4
Ik hoefde maar vier haltes met de Red Line mee, maar als je met honderd andere mensen in een rijdend conservenblik staat, kunnen vier haltes de nodige kreukels in een pak maken. Ik stapte op South Station uit, schudde met mijn armen en benen in een vergeefse poging om mijn pak en jas weer een beetje toonbaar te maken, en liep toen naar Two International Place, een wolkenkrabber zo rank en harteloos als een ijspriem. Daar, op de zevenentwintigste verdieping, was het kantoor van Duhamel-Standiford Global.
Duhamel-Standiford twitterde niet. Ze hadden geen blog en verschenen ook niet op de rechterkant van een Googlescherm als iemand ‘privédetectives boston’ intypte. Ze waren niet te vinden in de beroepengids, niet op de achterkant van het tijdschrift U en uw veiligheid, en smeekten niet midden in de nacht om je klandizie tussen commercials voor Thigh-master 6000 en 888-GALPALS. Het grootste deel van de stad had nooit van hen gehoord. Hun reclamebudget was elk kwartaal hetzelfde bedrag: nul.
En ze bestonden al honderdzeventig jaar.
Ze namen de helft van de zevenentwintigste verdieping van Two International in beslag. De ramen aan de oostkant keken uit over de haven. Die aan de noordkant waren op de stad gericht. Er zaten nergens rolgordijnen voor de ramen. Alle deuren en kantoorhokjes waren van matglas. Soms, midden in de zomer, kreeg je de neiging om je jas aan te trekken. De tekst op de glazen toegangsdeur was kleiner dan de deurkruk:
duhamel-standiford
suffolk county, maryland
opgericht 1840
Nadat de zoemer was gegaan om me binnen te laten door die deur, kwam ik in een grote ruimte met spierwitte muren. Aan die muren hingen alleen vierkanten en rechthoeken van beslagen glas, geen van alle meer dan dertig centimeter breed of hoog, de meeste ongeveer vijftien bij vijfentwintig centimeter. Het was onmogelijk in die kamer te zitten of staan zonder het gevoel te krijgen dat je in de gaten werd gehouden.
Achter het enige bureau in die enorme ruimte zat een man. Hij heette Bertrand Wilbraham en hij had daar iedereen overleefd die zich de tijd nog kon heugen waarin hij er nog niet was. Hij was van onbepaalde leeftijd – hij kon vijfenvijftig en verweerd zijn, of tachtig en kras. Zijn huid deed me denken aan het bruine stuk zeep dat mijn vader altijd bij de wasbak in de kelder had liggen, en afgezien van twee erg dunne en erg zwarte wenkbrauwen was zijn hoofd onbehaard. Hij had nooit zelfs maar een zweem van een stoppelbaard. Alle mannelijke werknemers en freelancers bij Duhamel-Standiford moesten een pak en das dragen. De stijl van pak en das mocht je zelf bepalen – al werden pastelkleuren en bloempatronen niet op prijs gesteld –, maar het overhemd moest wit zijn. Spierwit, geen streepjes, hoe dun ook. Bertrand Wilbraham daarentegen had altijd een lichtgrijs overhemd aan. Zijn pakken en dassen varieerden, hoe moeilijk ze ook van elkaar te onderscheiden waren, van effen grijs tot effen zwart en effen donkerblauw, maar die grijze, het protocol tartende overhemden waren altijd hetzelfde, alsof hij daarmee een genadeloze revolutie wilde aankondigen.
Wilbraham moest blijkbaar niets van mij hebben, maar ik troostte me met de wetenschap dat hij van niemand iets moest hebben. Zodra hij me die ochtend had laten binnenkomen, pakte hij een roze telefoonmemo van zijn smetteloze bureaublad.
‘Meneer Dent verzoekt u naar zijn kamer te komen zodra u bent gearriveerd.’
‘Ik ben gearriveerd.’
‘Dat constateer ik.’ Wilbraham nam zijn vingers van elkaar. Het roze papier viel uit zijn hand en zweefde de prullenbak in.
