Artemis zat in een ossenbloedrode leren
leunstoel, met Beckett en Myles tegenover zich. Zijn moeder lag met
lichte koorts in bed, zijn vader was met de dokter bij haar, dus
hielp Artemis even om de peuters bezig te houden. En wat was er nu
leuker voor die kleintjes dan een paar lessen?
Hij had besloten om zich informeel te kleden, in een hemelsblauw zijden overhemd, een lichtgrijze wollen broek en instappers van Gucci. Hij droeg zijn zwarte haar van zijn voorhoofd gestreken en zette een grappig gezicht op, want hij had gehoord dat kinderen dat leuk vonden.
‘Moet Artemis naar de wc?’ vroeg Beckett, die op zijn hurken op het Tunesische kleed zat en alleen een hemdje aanhad dat onder de vetvlekken zat en dat hij tot over zijn knietjes omlaag had getrokken.
‘Nee, Beckett,’ zei Artemis opgewekt. ‘Ik probeer grappig te kijken. En moet jij niet eigenlijk een luier om?’
‘Luier,’ snoof Myles, die zichzelf met veertien maanden zindelijk had gemaakt door een trapladder van encyclopedieën te bouwen, waarlangs hij bij de wc-bril kon komen.
‘Geen luier!’ pruilde Beckett, terwijl hij naar een nog zoemende vlieg sloeg die in zijn plakkerige blonde krullen verstrikt zat. ‘Beckett houdt niet van luiers.’
Artemis betwijfelde of het kindermeisje vergeten was Beckett een luier om te doen en vroeg zich even af waar dat ding dan nu kon zijn.
‘Prima, Beckett,’ ging Artemis verder. ‘We pakken straks wel even een luier uit de kast, maar nu gaan we verder met de les van vandaag.’
‘Chocola in de kast,’ zei Beckett, en hij stak zijn vingers uit om bij een stuk denkbeeldige chocola te kunnen.
‘Ja, heel goed. Soms ligt er chocola in de kast.’
‘En espresso,’ voegde Beckett eraan toe, want hij had wat smaak betreft heel vreemde voorkeuren, waaronder zakjes espresso en stroop. In hetzelfde kopje, als het even kon. Eén keer was Beckett erin geslaagd om een paar lepels van dit goedje naar binnen te werken voordat het hem onder veel geworstel werd afgepakt. De peuter had achtentwintig uur lang niet geslapen.
‘Kunnen we de nieuwe woorden leren, Artemis?’ vroeg Myles, die weer naar een gipsen pot in zijn kamer wilde. ‘Ik ben sperimenten met Professor Primaat aan het doen.’
Professor Primaat was een speelgoedaap, en zo nu en dan Myles’ laboratoriumassistent. Het knuffeldier bracht het grootste deel van zijn tijd door in een drinkbeker van borosilicaatglas op de sperimententafel. Artemis had het strottenhoofd van het aapje zo geherprogrammeerd dat hij met twaalf zinnetjes op de stem van Myles reageerde, waaronder ‘Het leeft! Het leeft!’ en ‘Deze dag gaat de geschiedenis in, Professor Myles.’
‘Je mag zo terug naar je laboratorium,’ zei Artemis goedkeurend. Myles was uit hetzelfde hout gesneden als hij – een geboren wetenschapper. ‘Goed, jongens. Ik wilde vandaag eens wat restauranttermen behandelen.’
‘Snot lijkt op wormen,’ zei Beckett, die afdwaalde van het onderwerp.
Artemis liet zich bijna van de wijs brengen door deze opmerking. Wormen stonden beslist niet op het menu, maar slakken daarentegen misschien wel. ‘Vergeet die wormen nou maar.’
‘Vergeet die wormen?’ zei Beckett vol afschuw.
‘Alleen voor nu even,’ stelde Artemis hem gerust. ‘Zodra we met ons woordspelletje klaar zijn mag je weer overal aan denken. En als je het heel goed doet neem ik je misschien wel mee om naar de paarden te gaan kijken.’
Paardrijden was de enige vorm van lichaamsbeweging waarvan Artemis hield. Dat kwam voornamelijk doordat het paard al het werk deed.
Beckett wees op zichzelf. ‘Beckett,’ zei hij trots, want de wormen waren alweer vergeten.
Myles zuchtte. ‘Sukkel.’
Artemis begon er al spijt van te krijgen dat hij tijd had gereserveerd voor deze les, maar nu hij eenmaal begonnen was, moest en zou hij ermee doorgaan.
