krachtig monster in te gaan.
Vlak voor de beide vechters tegen elkaar zouden opbotsen, week Ablon uit maar liet zijn tegenstander niet tegen de zuilen storten. Hij greep hem eenvoudig bij de kraag van zijn kuras en vloog omhoog. De moordenaar was zo verbaasd dat hij niet kon reageren, terwijl hij steeds hoger werd opgehesen.
Toen de eerste generaal de bovenkant van de ommuring had bereikt, duwde hij zijn tegenstander met zoveel geweld en snelheid tegen de bodem, dat de kolos geen kans kreeg zijn vleugels uit te slaan. De verdelger sloeg zo hard tegen het marmer dat er een krater in de grond ontstond. De klap van zijn harnas op de stenen maakte een kletterend geluid en de torens van het fort trilden.
Opwinding waarde door de engelen. De wimpels van de legioenen wapperden in de wind.
Maar Apollyon was niet buiten gevecht gesteld, al was de klap hard aangekomen. De generaal kende de veerkracht van zijn vijand en daalde neer voor de volgende aanval. Als een adelaar wilde hij zich met vooruitgestoken benen op de schonkige krachtpatser laten vallen en het gezicht van zijn tegenstander tegen de versplinterde vloer drukken. De perverseling voelde deze aanval echter aankomen en sprong met open vleugels naar boven om de strijder te onderscheppen. In de lucht verslapte Ablons waakzaamheid een moment waardoor Apollyon, die omhoog draaide, de krijger met een woeste trap kon treffen.
De held werd opnieuw ver weggeworpen, naar de westzijde van de binnenplaats, waar de twee rijen pijnbomen uitkwamen op het vierkante zwembad. De botsing met het lichaam ontwortelde twee bomen en daarna veroorzaakte het doorschuiven van de generaal een diepe gleuf in de bodem.
Dit was een duel tussen groten en je kon maar beter niet in de buurt komen.
Ablon was gewond maar sprong snel uit de gleuf op voor de volgende botsing. Heet bloed liep uit zijn keel, wat betekende dat een intern orgaan geraakt was. Wie had gezegd dat ongewapende gevechten niet dodelijk waren? Er waren wel degelijk doden gevallen in dergelijke gevechten, maar dat waren uitzonderingen geweest. De kurassen weerstonden de klappen meestal.
Vanuit de verte observeerde Balberith de strijd. Ook hij had nog nooit in heel zijn krijgersbestaan zo’n magnifiek duel gezien. Hij was weliswaar getuige geweest van zo’n honderd dodelijke schermutselingen, maar nog nooit van een gevecht tussen twee generaals. Als de twee tegenstanders over zo’n onvermoeibare kracht beschikten, dan konden ze elkaar wel eens doden en het kasteel verwoesten, besefte de vorst. Volgens de regels van de kaste was hij de enige met voldoende gezag om de confrontatie te onderbreken. Maar moest hij dat wel doen? Slechts op heel goede gronden, anders zou de eer van beide partijen gekrenkt zijn. Per slot van rekening hadden alle Cherubijnen het recht op een duel. Maar Balberith kon ook weer niet het verlies van een van zijn commandanten dulden. Hij wachtte liever en keek de ontwikkeling van de slag aan. Misschien was de volgende klap wel de laatste voor één van beide.
Op de binnenplaats stelde Ablon zich op en voelde zijn woede groeien. Er liep een liter bloed uit zijn mond en hij boog voorover om het uit te spugen. Verzwakt door de misselijkheid, lette hij niet op zijn tegenstander, die opsprong om hem neer te slaan. De voeten van de krachtpatser raakten zijn borst waarna de moordenaar in hem klom en er een reeks stoten volgde. Bij elke klap werd het hoofd van de generaal dieper de bodem in gedrukt terwijl zijn gezicht schuurde.
De gepijnigde Ablon was aan het einde van zijn krachten en zijn aura was verzwakt. Hij zou nog één keer de kans krijgen de strijd te keren, maar dan moest hij wel met een precieze aanval in één keer raak slaan. Maar hoe?
De Cherubijnen kennen een bijzondere techniek onder de naam ‘de toorn Gods’. Daarbij concentreren ze al hun goddelijke energie in één enkele stoot. Het is een zelden toegepaste tactiek want hij is in potentie fataal. De eerste generaal wist dat hij Apollyon zou overwinnen als hij de toorn Gods lanceerde, maar dan zou de strijd een dodelijke afloop hebben.