Hij drukte op de zoemer om me de volgende deur te laten passeren en ik liep door een gang met duifgrijze vloerbedekking. Halverwege was er een kamer die door freelancers als ik werd gebruikt wanneer we kantooruren moesten maken ten behoeve van de onderneming. Die kamer was deze ochtend leeg, en dat betekende dat ik krakersrecht had. Ik ging naar binnen en permitteerde me heel even de fantasie dat die kamer aan het eind van die dag voorgoed van mij was. Ik zette die gedachte uit mijn hoofd en liet mijn tassen op het bureau vallen. De sporttas met mijn camera en de meeste surveillance-apparatuur die ik voor de Trescott-klus had gebruikt. De laptoptas met een laptop en een foto van mijn dochter. Ik haalde mijn pistool uit de holster en legde het in mijn bureaula. Daar zou het tot het eind van de dag blijven liggen, want ik hield net zo min van een pistool op zak als van boerenkool.
Ik verliet de glazen kamer en liep door de duifgrijze gang naar de kamer van Jeremy Dent. Dent was directeur personeelszaken en de man die twee jaar geleden voor het eerst werk aan mij had uitbesteed. Daarvoor had ik zelfstandig gewerkt. Ik had een kantoor gehad in de klokkentoren van de St. Bartholomewkerk, waarvoor ik geen huur hoefde te betalen. Dat was een volkomen illegale regeling geweest tussen pastoor Drummond en mij. Toen het aartsbisdom Boston het gelag moest betalen voor de tientallen jaren waarin het een oogje had dichtgeknepen voor kindermisbruik door zieke priesters, stuurden ze een taxateur naar de St. Bartholomew. Waarna mijn gratis kantoor even volledig verdween als de klok die eens in de toren had gehangen maar sinds het presidentschap van Carter door niemand meer was gezien.
Dent kwam uit een officiersfamilie in Virginia en was de derde van zijn jaar geweest op de militaire academie West Point. Daarna volgden Vietnam, het War College en een snelle carrière bij de strijdkrachten. In het midden van de jaren tachtig kreeg hij een commandantspositie in Libanon, en daarna kwam hij naar huis terug en stopte ermee. Op zijn zesendertigste, en met de rang van luitenant-kolonel, liet hij het allemaal achter zich om redenen die altijd onduidelijk zijn gebleven. Hij sprak met oude familievrienden in Boston, het soort mensen wier voorouders hun naam in de kombuisplanken van de Mayflower hadden gekerfd, en ze vertelden hem over een vacature bij een firma die de meeste mensen in hun kringen pas ter sprake brachten als de nood hoog was.
Vijfentwintig jaar later was Dent volwaardig compagnon in die firma. Hij had een witte villa in Dover en een zomerhuis in Vineyard Haven. Hij had een mooie vrouw en een zoon met stevige kaken, twee ranke dochters en vier kleinkinderen die eruitzagen alsof ze na schooltijd poseerden voor reclame van dure outdoorkleding. En toch was hij ooit door iets uit het leger gejaagd en droeg hij dat nog steeds als een molensteen met zich mee. Hoe innemend hij ook was, je voelde je nooit helemaal op je gemak bij die man, omdat hij zich nooit helemaal op zijn gemak voelde met zichzelf.
‘Kom binnen, Patrick,’ zei hij, nadat zijn secretaresse me bij zijn deur had afgezet.
Ik ging naar binnen en gaf hem een hand. Het Custom House was over zijn rechterschouder zichtbaar, terwijl een startbaan van vliegveld Logan onder zijn linkerelleboog vandaan stak.
‘Ga zitten, ga zitten.’
Ik deed het, en Jeremy Dent leunde in zijn stoel achterover en keek een tijdje vanuit zijn hoekkantoor naar de stad die aan zijn voeten lag. ‘Layton en Susan Trescott hebben me gisteravond gebeld. Ze zeiden dat je dat probleem met Brandon hebt afgehandeld. Je hebt hem laten inbinden.’
