10
Tot drie weken geleden was Amanda McCready leerling geweest van de Caroline Howard Gilman School for Girls. De Gilman School stond aan een zijstraat van Memorial Drive in Cambridgeport, een paar roeiriemslagen over de rivier de Charles van het MIT verwijderd. Het was begonnen als middelbare school voor meisjes uit de bovenste laag van de samenleving. In de oprichtingsverklaring uit 1843 stond: ‘De Caroline Howard Gilman School for Girls is een noodzaak in verwarrende tijden. De school maakt van uw dochter een jongedame met onberispelijke manieren. De man die haar huwt, zal u de hand drukken uit dankbaarheid omdat u hem een vrouw met een weergaloze opvoeding en persoonlijkheid hebt gegeven.’
Sinds 1843 was de Gilman School wel een beetje veranderd. Het was nog steeds een school voor rijkeluisdochters, maar de leerlingen stonden tegenwoordig niet zozeer bekend om hun goede manieren als wel om het gebrek daaraan. Als je tegenwoordig het geld en de relaties had om een kind naar het Windsor of het St. Paul te sturen, maar het kind had een voorgeschiedenis van zeer slechte schoolprestaties of, erger nog, gedragsproblemen, dan stuurde je haar naar de Gilman School.
‘We vinden het niet leuk om een “therapeutische” school te worden genoemd, hoe positief het soms ook is bedoeld,’ zei de directrice, Mai Nghiem, tegen me terwijl ze me naar haar kamer leidde. ‘We zien onszelf liever als de laatste buitenpost voordat die optie aan de orde is. Veel van onze jongedames gaan uiteindelijk naar een vooraanstaande universiteit; hun weg daarheen is alleen wat minder traditioneel dan die van veel anderen. Omdat we resultaten behalen, krijgen we veel financiering, en dat stelt ons in staat ook intelligente jonge vrouwen uit minder bevoorrechte achtergronden aan te trekken.’
‘Zoals Amanda McCready.’
Mai Nghiem knikte en leidde me haar kamer in. Ze was midden dertig, een kleine vrouw met lang, sluik haar. Dat haar was zo zwart dat het bijna blauw was. Ze bewoog zich alsof de vloer onder haar voeten zachter en gladder was dan die onder de mijne. Ze droeg een ivoorwitte blouse die een schouder vrijliet en een zwarte rok, en ze wees me een stoel aan terwijl ze zelf achter haar bureau ging zitten. Toen Beatrice haar de vorige avond thuis had gebeld om deze afspraak te maken, had ze er eerst weinig voor gevoeld, maar ik wist uit persoonlijke ervaring dat Beatrice iemand vrij snel over een dergelijke tegenzin heen kon helpen.
‘Beatrice is de moeder die Amanda had moeten hebben,’ zei Mai Nghiem. ‘Die vrouw is een heilige.’
‘U preekt voor een gelovige.’
‘Ik wil niet onbeleefd zijn, maar ik moet multitasken terwijl ik dit gesprek voer.’ Mai Nghiem wierp een norse blik op haar computerscherm en drukte op een paar toetsen.
‘Geen probleem,’ zei ik.
‘Amanda’s moeder heeft ons gebeld. Ze zei dat Amanda een paar weken niet op school zou komen omdat ze bij haar vader op bezoek was.’
‘Ik wist niet dat ze haar vader kende.’
Mai nam haar donkere ogen even van het scherm weg en keek me met een grimmig glimlachje aan. ‘Ze kent hem ook niet. Helenes verhaal was gelogen, maar tenzij ouders gewelddadig gedrag ten opzichte van een kind vertonen – en we dat gedrag kunnen bewijzen –, moeten we hen wel op hun woord geloven.’
‘Kan Amanda zijn weggelopen?’
Ze dacht er even over na en schudde haar hoofd. ‘Het is geen kind dat wegloopt,’ zei ze. ‘Ze is zo’n kind dat met haar studieprestaties de ene na de andere prijs wint en een beurs krijgt voor een heel goede universiteit. En dat dan tot bloei komt.’
‘Dus hier is ze tot bloei gekomen.’
‘Wat haar studieprestaties betreft absoluut.’
‘En wat de rest betreft?’
