9
Nadat ze vertrokken waren, ging Caterina zitten. Haar werk begon nu, bedacht ze, en ze was zich ervan bewust dat, zelfs toen de kisten werden geopend en de eerste papieren verwijderd, niemand van de aanwezigen de moeite had genomen de naam Steffani te noemen, hoewel iedereen ervan op de hoogte was. Het idee dat de neven geïnteresseerd zouden zijn in barokmuziek was absurd, en van Dottor Moretti kende ze alleen zijn elegante manier van spreken en zich kleden. Roseanna had zelf toegegeven dat ze alleen in algemene zin belangstelling had voor de muziek en musici uit die periode, maar ze was zo verstandig geweest vrijwel niets te zeggen tijdens de bijeenkomst en het openen van de kisten. Derhalve was zij de enige die werkelijk interesse had voor Steffani, althans voor zover hij zich kenbaar maakte in zijn muziek. En wat deed er verder nog toe, na al die tijd?
Hij was priester geweest. Ze herinnerde zich dat hij ook betrokken was geweest bij de politiek aan de hoven waar hij werkzaam was als musicus, maar wanneer waren priesters niet betrokken bij de politiek? Wellicht had hij alles nagelaten aan de Kerk. Misschien zou dat blijken uit de documenten, maar waarom zou Propaganda Fide ze dan hebben teruggestuurd?
Ze leunde achterover op haar stoel, vouwde haar handen achter haar hoofd en voelde zich niet geroepen al meteen naar de papieren te kijken. Ze wilde nadenken over de Grote Dingen die hier een rol speelden. Als ze inderdaad een of andere 'testamentaire wilsbeschikking' ontdekte, dan zou dat juridisch gezien weinig gewicht in de schaal leggen, zeker niet na driehonderd jaar. Dottor Moretti moest dat ook weten. 'Tanto fumo. Poco arrosto,' fluisterde ze hardop. Er was inderdaad sprake geweest van veel rook: de suggestie dat er nog andere sollicitanten voor de baan waren geweest, de aanstelling van een advocaat van Dottor Moretti's kaliber, de vele beperkingen die het werk omgaven. Waar ging het eigenlijk om? Of wat verwachtten ze van de zaak?
Caterina liet haar blik door het vertrek gaan en vroeg zich af waarom Roseanna het niet in gebruik had genomen: uiteindelijk zat het er niet in dat de Stichting ooit een nieuwe voorzitter zou hebben.
'Jammer dat je geen zangeres kon worden,' zei ze hardop tegen zichzelf, alsof, als ze de moed had gehad zo'n carrière te kiezen, dat zou hebben geleid tot iets spannenders dan deze kamer en de weken van lezen die ongetwijfeld voor haar lagen. Maar ze moest eerlijk zijn en toegeven dat ze met haar vocale talent en met enig geluk misschien zou zijn toegelaten tot het koor van de opera van Treviso.
Ze liet de voorste poten van de stoel weer op de grond zakken, schoof het pakketje papier naar zich toe, frunnikte aan de knoop in het touwtje totdat die losliet, wikkelde het keurig om haar vingers en legde het op de hoek van het bureaublad. Bijna driehonderd jaar oud, en het was nog steeds heel en sterk genoeg om opnieuw te worden gebruikt. Het bovenste papier was een Italiaanse brief in een sterk veritaliaanst handschrift. De datum was 4 januari 1710 en hij was gericht aan 'Il mio fratello in Cristo Agostino'. Ze pakte het papier bij de hoeken vast en hield het tegen het licht. Ze herkende het watermerk niet, maar het papier voelde goed en leek te passen bij de datum.
Caterina had wat moeite met het handschrift, maar niet met de taal of de inhoud. Er werd aan het begin melding gemaakt van de opera Tassilone, die de afzender het vorige jaar met immens genoegen had gezien in Düsseldorf. Pas nu durfde de schrijver inbreuk te maken op het creatieve genie van de componist, wiens tijd hij niet eerder durfde te verspillen door hem zijn nederige lof toe te wuiven voor een werk waarin zowel de hoogste ethische principes als de meest sublieme muzikale creativiteit tentoon werden gespreid.
Ze keek op van de brief en probeerde te graven in de muzikale herinneringen in haar wetenschappelijke hoofd om erachter te komen of dit slijmerig gevlei of een oprechte loftuiting was. Ze had ooit gelezen dat Steffani de Franse stijl had geïntroduceerd in de Italiaanse opera, een nouveauté die was geïmiteerd door die grote lener - om een ander woord niet te gebruiken - Händel.