Ik knikte. ‘Het was niet moeilijk.’
Hij toostte daar met zijn glas water op en nam een slokje. ‘Ze zeiden dat ze erover denken hem naar Europa te sturen.’
‘Daar zal zijn reclasseringsambtenaar blij mee zijn.’
Hij trok zijn wenkbrauwen op naar zijn eigen spiegelbeeld. ‘Precies wat ik zei. En zijn moeder is nog rechter ook. Ze was blijkbaar echt verrast. Ouderschap, god nog aan toe. Een miljoen manieren om het te verknoeien, ongeveer drie manieren om het goed te doen. En dan heb ik het over de moeders. Als vader vond ik altijd dat ik op niets beters kon hopen dan dat ik de eunuch met de grootste zak werd.’ Hij dronk zijn water op en haalde zijn voeten van de rand van het bureau. ‘Wil je sap of zoiets? Ik mag geen koffie meer drinken.’
‘Goed.’
Hij liep naar een bar onder een flatscreen-tv, haalde er een fles cranberrysap uit en viste naar ijs. Hij kwam met de glazen naar me toe, liet het zijne tegen het mijne tikken, en we dronken cranberrysap uit zwaar Waterford-kristal. Hij liet zich weer in zijn stoel zakken, legde zijn voeten weer op het bureau en richtte zijn blik weer op de stad.
‘Je zult je wel afvragen wat je status hier in de firma is.’
Ik trok mijn wenkbrauwen enigszins op. Daarmee hoopte ik te laten blijken dat ik geïnteresseerd maar niet opdringerig was.
‘Je hebt erg goed werk voor ons gedaan, en ik heb gezegd dat we het erover zouden hebben of je fulltime in dienst kon komen als je de zaak-Trescott had afgewikkeld.’
‘Ja, dat herinner ik me.’
Hij glimlachte en nam weer een slok. ‘Hoe vind je dat het ging?’
Hij knikte.
‘Ongeveer zo goed als we konden hopen. Ik bedoel, de jongen moest open kaart tegen ons spelen voordat hij dat kon doen bij een boulevardbladjournaliste die zich als stripteasedanseres voordeed. De Trescotts zijn vast wel al begonnen hun bezittingen opnieuw weg te stoppen.’
Hij grinnikte. ‘Daar zijn ze vannacht om vijf uur mee begonnen.’
‘Nou, dan zou ik zeggen dat het allemaal goed is gegaan.’
Hij knikte. ‘Dat is het. Je hebt ze een heleboel geld bespaard en onze firma een goede indruk laten maken.’
Ik wachtte op het ‘maar’.
‘Maar,’ zei hij, ‘Brandon Trescott heeft ook tegen zijn ouders gezegd dat je hem in zijn keuken hebt bedreigd en hem hebt uitgescholden.’
‘Als ik het goed heb onthouden, noemde ik hem een debiel.’
Hij pakte een papier van zijn bureau en keek erop. ‘En een dombo. En een lullo. En je maakte grappen over zijn gewoonte om mensen hersenletsel te bezorgen.’
‘Door hem zit dat meisje in een rolstoel,’ zei ik. ‘Levenslang.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘We worden niet betaald om medelijden met haar of haar familie te hebben. We worden betaald om te voorkomen dat ze onze cliënten het vel over de oren halen. Het slachtoffer is niet ons probleem.’
‘Ik zei ook niet dat ze dat was.’
‘Je zei daarnet, ik citeer: “Door hem zit dat meisje in een rolstoel”.’
‘Daarvoor draag ik hem geen kwaad hart toe. Zoals je al zei, het is werk. En ik heb het gedaan.’
‘Maar je hebt hem beledigd, Patrick.’
Ik probeerde elk woord uit. ‘Ik. Heb. Hem. Beledigd.’
‘Ja. En zijn ouders helpen eraan mee dat hier de schoorsteen blijft roken.’