Ze keek weer naar het scherm en typte met één hand een paar zinnen in. ‘Wat moet u weten?’
‘Alles. Wat dan ook.’
‘Ik kan u niet volgen.’
‘Blijkbaar was ze een praktisch ingesteld kind.’
‘Jazeker.’
‘Rationeel?’
‘Buitengewoon rationeel.’
‘Hobby’s?’
‘Sorry?’
‘Hobby’s. Dingen die ze naast haar rationele bezigheden graag deed.’
Ze drukte op de entertoets en leunde even achterover. Ze tikte met een pen op haar bureau en keek op naar het plafond. ‘Ze hield van honden.’
‘Honden.’
‘Allerlei honden. Ze werkte als vrijwilligster op het dierenasiel van East Cambridge. We verplichten onze leerlingen zich voor de gemeenschap in te zetten.’
‘En hoe moeilijk heeft ze het om erbij te horen? Ze komt van de verkeerde kant van het spoor. De meisjes hier rijden in de Lexus van papa. Zij heeft niet eens het buspasje van haar vader.’
Ze knikte. ‘Ik herinner me dat in haar eerste jaar sommige meisjes een beetje wreed waren. Ze dreven de spot met haar omdat ze geen sieraden had, en vanwege haar kleren.’
‘Haar kleren.’
‘Die waren voorkomen acceptabel; begrijpt u me niet verkeerd. Maar ze waren van Gap of Aéropostale, niet Nordstrom of Barneys. Haar zonnebril was een polaroid die je in een drogisterij koopt. Haar klasgenootjes hadden Maui Jim en D&G. Amanda’s tas was Old Navy…’
‘De andere meisjes hadden Gucci.’
Ze glimlachte en schudde haar hoofd. ‘Eerder Fendi of Marc Jacobs, misschien Juicy Couture. De doelgroep van Gucci is een beetje ouder.’
‘Wat vreselijk onhip van mij.’
Weer een glimlach. ‘Dat is het nou juist: wíj kunnen er grappen over maken. Voor ons is het belachelijk. Maar voor meisjes van vijftien en zestien?’
‘Leven en dood.’
‘Zo ongeveer.’
Ik dacht aan Gabby. Was dit de wereld waarvoor ik haar grootbracht?
‘Maar toen kwam er een eind aan het pesten,’ zei ze.
‘Er kwam zomaar een eind aan.’
Ze knikte weer. ‘Amanda is een van die zeldzame jongeren die het echt niet kan schelen wat je van ze denkt. Of je haar nu een compliment of een standje geeft, ze kijkt je altijd met diezelfde kalme ogen aan. Misschien kregen de andere meisjes er genoeg van om met modder naar haar te gooien, als die toch gewoon van haar afgleed.’ Er ging een bel en ze keek even uit het raam. Buiten liepen een stuk of tien tienermeisjes voorbij. ‘Weet u, ik heb me daarnet niet goed uitgedrukt.’
‘O nee?’
‘Ik zei dat Amanda niet zou weglopen, en ik geloof dat ze dat in fysieke zin ook niet zou doen. Maar… nou, op een andere manier liep ze voortdurend weg. Zo is ze hier terechtgekomen. Zo haalde ze haar goede cijfers. Ze schiep elke dag van haar leven weer een beetje meer afstand tussen haarzelf en haar moeder. Weet u dat Amanda haar eigen toelating tot deze school heeft geregeld?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Ze deed een aanvraag, vulde de formulieren voor financiële steun in, diende zelfs een aanvraag in voor een paar zeldzame, nogal obscure federale subsidies. Ze werkte daar al aan toen ze nog op de basisschool zat. Haar moeder had geen flauw idee.’
‘Dat zou Helenes grafschrift kunnen zijn.’
Ze rolde even met haar ogen toen Helenes naam viel. ‘Toen ik Amanda en haar moeder voor het eerst ontmoette, maakte Helene een geërgerde indruk. Haar dochter stond op het punt om met een volledige beurs op een redelijk prestigieuze middelbare school te worden toegelaten, en Helene keek in deze kamer om zich heen en zei: “Een openbare school zou goed genoeg voor mij zijn geweest.”’
‘Ja, die goeie ouwe Helene is een wandelende reclame voor het openbaar onderwijs in Boston.’
