HET DRAMA VAN DE ACHTTIENDE OKTOBER
1
Als er één ding is waar ze het in 't Schaep met z'n allen - en als ik zeg met z'n allen, dan bedoel ik daarmee de hele ploeg die daar regelmatig - vrijwel alle dagen van de week - aan de tapkast zit te hangen, als er één ding is, zeg ik, waar ze het in 't Schaep voor de volle honderd procent over eens zijn, dan is dat de absolute, onontkoombare, heilige waarheid die steekt achter de woorden van de nationale hymne 'We zijn toch op de wereld om mekaar om mekaar om mekaar om mekaar te helpen, nietwaar?'
Zonder nu direct de jongens uit de buurt tot engelen te willen verheffen, durf ik rustig met de hand op m'n hart te beweren dat dit kernachtige levensmotto niet alleen inhoud geeft aan het leven van knapen als Huipie van Duivenbode, Arie Balk, Tinus de Toeper, Gijsie Sahara en een hele waslijst van andere illustere figuren uit de omgeving, met inbegrip van de kastelein Kootje de Beer zelf, plus, niet te vergeten, de kleine bescheiden barbediende Lukas Blijschap - niet alleen inhoud geeft aan het leven van deze voortreffelijke staatsburgers, zeg ik, maar ook hun hele doen en laten bepaalt, zoals nog onlangs is gebleken in het geval van Leippie Zonnebril, die met gevaar voor eigen leven een brandend huis binnenliep in de Leliedwarsstraat en enkele minuten later zwart van de rook, maar uiterst tevreden, weer naar buiten kwam met de splinternieuwe werphengel die Ome Bertus in z'n zenuwen bij de vlucht had laten staan in de badcel. 'Dat had je niet hoeven doen, Leippie,' zei Ome Bertus ontroerd, maar Leippie sloeg de as van zijn pak, legde een hand op Ome Bertus z'n schouder en sprak eenvoudig: 'Ome Bertus,' zei hij, 'wat ik deed was niet meer dan mijn plicht, want...' en op hetzelfde moment viel de hele troep in met een daverend: 'We benne op de wereld,' enzovoorts, enzovoorts.
Hoe erger het leed, hoe groter de catastrofe, des te meer zijn de jongens bereid de helpende hand te bieden, maar het eigenaardige feit doet zich voor dat juist bij kleine onnozele noodgevalletjes, waarvan je denkt 'nou, dit varkentje zullen we wel effetjes wassen', dat juist in dat soort flutzaakjes opeens een Himalaja van moeilijkheden opdoemt, die het je bijna onmogelijk maakt je lijdende medemens de nodige bijstand te verlenen, en een typisch voorbeeld daarvan was de wanhopige situatie waarvoor Kootje de Beer indertijd kwam te staan bij gelegenheid van de negenendertigste verjaardag van zijn buurvrouw en vaste cliënte Tante Door.
Het fijne van de zaak is nooit
precies uit de doeken gedaan, maar aangezien zowel Kootje als Lukas
als Tante Door een onbegrensd vertrouwen in mij stellen en mij van
dag tot dag op de hoogte houden van hun particuliere
aangelegenheden, heb ik kans gezien het geval dusdanig te
reconstrueren dat er een lopend verhaal uit te voorschijn is
gekomen, dat zich afspeelt in oktober van het jaar 1969, en dat een
tamelijk helder beeld geeft van de ernst waarmee ze in deze buurt
omspringen met het beginsel van de naastenliefde.
Het is dus, zoals gezegd, begin oktober van het laatste der jaren zestig, een donderdagmiddag vijf uur, en boven de hele binnenstad hangt weer eens zo'n gore smerige roetwolk, dat iedereen, die 't Schaep binnenkomt eerst vijf minuten moet uithoesten voordat ie aan de pils kan beginnen. Ik noem het café nu maar 't Schaep, maar de eigenlijke naam luidt voluit 't Schaep met de 5 Pooten, naar de monsterlijke gevelsteen die volgens zeggen dateert uit de zeventiende eeuw, ofschoon ik daar mijn hand niet voor in het vuur zou durven steken, en zeker niet sinds ik een paar jaar geleden in een klein plaatsje op Walcheren een mannetje heb ontdekt dat daar aan de lopende band gevelstenen zit te vervaardigen naar het voorbeeld van illustraties die hij heeft opgediept uit een antiek boekwerk, afkomstig uit de nalatenschap van de plaatselijke veearts, maar goed . .. één ding is zeker: het pand waarin 't Schaep is gevestigd, staat er niet van vandaag of gisteren, integendeel, vele generaties zijn er geboren en gestorven, en wat mij betreft mag dat de komende driehonderd jaar nog rustig zo doorgaan, ofschoon de gemeente daar, geloof ik, anders over denkt, gezien de dreigende ontruimingsaankondigingen die steeds meer omwonenden in hun bus vinden, en die steeds dichter in de buurt komen van 't Schaep.
Hoe dan ook, het is nu een rustige middag in oktober, en Kootje de Beer staat achter de tapkast een uitvoerige verhandeling te houden tegen Arie Balk, Huipie van Duivenbode en mij over de interessante mogelijkheden die een linke zakenman geboden worden door het Friese merengebied op het punt van recreatie en geldbelegging. Niet dat hij geld hééft om te beleggen, maar Kootje is een dromer, en tegelijkertijd een kastelein die weet dat zijn klanten al genoeg zorgen aan hun kop hebben en niet naar de kroeg komen om nog eens te worden lastig gevallen met gezeur over de werkelijkheid van alledag, dus wat is er dan mooier dan lekker zitten wegmijmeren en een flinke boom opzetten over dingen die je, zoals je daar zit met z'n allen, toch nooit van z'n leven zal bereiken, nietwaar?
Nu weet iedereen dat een dergelijke conversatie alleen in stand kan worden gehouden als er iemand is die Kootje tegenspreekt, en dat is in dit geval Huipie van Duivenbode, die nachtportier is bij de knsm en vanuit deze functie ook beschikt over een machtig arsenaal van smeuïge verhalen, maar de laatste tijd wat in de versukkeling zit, omdat zijn galblaas niet meer is wat ie geweest is en stenen produceert van een dergelijke omvang dat de dokter Huipie voor de keuze heeft gesteld óf zich te laten opereren óf het nuttigen van alcoholhoudende dranken voor de rest van zijn leven tot nul te reduceren. Aangezien Huipie echter een onuitsprekelijke afkeer bezit van het ziekenhuiswezen en alles wat daar verder mee te maken heeft, en anderzijds een fervent voorstander is van het aloude principe 'Leef met een lach op vier glaasjes per dag', weigert hij tot nog toe hardnekkig een van beide oplossingen te accepteren, met het gevolg dat zijn humeur sterk achteruit tuint en dat Huipie van Duivenbode zich aan de tapkast hoe langer hoe meer ontwikkelt tot een directe tegenspeler van iedereen die maar iets positiefs te berde heeft te brengen.
Als Kootje de Beer dus nog middenin bezig is met zijn betoog zit Huipie al druk met z'n hoofd te schudden, en bij de eerste stilte die invalt, zegt ie meteen, met z'n eigenaardige diepe kraakstem: 'Zal ik jullie es wat vertellen? Dat hele Friese merengebied is totaal waardeloos! En iedereen die een lap grond meent te moeten kopen om daar in het weekend te kunnen uitrusten, die gaat lang voor z'n tijd de kist in, omdat tweehonderdvijftig kilometer heen en terug, en dat week in, week uit, met iedere seconde de kans dat je je te pletter rijdt op een tegenligger, de definitieve genadeslag betekent voor elke vorm van menselijk uithoudingsvermogen!'
Hij neemt een slok van het verboden vocht en gaat verder: 'Ik heb het kort geleden persoonlijk nog meegemaakt. Een gezond huwelijk. Heeft zestien jaar standgehouden. Tot zij het in haar kop kreeg om haar man gek te maken voor een zomer-huissie aan de Langweerder Wielen. Die mensen zaten iedere zaterdag in de wagen met hun hele hebben en houden, en tegen de tijd dat het huissie aan kant was, sloeg de klok vijf uur op zondagmiddag en konden ze weer terug. Gevolg: de vrouw totaal over d'r toeren heen, de man een wrak, en het huwelijk een puinhoop. Nee, vertel mij niks over een stekkie in Friesland. Wie daaraan begint, kan beter meteen vergif innemen! Lukas, geef mij nog een pils.'
Er valt een diepe stilte aan de tapkast, en ik zit me net af te vragen welk echtpaar Huipie daarmee op het oog heeft, als Kootje de Beer het woord neemt, en Huipie rustig van repliek dient.
'Moet je goed luisteren, Huipie. Al diegenen die beweren dat de afstand een beletsel zou kunnen vormen voor een gezonde recreatie in het weekend, die zou ik het volgende willen antwoorden: jullie standpunt zal door de toekomst worden gelogenstraft! Want kijk, Huipie, laten we d'r nou es even van uitgaan dat hier Amsterdam ligt..
Hij zet de top van zijn wijsvinger in het middelpunt van de natte cirkel, die door Huipie z'n bierglas op de bar is achtergelaten.
'Hier zitten wij, en daar ligt Friesland. Een afstand van inderdaad honderdtwintig kilometer als je gaat via de Afsluitdijk, en zelfs nog een beduidend stuk langer als je de oude route volgt over Harderwijk ..
'Die heb ik van de zomer een keertje gereden,' zegt Arie Balk, 'een ontstellende rotweg. Drieëneenhalf uur heb ik erover gedaan naar Gaasterland, weet je wel, daar wonen m'n schoonouders ...'
'Mag ik even uitpraten, Arie?' Kootje beweegt zijn wijsvinger langzaam in de richting van de spoelbak, waar zich het Friese merengebied bevindt. 'Wil je even goed opletten, Huipie? Wat zijn de heren nou aan het doen? Dit wordt een grote weg, de Rijksweg 50. Die loopt vanaf de Randstad Holland, zoals ze ons officieel noemen in Den Haag, die gaat dwars door Lelystad, rechtstreeks over Zwolle naar de noordelijke provinciën, en als die verbinding eenmaal voltooid is, dan ligt daar een dusdanige moot asfalt dwars door de polder, hemelsbreed over het voormalige IJsselmeer heen, dat je alleen maar op zaterdagmorgen in je wagen hoeft te stappen, je gaspedaaltje indrukken en binnen vijftig minuten zit je met je hele huishouden prinsheerlijk midden op het Tjeukemeer! Dus wat lig je nou te klepzaniken over afstanden!'
'Ik blijf d'r bij,' zegt Huipie halsstarrig, 'dat iedereen die grond koopt in de noordelijke provinciën, binnen twee jaar god op z'n blote knieën ligt te danken als ie 't voor een zacht prijsje weer kwijtraakt!'
'Heb jij eigenlijk enig idee wat ze daar vragen voor die grond?' 'Elke cent die je d'r voor op tafel moet leggen, is een cent te veel!'
'Drie gulden de vierkante meter! Weet je wat dat is? Dat is de prijs die je vijftien jaar geleden moest uitleggen voor een lappie grond in het meest luxe gedeelte van Vinkeveen, en dan kreeg je d'r nog een zeilboot met aanlegsteiger bij cadeau!' 'En wat wou je daar nou mee zeggen?'
'Dat jij vandaag miljonair was geweest als jij vijftien jaar geleden een paar hectare grond had opgekocht in Vinkeveen! Maar de mensen willen hun verstand niet gebruiken. De mensen zijn kortzichtig. De mensen begrijpen niet, of wensen niet te begrijpen, dat je over vijf jaar het tienvoudige betaalt voor datzelfde stukkie weiland, dat je vandaag koopt in de omgeving van het Tjeukemeer. Let op mijn woorden, Huipie. In 1975 zal je d'r met spijt aan terugdenken!'