De schrijver ging nog drie alinea's op die toon verder, waarbij hij in detail de 'talloze uitmuntendheden' van het werk prees, alsmede de 'sublieme perfectie' in de muzikale frasering en de 'overtuigende morele principes' verkondigd in de tekst.
Onder de laatste alinea werden een paar maten geciteerd. Ze las de eerste regel: 'Deh, non far colle tue lagrime', en ze hoorde het wonderbaarlijk mooie largo terwijl ze de woorden uitsprak. Plotseling verscheen de stem van één enkele hobo, en Caterina's stem viel stil door de betoverende schoonheid van de muziek.
De bladzijde eindigde hier en toen ze de tweede omsloeg, stelde ze teleurgesteld vast dat schoonheid was vervangen door alledaagsheid. Na nog twee alinea's kwam ze bij de laatste, waarin de schrijver zijn eigen onwaardigheid verkondigde en de 'Meest achtenswaardige Abbé' vroeg een goed woordje te doen bij de bisschop van Celle voor de benoeming van zijn oomzegger Marco op de post van koordirigent in de kerk van St. Ludwig. De handtekening was onleesbaar, zoals men dat bij de huidige handtekeningen ook vaak ziet.
Hieronder was in een ander, achteroverhellend handschrift geschreven: 'Goede man. Zien of dit mogelijk is.' Verder niets.
Ze haalde uit haar tas een notitieboekje en een pen. '1. Verzoekschrift voor de positie van koordirigent. Gunstig commentaar onderaan in ander handschrift. 4/1/1710.' Misschien zou Marco opnieuw zijn opwachting maken; misschien zou de 'Meest achtenswaardige Abbé' in een andere brief worden bedankt voor het verwerven van de positie voor de jongeman.
Ze legde beide vellen omgekeerd naast de resterende papieren en sloeg het volgende blad om. Deze brief was gedateerd 21 juni 1700 en geadresseerd aan 'Mio caro Agostino', en het informele van de begroeting veranderde de wetenschapper in haar in een alerte jachthond. Er werd gebabbeld over werk en reizen, gemeenschappelijke vrienden, de problemen met bedienden. Daarna ging het over in geroddel en vertelde de schrijver zijn vriend Agostino over het openbare optreden van hertog N.H. met de vrouw van zijn broer op het laatste bal tijdens het Carnevale. De derde zoon van G.R. was gestorven aan bronchitis, tot groot verdriet van zijn ouders, dat de schrijver met hen deelde: het was een aardige knaap, nauwelijks acht jaar oud. Toen vertelde de schrijver zijn vriend dat hij had gehoord hoe de baron (het leek op 'Bastlar' maar kon ook 'Botslar' zijn) zich laatdunkend had uitgelaten over Steffani en hem belachelijk maakte omdat hij meezong met zijn opera's terwijl hij in het publiek zat. De schrijver vond dat zijn vriend daarvan op de hoogte moest zijn, voor het geval hij complimenten of beloften zou ontvangen van de baron. En met warme wensen voor een hopelijk langdurige goede gezondheid voor Agostino, plaatste de schrijver zijn onleesbare handtekening onder de brief.
Ze maakte aantekeningen van de inhoud zonder commentaar, hoewel ze innerlijk woedend was op een simpele baron die een musicus belachelijk meende te kunnen maken. Ze legde de brief ter zijde en pakte het volgende document. Haar hart stond stil. Volkomen onverwacht leek haar keel te worden dichtgeknepen toen ze zag wat er nu boven op de stapel lag: een vel bladmuziek, waarop de noten hun dans van links naar rechts uitvoerden over de lijnen. Zonder enig geluid te maken begon ze de muziek regel voor regel mee te zingen, en hoorde ze de bas en de violen. Toen ze het tweede blad opsloeg, zag ze de woorden en wist ze dat ze niet langer het geluid van de instrumenten van een stem voorzag, maar een aria aan het zingen was.
Ze ging terug naar het eerste blad en liet de muziek weer door haar hoofd spelen. O, wat was dit volmaakt, die figuur in de inleiding die slechts herhaald werd in het hoge register vanaf het begin van de aria. Ze keek naar de woorden en zag het voorspelbare 'Mortiro tra strazi e scempi'. En wie had die emotie opgeroepen? vroeg ze zich af. 'Ik sterf tussen pijn en verwarring'. Als ze een tijdmachine had, zou ze teruggaan en de meeste mannen die libretti schreven meenemen naar het heden, hoewel ze hen in Brazilië zou moeten afzetten, waar ze allemaal meteen aan het werk konden als scriptschrijvers voor telenovelas.