‘Myles, noem je broertje geen sukkel.’
‘Maakt niet uit, Artemis. Dat vindt hij leuk. Je bent een sukkel, hè Beckett?’
‘Beckett sukkel,’ beaamde het jongetje blij.
Artemis wreef zich in de handen. ‘Goed, broers. We gaan verder. Stel je voor dat je in Montmartre aan een cafétafeltje zit.’
‘In Parijs,’ zei Myles, terwijl hij de stropdas die hij van zijn vader had geleend zelfvoldaan rechttrok.
‘Ja, in Parijs. En hoe je het ook probeert, het lukt je niet de aandacht van de ober te trekken. Wat doe je dan?’
De kinderen keken hem uitdrukkingsloos aan en Artemis begon zich al af te vragen of zijn les niet een beetje te hoog gegrepen was. Tot zijn opluchting, maar ook enigszins tot zijn verbazing, zag hij een vonkje begrip in Becketts ogen.
‘Eh… tegen Butler zeggen dat hij op zijn hoofd moet spring-spring-springen?’
Myles was onder de indruk. ‘Ik ben het met de sukkel eens.’
‘Nee!’ zei Artemis. ‘Je steekt gewoon één vinger op en zegt duidelijk: “Ici, garçon.”’
‘Ik zie wat?’
‘Wat? Nee, Beckett, niet “ik zie”.’ Artemis zuchtte. Dit was onbegonnen werk. Onbegonnen werk. En hij was nog niet eens met de systeemkaarten begonnen of met zijn nieuwe aangepaste laseraanwijsstok, waarmee hij een woord kon laten oplichten of door verschillende stalen platen heen kon laten branden, afhankelijk van de omgeving.
‘We proberen het samen. Steek een vinger op en zeg: “Ici, garçon”. En nu met z’n allen…’
De jongetjes deden wat hun gezegd was, want ze wilden het hun gestoorde broer maar al te graag naar de zin maken.
‘Ici, garçon,’ zeiden ze in koor, met hun mollige vingertjes in de lucht. En toen fluisterde Myles uit zijn mondhoek tegen zijn tweelingbroertje: ‘Artemis sukkel.’
Artemis stak zijn handen omhoog. ‘Ik geef me over. Jullie hebben gewonnen: geen lessen meer. Zullen we dan gaan schilderen?’
‘Prima,’ zei Myles. ‘Ik ga mijn gipsen pot schilderen.’
Beckett vertrouwde het niet helemaal. ‘Moet ik niets leren?’
‘Nee,’ zei Artemis, terwijl hij liefdevol door het haar van zijn broertje woelde, maar er meteen weer spijt van had. ‘Jij hoeft niets te leren.’
‘Fijn. Nu is Beckett blij. Kijk maar.’ Het jongetje wees nog een keer op zichzelf, vooral op de brede glimlach op zijn gezicht.
De drie broers lagen languit op de vloer, tot aan hun ellebogen in de verf, toen hun vader de kamer binnenkwam. Hij zag er moe uit van zijn verpleegwerkzaamheden, maar verder was hij gezond en sterk en bewoog hij zich als iemand die al zijn hele leven sportman is, ondanks zijn biohybride kunstbeen. Het been bestond uit verlengd bot, titanium protheses en geïmplanteerde sensoren, waardoor Artemis senior het met behulp van hersensignalen kon bewegen. Soms gebruikte hij aan het eind van de dag een in de magnetron opwarmbaar gelkussentje om zijn stijfheid wat te verlichten, maar verder gedroeg hij zich alsof het nieuwe been zijn eigen been was.
Artemis ging op zijn knieën zitten, besmeurd en druipend van de verf.
‘Ik ben gestopt met de Franse woordjes en ben met de tweeling mee gaan spelen.’ Hij grijnsde en veegde zijn handen af. ‘Heel bevrijdend, eigenlijk. We zijn maar gaan vingerverven. Ik heb nog geprobeerd er stiekem een lesje over kubisme in te persen, maar toen hebben ze me als dank voor de moeite ondergespat.’
Op dat moment zag Artemis dat zijn vader meer dan alleen maar moe was. Hij keek bezorgd.
Hij deed een stap bij de tweeling vandaan en liep met Artemis senior naar de van vloer tot plafond reikende boekenkast.
‘Wat is er? Is de griep van moeder erger geworden?’