De kraandrijver Arie Balk, die al die tijd met een ernstig gezicht heeft zitten luisteren, mengt zich nu in het gesprek. Of Kootje werkelijk de bedoeling heeft, wil ie weten, een boerderij te kopen aan de boorden van het Tjeukemeer, en wat ie in godsnaam van plan is te beginnen in een gedeelte van Nederland waar je niet eens verstaat wat ze onder mekaar over je roddelen! Waarop Kootje, zonder een seconde te aarzelen: 'Een zaak! Een zaak aan het water, met hotelaccommodatie en bootjesverhuur!'
'Neem me niet kwalijk,' komt Huipie weer, 'maar daar moet ik even heel smakelijk om lachen.'
'Waarom?'
'Dat hou jij geen twee maanden vol.'
'O nee? O nee? Wil je 't eventjes klaar en helder voor je geest halen, Huipie van Duivenbode? In wat voor een paradijselijke toestand een mens daar komt te verkeren? Elke morgen je hengeltje uitgooien uit je slaapkamerraam! Effe een paar vette ruis-vorens d'r uitslingeren, in je pyjama! Je hoeft er niet eens je nest voor uit!'
'Vergeet het maar rustig', zegt Huipie. 'Eenmaal stadsmens, blijft stadsmens.' 'Dacht je dat?'
'Dat denk ik niet alleen, dat wéét ik. Een mens kan z'n eigen niet veranderen.'
'Nee, maar de stad is veranderd, wil je daar effe rekening mee houden! Ik zal je één ding zeggen. Als ik vandaag de kans krijg, ben ik morgen weg. En Lukas gaat mee. Hè, Lukas?' 'Waar naar toe?' vraagt Lukas, die net terugkomt uit de biljart-ruimte, waar hij twee baardige studenten in de medicijnen van spiritualiën heeft voorzien. Hij steekt de vuile glazen in de spoelbak en begint ze meteen om te wassen voor de volgende klant. Een barbediende van 46 jaar, één meter achtenvijftig lang, en werkzaam in 't Schaep sinds de dag dat ze hem voor de koopvaardij hebben afgekeurd op z'n ogen.
'Lukas,' zegt Kootje, op de plechtige toon van iemand die een jubilaris toespreekt, 'Lukas. Zou jij d'r wat voor voelen om deze stad definitief te verlaten en je met mij te vestigen op een boerderij in Friesland?'
'Een boerderij in Friesland?' zegt
Lukas, en houdt een schoon bierglas keurend tegen het licht. 'Wat
moet ik op een boerderij in Friesland? 't Is toch geen oorlog?'
Wat mij betreft had de conversatie nog best een kwartiertje of zo op dezelfde voet mogen doorgaan, want ik geniet van iedere vorm van gezwam in de ruimte, en verdien er zelfs nog een aardige boterham mee als Amsterdams kroniekschrijver voor een combinatie van provinciale dagbladen, maar midden in het gelach dat losbarst bij de woorden van Lukas, schuift iemand het groene gordijn bij de ingang opzij, en die iemand is niemand minder dan Tante Door, de eigenares van de wassalon van hiernaast en zo uit haar zaak weggelopen in een strakke gele japon met zulke knotsen van oranje stippels.
Nou is Tante Door bepaald niet het type om als ze ergens binnenkomt, te wachten tot iedereen is uitgesproken, en zeker niet wanneer ze, zoals nu, een vastomlijnd plannetje onder haar hoog opgestoken pruik verbergt, dus het gesprek staat meteen op nul als Tante Door bij de bar komt, een tonic met schijf bestelt en, zich naar Kootje toebuigend, vraagt of de baas van het bedrijf even tijd en gelegenheid heeft om bij haar te komen zitten aan het tafeltje naast de jukebox. 'Wou je me spreken?' zegt Kootje. 'Ja, ouwe. Ik wou je wat vragen.'
Het volgende ogenblik zit Kootje bij haar aan het tafeltje naast de jukebox, en je voelt aan je klomp dat Doortje iets belangrijks heeft te melden, en wel zo belangrijk dat het niemand een barst aangaat, anders zou ze niet uitgerekend zijn gaan zitten op het plekje naast Tante Greet, die de kwebbel van de buurt is, maar zo doof als een kwartel!
Wanneer ik u dus toch hieronder een verslag uitbreng van het onderhoud tussen die twee, dan is dat niet omdat ik woord voor woord kon verstaan wat ze zeiden, maar dan komt dat omdat Kootje mij een paar weken later het hele verhaal in geuren en kleuren heeft verteld, of om precies te zijn op de dag na de verjaardag van Tante Door, de negentiende oktober van het jaar 1969.
Ze zitten dus aan het tafeltje naast Tante Greet, en Doortje heeft voor alle zekerheid nog een kwartje in de jukebox gegooid, zodat ze ook nog in de rug gedekt wordt door het krachtige stemgeluid van Frank Sinatra, en na aandachtig de citroenschijf te hebben fijngestampt op de bodem van haar glas, kijkt ze Kootje aan met een ernstig gezicht en vraagt op een warme, diep-menselijke toon: 'Buurman, zou jij me een vriendendienst willen bewijzen?'
'Natuurlijk, meid!' zegt Kootje, en gaat meteen rechtop zitten. 'We zijn ten slotte op de wereld om mekaar te helpen, nietwaar?'
'Je zou 't anders niet zeggen als je de kranten leest,' zegt Doortje, haar glas draaiende tussen duim en middelvinger. 'Maar goed, smoel. Moet je luisteren. Ik ben een wees. Wist je dat?'
'Nee. Dat heb ik nooit geweten.'
'Ik loop d'r ook niet mee te koop,' zegt Doortje. 'Maar in verband met wat ik je wou vragen is het onvermijdelijk om het je te vertellen. Ja. Ik ben een wees. Al vanaf m'n elfde jaar. De enige familie die ik op de wereld bezit is m'n broer, m'n broer Nico, en daar spreek ik niet mee. Al drieëneenhalf jaar niet. Die jongen heeft me indertijd een vuiltje geflikt, en dat is iets waar je bij mij niet mee moet aankomen, want dan klap ik onmiddellijk dicht voor de rest van m'n leven. Maar goed. Het gevolg daarvan is dat ik d'r helemaal alleen voor sta, en dat vind ik niet erg hoor, want ik heb me altijd prima weten te redden, ik beschik over een behoorlijke zaak, ik hoef tegen niemand dankjewel te zeggen, niemand ..., maar, Kootje.. .,' ze wacht even omdat Tante Greet een verwoede poging doet tot liplezen, doch haastig de blik afwendt als ze merkt dat ze op heter daad is betrapt, 'maar, Kootje ... d'r zijn bepaalde dagen dat het je ineens in je strot schiet en dat de muren op je afkomen. Kan je 't je voorstellen, als weduwnaar zijnde?' Jazeker. Dat kan Kootje zich bijzonder levendig voorstellen, als vader van twee dochters in de leeftijd van negentien en eenentwintig, die hij de laatste zeven jaar, na de dood van zijn vrouw, in z'n eentje heeft moeten opvoeden, en dat nog wel in een wereld waarin het een vrijwel onmogelijke zaak is geworden om de kinderen die je eenmaal hebt grootgebracht weer klein te krijgen!
Hij knikt somber van ja. 'Doortje,' zegt ie, 'ieder mens heeft z'n eigen lasten. En wie zegt dat ie ze niet heeft, die liegt.' 'Dus jij hebt ook van die dagen.'
'Ik zou best willen. Maar ik kan 't me niet permitteren. Ik heb er geen tijd voor.'
'Want jij hebt een avondbedrijf! Da's een verschil van dag en nacht! Jij blijft onder de mensen tot de hele stad is uitgestorven, maar bij mij gaat om zes uur de knip op de deur, en vanaf dat moment ben je helemaal aan je eigen overgeleverd, en da's een harde dobber, Kootje, want tegen de avond komt het opzetten ..., dat zijn de ergste uren . ..' Ze pauzeert even om een slok te nemen. Aan de bar wordt weer eens een ernstig gesprek gevoerd over de gemeentelijke saneringsplannen. De klaverjastafel bestelt vier nieuwe glazen bier. Tante Greet leest de krant van gisteravond. Het is erg rustig geworden in 't Schaep.
Dan gaat Doortje verder. 'Kootje. Moet je horen. D'r is één bepaalde datum in het jaar waar ik iedere keer weer als een berg tegen opzie, en dat is ... laat ik er nou maar niet langer omheendraaien ... dat is mijn verjaardag. Dan zit je moederziel alleen in je huiskamer, tegen je televisie aan te kijken, en geen hond die zich om je bekommert, en dan ineens, Kootje — dat is me al een paar keer gebeurd - dan héb ik het niet meer. Dan voel ik een onweerstaanbare drang in me opkomen om het raam open te schuiven, m'n glaswerk te pakken en de hele reut de straat op te kegelen. Ken je dat gevoel?' 'Nee,' zegt Kootje, 'maar ik weet dat het voorkomt.' "t Is het hele jaar door al een pokkengevoel, alleen op de wereld, maar als je dan nog jarig bent ook, en d'r komt kip noch kraai... dan wordt het te veel, Ko .. . dan kan ik er niet meer tegenop...'
Het schijnt, dat er een brok in Doortje d'r keel is geschoten of zo, in ieder geval moet ze even stoppen, en Kootje voelt opeens een golf van mededogen door zich heen gaan, want hoewel uiterlijk gestaald door de harde praktijk van zijn beroep is deze zelfde Kootje de Beer in wezen niets anders als een boom van een weduwnaar met zó'n klein hartje, altijd onmiddellijk ter plaatse als er iemand help roept, en dus brengt Kootje zijn gezicht dicht bij dat van Doortje en vraagt op een zachte, vaderlijke toon: 'En wat wil je dan dat ik daaraan doe, moppie?'
Het brok is nu kennelijk weggewerkt, maar in plaats daarvan begint zich iets zeer vastberadens duidelijk af te tekenen in Doortje d'r donkere ogen, en Kootje krijgt het een beetje te kwaad, want hij heeft een zwak voor vrouwenogen in het algemeen, en meer in het bijzonder wanneer die een opmerkelijke glans uitstralen, zoals in dit geval bij Doortje, als ze tegen hem zegt: 'Ik hoop, dat je d'r niet meer achter zoekt als dat ik bedoel, Koot, maar ik wou je vragen of jij - je bent ten slotte m'n buurman, we kennen mekaar al eindeloos lang, en ik mag je graag, Kootje, gewoon, als mens, niet meer en niet minder - ik wou je vragen of je mij de eer zou willen aandoen om de avond van mijn verjaardag mijn gast te willen wezen. Gezellig etentje, met een borreltje vooraf, en een koetsiertje toe. Of een Franse cognac, als je dat liever hebt.'
'Nee,' zegt Kootje. 'Ik geef niet om Franse cognac. Hou 't maar op een koetsiertje.' 'Dus je komt!'
Kootje glimlacht haar vriendelijk toe. 'Ik heb je toch gezegd, mens: we zijn op de wereld om mekaar te helpen, nietwaar? En ik zou 't eeuwig zonde vinden van al dat glaswerk van jou! Stel voor, je kwakt een kristallen karaf het raam uit, en d'r loopt iemand onder! Wanneer ben je jarig?' 'De achttiende.' Ze schuift nog wat dichter naar hem toe. 'Maar je moet me wel effe vertellen wat je lievelingskostje is, want ik zou je niet graag wat voorzetten waar je later van zegt..