Ik zette mijn glas op zijn bureau. ‘Ik heb voor hen bevestigd wat ze al weten: dat hun zoon zich gedraagt als een idioot. Ik heb hun alle informatie verstrekt die ze nodig hebben om hem tegen zichzelf te beschermen, zodat hij kan voorkomen dat de ouders van een verlamd meisje hun hebberige handen op zijn auto van tweehonderdduizend dollar leggen.’
Zijn ogen gingen even wat wijder open. ‘Kost dat ding zo veel? Die Aston Martin?’
Ik knikte.
‘Tweehonderdduizend dollar.’ Hij floot. ‘Voor een Britse auto.’
We zaten een tijdlang zwijgend tegenover elkaar. Ik liet mijn glas staan en zei ten slotte: ‘Dus ik neem aan dat u me geen vaste baan aanbiedt.’
‘Nee.’ Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Je begrijpt de cultuur hier nog niet, Patrick. Je bent een steengoede detective, maar omdat je met die rancune rondloopt…’
‘Welke rancune?’
‘Welke…’ Hij grinnikte en toostte me weer toe met zijn glas. ‘Je denkt dat je dat mooie pak draagt, maar in feite heb je de klassenstrijd om je heen hangen. En onze cliënten zien dat ook. Waarom denk je dat je Grote D nooit hebt ontmoet?’
Grote D was de bijnaam die in de hele onderneming werd gebruikt voor Morgan Duhamel, de zeventigjarige presidentdirecteur. Hij was de laatste van de Duhamels – hij had vier dochters die allemaal de naam van hun man hadden aangenomen – maar hij had de Standifords overleefd. De laatste van hen was niet meer gezien sinds het midden van de jaren vijftig. Morgan Duhamel had, net als nog enkele oudere compagnons, zijn kantoor in het oorspronkelijke hoofdkwartier van Duhamel-Standiford, een discrete chocoladebruine kantoorvilla aan Acorn Street aan de voet van Beacon Hill. De cliënten met oud geld bespraken daar hun zaken; hun nakome lingen en de nouveaux riches kwamen naar International Place.
‘Ik heb altijd gedacht dat Grote D zich niet erg voor freelancers interesseerde.’
Dent schudde zijn hoofd. ‘Hij heeft een encyclopedische kennis van dit bedrijf. Hij kent alle werknemers, al hun partners en familieleden. En alle freelancers. Duhamel was degene die me over jouw contacten met een wapenhandelaar heeft verteld.’ Hij keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Er ontgaat de oude man niets.’
‘Dus hij weet van me af.’
‘Mmm-hmm. En hij vindt dat je het goed doet. Hij zou je graag fulltime in dienst nemen. En ik ook. Je zou na verloop van tijd compagnon kunnen worden. Maar alleen als je een andere houding aanneemt. Denk je dat cliënten graag in een kamer zitten met iemand bij wie ze het gevoel krijgen dat hij ze beoordeelt?’
‘Dat doe ik n…’
‘Weet je nog, vorig jaar? De president-directeur van Branch Federated kwam hier uit zijn hoofdkantoor in Houston speciaal naartoe om jou te bedanken. Hij was nooit hierheen komen vliegen om een compagnon te bedanken, en nu kwam hij om een freelancer te bedanken. Weet je dat nog?’