Artemis’ vader legde één hand op de verrijdbare ladder en haalde zijn gewicht van het kunstbeen. Hij had een vreemde uitdrukking op zijn gezicht, een waarvan Artemis zich niet kon heugen dat hij die al eens eerder had gezien.
Hij besefte dat zijn vader niet zomaar een beetje bezorgd was. Artemis Fowl senior was bang.
‘Vader?’
Artemis senior pakte de sport van de ladder zo stevig beet dat het hout ervan kraakte. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar leek toen van gedachten te veranderen.
Nu begon Artemis zich zelf ook zorgen te maken. ‘Vader, u moet me vertellen wat er is.’
‘Natuurlijk,’ zei zijn vader, en hij schrok op alsof hij zich nu pas herinnerde waar hij was. ‘Ik moet je vertellen…’
Toen viel er een traan uit zijn oog, die op zijn overhemd drupte en daar het blauw donkerder maakte.
‘Ik weet nog dat ik je moeder voor het eerst zag,’ zei hij. ‘Ik was in Londen, op een besloten feestje in de Ivy. Een zaal vol schurken, en ik was wel de ergste van het stel. Ze heeft me veranderd, Arty. Ze heeft mijn hart gebroken en het toen weer in elkaar gelijmd. Angeline heeft mijn leven gered. En nu…’
Artemis voelde zich slap van de zenuwen. Zijn bloed bonkte als de branding van de Atlantische Oceaan in zijn oren.
‘Gaat moeder dood, vader? Probeert u me dat te vertellen?’
Het was een bespottelijke gedachte. Uitgesloten.
Zijn vader knipperde met zijn ogen alsof hij wakker werd uit een droom.
‘Niet als de mannen van de familie Fowl er iets over te zeggen hebben, toch, zoon? Het is hoog tijd dat je die reputatie van je waarmaakt.’ De ogen van Artemis senior straalden wanhoop uit. ‘Wat we er ook voor moeten doen, zoon. Wat er ook moet gebeuren.’
Artemis voelde de paniek in zich opkomen.
Wat we er ook voor moeten doen?
Rustig blijven, hield hij zichzelf voor. Jij kunt dit regelen.
Artemis beschikte nog niet over alle feiten, maar hij had er niettemin alle vertrouwen in dat wat er met zijn moeder aan de hand was met een stoot elfenmagie genezen kon worden. En hij was de enige mens op aarde bij wie die magie door de aderen stroomde.
‘Vader,’ zei hij vriendelijk, ‘is de dokter weg?’
Artemis senior leek even geen antwoord op deze vraag te weten, maar toen herinnerde hij het zich weer.
‘Weg? Nee. Hij is in de hal. Ik dacht dat jij misschien even met hem wilde praten. Voor het geval ik niet alle vragen gesteld heb…’
Artemis was hooguit lichtelijk verbaasd om dokter Hans Schalke in de hal aan te treffen, de meest vooraanstaande arts van Europa op het gebied van zeldzame ziekten, en niet gewoon de huisarts. Zijn vader had Schalke natuurlijk laten komen toen de toestand van Angeline Fowl achteruit begon te gaan. Schalke stond onder het wapen van de Fowls in filigrein te wachten, met een Gladstone-tas van hard leer die als een reusachtige kever de wacht hield naast zijn enkels. Hij maakte net de ceintuur van een grijze regenjas vast en sprak op scherpe toon tegen zijn assistente.
Alles aan de dokter was scherp, van de punt van de v-vormige haarlok op zijn voorhoofd tot de messcherpe randen van zijn jukbeenderen en neus. Twee ovaaltjes geslepen glas vergrootten Schalkes blauwe ogen en zijn mond vormde een naar beneden wijzende streep die nauwelijks bewoog wanneer hij sprak.
‘Alle symptomen,’ zei hij met een licht Duits accent. ‘Uit alle databases, begrepen?’
Zijn assistente, een petieterige jongedame in een grijs mantelpakje van dure snit, knikte een paar keer en tikte de instructies in op het schermpje van haar smartphone.
‘Ook van de universiteiten?’ vroeg ze.
‘Álle,’ zei Schalke, en hij liet het woord vergezeld gaan van een ongeduldig knikje. ‘Ik zei toch “álle”? Versta je mijn accent soms niet? Komt het doordat ik uit Duitsland kom?’
‘Neem me niet kwalijk, dokter,’ zei de assistente schuldbewust. ‘Alle, natuurlijk.’
Artemis liep met uitgestoken hand op dokter Schalke af. De dokter beantwoordde het gebaar niet.