Ze houdt middenin op, want er is iets in Kootje z'n gezicht dat haar allerminst bevalt, en Kootje zit er inderdaad bij als een gezonde eter die onder het nuttigen van een stevig bord kippesoep opeens een botje dwars voor z'n strottehoofd heeft gekregen, dus Doortje vraagt verontrust wat er aan de hand is, waarop Kootje de Beer de knokkels van zijn rechterhand op de tafel ramt, zich als een blok achterover laat vallen tegen de rugleuning van zijn stiel, en vervolgens zo luid, dat zelfs Tante Greet ervan opschrikt, uitroept 'achttien oktober! Hoe krijg je 't voor mekaar! De enige datum van het jaar dat ik absoluut niet beschikbaar ben voor wat dan ook! Achttien oktober moet ik vissen op de Wadden!'
Nu is dat vissen op de Wadden inderdaad een heilig gebeuren voor de jongens van de hengelclub svp — hetgeen een afkorting is van 't Schaep met de 5 Poten - en niet in de laatste plaats voor een harde werker als Kootje de Beer, die het hele jaar door niks anders in z'n borstkas krijgt als alcoholdamp en tabaksrook, en daarom alleen al uit puur medische overwegingen recht heeft op een jaarlijkse portie zuivere Texelse zeelucht, en dus begint Kootje Doortje omslachtig uiteen te zetten dat hij gaarne bereid is op elke andere gewenste datum haar gevoel van verlatenheid te verdrijven, maar nou net uitgerekend niet op die ene zaterdag en zondag, want dan ... 'Hou maar op,' zegt Doortje gekrenkt. 'Ik heb 't alweer gezien. Ik zal m'n kristal wel het raam uitkwakken.' 'Maar m'n beste Dora, wees nou toch redelijk! Ik kan er toch ook niks aan doen! Ik heb als voorzitter zijnde de leiding op die tocht! Ik kan het toch niet op het laatste moment laten afweten!' Tante Door laat een minachtend gesnuif horen. 'Kootje de Beer,' zegt ze, 'je bent een lafaard. Je probeert je te verschuilen achter je clubgenoten, maar als je werkelijk een kerel was dan zou je ook inderdaad doen wat je daarnet wel tien keer hebt gezegd!' 'Wat heb ik dan gezegd!' 'Dus dat ben je alweer vergeten!' 'Nee, maar ik weet niet wat je bedoelt!'
'Goed,' zegt Door. 'Dan zal ik het nu voor de elfde keer herhalen.' Ze kijkt hem strak aan, en zegt op een toon alsof ze voor de Heren Gezworenen staat en plechtig de eed aflegt: 'We zijn op de wereld om mekaar te helpen.'
Het scheelt maar weinig of ze had er nog aan toegevoegd 'zowaar helpe mij', enzovoorts, en Kootje kijkt haar verdrietig aan en verklaart nadrukkelijk dat hij op elk moment van de dag bereid is om wie dan ook en dus zeker zijn naaste buurvrouw uit de nood te helpen, maar in dit geval staat hij volstrekt machteloos, want hij kan niet op de achttiende oktober! Hij moet vissen!
Móét je vissen?' vraagt Doortje opeens, peinzend. 'Ja!'
'Wie dwingt jou daartoe?'
'Ikzelf!' roept Kootje. 'Ik dwing mezelf om te vissen, omdat ik 't nodig heb voor m'n gezondheid! Ik heb een drukke zaak, ik heb twee moeilijke dochters, plus nog een huisbaas die me elke keer als ik een spijker in de muur sla een advocaat op m'n dak stuurt. Dus ik móet m'n eigen ontspannen! Ik móet naar de Wadden! Want dat ene weekend met de jongens op de boot, daar kan ik weer maanden op teren!' Nu zou je zeggen dat een intelligente vrouw als Tante Door de redelijkheid zou moeten inzien van wat Kootje de Beer hier met zoveel overtuigingskracht zit te verdedigen, en dat lijkt ook inderdaad het geval, want er valt een diepe stilte, en de norse uitdrukking op het gelaat van Tante Door heeft plaats gemaakt voor een zekere mildheid, en diezelfde mildheid spreekt ook uit de manier waarop ze opnieuw naar hem toeschuift, en uit de toon waarop ze zegt: 'Ik kan me wel begrijpen, Kootje, dat jij in jouw bedrijf en met jouw moeilijkheden behoefte hebt aan gezonde ontspanning ...'
'Dank je,' zegt Kootje, maar Doortje gaat verder: 'Het enige,' zegt ze, 'wat ik me nou zit af te vragen, is dit. Die gezonde ontspanning, waar jij 't alsmaar over hebt, en terecht hoor, daar gaat 't niet om, maar die gezonde ontspanning, Kootje, vertel nou es eerlijk, moet die nou werkelijk persé bestaan uit twee dagen achter mekaar met een stelletje losgeslagen kerels zitten dobberen op de Wadden? Is er dan helemaal niks anders,' zegt ze, 'voor een man van jouw leeftijd als kou zitten lijden op zo'n smerige boot, en de volgende avond thuiskomen met een zware bronchitis en een partijtje dooie makrelen?' ik zou 't niet weten,' zegt Kootje. 'Maar als jij me kan helpen aan een beter idee dan hou ik me aanbevolen.' ik zit te denken,' zegt Doortje, en meteen legt ze haar hand op de zijne en haar ogen beginnen weer net zo te glanzen als daarnet, of zo mogelijk nog erger, en Kootje heeft meer dan ooit tevoren behoefte aan een frisse, verkoelende zeewind als Doortje dicht tegen hem aankruipt en zachtjes in z'n oor lispelt: 'Wat zou je d'r van zeggen, Kootje .. . zo'n avondje bij je buurvrouw in de huiskamer ... met een lekkere maaltijd, een glaasje van 't een of ander ... een beetje menselijk contact... even helemaal los van de zaak ... nou? Wat denk je, Kootje? Zou dat misschien niet ook een heel gezonde vorm kunnen wezen van datgene wat jij nodig hebt aan rust en ontspanning? Ja! Je weet het toch nooit? 't Zou je best eens kunnen meevallen!'
Ze zwijgt, gelijk met de jukebox, en
Kootje zit in een verschrikkelijke tweestrijd, maar op hetzelfde
moment gaat de telefoon, en dat blijkt Kootje z'n oudste dochter te
zijn, die haar vader zo voorzichtig mogelijk komt meedelen dat ze
een uur geleden haar brommer hebben gestolen, precies een week
nadat de verzekering is verlopen. Kootje blijft vijf minuten aan de
lijn, reageert voor zijn doen uitermate kalm op dit schadepostje
van over de driehonderd gulden, keert dan terug naar het tafeltje
van Tante Door, blikt haar diep in de glanzende ogen en zegt, met
een verbazingwekkende gemoedsrust: 'Doortje,' zegt ie, 'Doortje .
.. ik mag je graag, dat weet je ... je bent een schat van een wijf
.. . en als je ooit weer eens het gevoel krijgt dat je d'r niet
meer tegenop kan, en dat de muren op je afkomen, dan hoef je maar
te kikken en ik ren naar je toe, maar Doortje,' zegt ie, en je
merkt aan alles dat hier een standpunt is gevestigd waar niet meer
aan te tornen valt, ook al kom je met duizend glanzende damesogen
tegelijk, 'maar, Doortje,' zegt ie, 'd'r is nou eenmaal op iedere
regel een uitzondering, en die uitzondering is in dit geval die ene
avond waarop ik mij niet kan onttrekken aan mijn plicht als
voorzitter van de hengelsportvereniging svp,
kort en goed, de avond van achttien
oktober aanstaande! Zo. En mag ik je dan nu als pleister op de
wonde een eenvoudige versnapering aanbieden van het huis?'
In de meeste gevallen zou de vrouw in kwestie nu waarschijnlijk wel berust hebben in het feit dat een jaar 52 weekenden telt, en dat er dus nog gelegenheid te over is om iets gezelligs te versieren met welke buurman dan ook, maar Tante Door is nu eenmaal uit een zeldzaam taaie houtsoort gesneden, en bovendien meer gecharmeerd van Kootje de Beer dan ze ooit van d'r leven zal willen toegeven, en dus hoef ik nauwelijks te zeggen dat het al of niet doorgaan van dat Texelse hengel-evenement aan een heel wat dunner draadje hangt dan Kootje wel denkt, of om even in de sfeer te blijven: aan een heel wat zwakker draadje dan de nylon lijn, waarmee ze straks op de achttiende oktober gaan jagen op de scharren, gullen en makrelen van de Waddenzee.
De volgende dagen verschijnt Doortje normaal op haar vaste uren in 't Schaep, en ze rept met geen woord meer over de achttiende, en het lijkt of ze zich bij haar verlies heeft neergelegd, maar later hoor ik van Lukas dat ze al die dagen zich suf loopt te prakkizeren over de vraag hoe je in godsnaam een man, die met veertien makkers wil gaan vissen, en dat nog wel twee dagen achter mekaar, met een nachtelijke onderbreking op het eiland Texel, waar de drank en het avontuur verleidelijk staan te lonken, hoe je in godsnaam zo'n man, zeg ik, zo gek kan krijgen om de hele troep te laten barsten en thuis te blijven voor de verjaardag van z'n buurvrouw.
Een dag of wat vóór het grote gebeuren zit Doortje in haar ' wassalon theedoeken te strijken op de machine, en te praten met Riek Balk, de vrouw van Arie, over de toenemende onleefbaarheid van de binnenstad en Riek vertelt hoe ze getuige is geweest van een ongeluk met een brommer, die morgen om elf uur, op de hoek van de Rozengracht.
'Ik heb op de klok gekeken,' zegt Riek. 'Twintig minuten heeft het geduurd voordat de ggd kwam. En al die tijd heeft die man op de keien gelegen in de stromende regen.' 'Vreselijk, vreselijk, vreselijk,' zegt Tante Door, onder het strijken.
'En nou was het gelukkig maar een eenvoudige beenbreuk,' zegt Riek, 'maar dat konden zullie toch niet weten?' 'Rickie,' zegt Tante Door, 'we kunnen d'r lang en breed over praten, maar één ding staat als een paal boven water: alles gaat omhoog, behalve de waarde van de mens.'
Op dat moment gaat de deur open en daar is Lukas Blijschap, en Tante Door is allerminst verbaasd over zijn komst, want nog geen uur geleden heeft ze 't Schaep gebeld om te vragen of Lukas misschien even kan komen kijken naar een wasmachine, waarvan de pomp het niet meer doet, en Lukas is maar al te blij dat ie even weg kan achter de tapkast, dus hier is ie met een hamer en een nijptang, en hij zegt beleefd goedemiddag tegen de dames die voor hun draaiende wasgoed zitten te breien, en vraagt Tante Door vervolgens waar de kwaaie broeder zich bevindt.
'D'r hangt daar een levensgroot bord,' zegt Tante Door, en wijst naar de derde machine aan haar linkerhand, waarop inderdaad een groot stuk karton is bevestigd met het woord defect. 'Goed zo,' zegt Lukas, 'we zullen 'm eens flink onder handen nemen.'
Hij loopt naar de kapotte machine, bekijkt hem eens aan de buitenkant, trekt de klep open en vraagt wat de verschijnselen zijn.
'Hij pompt niet meer,' zegt Tante Door. 'Ik vermoed dat de toevoer verstopt is.'
'We zullen 't eens effe bekijken,' zegt Lukas, en laat zich op z'n knieen vallen, maar tegelijkertijd legt Tante Door een hand op zijn arm en zegt op een rustige toon: 'Lukas,' zegt ze, 'voordat je begint. Ik wou effe onder vier ogen met je praten. Loop even mee naar boven.'