Mai Nghiem glimlachte. ‘Financiële steun, beurzen… Daarmee kun je zo ongeveer alles betalen, als je maar weet waar je het geld moet aanvragen, en Amanda wist dat. Schoolgeld, boeken, alles wordt vergoed. Maar nooit de ouderbijdrage. En die kan oplopen. Amanda betaalde die van haar elk jaar contant. Ik weet nog dat ze in een bepaald jaar veertig dollar van die bijdrage in munten betaalde, want dat waren de fooien die ze in een donutwinkel had gekregen. Ik heb in mijn loopbaan weinig leerlingen ontmoet die minder van hun ouders kregen en toch zo hard werkten dat je wist dat ze zich door niets zouden laten tegenhouden.’
‘Desondanks is ze ontspoord. Tenminste de laatste tijd.’
‘Dat zit me dwars. Ze zou naar Harvard kunnen gaan. Met een volledige beurs. Of Yale. Brown. Ze kon kiezen. Maar als ze niet heel gauw terugkomt en drie weken van gemiste proefwerken en gemiste werkstukken inhaalt, en haar puntengemiddelde weer op het hoogste niveau krijgt, waar moet ze dan heen?’ Ze schudde weer haar hoofd. ‘Ze is niet weggelopen.’
‘Nou, dat is dan niet zo mooi.’
Ze knikte. ‘Want dan moet u ervan uitgaan dat ze is ontvoerd. Opnieuw.’
‘Ja,’ zei ik. ‘Opnieuw.’
Een binnenkomend mailtje liet een pingtoon horen op haar computer. Ze keek naar het scherm en schudde bijna onwaarneembaar haar hoofd om wat ze te zien kreeg. Ze keek mij weer aan. ‘Weet u, ik ben opgegroeid in Dorchester. Bij de Avenue. Tussen Savin Hill en Fields Corner.’
‘Daar kom ik ook vandaan.’
‘Dat weet ik.’ Ze tikte een paar keer op haar toetsenbord en ging weer zitten. ‘Ik was derdejaars op Mount Holyoke toen u haar de eerste keer vond. Ik werd door die zaak geobsedeerd. Ik ging altijd vlug naar mijn studentenhuis terug om elke avond het nieuws van zes uur te zien. We dachten allemaal dat ze dood was, die lange winter en tot in het voorjaar.’
‘Ik herinner het me,’ zei ik, al zou ik willen van niet.
‘En toen, allemachtig, toen vond u haar. Na al die maanden. En u bracht haar naar huis.’
‘En wat vond u daarvan?’
‘Van wat u deed?’
‘Ja,’ zei ik.
‘U deed wat goed was,’ zei ze.
‘O.’ Ik glimlachte bijna van dankbaarheid.
Ze keek me aan. ‘Maar toch had u ongelijk.’
Bij Amanda’s kluisje keek ik naar schoolboeken die van groot naar klein waren gestapeld, exact evenwijdig met de rand van het kluisje. Aan een haak op de deur hing een shirt van de Red Sox, donkerblauw met rode strepen en met een rode 19 op de rug. Verder niets. Geen foto’s op de deur geplakt, geen stickers op de muur, geen lipgloss of armbandjes.
‘Dus ze houdt van honden en de Red Sox,’ zei ik.
‘Waarom zegt u de Red Sox?’ vroeg Mai.
‘Op een foto die ik heb draagt ze een trainingsjasje van de Sox.’
‘Ik heb haar dat shirt vaak zien dragen. Soms een T-shirt. En ik heb dat trainingsjasje gezien. Maar ik ben supporter, weet u? Ik kan een eeuwigheid over dat team praten en over de logica – of het gebrek daaraan – van hun nieuwste tactiek, enzovoort.’
Ik glimlachte. ‘Ik ook.’
‘Maar Amanda kon dat niet. Ik heb wel vijf keer geprobeerd een gesprek over de Sox met haar te beginnen, totdat ik op een dag in haar ogen keek en besefte dat ze niet eens de opstelling kende. Ze kon je niet vertellen hoeveel seizoenen Wakefield bij het team was en zelfs niet hoeveel wedstrijden ze dit seizoen al hadden gespeeld.’
‘Dus een mooiweersupporter?’