‘Besmettingsgevaar, jongeheer Fowl,’ zei hij zonder ook maar een spoortje verontschuldiging of medeleven. ‘We hebben nog niet vastgesteld of de ziekte van uw moeder besmettelijk is.’
Artemis krulde zijn vingers op naar zijn handpalm en liet de hand achter zijn rug glijden. De dokter had natuurlijk gelijk.
‘We hebben elkaar nog niet eerder ontmoet, dokter. Zou u zo vriendelijk willen zijn de symptomen van mijn moeder voor me te beschrijven?’
De dokter snoof geërgerd. ‘Prima, jongeman, maar ik ben er niet aan gewend met kinderen om te gaan, dus er zit geen suikerlaagje omheen.’
Artemis slikte; zijn keel voelde plotseling droog aan.
Suikerlaagje.
‘Het kan zijn dat uw moeder een ziekte heeft die niemand anders heeft,’ zei Schalke, terwijl hij zijn assistente met een zwaai van zijn vingers aan het werk stuurde. ‘Voor zover ik het kan beoordelen houden haar organen ermee op.’
‘Welke organen?’
‘Allemaal,’ zei Schalke. ‘Ik moet instrumenten uit mijn laboratorium op Trinity College hiernaartoe brengen. Uw moeder mag niet verplaatst worden, zoveel is duidelijk. Mijn assistente, Imogen, mevrouw Book, zal haar in de gaten houden totdat ik terug ben. Mevrouw Book verzorgt niet alleen mijn pr, maar is ook een uitstekend verpleegster. Handige combinatie, vindt u ook niet?’
In de periferie van zijn gezichtsveld zag Artemis dat mevrouw Book een hoek om vloog, terwijl ze iets in haar smartphone stamelde. Hij hoopte maar dat de pr-dame annex verpleegster bij de verzorging van zijn moeder meer zelfvertrouwen aan de dag zou leggen.
‘Vast. Alle organen van mijn moeder? Allemaal?’
Schalke was niet van plan zichzelf te herhalen. ‘Het doet me denken aan lupus, maar dan agressiever, in combinatie met alle drie de stadia van de lymeziekte. Ik heb één keer een stam uit het Amazonegebied geobserveerd die dezelfde symptomen vertoonde, maar niet in deze ernstige mate. Als het in dit tempo blijft verslechteren heeft uw moeder nog maar een paar dagen te leven. Ik durf eerlijk gezegd te betwijfelen of we nog tijd hebben om de tests te voltooien. Er moet een wondermiddel komen, en dat ben ik tijdens mijn toch niet onaanzienlijke carrière nog niet tegengekomen.’
‘Misschien bestaat het toch,’ zei Artemis afwezig.
Schalke pakte zijn tas. ‘Stel uw vertrouwen in de wetenschap, jongeman,’ adviseerde de arts hem. ‘Uw moeder heeft meer aan de wetenschap dan aan een of andere geheimzinnige kracht.’
Artemis hield de deur voor Schalke open en keek hem na terwijl hij de tien treden af liep naar zijn Mercedes-Benzoldtimer. De auto was grijs, net als de beurse wolken in de lucht.
Voor wetenschap is geen tijd meer, dacht de Ierse puber. De enige optie die ik nog heb is toverkracht.
Toen Artemis terugkwam in zijn studeerkamer, zat zijn vader op het kleed terwijl Beckett als een aapje over zijn bovenlichaam kroop.
‘Kan ik nu even naar moeder toe?’ vroeg Artemis aan hem.
‘Ja,’ zei Artemis senior. ‘Ga nu maar; kijk maar wat je te weten kunt komen. Bekijk haar symptomen voor je zoektocht.’
Mijn zoektocht, dacht Artemis. Er komen zware tijden aan.
Artemis’ kolossale bodyguard, Butler, stond onder aan de trap op hem te wachten, gekleed in volledige Kendo-wapenrusting, met het masker van de helm van zijn verweerde gelaatstrekken omhooggeschoven.
‘Ik was in de dojo, met het hologram aan het sparren,’ legde hij uit. ‘Je vader belde en zei dat ik meteen moest komen. Wat is er aan de hand?’
‘Het gaat om mijn moeder,’ zei Artemis, terwijl hij langs hem heen liep. ‘Ze is heel erg ziek. Ik ga kijken wat ik kan doen.’