Ze gaat hem voor langs het wenteltrapje, en Riek Balk neemt zolang de leiding over van de zaak, en een paar minuten later zit Lukas in de huiskamer van Tante Door die helemaal is volgepropt met mahoniehouten meubels met een knots van een televisietoestel als magisch middelpunt, en daarboven een zenuwachtig heen en weer springende kanariepiet in een geheel uit ijzeren krullen opgetrokken kooi.
Lukas heeft plaatsgenomen op het uiterste puntje van de met vrolijke bloemen beklede tweezitsbank bij de gashaard, die op een laag pitje staat en desondanks een benauwende warmte verspreidt. Tante Door is aan het scharrelen in het buffet, en Lukas zegt dat ze hier zo gezellig woont, en hoe wonderlijk het is dat hij in al die jaren nooit eerder bij haar binnen is geweest, waarop Tante Door naar hem toe komt met een fraai gedecoreerde koekjestrommel, en zegt: 'Hier, jongen. Neem een bokkepootje.'
Enfin - het gesprek raakt wat moeizaam op gang, maar na een minuut of wat zit Doortje ontspannen in haar eigen crapaud, en Lukas hangt behaaglijk achterover in de bank, met zijn benen over elkaar geslagen en zijn armen gespreid op de rugleuning, en met een stijgende ontroering luisterend naar wat Doortje te vertellen heeft over het drama van de achttiende oktober. 'Ik had natuurlijk wel verder kunnen aandringen,' zegt Tante Door, 'maar ik dacht bij m'n eigen: Doortje, denk ik, hou maar op, het heeft niet de minste zin om door te blijven zeuren. Als die man nou eenmaal z'n zinnen gezet heeft op dat weekendje naar de Wadden, wie ben jij dan om 'm het enige pleziertje dat ie heeft, te misgunnen? Ofschoon, aan de andere kant,' zegt Tante Door, en ze werpt een droevige blik op haar kanarie, of die haar standpunt zou kunnen bevestigen, 'aan de andere kant, Lukas ... ik ben ook maar een mens, en mag ik misschien ook recht hebben op een klein pietseltje levensgeluk?' 'Dat mag je zeker, Tante Door,' zegt Lukas, en hij meent het uit de grond van zijn hart.
'Nietwaar?' gaat Doortje verder. 'Als ik zeg: ik ben maar één keer in het jaar jarig, en ik voel me opgelaten als er dan niemand om me heen is voor een klein beetje aanspraak ... is dat dan zó overdreven om bij je buurman aan te kloppen voor één avondje hulp en bijstand?'
'Tante Door,' zegt Lukas, 'je staat volkomen in je recht!' En hij neemt weer een bokkepootje uit het trommeltje dat Doortje hem voorhoudt.
'Vroeger lag dat allemaal veel makkelijker,' zegt Tante Door, 'ik weet nog goed: vroeger hadden de mensen veel meer omgang met elkander. Een huwelijk dat was een feest voor iedereen! En als er iemand was overleden dan hingen ze in de hele straat de lakens voor de ramen. Maar wat gebeurt er vandaag aan de dag? Als d'r ergens een uitvaart plaatsvindt? Dan kijken ze niet eens meer om! Of ze vragen mekaar: hé! wie dragen ze daar weg? Tja, Lukas. Dat is de grote makke van deze wereld.
Het gemeenschapsgevoel is definitief weggevaagd!'
Ze zwijgt en zoekt weer contact met de kanarie, en Lukas begint zich langzamerhand af te vragen wat Tante Door bezielt om hem midden uit z'n werk naar d'r huiskamer te lokken, maar het volgende moment schiet Doortje opeens naar voren, beroert zachtjes zijn knie met haar vingertoppen en zegt, met iets omfloersts in haar stem: 'Lukas,' zegt ze, 'zou jij iets voor mij willen doen?' En voordat Lukas antwoord kan geven, meteen d'r bovenop: 'Zou jij alsnog een poging willen wagen om mij een prettige verjaardag te bezorgen, op de wijze zoals ik die in m'n hoofd heb?'
Lukas heeft verscheidene seconden nodig om te begrijpen wat Doortje bedoelt, en als ie eindelijk zover is zou ie het liefste meteen de trap af willen rennen, want hij kent Kootje de Beer door en door, en hij weet dat niets of niemand ter wereld in staat is om Kootje de Beer te bewegen die boot naar Texel te missen, maar Tante Door heeft zijn knie nu in een stevige greep gevat en weghollen is er dus niet bij, integendeel, Tante Door drukt hem krachtig op de gebloemde bank, en zegt op een gebiedende toon: 'Denk eens even goed na, Lukas! Wie staat er eigenlijk achter de tapkast in dat weekend dat Kootje op zee zit? Jij?'
'Ja, ik,' zegt Lukas, en hij wou dat ie nooit mee naar boven was gegaan, maar Tante Door is nog niet uitgesproken, en ze zegt: 'En als jij nou es, Lukas,' zegt ze, 'als jij nou es plotseling, laten we zeggen op de dag vóór het vertrek naar Texel, aan je bed werd gekluisterd door een zware aanval van Aziatische griep . . . wat dan?'
'O nee, Tante Door,' roept Lukas haastig. 'Daar hoef je niet over te prakkizeren! Ik weet precies hoe ie is. Hij gooit nog liever de luiken voor de ramen, of wat zeg ik? Hij komt persoonlijk naar m'n slaapkamer en sleurt me m'n nest uit, zelfs al heb ik inderdaad negenendertig-acht! En buiten dat,' zegt Lukas, 'ook al zou ie me die griep laten uitzieken, en ook al zou ie niet de knip op de deur doen, dan had jij 'm nog altijd niet aan je tafel, want d'r moet toch iemand in de zaak zijn?'
'Ook daar heb ik over nagedacht,' zegt Tante Door, en ze geeft hem een vriendelijk kneepje in z'n knieschijf. 'Ik stel me voor,' zegt ze, 'dat jij in de vooravond van de achttiende, om een uur of halfzes zullen we maar zeggen, dat jij dan met een doodonschuldig gezicht onverwachts weer komt binnenstappen in het café, en dat je dan tegen Kootje zegt: 'Kootje, d'r is iets heel eigenaardigs gebeurd. De koorts is geweken, 't Was een eendagsgriepje! Nietwaar? Da's toch een hele simpele oplossing? Of niet?'
Om de waarheid te zeggen is Lukas
nog allerminst overtuigd van de simpelheid van die oplossing,
afgezien nog van de vraag of het inderdaad wel de oplossing is, en
Doortje ziet zijn bedenkelijk gezicht, en ze zegt: 'Moet je
luisteren, Lukas,' zegt ze, 'd'r is een oud gezegde, en dat luidt:
vóór wat, hóórt wat, en voor niks gaat de zon op. Dus ik bedoel,
als je d'r wat voor voelt, en het plannetje lukt, dan eh .. .
Door het gesloten venster heen hoort
Lukas het carillon van de Westertoren, en gelijk begint ook de
kanarie te zingen, en Tante Door laat zijn been los, staat op, tikt
met haar vinger tegen de vogelkooi en zegt, met de rug naar hem:
'Ik ben geen kapitaliste, dat niet. Maar 't is me wel een meier
waard om ook eens een keertje iets anders om me heen te hebben als
alleen maar die verdomde kanarie!'
We hadden het net over oude gezegden, en als er één oud gezegde is dat precies de spijker op z'n kop slaat, dan is het de uitdrukking die ik es een keertje gehoord heb van een oude, keiharde reclamejongen, en die uitdrukking luidde: 'Elke man heeft z'n prijs'.
Nu moet ik daar onmiddellijk aan toevoegen dat de luttele somma van een meier, ofte wel honderd Hollandse guldens, natuurlijk niet het enige motief is voor Lukas om een lijdende medemens een handje te helpen, maar het geeft wel een soort van extra impuls, vooral voor iemand die, zoals Lukas, gewend is aan een vast inkomen van tachtig pop in de week, plus een te verwaarlozen bedragje aan fooien. En dus loop Lukas de komende dagen met de zenuwen in z'n lijf zich suf te prakkizeren hoe een normaal mens ooit een aannemelijke verklaring kan geven voor het feit dat ie op de zeventiende met een gloeiende koorts onder de dekens is gekropen en nog geen vierentwintig uur later weer springlevend door de wereld huppelt, en dat terwijl ie zich in al die jaren dat ie werkt bij die baas, nog nooit één dag ziek heeft gemeld - en ondertussen staat de tijd natuurlijk ook niet stil, en nadert de fatale datum met de gebruikelijke rasse schreden.
Het wordt maandagmiddag, de
dertiende, en Kootje is zijn haar laten knippen bij ene Leo
Gadellaa, die in de buurt beter bekendstaat als Bloempotten Leo,
vanwege de onberispelijke rechtlijnigheid waarmee hij sinds jaar en
dag de nekken van zijn cliënten kaalscheert, en waardoor hij met
honderd procent zekerheid nooit van z'n leven in aanmerking zal
komen voor het kampioenschap herenknippen van de gemeente Amsterdam
of van welke gemeente dan ook, maar daar staat tegenover dat hij op
het gebied van de bierconsumptie rustig beschouwd mag worden als
een van de topsterren uit 't Schaep met de
5 Pooten, en daarom is er voor Kootje de Beer maar één kapper
op de hele wereld en dat is deze zelfde Bloempotten Leo.
Dus Kootje is een uurtje de deur uit en Lukas Blijschap bedient in z'n eentje het hele café, en Huipie van Duivenbode zit me net uit te leggen hoe het programma voor het komende weekend d'r uitziet, als er opeens een windvlaag door de zaak gaat, en daar is Lena van de warme bakker, in een verschrikkelijk sexy mini-gewaadje, maar met een gezicht of haar net voor de zoveelste maal de toegang tot het ouderlijk huis is ontzegd.
Ik moet hier even bij vertellen dat Lena wat je noemt het stuk van de buurt is, en tegelijk een nagel aan de doodkist van haar vader en moeder, die er alle twee bijlopen of ze de vijftig niet zullen halen. De laatste keer dat de warme bakker nog een poging waagde om zijn ouderlijk gezag te doen gelden, was een paar maanden geleden, toen Lena haar intrek had genomen bij een vriend, een overigens keurige automonteur die door de woningnood gedwongen genoegen had moeten nemen met een opkamertje in een van die steegjes tussen de grachten die 's avonds zo rossig verlicht worden door de schemerlampen van voor hun vensters lonkende dames. Bij die gelegenheid had Lena haar eigen eenpersoonsmatras meegenomen van huis, en toen de bakker dit hoorde sprong hij razend van woede in zijn wagen en reed met zijn vrouw naar het adres van de verliefde automonteur.
'Ik storm naar boven,' vertelt hij
me later in een vertrouwelijk gesprek aan de tapkast, 'en terwijl
mijn vrouw de jongedame precies vertelt hoe ze over haar denkt en
haar opdracht geeft om onverwijld haar spullen in te pakken, ga ik
vast de trap af met die opgerolde matras in m'n armen. Man! Ik kom
naar buiten en ik zal nooit die smoelen vergeten van die meiden aan
de overkant, die daar op de klantjes zitten te wachten en opeens
een vent door hun straatje zien wandelen met z'n eigen matras onder
z'n arm! Een overdreven hygiënisch persoon, zullen ze wel gedacht
hebben,' zegt de bakker met een bittere grijns, 'maar in ieder
geval... één ding heb ik me voorgenomen: wat er ook gebeurt, wat
die meid ook nog verder in d'r kop haalt moet zij weten, maar ik
bemoei me d'r niet meer mee! Ze doet maar!'