‘Erger nog,’ zei ze, ‘een modesupporter. Ze mocht graag de kleuren dragen. Dat is alles.’
‘De heiden,’ zei ik.
‘Ze was de ideale leerling,’ zei Stephanie Tyle. ‘Ik bedoel i-deaal.’ Mevrouw Tyler gaf Europese geschiedenis. Ze was ongeveer achtentwintig. Ze had asblond haar dat keurig in een knotje zat en zag eruit als iemand die het gewend was dat er naar haar werd geluisterd. ‘Ze sprak nooit voor haar beurt en kwam altijd goed voorbereid naar de les. Je zag haar nooit twitteren of sms’en onder de les, of videospelletjes spelen op haar BlackBerry of hoe dat ook allemaal heet.’
‘Had ze een BlackBerry?’
Ze dacht daar even over na. ‘Amanda, nee, nu ik erover nadenk niet. Ze had een doodgewoon mobieltje. Maar u zou ervan staan te kijken hoeveel van die meisjes een BlackBerry hebben. Al in de eerste klas. Sommigen hebben een mobiele telefoon én een BlackBerry. In de hogere klassen rijden ze in een BMW uit de 5-serie of een Jaguar.’ Van verontwaardiging boog ze zich naar voren, alsof we aan het samenzweren waren. ‘De middelbare school is een heel nieuwe wereld geworden, vindt u niet?’
Ik liet niets blijken. Ik was er nog niet zo zeker van of de middelbare school zo anders was dan vroeger; alleen de accessoires waren anders.
‘Dus Amanda…’
‘I-de-aal,’ zei mevrouw Tyler opnieuw. ‘Ze verscheen elke dag, gaf antwoord als haar iets werd gevraagd, meestal het goede antwoord, ging aan het eind van de schooldag naar huis en maakte haar huiswerk voor de volgende dag. Meer kun je niet verlangen.’
‘Had ze vriendinnen?’
‘Alleen Sophie.’
‘Sophie?’ zei ik.
‘Sophie Corliss. Haar vader is die fitnessman. Brian Corliss. Hij geeft soms advies op het nieuws van Channel 5.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik kijk alleen naar The Daily Show.’
‘Hoe komt u dan aan uw nieuws?’
‘Ik lees het.’
‘Aha,’ zei ze, en haar ogen werden opeens een beetje glazig. ‘Hoe dan ook, veel mensen weten wie hij is.’
‘Eh, oké,’ zei ik. ‘En zijn dochter?’
‘Sophie. Amanda en zij waren net een tweeling.’
‘Leken ze op elkaar?’
Stephanie Tyler hield haar hoofd een beetje schuin. ‘Nee, maar ik moest mezelf eraan herinneren wie wie was. Is dat niet vreemd? Amanda was kleiner en had een lichtere huid; Sophie was donkerder en veel groter, maar ik moest mezelf steeds aan die verschillen herinneren.’
‘Dus ze waren heel goede vriendinnen.’
‘Al vanaf de eerste dag van de eerste klas.’
‘Ze waren allebei alternatief, al geloof ik dat het bij Sophie meer een kwestie van mode dan van aard was. Het was net… Amanda is een buitenstaander omdat ze niet weet hoe ze iets anders zou kunnen zijn, en daardoor respecteren de andere meisjes haar. Sophie daarentegen heeft er zelf voor gekozen een buitenstaander te zijn, en dat maakt haar…’
‘Een poseur,’ zei ik.
‘Ja, een beetje wel.’
‘Dus de andere meisjes respecteren Amanda.’
Mevrouw Tyler knikte.
‘Mochten ze haar ook graag?’
‘Niemand had een hekel aan haar.’
‘Maar…’
‘Maar niemand kende haar echt. Behalve Sophie, bedoel ik. Tenminste, niemand die ik weet. Dat kind is een eiland.’
‘Een geweldige leerling,’ zei Tom Dannal. Dannal gaf economie, maar zag eruit alsof hij de footballcoach van de school was. ‘Eén op een miljoen, kun je wel zeggen. Alles wat onze kinderen volgens ons moeten zijn, was zij. Beleefd, ijverig, razend intelligent. Stelde zich nooit aan, bezorgde nooit iemand last.’
‘Dat hoor ik steeds,’ zei ik. ‘Het ideale kind.’