Butler zette er de pas in om hem bij te houden, en zijn borstplaat rammelde. ‘Wees voorzichtig, Artemis. Toverkracht is geen wetenschap. Je hebt hem niet in de hand. Je wilt de toestand van mevrouw Fowl toch niet per ongeluk laten verslechteren?’
Artemis was boven aan de statige trap aanbeland en stak aarzelend zijn hand uit naar de koperen deurknop van de slaapkamer, alsof die onder stroom stond.
‘Ik ben bang dat haar toestand niet veel slechter kan worden…’
Artemis ging alleen naar binnen en liet de bodyguard achter, die de Kendo-hoofdtooi en de Hon-nuri-borstplaat uittrok. Daaronder droeg hij een trainingspak in plaats van de traditionele broek met wijde pijpen. Het zweet stroomde van zijn borst en rug, maar Butler negeerde zijn verlangen om een douche te gaan nemen en hield de wacht voor de deur, terwijl hij zijn oren niet te erg probeerde te spitsen om mee te luisteren, hoewel hij dat eigenlijk wel wilde.
Butler was de enige andere mens die de gehele waarheid achter de magische escapades van Artemis kende. Hij was tijdens alle avonturen niet van de zijde van zijn jonge pupil geweken, en had op alle continenten de strijd met elfen en mensen aangebonden. Maar Artemis had de reis door de tijd naar Limbo zonder hem gemaakt en was toen hij terugkwam een ander mens geweest. Zijn jeugdige pupil was nu voor een deel magisch, en dat gold niet alleen voor het lichtbruine linkeroog van kapitein Holly Short, dat in de tijdstroom voor zijn eigen oog was verwisseld. Op de reis van de aarde naar Limbo en terug was Artemis er op de een of andere manier in geslaagd om een paar vleugjes toverkracht van de elfen te stelen, wier atomen in de tijdstroom met de zijne vermengd waren geraakt. Toen hij weer uit Limbo was teruggekeerd, had Artemis zijn ouders voorgesteld, onder de dwingende, magische mesmer, dat ze er gewoon niet meer over zouden denken waar hij de afgelopen paar jaar had gezeten. Het was niet bepaald een erg verfijnd plan, aangezien zijn verdwijning wereldwijd het nieuws had gehaald, en het onderwerp bij elke gelegenheid die de Fowls bijwoonden werd aangesneden. Maar het moest maar even zo, totdat Artemis de hand wist te leggen op geheugenwisapparatuur van de elfBI, of totdat hij die zelf wist te ontwikkelen. Hij stelde aan zijn ouders voor dat als iemand naar hem zou informeren, ze gewoon zouden zeggen dat het een familieaangelegenheid was en dat ze zouden verzoeken of hun privacy gerespecteerd kon worden.
Artemis is een magische mens, dacht Butler. De enige.
En nu wíst Butler gewoon dat Artemis zijn toverkracht zou gebruiken om een poging te doen zijn moeder te genezen. Het was een gevaarlijk spel; toverkracht behoorde niet tot zijn natuurlijke eigenschappen. Het kon best dat de jongen de ene groep symptomen weghaalde, maar dat er een andere voor in de plaats kwam.
Artemis liep langzaam de slaapkamer van zijn ouders binnen. De tweeling stormde hier op alle uren van de dag en de nacht naar binnen en stortte zich dan op het hemelbed om met hun protesterende moeder en vader te worstelen, maar Artemis had dat zelf nooit meegemaakt. Zijn jeugd was er een van orde en discipline geweest.
Altijd eerst kloppen voor je binnenkomt, Artemis, had zijn vader hem geïnstrueerd. Daarmee toon je respect.
Maar zijn vader was veranderd. Een vluchtige ontmoeting met de dood, zeven jaar geleden, had hem geleerd wat er echt toe deed in het leven. Nu was hij altijd bereid om zijn geliefde zoontjes te knuffelen en met ze door de dekens te rollebollen.
Voor mij is het te laat, dacht Artemis. Ik ben te oud voor stoeipartijtjes met vader.
Zijn moeder was anders. Zij was nooit kil geweest, behalve dan tijdens de perioden van depressie toen zijn vader vermist was. Maar elfenmagie en de terugkeer van haar geliefde echtgenoot hadden haar daarvan genezen, en nu was ze zichzelf weer. Of geweest, tot voor kort.
Artemis liep langzaam de kamer door, bang voor wat hem te wachten stond. Hij liep behoedzaam over het tapijt en zorgde ervoor dat hij zijn voeten tussen het rankenpatroon in het weefsel zette.