Welnu - deze bevallige Lena dan heeft zojuist haar entree gemaakt in 't Schaep met de 5 Pooten, beweegt zich heupwiegend naar het eind van de bar en gaat zo zitten dat haar aanwezigheid niemand ontgaat, en Lukas doet een paar stappen in haar richting en vraagt vriendelijk wat hij voor haar kan betekenen, maar Lena is niet in de stemming vandaag, hetgeen al blijkt uit de toon waarop ze Lukas toesnauwt: 'Stel je niet aan, druiloor, en geef me gewoon een advocaatje!'
Dus trekt Lukas zich bescheiden terug en schenkt een advocaatje in, en niemand zegt meer een woord, en het enige geluid " dat je op de achtergrond hoort is het geklots van de ballen op het biljart, maar opeens krijgt Lena blijkbaar spijt van dat druiloor van daarnet, want ze haalt een pakje sigaretten uit haar tas en zegt op een heel wat mildere toon tegen Lukas: 'Roken?'
'Ach ja, laat ik het maar doen,' zegt Lukas, en zet het advocaatje voor haar neer.
Hij geeft haar vuur en stelt met
voldoening vast dat we allemaal zitten te wachten op zijn volgende
stap, dat wil zeggen wij allemaal, dat zijn Arie, Huipie, Tinus de
Toeper en ik.
Achteraf zegt Lukas tegen mij dat
het idee om Lena voor z'n karretje te spannen al dagenlang door
zijn hoofd heeft gespookt, en dat haar onverwachtse bezoek, net op
het moment dat Kootje onder het mes zit bij Bloempotten Leo,
helemaal zo door hem is gepland en uitvoerig van tevoren met Lena
is doorgepraat, maar ik ben daar, eerlijk gezegd, niet zo zeker
van, om de dóódsimpele reden dat Lena volgens mij wel de laatste
vrouw op de wereld is om zich ooit voor wie z'n karretje dan ook te
laten spannen, en in de tweede plaats omdat ik Lukas al langer ken
dan vandaag en dus altijd geneigd ben zijn woorden met een groot
aantal korreltjes zout te bestrooien, maar enfin - of het nu waar
is of niet doet er ook verder geen barst toe, in ieder geval zit
Lena het volgende ogenblik in een druk gesprek gewikkeld met Lukas
en met Huipie, Arie, Tinus en mij als geïnteresseerd auditorium aan
het andere eind van de tapkast.
'Da's lang geleden, Lena,' zegt Lukas, 'sinds de laatste keer dat je ons met een bezoek kwam vereren.' 'Ik ben blij dat je me gemist hebt,' zegt Lena. 'Waren d'r moeilijkheden of zo?'
'Moeilijkheden niet,' zegt Lena, 'maar m'n vrijer had morele bezwaren tegen openbare drankgelegenheden.' 'Wat!' roept Lukas verbaasd. 'Sinds wanneer heeft Lange An-dries bezwaren tegen drankgelegenheden?' 'Je loopt drie ronden achter,' zegt Lena. 'De naam is Herman. En hij geeft les in de aardrijkskunde bij het Middelbaar Onderwijs.'
'Zo, zo!' zegt Lukas. 'Da's een hele vooruitgang!' 'Je lijkt m'n vader wel!' zegt Lena, en likt haar lepeltje af. 'Boterde 't niet met Herman?'
"t Was niet eens een onaardige jongen,' zegt Lena. 'Maar weet je wat ie wou dat ik deed? Ik moest spraakles van 'm nemen! M'n uitspraak was 'm te plat! Nou ja, toen heb ik Herman eens diep in z'n ogen gekeken en toen heb ik tegen 'm gezegd: Herman, zeg ik tegen 'm, je kan me krijgen zoals ik ben, en anders Iaat je 't maar.' 'En toen?'
'Toen heeft ie 't gelaten,' zucht Lena.
Op dat ogenblik schiet Tinus de Toeper in de lach, hardop, en Lena doet net of ze voor het eerst onze aanwezigheid in de gaten krijgt en ze zegt verontwaardigd: 'Wat zit jij te grinniken, snor?'
'Neem me niet kwalijk,' zegt Tinus, 'ik heb schik in m'n leven. Jij niet?'
'Nee,' zegt Lena. 'Op het moment kan je 't van me gestolen krijgen.'
Lukas werpt een blik vol begrip in de richting van Lena, en nu ik erover nadenk begin ik me toch inderdaad af te vragen of die twee niet werkelijk iets van tevoren met mekaar hebben bekokstoofd, en het gesprek doelbewust een bepaalde kant zitten uit te manoeuvreren, want Lukas doet erg gewichtig en zegt met een uitgestreken gezicht:
'Meen je dat nou, Lena,' zegt ie, 'ben je d'r zo bedonderd aan toe?'
'Ja,' zegt Lena, 'van mij hoeft het
allemaal niet meer.' 'Kom nou, Lena!' roept Lukas. 'Een meid van
jouw leeftijd!' 'Ik voel me wel tachtig,' zegt Lena somber.
Nu is het bekend dat een mens over het algemeen net zo oud is als ie zich voelt, maar volgens mij zit Lena hier om de een of andere reden zwaar te overdrijven, en blijkbaar ben ik niet de enige die er zo over denkt, want opeens mengt Arie Balk zich in dit gesprek, en hij zegt, dwars over de tapkast: 'Nou, Lena,' zegt Arie, 'toch weet ik nog wel iets waar wij samen een hoop pret mee kunnen beleven! ...' en Arie heeft de woorden nog niet uit z'n mond of hij krijgt een stomp tegen z'n schouder van Huipie van Duivenbode, die verontwaardigd uitroept: 'Zeg meneer Balk! Zou jij je dubbelzinnigheden een beetje voor je willen houden, asjeblieft!' waarop Arie weer uiterst beledigd: . 'Wat nou? Wat nou dubbelzinnigheden? Waar heb ik het dan over?'
'Het lijkt mij beter dat wij ons
daar maar niet in verdiepen,' zegt Huipie van Duivenbode, en Arie
begint schamper te lachen en hij
zegt: 'Je hebt nou eenmaal figuren die bij alles wat je zegt meteen
denken aan de smerige kanten van het leven, maar toevallig verwijl
ik met mijn gedachten bij iets zeer verhevens en iets zeer zuivers,
en dat is onze geliefde hengelsport! Ik zit me af te vragen, Lena,'
zegt ie, terwijl niet alleen Huipie, maar ook de rest van het café
opeens aandachtig meeluistert: 'Niks voor jou? Een weekendje uit
vissen? Gezellig met ons mee naar de Wadden?'
Onwillekeurig kijk ik even achterom, en ik zie dat de jongens aan de klaverjastafel verbluft de kaarten laten rusten, en ook Gijsie Sahara en Leippie Zonnebril zijn een ogenblik gestopt met hun moeilijke caramboles, en Huipie van Duivenbode roept verbijsterd: 'Dat meen jij toch niet serieus, hè! Lena mee naar de Wadden!' en Tinus de Toeper springt voor Arie in de bres, en hij zegt met z'n zonnigste glimlach: 'Och, waarom niet, Huipie, wat is daarop tegen?' Maar tegelijk ziet ie een paar fel-rode blosjes opkomen op Huipie z'n pokdalige gezicht, dus hij krabbelt haastig terug en hij zegt: 'Ach welnee, Huip! Ik maak maar een lolletje!'
'Dat is je geraden!' zegt Huipie
grimmig, en tegen Lena: 'Je hoort het. Hij maakt maar een
geintje.'
Nog altijd wil ik in het midden laten of het ideetje van Lena-mee-naar-Texel in z'n totaliteit en met groot raffinement van tevoren door Lukas persoonlijk is uitgebroed, óf dat het puur toevallig en zeer spontaan ter plaatse werd geboren - in ieder geval... Lukas neemt opeens zijn sigaret uit zijn mond, knijpt z'n rechteroog dicht, blaast een behoorlijke rookwolk tegen het luifeltje boven de tapkast en zegt dan op een bloedernstige toon: ' Ja, wacht nou eens effe, Huipie! Een geintje, dat zég jij nou wel, maar is dat nou zo gek? Ja, dat meen ik nou echt,' gaat ie verder, en het hele café hangt aan z'n lippen, 'waarom zou Lena niet meegaan naar de Wadden? Zeg, Lena!' Hij wendt zich nu regelrecht tot de nagel aan de doodkist van de warme bakker. Zeg Lena! Zou je d'r wat voor voelen? Een weekendje mee met de jongens, naar de Wadden? Zaterdagmorgen weg . . .' 'Om halfzes,' zegt Tinus.
.. en zondagavond om halfacht weer thuis bij moeders pappot! Da's lekker, hoor! Daar kikker je helemaal van op. Da's een erkend middel om van je zwaarmoedigheid af te komen!'
Huipie van Duivenbode leunt dreigend
naar voren, maar Arie Balk houdt hem tegen en zegt dat ie Lukas
moet laten uitpraten, want wat Lukas daarnet beweerde over die
zwaarmoedigheid is inderdaad een in de praktijk bewezen feit, en
Lukas komt met het voorbeeld van Inez van de groenteman, die hem,
Lukas Blijschap, de schok van z'n leven heeft bezorgd door er na
een hechte verkering van anderhalf jaar opeens tussenuit te knijpen
met een hark van een rij-instructeur, met wie ze inmiddels een
patates-friteskraam is begonnen aan de Spaanse Costa Brava, ergens
in de buurt van Barcelona. 'Ik had voor m'n eigen het gevoel,' zegt
Lukas, 'die klap kom ik nooit meer te boven, maar wat denk je? Twee
dagen vissen op de Vinkeveense plas en Luukie zei weer vrolijk ja
tegen het leven! Geloof me nou, Lena,' zegt ie tot besluit. 'Geloof
me nou maar. Je moet er niet over nadenken. Doen. Gewoon doen!'
De hele ploeg zit gespannen te wachten op het antwoord van Lena, maar Lena laat de zaak even rustig betijen en wil weten wie d'r allemaal meegaan, en hoe het programma voor die twee dagen d'r uitziet, en hoe ze het probleem denken op te lossen van één jonge meid die in haar eentje de nacht zal moeten doorbrengen in het gezelschap van veertien losgeslagen kerels, en net op het moment dat Arie zijn clubgenoten het voorstel doet om er desnoods voor die ene nacht op Texel nog een aparte zomer-bungalow bij te huren, naast de twee die ze al schriftelijk hebben besproken, komt Kootje de Beer van de kapper, met z'n jekker aan, z'n hoed op, en een wollen sjaal om tegen de kou in z'n nek.
'Kootje,' roept Tinus meteen, 'een leuk bericht. We hebben een blinde passagier voor je, voor Texel!'
'O,' zegt Kootje de Beer, en onthult de bekende coiffure van Bloempotten Leo.
'Je bent netjes geknipt,' zegt Lukas.
Kootje loopt naar de kapstok, hangt zijn hoed op en begint zijn jas uit te trekken.
'Een blinde passagier?'
' zegt Huipie op een snijdende toon. 'De weledele heer Arie Balk had weer eens een van zijn befaamde briljante ideetjes.' Ik zei het gewoon voor de gein, Huipie,' zegt Arie schielijk, en ondertussen zie ik Kootje verstarren en een argwanende blik werpen op Lena van de warme bakker, en vervolgens op Lukas, die quasi onschuldig de glazen staat af te spoelen in de spoelbak.
Wat was dat dan voor een briljant ideetje, Arie?' vraagt Kootje, nog steeds met z'n jekker in z'n handen.
Laat Lukas 't maar vertellen,' zegt Arie en Lukas begint meteen te protesteren van 'Ik? Hoezo ik?', maar het volgende moment gaat ie toch voor de bijl, want Kootje komt achter de tapkast en zegt op een toon die geen tegenspraak duldt: 'Niet donderjagen, Lukas. Vertel!'