‘Ja,’ zei hij. ‘En wie wil dat nou, verdomme?’
‘Tommy,’ zei Mai Nghiem tegen hem.
‘Nee, nee, echt waar.’ Hij stak zijn hand op. ‘Ik bedoel, Amanda, oké, ze was aardig. Ze kon vriendelijk en prettig in de omgang zijn. Maar u weet wel, er zijn mensen van wie je je afvraagt of ze er wel echt bij zijn. Zo iemand was zij. Ik gaf haar vorig jaar micro-economie en dit jaar macro-economie, en in beide klassen was ze mijn beste leerling. En toch? Ik zou u niets over haar kunnen vertellen, behalve over haar werk. Niets. Als je haar een persoonlijke vraag stelt, draait ze het om. Als je haar vraagt hoe het met haar gaat, krijg je: “Goed. En met u?” En het ging blijkbaar altijd goed met haar. Ze maakte altijd een tevreden indruk. Maar als je in haar ogen keek, kreeg je de indruk dat ze menselijk gedrag imiteerde. Ze had mensen bestudeerd, had geleerd te lopen en praten als mensen, maar ze keek er nog steeds als een buitenstaander naar.’
‘U bedoelt dat ze er niet bij hoorde.’
‘Ik bedoel dat ze een van de eenzaamste mensen was die ik ooit heb gekend.’
‘En haar vriendin?’
‘Sophie?’ Een koud grinniklachje. ‘“Vriendin” is een groot woord.’
Ik keek directrice Nghiem aan. Die haalde haar schouders even op.
‘Ik heb van een andere docent gehoord dat Amanda en Sophie zo ongeveer onafscheidelijk waren.’
‘Dat spreek ik niet tegen. Ik zei alleen dat ik niet van “vriendinnen” zou willen spreken. Het leek meer op die film, Single White Female.’
‘Aan de kant van wie?’
‘Aan Sophies kant,’ zei Mai Nghiem, en ze knikte. ‘Ja, nu Tom het zegt. Amanda was zich er niet van bewust, denk ik, maar Sophie verafgoodde haar.’
‘En hoe minder Amanda ervan merkte,’ zei Tom Dannal, ‘des te hoger zette Sophie haar op een voetstuk.’
‘Nou, dan heb ik een nieuwe grote vraag.’
Tom knikte. ‘Waar is Sophie? Nietwaar?’
Ik keek directrice Nghiem aan.
‘Ze is van school gegaan.’
Ik zette grote ogen op. ‘Wanneer?’
‘Aan het begin van het schooljaar.’
‘En u gelooft niet dat er een verband is?’
‘Tussen Sophies besluit om niet aan haar laatste jaar te beginnen en het feit dat Amanda McCready sinds Thanksgiving niet meer op school is geweest?’
Ik keek in het lege klaslokaal om me heen en deed mijn best om niets van mijn frustratie te laten blijken. ‘Kan ik met nog iemand anders praten?’
In de kantine praatte ik met zeven klasgenoten van Amanda en Sophie. Directrice Nghiem en ik zaten midden in de kantine en de meisjes zaten in een halve kring tegenover ons.
‘Amanda was gewoon, u weet wel,’ zei Reilly Moore.
‘Ik weet het niet.’
Gegiechel.
‘Nou, dus u weet wel.’
Er werd met ogen gerold. Nog meer gegiecheld.
‘O,’ zei ik, ‘ze was dus u weet wel. Nou snap ik het.’
Lege blikken, geen gegiechel.
‘Dus als je met haar praatte,’ zei Brooklyne Doone, ‘dan luisterde ze dus. Maar als je dus wachtte tot zij wat zei, dus wie ze goed vond of wat ze op haar iPad had en zo? Dan kon je dus lang wachten.’
Het meisje naast haar, Coral of Crystal, rolde met haar ogen. ‘Dus altijd dus.’
‘Dus al-tijd,’ zei een ander meisje, en ze knikten allemaal instemmend.
‘En haar vriendin Sophie?’ vroeg ik.
‘Iiii…’
‘Die slome trut?’
‘Ze was wannabe-dot.com.’
‘Dot-órg.’
‘Zeg ik.’