Gestimuleerd door een allerhoogste woede en de geur van bloed, bracht de krijger hem in stelling: de toorn Gods!
Dit gevecht zou waarachtig nooit meer vergeten worden.
Ablons rode vuist schitterde met een lichte aura en trof de maag van de moordenaar. In een oogwenk werd de rompplaat van de woesteling ingedeukt en brak doormidden. De verdelgende engel werd omhoog geslingerd alsof er een ontploffing had plaatsgevonden. Hij werd naar de ommuring geworpen, trok een streep bloed door de lucht en klapte vervolgens tegen de stenen van het zijpad.
Onderbreken? vroeg Balberith zich af.
Tientallen rotsscherven vlogen omlaag de zee in en troffen enkele toeschouwers. Apollyon vloog naar beneden rakelings langs de rotsen. Zonder kuras was hij niet alleen kwetsbaar voor een mogelijke val, maar ook voor de aanvallen van de generaal.
Ablon vloog naar het zijpad en zag vandaar hoe zijn vijand omlaag stortte. Hij was zijn oriëntatie volledig kwijt zodat hij zijn vleugels niet eens uitklapte. Toen besloot Ablon tot de totale overwinning. Hij was een Cherubijn, een geëerd krijger en hij zou de strijd op voet van gelijkheid voortzetten, al placht de verdelger zich niet te storen aan de erecode.
Hij maakte de zijgespen van zijn kuras los en liet de plaat vallen. Met ontblote borst zou hij zijn tegenstander verslaan.
Met bovennatuurlijke snelheid dook hij naar zijn opponent, die elke seconde dichter langs de stenen schuurde. Vandaar was het op zijn minst nog negenhonderd meter tot aan de voet van de smalle berg, waar hen een strand met scherpe steentjes wachtte. Vanaf een vergulde torenspits volgde Balberith ongerust het duel. Zijn samengetrokken wenkbrauwen toonden hoe bezorgd hij was.
Onderbreken? vroeg hij zich opnieuw af.
Op het zijpad bekeek ook kapitein Baturiël in stilzwijgen de strijd. Euzin, de ondergeschikte van Apollyon, keek eveneens toe maar dan vanaf het andere uiteinde van het fort. Eén van de twee zou in ieder geval zijn generaal kwijtraken.
Vlak bij de vorst van de kaste richtte Shenial zich tot Varna, de bevelhebster van het legioen boogschutters. Shenial was een van de tien generaals en net terug van de gouden versterking.
‘Nu zijn ze hun kuras kwijt, hun enige levensverzekering. Eén van hen zal sterven, dat staat vast.’
‘Ja, maar wie?’ kaatste de engelvrouw terug.
Onderbreken? vroeg Balberith zich zonder bijgedachten af.
Terwijl Apollyon langs de helling omlaag viel, schoot Ablon op hem af op zoek naar zijn keel. Hij sloeg krachtig met zijn vleugels en greep de hals van de Verdelger met beide handen vast, gesterkt door de toorn Gods. Midden in zijn val tussen het kasteel en de zee verloor de krijger zijn omgeving volledig uit het oog. Hij was verblind door maar één bloedig doel: de perverseling doden. Zijn omgeving was een levenloos toneel. Alleen die strijd, zijn laatste duel, deed er nog toe.
De beide vechters klampten zich aan elkaar vast zodat de een niet van de ander te onderscheiden was en zo rolden ze langs de wand omlaag. Apollyon riep zijn eigen toorn Gods op en brak met opeenvolgende stoten de ribben van de held.
Ineens hielden de stoten op.
De machtige Apollyon was sluw en greep de keel van de generaal stevig vast met maar één hand en trok met de andere aan diens arm. Ablons lichaam draaide een slag en nu hing hij midden in de val onderop. Een seconde later troffen de vleugels van de krijger de bodem vol scherpe steentjes met een klap, die hem de adem ontnam. Zijn reeds geschuurde huid werd diep opengescheurd en het bloed liep over zijn veren. Opnieuw stonden de laatste krachten van de generaal op het punt te bezwijken. De beide kemphanen hielden zich onbeweeglijk op de rotsen. Niet ver bij hen vandaan lag een verzilverd stuk van het kuras van de Verdelger in een uitgeslepen kuil – het stuk dat gebroken was door Ablons woedende stoot. Dichterbij tegen de schuine wand bewees een hoop stukken marmer dat de ommuring was geraakt.