Dat zou ik niet gauw vergeten. Met de bonus die ik voor die zaak had gekregen, had ik het vorige jaar de ziektekostenverzekering van mijn gezin kunnen betalen. Branch Federated bezat een paar honderd ondernemingen, en een van de meest winstgevende was Downeast Lumber Incorporated. DLI opereerde vanuit Bangor en Sebago Lake, Maine. Het was de grootste Amerikaanse producent van tijdelijke steunbalken, die door bouwbedrijven werden gebruikt om de plaats in te nemen van steunbalken die ergens anders gebouwd of verbouwd moesten worden. Ik was geïnfiltreerd in het kantoor van Downeast Lumber in Sebago Lake en had opdracht aan te pappen met een vrouw die met de prachtig allitererende naam Peri Pyper door het leven ging. Branch Federated verdacht haar ervan handelsgeheimen aan concurrenten te verkopen. Tenminste, dat was ons verteld. Nadat ik een maand met Peri Pyper had samengewerkt, werd me duidelijk dat ze bewijsmateriaal verzamelde om aan te tonen dat Branch Federated met de apparatuur knoeide die ze gebruikten om de vervuiling door de fabrieken te meten. Toen ik met haar had aangepapt, had Peri Pyper genoeg materiaal verzameld om te bewijzen dat Downeast Lumber en Branch Federated welbewust de Clean Air Act en de False Statement Act schonden. Ze kon bewijzen dat Branch Federated zijn managers opdracht had gegeven vervuilingsmeters in acht staten opzettelijk verkeerd in te stellen, dat het bedrijf in vier staten tegen het departement van volksgezondheid had gelogen, en dat het de resultaten van zijn eigen kwaliteits-onderzoeken in al zijn fabrieken, met geen enkele uitzondering, had vervalst.
Omdat Peri Pyper wist dat ze in de gaten werd gehouden, kon ze niets uit het gebouw verwijderen of naar haar computer thuis overbrengen. Maar Patrick Kendall, de accountbeheerder op laag niveau die haar drinkmaatje was geworden, kon dat wel. Na twee maanden vroeg ze me eindelijk om hulp in een Chili’s in South Portland. Ik ging akkoord. We toostten met margarita’s op ons pact en bestelden nog een Triple Dipper. De volgende avond leidde ik haar recht in de armen van de beveiligingsdienst van Branch Federated.
Er werd een proces tegen haar aangespannen wegens contractbreuk en schending van bedrijfsgeheimen. Ze werd voor diefstal vervolgd en veroordeeld. Ze raakte haar huis kwijt. Ze raakte ook haar man kwijt, die ervandoor ging terwijl zij huisarrest had. Haar dochter werd van een particuliere school gegooid. Haar zoon werd gedwongen zijn hogeschool te verlaten. Het laatste wat ik had gehoord, was dat Peri Pyper overdag de telefoon opnam bij een handel in tweedehands auto’s in Lewiston en ’s avonds vloeren boende bij een BJs Wholesale in het nabijgelegen Auburn.
Ze had gedacht dat ik haar drinkmaatje was, haar onschuldige vriendje, haar politieke geestverwant. Toen ze de handboeien om kreeg, had ze in mijn ogen gekeken en daarin mijn bedrog gezien. Haar eigen ogen waren groot geworden. Haar lippen hadden een volmaakte O gevormd.
‘Goh, Patrick,’ had ze gezegd, kort voordat ze haar wegleidden. ‘Je leek zo echt.’
Dat was bijna zeker het ergste compliment dat ik ooit heb gekregen.
Dus toen haar baas, een pafferige idioot met handicap 7 en een afbeelding van de Amerikaanse vlag op de staartvin van zijn Gulfstream, naar Boston kwam om me persoonlijk te bedanken, drukte ik hem stevig genoeg de hand om zijn mannentieten te laten schudden. Ik gaf antwoord op zijn vragen en dronk zelfs een glas met hem. Ik had alles gedaan wat van me werd verlangd. Branch Federated en Downeast Lumber konden hun tijdelijke steunbalken naar bouwplaatsen in heel de Verenigde Staten, Mexico en Canada blijven versturen. En het grondwater en de bomen in de plaatsen waar hun fabrieken stonden, konden het eten van iedereen tot dertig kilometer in de omtrek blijven vergiftigen. Toen de ontmoeting voorbij was, ging ik weer naar huis en spoelde ik een zantac-maagtablet weg met een maalox-maagdrankje.
‘Ik was heel beleefd tegen die kerel,’ zei ik.
‘Ongeveer zo beleefd als ik verdomme ben tegen die pestpokkenzuster van mijn vrouw met die verrekte herpeszweer onder haar rechterneusgat.’
‘Je vloekt veel voor iemand met blauw bloed,’ zei ik.