Als je op een blad trapt moet je tot tien tellen.
Dat deed hij al sinds hij klein was; een oud bijgeloof dat hem luchtig door zijn vader was ingefluisterd. Artemis had het nooit vergeten en als hij de ranken in het tapijt ook maar met een teen had aangeraakt, telde hij altijd tot tien om het ongeluk te weren.
Het hemelbed stond achter in de kamer, gehuld in hangende draperieën en zonlicht. Er glipte een briesje de kamer binnen, waardoor de zijden stoffen rimpelden als de zeilen van een piratenschip.
Een van de handen van zijn moeder bungelde uit bed. Bleek en mager.
Artemis was ontsteld. Gisteren was er nog niks aan de hand geweest met zijn moeder. Een beetje verkouden, maar nog steeds haar hartelijke, lachende zelf.
‘Moeder,’ fluisterde hij toen hij haar gezicht zag, en hij had het gevoel alsof het woord uit hem geslagen was.
Dit kón gewoonweg niet. Binnen vierentwintig uur was zijn moeder zo sterk achteruitgegaan dat er niet veel méér van haar over was dan een skelet. Haar jukbeenderen waren messcherp, haar ogen zonken weg in diepe kassen.
Maak je geen zorgen, hield Artemis zichzelf voor. Binnen een paar korte seconden is moeder weer in orde, en dan kan ik gaan onderzoeken wat hier gebeurd is.
Het mooie haar van Angeline Fowl kroesde en was broos, en over haar kussen lagen kriskras slierten, als in een spinnenweb. En er sloeg een vreemde geur uit haar poriën.
Lelies, dacht Artemis. Zoet, maar met de weeë geur van ziekte.
Angeline deed abrupt haar ogen open, die groot stonden van paniek. Ze zoog adem naar binnen door een samengeknepen luchtpijp, kromde daarbij haar rug en graaide met klauwende handen naar de lucht. Net zo plotseling zeeg ze weer neer, en een verschrikkelijk ogenblik lang dacht Artemis dat ze dood was.
Maar toen trilden haar oogleden en stak ze haar hand naar hem uit.
‘Arty,’ zei ze, haar stem nauwelijks luider dan een fluistering. ‘Ik heb toch zo’n vreemde droom gehad.’ Een kort zinnetje, maar het duurde een eeuwigheid voordat ze hem helemaal uitgesproken had, met tussen elk woord een raspende ademhaling.
Artemis pakte de hand van zijn moeder. Wat een ranke hand. Een zakje botten.
‘Of misschien ben ik wel wakker en is mijn andere leven een droom.’
Artemis vond het verschrikkelijk om zijn moeder zo te horen spreken; het deed hem denken aan de aanvallen waarvan ze vroeger last had.
‘U bent wakker, moeder, en ik ben bij u. U hebt lichte koorts en u bent een beetje uitgedroogd, meer niet. Niets om u zorgen over te maken.’
‘Hoe kan ik nu wakker zijn, Arty,’ zei Angeline, terwijl haar ogen heel kalm en zwart stonden, ‘als ik voel dat ik doodga? Hoe kan ik wakker zijn als ik dat voel?’
Daar was de kalmte die Artemis voorwendde niet tegen bestand.
‘Dat komt… dat komt… door de koorts,’ stamelde hij. ‘U ziet de dingen een beetje vreemd. Alles komt goed. Heel gauw. Dat beloof ik u.’
Angeline sloot haar ogen. ‘En mijn zoon houdt zijn beloften, dat weet ik. Waar heb je al die jaren gezeten, Arty? We hebben ons zo’n zorgen gemaakt. Waarom ben je geen zeventien?’
In haar delirium zag Angeline Fowl door een nevel van toverkracht heen de waarheid. Ze realiseerde zich dat hij drie jaar vermist was geweest en dat hij bij thuiskomst dezelfde leeftijd had gehad als toen hij wegging.
‘Ik ben veertien, moeder. Bijna vijftien, dus voorlopig nog een jongen. Doe nu uw ogen maar dicht, en als u ze weer opendoet, is alles weer in orde.’
‘Wat heb je met mijn gedachten gedaan, Artemis? Waar heb je die kracht vandaan?’
Artemis transpireerde inmiddels. De warme kamer, de misselijkmakende geur, zijn eigen angst.
Ze weet het. Moeder weet het. Als je haar geneest, zal ze zich dan alles weer herinneren?
Het deed er niet toe. Daarover zou hij zich later wel buigen. Prioriteit nummer één was nu dat hij zijn moeder beter moest maken.