'Nou, goed dan,' zegt Lukas. 'Moet je horen, Kootje. De zaak is deze. Lena komt net binnen, we zitten een tijdje te babbelen, en wat blijkt? Lena heeft een beetje een inzinking. Zwaarmoedig. Liefdesperikelen, weet je wel. Dus toen zegt Arie ineens -uit de gein, maar 't kwam er toch heel spontaan uit: weet je wat, zegt Arie, laat Lena met ons meegaan!' 'Waar naar toe?!' roept Kootje, met overslaande stem. 'Nee, wacht nou effe,' zegt Lukas, 'nou moet je niet meteen in paniek raken! 't Is nog niet eens gezegd of ze wel wil. Lena, zeg 't eens. Wat denk je d'r van?'
Mag ik jou d'r even op attent maken,' zegt Kootje de Beer, en ik krijg sterk de indruk dat ie elk ogenblik uit elkaar kan barsten, want zijn borst zwelt op, zijn kaken spannen zich en zijn ogen beginnen op een hoogst verontrustende manier uit hun kassen te puilen - 'mag ik jou d'r even op attent maken,' komt Kootje de Beer, 'dat de reglementen van onze vereniging ...'
Effe rustig, Kootje,' zegt Lukas. 'Lena heeft het woord.' En, met een zeer onderdanige klank in zijn stem, tot de zwaarmoedige schoonheid aan het eind van de tapkast: 'Nou? Lena? Wat doe je?'
De zwoele blik van de warme-bakkersdochter glijdt langzaam door het café, constateert met voldoening dat het voltallige college van de hengelsportvereniging svp niet de minste morele bezwaren koestert tegen haar deelname aan de Tocht naar de Wadden, dat zij integendeel desnoods bereid zijn haar te volgen over alle zeven wereldzeeën, en dat ten slotte hun voorzitter, Kootje de Beer, de beschikking heeft over een zeer mannelijke en bijzonder atletische gestalte, vooral wanneer hij zich een keertje flink kwaad maakt en zich, zoals in dit speciale geval, opblaast als een kalkoense haan.
'Ja,' zegt Lena na een stilte, en
het klinkt als een zware explosie, 'ja,' zegt Lena ten slotte. 'Ik
begin er wel trek in te krijgen.'
Een halfuurtje later is Doortje bezig met Ali, die de broek komt laten stomen van haar man, de oud-legionnair Gijsie Sahara. Opeens gaat de telefoon, en daar is Lukas aan de lijn, en die zegt: 'Tante Dora,' zegt Lukas, 'ik wou je even zeggen: ik gelóóf dat ik beet heb!' 'Ja?' zegt tante Doortje. 'Hoe dan?'
'Ik kan 't je zo niet vertellen, want ik sta in de zaak, maar is 't goed dat ik vanavond tegen een uur of negen even kom binnenwippen? 't Is m'n vrije avond.'
'Ja, jongen!' zegt Doortje, 'dat is
prima! Denk je dat je ...' 'Laten we 't zo stellen, Tante Door, er
is hoop! Dag, schat! Ik spreek je vanavond!'
Diezelfde avond, om negen uur, verschijnt Lukas voor de glazen buitendeur van de wassalon. Hij belt aan, Doortje komt snel aangesloft en doet open.
ik heb liever niet dat ik gezien word,' zegt Lukas, 'mag ik meteen doorlopen?'
'Ja, natuurlijk, snoepie! Je weet de weg.' Dus Lukas loopt door naar de huiskamer en Doortje komt achter hem aan, en Lukas z'n blik valt op de tafel, die bezaaid is met zegeltjes en waardebonnen.
Ik was net aan het plakken,' zegt Tante Door. 'Een vreselijk pokkenwerk, maar ja ... 't moet tóch gebeuren. Ga zitten, jongen. Wil je een kopje koffie? Ik heb het klaarstaan.' 'Graag, Tante Door,' zegt Lukas, en gaat zitten op de bank. Even later komt Tante Door uit haar keukentje terug met een grote email koffiepot, die verlucht is met een afbeelding van de Westertoren of iets wat daar op lijkt, en ze begint de kopjes klaar te zetten, en ze zegt: 'Je klonk nogal optimistisch vanmiddag, hè?'
'Ja,' zegt Lukas. 'En ik geloof ook dat daar alle reden toe is.' Suiker? Room?'
'Alles d'r op en d'r an,' zegt Lukas, en hij kijkt vergenoegd naar de bedrijvige handen van Tante Door.
Affijn - Tante Door schuift een kopje naar hem toe, en ze gaat weer tegenover hem zitten in dezelfde stoel als de vorige keer, met over elkaar geslagen armen, en Lukas vindt dat Tante Door d'r best mag wezen, en dat Kootje de Beer dat hele weekend naar Texel met een gerust geweten kan laten schieten voor de verjaardag van Tante Door, al was het alleen al om de kwaliteit van haar koffie.
'Er is hoop, zei je,' zegt Tante Door, en ze kijkt hem aan in een duidelijk afwachtende houding. 'Ja,' zegt Lukas. 'Er is hoop.' 'Nou,' zegt Tante Door. 'Ik luister.'
Dus Lukas zet zijn kopje op tafel, en hij steekt van wal. 'Tante Door,' zegt ie, 'lk heb zo het vermoeden dat je even heel gek zal opkijken bij wat ik je nou ga vertellen.'
Hij biedt haar een sigaret aan, maar ze zegt 'nee dank je wel, ik heb net besloten om een beetje te minderen.' 'Vind je 't niet erg,' zegt Lukas, 'als ik eh ...' 'Nee, jongen, natuurlijk niet!' zegt Tante Door. 'Rook jij maar rustig, hoor! Je zit hier niet in de opera!'
Lukas steekt de sigaret aan en gaat verder: 'Tante Door. Wie denk jij dat vanmiddag getekend heeft als vijftiende deelnemer, of laten we liever zeggen deelneemster aan de tocht naar de Waddenzee?'
Deelneemster?' roept Tant Door verwonderd, om niet te zeggen verschrikt. 'Een vrouw?!' 'Wie denk je?'
'Schiet nou toch op, man! Ik weet het niet! Wie?' 'Lena Braams,' zegt Lukas met een geheimzinnige glimlach. Nou ja! Hij heeft de naam nog niet over z'n lippen gebracht of Tante Door zit meteen rechtop in haar stoel, grijpt zich vast aan de leuningen en is kennelijk ten prooi aan een vreselijke emotie, maar Lukas doet net of z'n neus bloedt en gaat onverdroten door: 'Ja,' zegt ie, "t heeft natuurlijk wel even moeite gekost om 't erdoorheen te krijgen, want Kootje vond het niet goed. Die was als de dood dat de sfeer aan boord werd aangetast door de aanwezigheid van een vrouwspersoon, en zeker een tiep als Lena Braams, waar geen enkel huwelijk heilig voor schijnt te zijn, maar goed,' zegt Lukas, 'uiteindelijk heeft ie dan toch moeten zwichten voor het aandringen van de overgrote meerderheid van de club. Want ja ..., Lena mee ..., dat leek ze wel wat!'
Ondertussen zit Tante Door amechtig op de rand van haar stoel, met de ellebogen achteruit, als een hardloopster in de startblokken, en zodra Lukas haar even lucht geeft, barst ze los. 'Van wie, als ik vragen mag,' roept ze, met een wit vertrokken gezicht, 'van wie is dat geweldige idee afkomstig?' 'Nou kijk,' zegt Lukas rustig, of d'r geen vuiltje aan de lucht is, 'nou kijk,' zegt ie, "t was oorspronkelijk een ideetje van Arie, die kwam d'r mee aanzetten ..., zogenaamd uit een geintje. En toen ben ik d'r serieus op ingegaan. En wat gebeurt? Ze trappen d'r in!'
'Dus als ik het goed begrijp, dan ben je d'r nog trots op ook!' 'Ja, natuurlijk!' 'Lukas Blijschap!'
Tante Door rijst langzaam en statig overeind, als een oude vorstin die slecht ter been is, maar die weigert door een lakei uit haar troon te worden geholpen.
'Lukas Blijschap! Heb jij dan helemaal geen hersens in dat rare schedelpannetje van jou! Begrijp je dan niet wat dat betekent voor een man als Kootje de Beer, om de nacht door te brengen op Texel onder één dak met dat uitgekookte schepsel!'
Ze wendt met een ruk het hoofd af en sluit de ogen, zoals mensen doen wanneer ze een prik krijgen van de dokter. 'Er is hoop, zegt meneer Blijschap! Er is hoop! Alsof deze wetenschap voor mij niet voldoende reden is om alle hoop voorgoed te laten varen!'
Ze perst verbeten haar lippen op mekaar en begint, voor zover de krappe ruimte het toelaat, nijdig heen en weer te stampen, en je hoeft echt geen psychiatersopleiding te hebben genoten om te begrijpen dat Doortje op dit ogenblik een bepaald soort erotische situaties voor haar geestesoog ziet opdoemen, zoals je die meer en meer ziet afgebeeld in de fotovitrines van onze progressieve bioscooptheaters, maar dan met Kootje de Beer en Lena van de warme bakker in de hoofdrol. 'Lukas Blijschap,' zegt Doortje ten slotte, 'je wordt bedankt voor je hulp!'
Merkwaardigerwijs heeft diezelfde Lukas Blijschap al die tijd heel ontspannen z'n sigaretje zitten roken, en het lijkt zelfs alsof hij zich bijzonder amuseert, want de glimlach is geen ogenblik van zijn lippen geweken, en dat is dan ook een reden voor Tante Door om nog nijdiger te worden en uit te roepen: 'Vind je het nodig, meneer Naastenliefde, om je buurvrouw nog in d'r gezicht uit te lachen ook!'
'Nee, Tante Door,' zegt Lukas, op een allervriendelijkste toon. 'O nee?' zegt Door. 'Wat zit je dan te grijnzen?'
Lukas tikt de as van zijn sigaret en leunt achterover in de behaaglijke houding van een vliegtuigpassagier. 'Tante Door,' zegt ie opgewekt, 'ik zal je één ding vertellen. Die reactie van jou, daar ben ik uiterst tevreden over! Dat is voor mij een bewijs dat ik raak heb geschoten!'
Doortje staat hem aan te staren of hij werkelijk zijn geestvermogens heeft verloren, dus Lukas gaat haastig verder: "t Is namelijk zo, Tante Door,' zegt ie, 'er is één voorwaarde verbonden aan de deelname van Lena. En dat is een absolute zwijgplicht voor alle leden van de hengelclub. 't Moet geheim blijven. Niemand in de hele buurt mag het weten.'
'Ja,' roept Tante Door. 'Dat haalt je de koekoek! De heren zijn niet zo achterlijk als jij! Als die wijven van ze d'r achter komen dat die meid van Braams ...'
Op dit ogenblik voltrekt zich een opmerkelijke verandering in het wezen van Tante Door. Ze houdt plotseling op, midden in de zin, blijft roerloos staan, een gestrekte wijsvinger gericht op Lukas, en in een verloop van enkele seconden verdwijnt de boze kramp uit haar gelaatstrekken en breekt de zon door de wolken. De stilte is diep en weldadig. Lukas buigt zich voorover en dooft zijn sigaret in de asbak.
'Nou, Tante Door?' zegt ie glunderend. 'Waarom maak je je zin niet af? Als die wijven d'r achter komen . .. wat dan?'
Tante Door keert ineens tot het leven terug. Ze maakt van de linkerhand een vuist, geeft daar een mep op met de rechter, haar ogen beginnen te tintelen en als ze even later haar mond opendoet, stelt Lukas met voldoening vast dat ook haar toon op slag een veel menselijker klank heeft gekregen, ik geloof tóch, Lukas,' zegt Tante Door, 'ik geloof tóch dat jij niet zo achterlijk bent als dat ik oorspronkelijk dacht. Nee, verdomd,' zegt ze, 'ik trek mijn woorden terug!' Lukas glimlacht tevreden.