‘Dat heb je godverdomme goed gezien.’ Hij stak zijn vinger op. ‘Maar alleen achter gesloten deuren, Patrick. Dat is het verschil. Ik stem mijn persoonlijkheid af op de kamer waarin ik ben. Dat doe jij niet.’ Hij liep om zijn bureau heen. ‘Zeker, we hebben een klokkenluider bij DLC te pakken gekregen, en Branch Federated heeft ons daar vorstelijk voor beloond. Maar hoe gaat het de volgende keer? Wie wordt er dan door hen ingehuurd? Wij niet, dat kan ik je wel vertellen.’
Ik zei niets. Het uitzicht was mooi. Een hemel tussen grijs en blauw in. Een dunne sluier van koude mist die de lucht parelgrijs maakte. Ver voorbij het centrum van de stad zag ik bomen die zwart en kaal waren.
Jeremy Dent liep om het bureau heen en ging er tegenaan zitten, met zijn enkels over elkaar.
‘Heb je je 479-formulier ingevuld met betrekking tot de zaak-Trescott?’
‘Nee.’
‘Nou, ga naar de freelancerskamer en doe dat. Vul je onkostendeclaratie in en vergeet niet ook je 692-formulier in te vullen. Ga naar Barnes van het magazijn, dan kan hij tekenen voor het materieel dat je hebt gebruikt. Wat had je meegenomen, de Canon en de Sony?’
Ik knikte. ‘Ik heb ook die nieuwe Taranti-afluisterapparaatjes gebruikt in de flat van die jongen.’
‘Ik hoorde dat ze nogal storinggevoelig zijn.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ze werkten prima.’
Hij dronk zijn glas leeg en keek me recht aan. ‘Zeg, we vinden wel een nieuwe zaak voor je. En als je die kunt afhandelen zonder iemand kwaad te maken, nemen we je in vaste dienst. Oké? Zeg maar tegen je vrouw dat ik het heb beloofd.’
Ik knikte. Het was of er een gat in mijn maag was gevallen.
Toen ik in de lege freelancerskamer terug was, dacht ik na over de mogelijkheden die voor me openstonden.
Het waren er niet veel. Ik werkte aan één zaak en dat was niet bepaald een goudmijn. Een oude vriend, Mike Colette, had me gevraagd te helpen uitzoeken welke werknemer zijn distributiebedrijf bestal. Ik had me een paar dagen in de papieren verdiept en het aantal verdachten weten te beperken tot zijn nachtchef en een of twee van zijn korteafstands-chauffeurs, maar toen spitte ik wat verder en leken ze me toch niet zulke geschikte kandidaten als ik eerst had gedacht. Daarom richtte ik mijn aandacht nu op degene die zijn debiteuren administratie deed, een vrouw van wie hij me had verzekerd dat ze boven elke twijfel verheven was. Hij had het volste vertrouwen in haar.
Waarschijnlijk kon ik nog eens vijf, misschien zes uren voor die klus declareren.
Aan het eind van de dag liep ik het kantoor van Duhamel-Standiford uit en wachtte ik op hun volgende telefoontje, hun volgende proefopdracht. Intussen vielen de rekeningen elke dag in de bus. De koelkast raakte leeg en werd niet op wonderbaarlijke wijze bijgevuld. Ik moest aan het eind van de maand onze ziektekostenverzekering betalen en had daar niet genoeg geld voor.
Ik leunde in mijn stoel achterover. Welkom in de volwassen wereld.
Ik had nog zes dossiers bij te werken en drie Brandon Trescott-rapporten te schrijven, maar in plaats daarvan pakte ik de telefoon en belde ik Richie Colgan, de Witste Zwarte Man van Amerika.
Hij nam meteen op. ‘Tribune, stadsredactie.’
‘Je klinkt voor geen grammetje als een zwarte.’
‘Mijn mensen hebben geen geluid, alleen een trots en koninklijk erfgoed dat tijdelijk is verstoord door racistische armoedzaaiers met zwepen.’