Artemis kneep in het frêle handje dat in de zijne lag en voelde hoe de botjes tegen elkaar aan knarsten. Hij stond op het punt om voor de tweede keer toverkracht op zijn moeder toe te passen.
Toverkracht maakte geen onderdeel uit van Artemis’ ziel en bezorgde hem, elke keer dat hij die gebruikte, zo’n erge hoofdpijn dat hij er scheel van zag. Hij was dan wel een mens, maar de wetten van de elfenmagie hadden toch een zekere invloed op hem. Voordat hij zonder daartoe uitgenodigd te zijn een woonhuis betrad, moest hij wagenziektetabletjes nemen, en bij vollemaan was Artemis vaak in de bibliotheek te vinden, waar hij naar muziek luisterde met het volume voluit om de stemmen in zijn hoofd niet te hoeven horen. De grote gemeenschap van magische wezens. De elfen hadden krachtige gezamenlijke herinneringen, en die kwamen als een getijdengolf van rauwe emotie aan de oppervlakte en brachten migraine met zich mee.
Artemis vroeg zich wel eens af of hij er verkeerd aan had gedaan om de toverkracht te stelen, maar de laatste tijd waren de klachten afgenomen. Geen migraine meer en ook geen misselijkheid. Misschien raakten zijn hersenen gewend aan de druk die hij voelde doordat hij nu een magisch wezen was.
Artemis hield de vingers van zijn moeder zachtjes vast, deed zijn ogen dicht en maakte zijn hoofd leeg.
Toverkracht. Alleen toverkracht.
De toverkracht was een woeste kracht en moest in de hand gehouden worden. Als Artemis zijn gedachten de vrije loop liet, zou de toverkracht ook de vrije loop nemen en dan was de kans niet uitgesloten dat zijn moeder, wanneer hij zijn ogen weer opendeed, nog steeds ziek was, maar wel een andere kleur haar had.
Genees, dacht hij. Word beter, moeder.
De toverkracht reageerde op zijn verzoek en verspreidde zich gonzend en tintelend. Om zijn polsen verschenen blauwe vonken die als scholen piepkleine witvisjes heen en weer schoten. Bijna alsof ze leefden.
Artemis dacht aan hoe zijn moeder in betere tijden was geweest. Hij zag haar glanzende huid, haar ogen die straalden van geluk. Hij hoorde haar lach, voelde haar hand in zijn nek. Hij dacht aan hoe sterk de liefde was die Angeline Fowl voor haar gezin voelde.
Dat wil ik.
De vonken voelden zijn wensen en stroomden Angeline Fowl binnen, zonken weg in de huid van haar hand en pols en kronkelden zich in bundels rond haar uitgemergelde armen. Artemis deed nog harder zijn best en een rivier van magische sprankjes stroomden uit zijn vingers zijn moeder in.
Genees, dacht hij. Drijf de ziekte uit.
Artemis had zijn toverkracht al eens eerder gebruikt, maar dit keer was het anders. Hij voelde verzet, alsof het lichaam van zijn moeder niet genezen wílde worden en de kracht afwees. De vonken sisten op haar huid, schokten en doofden.
Nog meer, dacht Artemis. Nog meer.
Hij deed nog harder zijn best en negeerde de plotseling opzettende gekmakende hoofdpijn en de rommelende misselijkheid.
Genees, moeder.
De toverkracht wikkelde zich om zijn moeder heen alsof ze een Egyptische mummie was, kronkelde zich onder haar lichaam en tilde haar vijftien centimeter van de matras op. Ze beefde en kreunde, de stoom sloeg uit haar poriën en begon bij aanraking met de blauwe vonken te sissen.
Ze heeft pijn, dacht Artemis, terwijl hij één oog tot een spleetje opentrok. Ze is in doodsnood. Maar ik kan nu niet stoppen.
Artemis dook diep in zichzelf en zocht zijn armen en benen af naar de laatste beetjes toverkracht die nog in hem huisden.
Alles. Geef haar alles, tot de laatste vonk aan toe.
Toverkracht maakte geen onlosmakelijk onderdeel van Artemis uit; hij had hem gestolen en wierp die nu weer van zich af, waarbij hij alles wat hij had in deze poging tot genezing stopte. Maar toch werkte het niet. Nee, het was zelfs nog erger. Haar ziekte werd heviger. Hij stootte alle blauwe golven af, beroofde de vonken van hun kleur en kracht en zond ze in ijltempo naar het plafond.