'Was ik er erg ver naast, Tante Door, toen ik zei: er is een lichtpuntje?'
'Nee, schat,' zegt Tante Door, en
knijpt hem vriendelijk in de wang. 'Ik wil niet op de zaken
vooruitlopen, maar volgens mij heb jij je meier al voor de helft
verdiend!'
Dus de volgende morgen meldt Lukas zich vroeg in 't Schaep en hij begint meteen z'n verontschuldigingen te maken tegen Kootje de Beer over die toestand van gisteren met Lena, maar Kootje zegt nee jongen, niks an de hand, ik maak niemand een verwijt, ik heb alleen de pest in op m'n eigen. Zak die ik ben,' zegt Kootje de Beer, 'ik had me voorgesteld een rustig weekend te hebben .. .'
'Misschien valt 't nog wel mee,' zegt Lukas, maar Kootje zegt 'vergeet het maar, want heb je gezien hoe die meid naar me keek? Ik heb er wel trek in, zegt ze!'
'Maak je nou maar geen zorgen, Kootje,' zegt Lukas. 'Je bent toch niet alleen?'
'Dat niet,' zegt Kootje, 'maar ik had verstandig moeten wezen. Ik had die uitnodiging moeten aannemen van Doortje.' 'Wat voor een uitnodiging?' vraagt Lukas schijnheilig. 'Die is zaterdag jarig,' zegt Kootje. 'Ze heeft me gevraagd of ik bij d'r kom eten.'
'Nou!' zegt Lukas. 'Dat kan toch nog! Doe 't! Dan ben je d'r vanaf!'
'Altijd hetzelfde gelazer met die wijven,' zegt Kootje, en daar kon ie nog weleens meer gelijk aan hebben dan ie denkt, want op ditzelfde ogenblik slaat Riek Balk, de vrouw van de kraandrijver Arie, de werkhanden ineen en roept met een heilige verontwaardiging, staande bij de toonbank van de wassalon De Witte Fontein: 'Dus daar had meneer een schone pyjama voor nodig!'
Uiteraard is degeen tot wie deze woorden gericht zijn niemand anders dan Tante Door, en Tante Door staat erbij met het zorgelijkste gezicht van de wereld, en haast zich om te zeggen dat ze d'r een slapeloze nacht van gehad heeft of ze het wel of niet ;aan de vrouwen van de buurt zou vertellen, maar ja, zegt Tante Door, 'uiteindelijk staat het huiselijk geluk van veertien gezinnen op het spel en dat is toch ook geen kattedrek, nietwaar?' 'Ik zweer het je,' zegt de vrouw van Arie, 'ik heb d'r gewoon geen woorden voor!'
'Nou, wacht maar,' zegt Tante Door.
'Dat komt wel. Tegen de tijd dat je man van z'n werk komt, heb jij
je praatje wel klaar, daar ben ik niet bang voor!'
Affijn - die avond kómt Arie thuis van z'n werk, en Arie niet alleen, maar ook alle andere leden van de hengelsportbuurtver-eniging svp, en wat zich nu precies heeft afgespeeld in de huiselijke kring van al deze brave hardsappelende lieden zullen we maar in het midden laten, maar in ieder geval zit vrijwel de voltallige ploeg de volgende middag met zulke gezichten rondom de vergadertafel in 't Schaep met de 5 Pooten, en aan het hoofd van die tafel staat Kootje de Beer, rechtop, en met het zweet in z'n handen, een van de ergste donderspeechen te houden uit de hele geschiedenis van het Amsterdamse hengelsport-wezen.
'Merkwaardige samenloop van omstandigheden!' roept Kootje, met bulderende stem. 'Opeens is iedereen verhinderd! Eigenaardig!'
Hij kijkt met fonkelende ogen de kring rond. De mannen buigen beschaamd het hoofd.
'Jij, Huipie! Had je dat niet eerder kunnen bedenken! Dat je zaterdagnacht moest overwerken!' Huipie mompelt iets onverstaanbaars en Kootje zegt: 'praat harder, we zitten hier niet in de openbare leeszaal,' dus Huipie herhaalt met duidelijke stem en neergeslagen ogen: 'D'r is plotseling iemand ziek geworden van de nachtploeg.' 'Oké!' roept Kootje. 'Oké! Dat zou ik me nog kunnen voorstellen! Maar dat iemand zich op het laatste moment herinnert dat z'n vader en moeder aanstaande zaterdag vijftig jaar getrouwd zijn, dat wil er bij mij niet in. Néé, Evert!'
Evert van der Schors, een kleine, dikke stukadoor, en doorgaans een uitermate gezellige prater, staart zwijgend in z'n bier. 'En wat had Japie ook weer? O ja, astma! Was ie vergeten!' Japie begint demonstratief te hoesten.
'Welja, ga je gang maar jongen!' roept Kootje met bijtend sarcasme. 'Vooruit, zet 'm op, Jaap! Hoest maar effe lekker uit!'
Wel - de arme Japie doet z'n best, dat moet gezegd worden. Hij begint een aantal droge, blaffende geluiden uit te stoten en iedereen heeft begrip voor het feit dat je een orgeldraaier met zo'n labiele gezondheid niet zo maar kan blootstellen aan het barre geweld van weer en zeewind, nog afgezien van het gevaar voor besmetting - maar inmiddels heeft Kootje een nieuw slachtoffer gevonden in de figuur van Arie Balk, die zojuist met een zeer bedremmeld gezicht het café heeft betreden. 'Kijk, kijk!' roept Kootje de Beer. 'Daar hebben we onze vriend Arie Balk! 't Zal mij benieuwen wat die ons te vertellen heeft, maar veel goeds zal het niet wezen, neem ik aan!'
De kraandrijver beweegt zich schoorvoetend in de richting van de vergadertafel en blijft staan naast Huipie van Duivenbode, met een eigenaardige schichtige uitdrukking in z'n ogen. 'Wat is er met jou, Arie?' vraagt Kootje, op een verdacht vriendelijk toontje. 'Was je je tong verloren?'
Arie schraapt verlegen z'n keel. 'Kootje,' zegt ie. 'Ik heb een beetje vervelende mededeling voor je ...' 'O ja?' zegt Kootje, poeslief. 'Wat is er dan, Arie?' 'Ik eh ..., ik kan zaterdag niet mee.'
'O nee?' zegt Kootje, hooglijk verbaasd. 'Waarom niet, Arie?' "t Is namelijk zo, Kootje ... d'r is plotseling iets tussengekomen ..
Zo? Wat dan, Arie? Wat is er dan plotseling tussengekomen?' M'n broer is onverwachts overgewipt uit Canada .. O!' zegt Kootje. 'Dat hadden we nog niet gehad!' Op dit moment wordt het gesprek even onderbroken, want Japie de Orgeldraaier verslikt zich in zijn hoest en dreigt erin te blijven, en Huipie van Duivenbode geeft hem een paar enorme dreunen tussen de schouderbladen, met het gevolg dat Japie weer een normale kleur krijgt op z'n wangen, maar nog weken-lang rondloopt met een blauwe rug.
'Ga door,' zegt Kootje tegen Arie. 'Je broer is plotseling overgekomen uit Canada ...'
' Ja, Kootje,' zegt Arie timide, "t Spijt me verschrikkelijk voor jou, en nog meer voor mezelf, maar ik heb die jongen in geen twintig jaar gezien, en hij gaat zondag weer weg, dus eh ..., wat is er? Wat kijken jullie me an?'
'Niks, jongen!' zegt Kootje, met een valse grijns op zijn lippen. 'Ga d'r maar lekker bij zitten!' 'Geloven jullie me niet?'
'Natuurlijk, jongen!' roept Kootje. 'Natuurlijk geloven wij jou! Wat zullen we nou beleven! Wij zijn hier toch niet bijeengekomen om mekaar wat voor te liegen. Hier, jongen. Maak 't je gemakkelijk!'
Hij schuift een stoel onder Arie z'n zitvlak en plaatst zich opnieuw aan het hoofd van de tafel.
'Mijne heren,' zegt Kootje, en Lukas
gelovende heeft zijn stem zelden waardiger geklonken dan op dit,
laten we maar rustig zeggen historische ogenblik, 'mijne heren,'
zegt Kootje de Beer, 'dan kan ik u thans mededelen dat er voor de
Tocht naar de Wadden, waar wij allen met zulke hoge verwachtingen
naar hebben uitgekeken, in totaal nog maar twee liefhebbers zijn
overgebleven, en dat zijn Lena van de warme bakker en ik, zei de
gek!'
Inmiddels is het alweer bij zessen geworden, en Tante Door zit net in haar eentje de kas op te maken en zich geestelijk voor te bereiden op wat haar straks te wachten staat in 't Schaep met de 5 Pooten, als opeens de winkelbel rinkelt. Tante Door springt meteen in de vechthouding, want wie komt daar anders binnenstappen dan de hierboven genoemde liefhebster in hoogsteigen persoon!
'Ben je al gesloten?' vraagt Lena, en ze komt heupwiegend naar de toonbank met een grote boodschappentas in de hand.
De jongedame is voor de gelegenheid gekleed in een zwartglimmende plastic maxi-jas met bijbehorende zuidwester, waardoor ze d'r nu al min of meer uitziet als een volwaardig lid van de Texelse reddingsbrigade, en Tante Door kan het bijna niet laten een opmerking in die richting te plaatsen, maar ze houdt zich in en ze zegt, op een zeer neutrale toon: 'Vertel het eens, Lena. Wat kan ik voor je doen?'
Dus Lena zet haar tas op de toonbank en haalt er een kledingstuk uit, dat, wanneer ze het met gestrekte armen voor zich uithoudt, een crèmekleurige avondjurk blijkt te zijn. 'Deze japon,' zegt Lena, 'wou ik graag laten stomen. Maar ik moet 'm persé voor het weekend terughebben. Zou dat gaan, denk je?'
'We hebben het erg druk momenteel,' zegt Tante Door met een zuinig mondje.
'Ik weet het,' zegt Lena. 'Ik kom een beetje op het laatste nippertje, maar ik haal 'm net uit de kast, en kijk maar . .., ik kan 'm absoluut zo niet aan.'
Tante Door bekijkt de japon met een kritische blik. 'Moet je ergens naar toen dan?'
'Ja,' zegt Lena, 'ik heb onverwachts een uitnodiging gekregen.' Natuurlijk is dat allang ouwe koek voor Tante Door, maar ze doet of ze nergens van weet en informeert belangstellend: 'Avondkleding verplicht?'
'Nou, nee,' zegt Lena. 'Verplicht niet..., maar ach, je weet wel . . ., hij hangt nou eenmaal in de kast, en zo vaak krijg je niet de gelegenheid ...'
'Leuk modelletje,' zegt Tante Door, en spreidt de japon uit over de toonbank. 'Zelf gemaakt?' 'Nee. M'n moeder.'
'Nou. Zo'n moeder mag je wel in ere houden!'
Hij staat me geweldig,' zegt Lena. 'Ik heb er erg veel succes mee.'
'Ja, daar twijfel ik niet aan. Daar zal je zaterdagavond ook niet over te klagen hebben!'
Er is iets in Doortje d'r manier van praten wat Lena niet helemaal lekker zit en waardoor er ineens een klein alarmschelletje hij haar begint te rinkelen, maar gelukkig rinkelt er nóg iets, en dat is de buitendeur die opengaat, en op hetzelfde moment roept Doortje verrast: 'Hé, kijk nou wie we daar hebben! Dag Koot! Je was is nog niet klaar hoor!'