‘Ik hoorde dat ze dus probeerde je als haar vriendin op haar Facebookpage te krijgen.’
‘Iiii…’
‘Zeg ik.’
Toen mijn dochter was geboren, had ik erover gedacht een geweer te kopen om over een jaar of veertien potentiële vrijers bij ons huis vandaan te houden. Nu ik deze meisjes hoorde babbelen en me voorstelde dat Gabby op een dag net zo banaal en met net zo veel onwetendheid van de Engelse taal zou praten, dacht ik erover datzelfde geweer te kopen, maar dan om mijn eigen kop van mijn romp te schieten.
Ongeveer vijfduizend jaar van beschaving, drieëntwintighonderd jaar na de bibliotheken van Alexandrië, meer dan honderd jaar na de uitvinding van het vliegtuig, terwijl we de beschikking hebben over flinterdunne computers waarmee je toegang kunt krijgen tot de intellectuele rijkdommen van de aarde… en als je op die meisjes daar mocht afgaan, hadden we sinds de uitvinding van het vuur alleen maar bereikt dat het woord ‘dus’ een wereld op zich was geworden, een woord dat in de plaats kon komen van een werkwoord, een zelfstandig naamwoord, een lidwoord, voor mijn part de hele zin.
‘Dus niemand van jullie heeft een van die twee goed gekend?’ probeerde ik.
Zeven doffe blikken.
‘Ik vat dat op als “nee”.’
De langste stilte van de wereld werd verbroken door geschuifel.
‘Weet je nog, die jongen?’ zei Brooklyn ten slotte. ‘Hij leek op Joe Jonas.’
‘Dus zo hot dus.’
‘Die jongen?’
‘Joe Jonas. Duh.’
‘Ik vind hem dus zo homo.’
‘Uh-ah.’
‘Uh-huh.’
Ik keek degene aan die erover was begonnen. ‘Die jongen, was dat Amanda’s vriendje?’
Brooklyn haalde haar schouders op. ‘Weet ik niet.’
‘Wat weet je wél?’
Dat ergerde haar. Waarschijnlijk ergerde ze zich ook aan zonlicht. ‘Weet ik niet. Ik zag haar een keer met een jongen in South Shore.’
‘South Shore Plaza? Het winkelcentrum?’
‘Eh.’ Ze knipperde met haar ogen om mij van mijn domheid te overtuigen. ‘Ja.’
‘Dus je was in het winkelcentrum en…’
‘Ja, dus ik en Tisha en Reilly.’ Ze wees naar twee van de andere meisjes. ‘En we kwamen ze tegen toen ze uit de Diesel kwamen. Maar ze kochten niks.’
‘Ze kochten niks,’ zei ik.
Ze keek naar haar nagels, sloeg haar benen over elkaar en liet een zucht ontsnappen.
‘Verder nog iets?’ vroeg ik aan de aanwezigen.
Niets. Zelfs geen doffe blikken. Ze keken allemaal naar hun nagels, hun schoenen of hun spiegelbeeld in de ruiten.
‘Nou, bedankt,’ zei ik. ‘Jullie zijn allemaal erg behulpzaam geweest.’
‘Doei,’ zeiden twee van hen.
Buiten wisselde ik kaartjes uit met directrice Nghiem en schudde ik haar kleine, gladde hand.
‘Dank u,’ zei ik. ‘U hebt me enorm geholpen.’
‘Ik hoop het. Veel succes.’
Ik liep de trap voor de ingang af.
‘Meneer Kenzie.’
Ik keek naar haar om. De zon was hard en krachtig tevoorschijn gekomen en veranderde de sneeuw van de afgelopen nacht in een gorgelend beekje dat door de goten naar de rioolputjes stroomde.
Mai schermde haar ogen af. ‘Die proefwerken die ze heeft gemist en die werkstukken die ze niet heeft ingeleverd… als u haar hier gauw terug krijgt, vinden we een manier om dat goed te maken. Zonder dat haar leerdossier eronder lijdt. Ik beloof u dat ze dan die beurs voor een heel goede universiteit krijgt.’
‘Dan moet ik haar gewoon gauw vinden.’
Ze knikte.
‘Nou,’ zei ik, ‘dan vind ik haar gauw.’
‘Dat weet ik.’