‘Bedoel je dat als Dave Chapelle een telefoon opneemt en George Will een andere telefoon, ik niet kan horen wie de blanke is?’
‘Nee, maar het is nog steeds verboten er in beschaafd gezelschap over te praten.’
‘Nu ben je Duits,’ zei ik.
‘Alleen aan de kant van mijn Franse racistische vader,’ zei hij. ‘Wat is er?’
‘Weet je nog, Amanda McCready? Het kleine meisje dat…’
‘… dat vermist werd, een jaar of vijf geleden?’
‘Twaalf.’
‘Shit. Jaren. Hoe oud zíjn we?’
‘Weet je nog hoe we als studenten over ouwe lullen dachten die het altijd maar over bijvoorbeeld The Dave Clark Five en Buddy Holly hadden?’
‘Ja?’
‘Zo denken jongeren van tegenwoordig erover als wij het over Prince en Nirvana hebben.’
‘Nee.’
‘Geloof me nou maar. Nou, Amanda McCready.’
‘Ja, ja. Je vond haar bij het gezin van die politieman en bracht haar terug. Nu heeft iedereen in het politiekorps de pest aan je en moet ik je ergens mee helpen.’
‘Nee.’
‘Heb je geen hulp nodig?’
‘Eh, ja, maar het heeft rechtstreeks met Amanda McCready te maken. Ze wordt opnieuw vermist.’
‘Je meent het.’
‘Ik meen het. En haar tante zegt dat het iedereen koud laat. De politie en jullie ook.’
‘Dat is bijna niet te geloven. Terwijl we toch vierentwintig uur per dag met nieuws moeten komen? Tegenwoordig kunnen we overal een verhaal van maken.’
‘Dat verklaart Paris Hilton.’
‘Niets kan dat verklaren,’ zei hij. ‘Maar… een meisje verdwijnt opnieuw, twaalf jaar na haar eerste verdwijning die de ondergang werd van een heel stel politiemensen en die de stad een paar miljoen heeft gekost in een slecht begrotingsjaar. Shit, dat is nieuws, witman.’
‘Dat dacht ik ook. Je klonk nu trouwens bijna zwart.’
‘Racist. Hoe heet die tante, eh, bleekscheet?’
‘Bea. Nou ja, Beatrice McCready.’
‘Tante Bea, hè? Nou, dit is geen televisieserie.’
Hij belde me twintig minuten later terug. ‘Dat was makkelijk.’
‘Wat is er gebeurd?’
‘Ik heb met de rechercheur gepraat die het onderzoek doet, een zekere Chuck Hitchcock. Hij zei dat ze onderzoek hebben gedaan naar de bewering van de tante, dat ze naar het huis van de moeder zijn geweest, daar hebben rondgekeken en met het meisje hebben gepraat.’
‘Met het meisje gepraat? Amanda?’
‘Ja. Het was allemaal een verzinsel.’
‘Waarom zou Bea…?’
‘O, Bea is me er eentje. Weet je dat Amanda’s moeder – hoe heet ze, Helene? – al een paar keer een straatverbod heeft moeten aanvragen voor die vrouw? Sinds de dood van haar kind is ze niet goed meer bij…’
‘Wacht even. Het kind van wie?’
‘Van Beatrice McCready.’
‘Haar kind is niet dood. Hij zit op de Monument High.’
‘Nee,’ zei Richie langzaam, ‘hij zit niet op de Monument High. Hij is dood. Hij en nog een paar tieners zaten vorig jaar in een auto. Geen van hen oud genoeg om te rijden, geen van hen oud genoeg om te drinken, maar ze deden het allebei. Ze reden door rood licht beneden aan die grote helling waar vroeger het St Margaret’s-ziekenhuis stond. Werden geplet door een bus die door Stoughton Street kwam. Twee tieners dood, twee die de rest van hun leven met een raar stemmetje praten maar niet lopen terwijl ze dat doen. Een van de doden was die Matthew McCready. Ik heb het hier voor me uit ons webarchief. 15 juni vorig jaar. Wil je de link?’