Apollyon hield zijn vingers stevig om de nek van zijn vijand. Met zijn knie op de borst hield hij hem stil. Beide waren geveld, gewond en vermoeid. Maar elk geloofde nog in de overwinning.
Onderbreken! besloot Balberith.
Omdat hij dacht in het voordeel te zijn, wurgde Apollyon zijn slachtoffer niet, maar bleef hem tegen de grond drukken en hij hief zijn rechterhand op voor de definitieve klap.
Het hart! De verdelger mikte op het hart, het kwetsbaarste onderdeel van de anatomie van engelen. Een hemeling het hart doorboren is hetzelfde als hem meteen doden en dat zou de volgende manoeuvre van de moordenaar zijn. De gevleugelden kennen geen leven na de dood. Hun bewustzijn wordt dan uitgewist en hun persoonlijke vibraties keren terug naar het fluïdum van de kosmos. Misschien was dit de reden dat ze alle twee zo dapper voor hun voortbestaan streden.
De kolos maakte zich klaar en concentreerde zijn toorn Gods. Maar Ablon had zijn verdediging nog niet opgegeven. Hij had nog een geheime krijgslist achter de hand. Hij deed alsof hij geveld was, maar als puntje bij paaltje kwam zou hij de klap ontwijken, waardoor de aanvaller zijn vuist op de stenen kapot zou slaan. Pas op dat moment zou hij zijn fatale offensief inzetten.
De held zag hoe de vingers van zijn vijand tot klauwen verkrampten. Beide hielden elkaar met hun ogen gevangen. Eén blik opzij zou voor een van hen de dood betekenen. Hun leven hing aan een heel dun draadje.
En hoor, op het hoogtepunt van het duel golfde een echo over alle oceanen: ‘Houd nu op!’ beval Balberith en zweefde in een glijvlucht met opengesperde vleugels omlaag.
Maar de woede van Apollyon was niet getemperd en het bevel van zijn vorst negerend, strekte hij zijn hand als een lans. Balberith verstrakte meteen en zijn stem klonk als een donderslag:
‘Is het soms jouw bedoeling mij ongehoorzaam te zijn, Apollyon?’ vroeg hij op angstaanjagende toon.
Natuurlijk, dacht de moordenaar maar zei niets.
Het landschap kreeg zijn kleur terug en in de gezichten van de beide roofdieren verminderde de woede. Balberith zweefde drie meter boven het water en met een geërgerde uitdrukking op het gezicht vermaande hij de duellerenden.
Honderden engelen doken naar de voet van de hoge rots om het einde van de legendarische tweestrijd mee te maken. Zij waren niet de enigen die wilden dat het gevecht doorging. Ook de beide rivalen wilden het gevecht voltooien, ook al waren ze iets afgekoeld.
‘Mijn vorst, laat mij de confrontatie voortzetten!’ smeekte de eerste generaal. Hij wilde zijn superieur niet ongehoorzaam zijn, maar zijn wens om de tegenstander te vernietigen en zo zijn eer hoog te houden was te groot.
Balberith kwam naast de beide hemelingen staan en keek ze aan. Hij droeg geen sandalen zoals alle anderen, maar laarzen van soepel leer. Zijn aanwezigheid was fascinerend en zijn aura bewonderenswaardig.
‘Als jullie dit gevecht niet stopzetten, zal ik jullie moeten doden,’ blufte hij en het bloed in de aderen van de twee generaals bevroor. Al waren Apollyon en Ablon machtig, ze konden niet tegen de vorst van hun orde op. De verdelger was woedend over dit besluit en had zijn soeverein bijna aangevallen, maar beteugelde zijn haat. Gelukkig voor hem was Balberith een krijger en geen gedachtelezer. Als hij dat was geweest, zou Apollyon nu geruïneerd zijn.
De vechters stonden op.
Toen de roodblonde vorst naar de vergulde toren verdwenen was, gromde de kolos: ‘Ablon, de volgende keer kan geen enkele vorst je nog redden.’
‘Naar die dag zullen we uitzien,’ kaatste de krijger terug. Hij haalde zijn schouders op en klapwiekte naar het Kasteel van het Licht.
Het duel was ten einde.