We knikten elkaar vluchtig toe om blijk te geven van de ernst van de situatie, en ik voelde in die uitwisseling van knikjes nog iets anders, iets wat een beetje warm en een beetje weemoedig was en waar ik me maar beter niet nader in moest verdiepen.
Ze draaide zich om en ging de school binnen, en de zware groene deur ging achter haar dicht. Ik liep door de straat naar mijn Jeep. Toen ik de afstandsbediening gebruikte om het portier open te maken, kwam er een meisje achter vandaan.
Ze was een van de zeven die ik net had ondervraagd. Ze had donkere ogen in donkere kassen, en sluik donker haar en een huid zo wit als piepschuim. Van de zeven meisjes in de kantine was zij de enige die niets had gezegd.
‘Wat gaat u doen als u haar vindt?’
‘Haar naar huis brengen.’
‘Welk huis?’
‘Ze kan niet alleen in de wereld staan.’
‘Misschien staat ze dat ook niet. Misschien is die wereld niet zo slecht.’
‘Hij kan erg slecht zijn.’
‘Hebt u gezien waar ze woont?’ Ze stak een sigaret op.
Ik schudde mijn hoofd.
‘Nou, breek daar dan eens in, man. Kijk dan eerst in de magnetron.’
‘De magnetron.’
Ze herhaalde het terwijl ze een reeks rookkringen uitblies. ‘De mag-ne-tron. Ja.’
Ik keek in haar donkere ogen, die omlijst werden door nog donkerder oogschaduw. ‘Amanda komt niet op me over als een meisje dat vriendinnen mee naar huis neemt.’
‘Ik heb nooit gezegd dat het Amanda was die me meenam naar haar huis.’
Het duurde een paar seconden voor ik het begreep. ‘Ben je daar met Sophie geweest?’
Het meisje zei niets. Ze kauwde alleen op de linkerhoek van haar bovenlip.
‘Oké. Is Sophie daar nog steeds?’
‘Misschien,’ zei het meisje.
‘En Amanda – waar is zij?’
‘Dat weet ik echt niet. Ik zweer het.’
‘Waarom vertel je me dit als je niet wilt dat ik haar vind?’
Ze sloeg haar armen over elkaar, zodat haar rechterelleboog in haar linkerpalm kwam, en nam weer een trek van haar sigaret. Een rij roze littekens klom als spoorbielzen tegen de binnenkant van haar armen omhoog. ‘Ik heb een verhaal gehoord over Amanda en Sophie. Ik heb gehoord dat vijf mensen rond Thanksgiving een kamer binnengingen. Kunt u me tot nu toe volgen?’
‘Ja, ik geloof dat ik je kan volgen.’
‘Twee mensen in die kamer gingen dood. Maar er kwamen vier mensen naar buiten.’
Ik grinnikte. ‘Wat rook je nog meer dan die sigaret?’ ‘Onthoud nou maar wat ik zei.’
‘Kun je het nog raadselachtiger zeggen?’
Ze haalde haar schouders op en beet op een nagel. ‘Ik moet weg.’
Toen ze langs me liep, vroeg ik: ‘Waarom praatte je met mij?’
‘Omdat Zippo een vriend van me was. Vorig jaar was hij meer dan een vriend. De eerste meer-dan-een-vriend die ik ooit heb gehad.’
‘Wie is Zippo?’
Haar façade van onverstoorbaarheid zakte in en ze leek opeens niet meer dan negen jaar oud. Negen jaar oud en in het winkelcentrum achtergelaten door haar ouders. ‘Meent u dat nou?’
‘Ja.’
‘Jezus,’ zei ze, en haar stem sloeg over. ‘U weet niks.’
‘Wie is Zippo?’ vroeg ik opnieuw.
‘De zoemer heeft gezoemd, man.’ Ze gooide haar sigaret op straat. ‘Ik moet aan mijn opleiding werken. Rij veilig.’
Ze liep de straat door, terwijl de smeltende sneeuw nog steeds door de goten stroomde en de lucht leigrijs werd. Toen ze verdwenen was door de deur waardoor ook directrice Nghiem naar binnen was gegaan, besefte ik dat ik haar naam niet eens wist. De deur ging dicht, en ik stapte in mijn Jeep en reed weer naar de andere kant van de rivier.