'Nee,' zegt Kootje de Beer, en blijft staan halverwege de toonbank. 'Nee. Daar kwam ik ook niet voor. Ik had een belangrijke mededeling, maar eh .. .' Hij kijkt enigszins verlegen van de ene vrouw naar de andere. 'Help Lena eerst maar effe af,' zegt ie ten slotte.
Maar daar wil Lena niet van weten. Alle tijd, hoor! Ze hoeft nergens naar toe, ze kan gaan en staan waar ze wil, dus als Kootje iets dringends heeft te melden, laat ie rustig voor z'n beurt gaan, 'die avondjurk kan best even wachten, wat jij, Tante Door?'
Wel - Tante Door was juist bezig het gezicht van haar buurman te bestuderen en ze constateert met stille voldoening dat Kootje eruitziet als iemand die zojuist z'n laatste pronkstuk naar de lommerd heeft gebracht en er niet op rekent het ooit nog een keer te kunnen aflossen, dus inderdaad zegt Tante Door, "t moet inderdaad wel iets heel dringends wezen, anders laat je niet zo maar je zaak in de steek, en zeker niet een horecabedrijf, op het drukste uur van de dag, dus Kootje, jongen, maak van je hart geen moordkuil, en vertel: wat zijn de moeilijkheden?'
Affijn - Kootje staat nog even in dubio, en hij kijkt naar Lena en vervolgens naar de avondjurk, die zo onvoorstelbaar diep is ingesneden dat het lijkt of er iemand een enorme mijter op de toonbank heeft getekend, en ten slotte zegt Kootje, met een intens droevige klank in zijn stem: 'Lena,' zegt Kootje, 'ik had niet verwacht dat ik je hier zou treffen, maar nu je d'r toch bent...'
Hij stopt even om zijn keel te schrapen.
'Lena,' zegt ie dan. 'Ik heb slecht nieuws voor je.' 'Voor mij?' roept Lena onthutst.
'Nou ja,' zegt Kootje haastig. 'Zo vreselijk is het nou ook weer niet, maar eh ..., Lena. Ik zal 't je meteen maar zeggen. De Tocht naar de Wadden gaat niet door. Nee. Afgelast! Ja, Lena,' zegt ie, 'ik begrijp je teleurstelling en ik vind het persoonlijk ook een hoogst pijnlijke zaak, maar ...' 'Wat vertel je me nou?!'
Tante Door buigt zich met haar volle gewicht, en met een uitdrukking van opperste schijnheiligheid over de toonbank. 'Kootje! De Waddentocht! Die reis, waar je je zo op verheugd had ..wou je me vertellen dat die niet doorgaat?!' 'Nee, Door,' zegt Kootje, met een prop in z'n keel en vrijwel het hele evangelie in z'n ogen. 'Nee, Door,' zegt ie. 'Ik ben speciaal uit de vergadering weggelopen om je te komen meedelen dat wij zojuist, met z'n allen, unaniem, en volkomen spontaan besloten hebben om de Tocht naar de Wadden uit te stellen tot een volgende gelegenheid!'
'Nee!' roept Tante Door, haar vreugde met moeite verbergend, 'nee! 't is niet waar!'
'Beste Dora,' zegt Kootje, die nu pas goed op dreef raakt, 'ik heb er nog eens zeer ernstig over nagedacht en ik moet zeggen: wat ik in eerste instantie allemaal heb zitten bazelen over dat vissen, en de noodzakelijkheid van ontspanning en dat soort lariekoek - Dora, vergeet het! Achteraf,' zegt Kootje, 'schaam ik me dat ik zo makkelijk heb durven heenstappen over een zo kostbare zaak als Menselijkheid en Naastenliefde! Het kan niet, Dora, het kan niet! Men mag zijn buurvrouw niet aan haar lot overlaten op een dag dat zij meer dan ooit behoefte heeft aan, nou ja, hoe zal ik het zeggen, aan een beetje prettig gezelschap. En daarom, Dora,' hij blikt haar nu diep in de stralende ogen, 'daarom heb ik de vergadering voorgesteld om mij, ondanks het feit dat ik voorzitter ben, vrij te stellen van deelname aan de Tocht naar de Wadden - waarop iedereen, de hele club, zonder één uitzondering, spontaan overeind kwam en uitriep: "Kootje! Als jij niet gaat, is voor ons de aardigheid d'r af! We zien wel wat we doen, maar de Tocht naar de Wadden gaat zaterdag niet door!" Nou - en zo is het gegaan,' zegt Kootje, 'dat wou ik je alleen maar even komen vertellen.'
Hij zwijgt vermoeid, en Tante Door heeft een enorme zin om hem over de toonbank heen om z'n hals te vallen en zich te laten gaan op een manier die Kootje nog niet van haar kent, maar per slot van rekening staat Lena d'r met haar snufferd bovenop, dus Doortje verroert zich niet en zegt alleen maar, op een zo vlak mogelijke toon: 'Dat had je niet moeten doen, Ko. Thuisblijven voor mij, terwijl dat vissen zoveel voor je betekent, ik weet niet wat ik daarop moet zeggen.'
Laat maar,' zegt Kootje, en wendt zich tot Lena, die daar nog altijd zeer mooi staat te wezen, en raadselachtig glimlacht, zodat je onmogelijk kan uitmaken of ze nu iets van de zaak heeft begrepen of niet. 'Lena,' zegt Kootje, 'denk niet dat ik het niet rottig. vind voor jou, want ik had je graag dat uitje gegund, en ik niet alleen, maar vraag het maar aan alle jongens van de club: iedereen denkt er net zo over als ik. Maar ja,' zegt Kootje, en hij moet wel weer even wat wegslikken, want Lena heeft nu eenmaal iets waardoor je als kerel onmiddellijk iets voelt knikken in je knieën op het moment dat ze naar je kijkt, 'maar ja,' zegt Kootje, Doortje is zaterdag jarig en dat is op zichzelf geen wereld-schokkende gebeurtenis, maar ik geef het je te doen, Lena: alleen in je kamertje zitten, en geen hond die je komt feliciteren of een bloemetje brengen of wat men zoal pleegt te doen op een dergelijk heuglijke dag. Dus Lena,' zegt Kootje, en hij wordt wat; onrustig, want Lena blijft maar glimlachen zonder dat het eigenlijk duidelijk is waarom, 'dus Lena,' zegt Kootje, 'ik hoop uit de grond van mijn hart dat je op de een of andere manier een middel zult weten te vinden om die inzinking van je te boven te komen, maar helaas zal dat niet kunnen gebeuren via die Tocht naar de Wadden, want een mens heeft nu eenmaal z'n taken en plichten, en mijn taak ligt hier, zaterdagavond bij Tante Door!'
Hij gebaart theatraal naar zijn buurvrouw, die verzaligd de ogen heeft gesloten - en misschien mag ik hier even van de gelegenheid gebruik maken om te zeggen dat Kootje wat dat belieft een heel wat beroerdere taak had kunnen treffen, want Tante Door heeft inderdaad een verrukkelijk menu in haar hoofd, te beginnen met een kostelijke champignonsoep, vervolgens een malse lamsbout met aardappels en asperges en als toetje een heerlijk luchtige chocolademousse, en god zal weten wat ze verder nog uit staat te broeden voor de rest van de avond, maar affijn - net op het moment dat Lena eindelijk in beweging komt en haar mond opendoet om te zeggen wat ze al veel eerder had moeten vertellen, net op dat moment gaat opnieuw de winkeldeur open en daar zijn Huipie en Arie, met hun gezichten in een bloedernstige plooi, en te oordelen naar de plechtstatige manier waarop zij de wassalon binnen komen stappen, duidelijk belast met een missie.
Affijn - ze lopen naar de toonbank en blijven daar staan, en Huipie begint tegen Arie: 'Zeg jij het of zeg ik het?' Daarop Arie: 'Jij zou als woordvoerder optreden!'
'Oké,' zegt Huipie, en springt meteen in de houding recht tegenover Tante Door.
'Doortje Lefèvre!' zegt Huipie, en alleen al het gebruik van die achternaam is een teken dat er iets bijzonders op komst is, dus Doortje trekt ook een gewichtig gezicht, en Huipie gaat verder: 'Namens onze hengelclub svp heb ik de eer en het genoegen u uit te nodigen tot een feestelijke avond die u door onze vereniging zal worden aangeboden in het café 't Schaep met de 5 Pooten!
'Je moet er nog eventjes bij vermelden', zegt Arie, 'wanneer en waarvoor.'
'Aanstaande zaterdag,' zegt Huipie, 'ter ere van uw verjaardag!' Waarop Kootje Huipie een enorme dreun op zijn schouderbladen verkoopt en opgelucht uitroept: 'Dat vind ik een buitengewoon sympathiek voorstel! Buitengewoon sympathiek!'
Wel - het volgende ogenblik zit
Tante Door ergens op een stoel en wordt door Kootje de Beer
bijgebracht met een glaasje water, en Lena zegt tegen Huipie: 'De
ontroering is haar blijkbaar te machtig geworden', en Arie zegt
tegen Lena: 'Ben je nou kwaad op ons, Lena, dat we je dat weekendje
naar Texel door de neus hebben geboord?' waarop Lena weer dat
raadselachtige over zich krijgt, en antwoordt: 'Ik heb het jullie
nog niet durven zeggen, Arie, maar ik ben allang over m'n inzinking
heen, en het komt me dus eigenlijk wel erg goed uit dat dat zaakje
niet doorgaat. Ik heb namelijk een nieuwe vriend,' zegt Lena. 'Een
bokser. Bantamgewicht. En die moet zaterdagavond uitkomen in Den
Haag, dus ik was sowieso verhinderd. Begrijp je, Arie? Ik kan toch
moeilijk op Texel de beest gaan uithangen terwijl die jongen in Den
Haag een pak op z'n sodemieter krijgt van de Kampioen van Chili!
Het enige wat ik nou maar hoop,' zegt Lena, 'is dat die avondjapon
nog op tijd klaar komt, want ja ..., de vlam van een bokser moet
toch een beetje knap voor de dag komen, wat jij, Arie!'
Overigens hoor ik van Lukas dat de avond van de achttiende oktober een fenomenaal succes is geworden en dat zelfs Lena nog om één uur 's nachts in groot avondtoilet is verschenen, met haar nieuwe verloofde, de bantamgewicht Louwietje Schavelkamp, die weliswaar in de eerste vier ronden helemaal in mekaar was geslagen door de kampioen van Chili, maar uiteindelijk toch had gewonnen door een technische knock-out. 'En verder,' zegt Lukas, 'verder mocht iedereen god op z'n blote knieën danken dat ie niet op zee zat, want er stond dat hele weekend een complete storm langs de kust met windkracht negen a tien.'
'En die meier?' informeer ik zo langs m'n neus weg, 'die meier van Tante Door? Heb je die nog gehad?' 'Ja zeker,' zegt Lukas, en doet een schijf citroen in m'n tonic. Die heeft ze me keurig voldaan.'
Hij buigt zich vertrouwelijk naar me toe. 'Een paar dagen later,' zegt ie, op gedempte toon, een paar dagen later vindt de penningmeester van svp een envelop in z'n bus, met een biljet van honderd en een briefje d'r bij in blokletters: "Voor de verenigingskas, van een onbekende gever".'
Hij kijkt even om naar Kootje, die aan de andere kant van de bar in druk gesprek is gewikkeld met Gijsie Sahara en Japie de Orgeldraaier.
'Och,' zegt Lukas Blijschap. "t Was
een duur avondje voor de club. En per slot van rekening zijn we
toch op de wereld om mekaar te helpen, niewaar?'