Een blik op de eerste woorden van de tweede regel, 'E dirasse ingiusti dei', bevestigde haar vermoedens betreffende tijd en geografie. 'Nou, nou, nou,' zei ze hardop, en ze zette de muziek uit door haar blik van het papier op iets anders te richten. 'Wat was hij een sluwe duivel.'
Ze wilde nu dat ze op de universiteit meer aandacht had besteed aan zijn muziek en meer had bijgewoond dan die ene uitvoering in Londen van het schitterende Niobe. Het geniale dat overduidelijk uit deze aria sprak, bewees dat hij een componist was met een veel groter talent dan ze eerder van hem had verwacht. Ze dacht even na: zou het kunnen dat de aria hem was toegestuurd door een collega, een musicus of mogelijk zelfs door een student? Ze onderzocht de bladmuziek opnieuw, maar er was nergens een toeschrijving of handtekening te zien, alleen maar hetzelfde achterover hellende handschrift dat ze herkende van de kanttekening onder de eerste brief.
Ze kon het handschrift identificeren in de archieven van de Biblioteca Marciana: ze hoefde er alleen maar heen te gaan en een blik te werpen op de partituren in zijn handschrift, of in een boek de reproductie op te zoeken van een paar pagina's partituur in zijn hand. Ze had een goed visueel geheugen en droeg een duidelijk beeld van de aria met zich mee. Maar het was zoveel gemakkelijker om hier te blijven en verder te lezen; vroeg of laat moest ze wel op een gesigneerde partituur stuiten. Ze speelde even vals door de stapel verder door te bladeren: geen muziek meer.
De schoonheid van de muziek dwong haar opnieuw de aria te bekijken. Ze maakte een aantekening van de waarschijnlijke titel van de aria, legde die toen omgekeerd neer en sloeg een document op dat was geschreven in Kerklatijn: een brief uit 1719, gericht aan hem als bisschop, waarin werd gepoogd hem uit te leggen waarom de toezending was vertraagd van zijn beneficie vanuit het bisdom Spiga, waar dat ook mocht liggen.
Na een aantekening te hebben gemaakt over de inhoud van de brief, keek Caterina op haar horloge en zag dat het na tweeën was. Bijna alsof het zien van het tijdstip de ban van haar eigen nieuwsgierigheid had verbroken, besefte ze dat ze honger had. Ze deed haar tas open en haalde haar portefeuille tevoorschijn. Ze keek in de vakjes en gleuven, totdat ze haar lidmaatschapskaart van de Biblioteca Marciana had gevonden. Hij was al twee jaar verlopen. In een normaal land en een normale stad zou je de kaart gewoon laten vernieuwen, maar dan moest je zeker weten dat er een helder, efficiënt systeem bestond om dat te laten doen. Hoewel Caterina al een aantal jaren niet meer in Italië woonde, had ze geen reden om aan te nemen dat er veel veranderd was, en dus was de eerste gedachte die bij haar opkwam een manier te bedenken om te krijgen wat ze wilde zonder haar tijd te verspillen aan een systeem dat - als ze zich goed herinnerde - erop was gericht ervoor te zorgen dat mensen niet kregen wat ze wilden of waar ze recht op hadden.
Ze zocht in haar geheugen tussen de roddels en het nieuws van het laatste decennium: wie werkte waar, wie was getrouwd, wie had weten door te dringen in het systeem dat de stad draaiende hield. En ze herinnerde zich Ezio, die lieve Ezio, die met haar zus Clara op school had gezeten, die drie jaar lang verliefd op haar was geweest, vanaf hun twaalfde tot hun vijftiende, en die toen op iemand anders verliefd was geworden en vervolgens met haar was getrouwd, maar de beste vriend van Clara was gebleven.
Iedereen was het erover eens dat Ezio net zo slim als lui was, en nooit succes of een carrière had geambieerd: hij wilde alleen maar trouwen en veel kinderen krijgen. Hij had er nu vier, meende ze, maar hij had ook - en daarom moest ze aan Ezio denken - een baantje als bibliothecaris in de Biblioteca Marciana.
Caterina legde de papieren terug op de stapel, maar nam niet de moeite die weer samen te binden. Ze liep naar de voorraadkast, legde het stapeltje terug in de kleine kist, deed de deur dicht en sloot die af, met alle drie de sleutels.
Daarna pakte ze haar tas en haalde er haar telefonino uit. Het nummer, dat ze heel lang niet had gedraaid, stond nog steeds in het geheugen. Ze toetste het in, hij nam op, en ze zei: 'Ciao, Ezio, sono la Caterina. Volevo chiederti un favore.'