Er klopt iets niet, dacht Artemis, met de gal in zijn keel en een dolk van pijn boven zijn linkeroog. Zo hoort het niet te gaan.
Met een schok verliet de laatste druppel toverkracht zijn lichaam, en Artemis werd van het bed van zijn moeder gegooid, vloog over de vloer en buitelde halsoverkop door totdat hij met armen en benen wijd tegen een chaise longue tot stilstand kwam. Angeline Fowl kreeg nog één laatste stuiptrekking en zeeg toen neer op haar matras. Haar lichaam was helemaal bedekt met een vreemde, dikke, heldere laag gel. Hierin flakkerden magische vonken op en doofden weer uit, waarna de laag bijna net zo snel verdampte als hij verschenen was.
Artemis lag met zijn hoofd in zijn handen op de grond te wachten tot de chaos in zijn hersenen voorbij was, zonder dat hij in staat was zich te bewegen of na te denken. Het was alsof zijn eigen ademhaling tegen de binnenkant van zijn schedel schuurde. Op een gegeven moment vervaagde de pijn tot echo’s en vormden de door elkaar gegooide woorden weer zinnen.
De toverkracht is weg. Op. Ik ben weer helemaal mens.
Artemis registreerde het geluid van de slaapkamerdeur die krakend openging, deed zijn ogen open en zag Butler en zijn vader op hem neerkijken, terwijl de bezorgdheid van hun gezicht droop.
‘We hoorden een dreun. Ik denk dat je gevallen bent,’ zei Artemis senior, terwijl hij zijn zoon bij zijn elleboog omhoogtrok. ‘Ik had je hier nooit alleen moeten laten, maar ik dacht dat je misschien iets kon doen. Ik weet dat je bepaalde talenten hebt. Ik hoopte…’ Hij trok het overhemd van zijn zoon recht en klopte hem op de schouders. ‘Dat was dom van me.’
Artemis schudde de handen van zijn vader van zich af en liep wankel naar het bed van zijn moeder. Eén blik was genoeg om bevestigd te zien wat hij al wist. Hij had zijn moeder niet genezen. Er stond geen blos op haar wangen en haar ademhaling was ook niet tot rust gekomen.
Ze is er slechter aan toe. Wat heb ik gedaan?
‘Wat is er?’ vroeg zijn vader. ‘Wat is er in hemelsnaam met haar? Als ze in dit tempo achteruit blijft gaan is mijn Angeline binnen een week…’
Butler onderbrak hem bruusk. ‘We gaan het niet nu al opgeven, mensen. We hebben allemaal contacten uit het verleden die wellicht in staat zijn om enig licht op de ziekte van mevrouw Fowl te werpen. Mensen met wie we anders misschien liever niet in verband gebracht willen worden. Die gaan we zoeken en dan brengen we ze zo snel mogelijk hierheen. Irritante dingen als paspoorten en visa laten we voor wat ze zijn en we zorgen dat het voor elkaar komt.’
Artemis senior knikte – eerst langzaam, maar toen al wat enthousiaster.
‘Ja. Ja, verdomme. Ze is nog niet dood. Mijn Angeline is een vechter – dat is toch zo, lieveling?’
Hij pakte voorzichtig haar hand, alsof die van het mooiste kristal gemaakt was. Ze reageerde niet op zijn aanraking en niet op zijn stem. ‘We hebben met alle alternatieve genezers van Europa over mijn fantoompijnen gesproken. Misschien dat een van hen ons hiermee kan helpen.’
‘Ik ken iemand in China,’ zei Butler. ‘Hij heeft bij madame Ko gewerkt op de bodyguardacademie. Hij was echt een kei met kruiden. Hij woonde in de bergen. Hij is nog nooit de provincie uit geweest, maar voor mij komt hij wel.’
‘Mooi,’ zei Artemis senior. ‘Hoe meer meningen we te horen krijgen, hoe beter.’ Hij draaide zich om naar zijn zoon. ‘Arty, weet jij niet iemand die kan helpen? Het maakt niet uit wie. Heb je geen contacten in de onderwereld?’
Artemis draaide aan een nogal opvallende ring die hij aan zijn middelvinger droeg, zodat die nu met de voorkant tegen zijn handpalm lag. Deze ring was in werkelijkheid een gecamoufleerde elfencommunicator.
‘Ja,’ zei hij. ‘Ik heb wel een paar contacten in de onderwereld.’