Op de kustweg
Het geluk was met hen.
Toen hij zo dicht bij de grond was, dat hij door de mist iets kon
zien, zag Frank, dat ze net boven een pas omgeploegd veld hingen.
Even later stortte hij op de grond. Hij liet zich om en om rollen
tot de parachute langzaam op het veld in elkaar klapte.
Hij maakte zich los uit de riemen en stond op. Hij zag, dat zijn
broer nog niet op de grond was. Een ogenblik was Frank bang, dat
Joe in het prikkeldraad van de omheining terecht zou komen.
Gelukkig was dat niet het geval. Joe viel nog net binnen de
omheining en rolde ook als een tol over de grond tot zijn parachute
in elkaar was gezakt.
Onwillekeurig trok Frank zijn hoofd tussen zijn schouders, toen hij
een loeiend geluid hoorde, dat recht op hem af scheen te komen. Hij
keek op en zag de defecte machine op een hoogte van een meter of
twaalf over zijn hoofd scheren. Het vliegtuig vloog te pletter
tegen een paar bomen. Dan werd het stil — bijna dodelijk stil om
hen heen.
Frank rende op zijn broer toe.
„Niet gewond, Joe?" vroeg hij.
Joe was al opgestaan en trachtte zich uit de riemen te
bevrijden.
„Niets gebroken!" riep hij opgewekt. „Wat een sensatie, zeg! Dat
doe ik vast nog eens een keer!"
„We hebben veel geluk gehad, " zei Frank. Hij keek naar de
vernietigde machine. „Laten we gaan kijken of de piloot eruit heeft
kunnen komen. Als hij niet op tijd heeft kunnen springen, is hij er
geweest!"
Ze klommen over de omheining van het veld, begaven zich in de
richting van het wrak en slaakten een kreet van vreugde, toen ze
Tom met grote schreden op zich toe zagen komen. Hij had de machine
ook verlaten, toen hij gemerkt had, dat hij er in de mist nooit in
zou slagen een noodlanding te maken. Hij greep de handen van de
jongens en verpletterde ze bijna tussen de zijne.
„Hebben jullie het gehaald? Zonder schrammen? Wat eengeluk! Ik zou
het mezelf nooit vergeven hebben, als er iets met jullie was
gebeurd. Zodra ik geland was, ben ik naar jullie op zoek gegaan.
"
„Moest je het vliegtuig opofferen?" vroeg Frank.
De piloot haalde zijn schouders op.
„Niets aan te doen. Het zou zelfmoord geweest zijn erin te blijven
en te proberen een noodlanding te maken in deze mist. Zodra ik zag
dat jullie parachutes opengingen, klom ik op de vleugel en sprong.
Ik ben blij dat die ouwe kist in splinters is. Na dit ongeluk zou
hij nooit meer goed zijn gekomen. "
Ze gingen naar de resten van het vliegtuig kijken. Er was niets
meer mee te beginnen. De piloot scheen zich geen zorgen te maken
over het verloren toestel.
„De ene dag is de andere niet, " zei hij filosofisch. „Hoewel ik
het vervelend vind, dat we die andere machine niet konden inhalen.
"
„Daar heb ik helemaal niet meer aan gedacht, " bekende Frank. „Er
was wel wat anders om aan te denken!"
„Misschien kan de chef er wel achter komen, waar die machine is
geland, " zei de piloot. „Het voornaamste is nu te ontdekken, waar
we hier zijn en hoe we weer op het vliegveld kunnen komen. "
Mensen, die in de buurt woonden en het geluid van het neerstortende
vliegtuig hadden gehoord, kwamen nu aanhollen. Verschillende auto's
naderden met grote snelheid.
De boer, op wiens veld het vliegtuig was neergestort, stelde zich
voor en nodigde Tom en de Hardy's uit hem naar zijn woning te
volgen. De piloot belde onmiddellijk het vliegveld van Bayport op
om verslag uit te brengen van het ongeluk.
Toen hem werd gevraagd, waar hij was, moest Tom het eerst aan de
boer vragen. Deze vertelde, dat ze zich zeventig kilometer ten
noordwesten van Bayport bevonden.
Tom vertelde dit aan de chef en voegde eraan toe, dat hij zo gauw
mogelijk met de Hardy's zou terugkeren.
Zodra de opwinding een beetje gezakt was, begonnen Frank en Joe te
betreuren, dat de assistent hun ontsnapt was. Teruggekomen in
Bayport, deden ze hun uiterste best om een spoor van het andere
vliegtuig te vinden. Meneer Manson belde een groot aantal
vliegvelden op, maar de machine scheen nergens geland te zijn. Ze
zouden op de terugkeer van de piloot moeten wachten, maar dat zou
dagen of weken kunnen duren.
zei Joe droevig. „Als hij werkelijk Taffy Marr was, hebben we de
kans van ons leven voorbij laten gaan. "
„We hebben gedaan wat we konden, " zei Frank. „Jammer, dat we een
telegram naar de inspecteurs in Washington hebben gestuurd. Nu
komen ze voor niets. "
Keith en zijn kameraad kwamen pas de volgende dag in Bayport aan.
Ze waren onderweg geweest, toen het telegram van Frank op het
hoofdkwartier kwam en het was daar blijven liggen, tot ze terug
waren. Ze waren natuurlijk erg teleurgesteld, toen ze het verhaal
hoorden.
„Gevlucht met een vliegtuig, hè?" zei Keith. „Net iets voor Taffy.
"
„We weten niet zeker, of hij Taffy Marr was, " zei Frank, „maar we
dachten: het kan geen kwaad, als u eens een kijkje komt nemen.
"
„Hoe zag hij eruit?"
Frank gaf een nauwkeurige beschrijving en Keith knikte.
„Tien tegen één, dat hij Taffy Marr was, " zei hij. Hij haalde een
foto uit zijn zak en liet die aan de Hardy's zien. „Wat denken
jullie hiervan?"
„Dat is 'm, " zei Frank, „hoewel hij hier zwart haar had. "
„Dit is een recente foto van Taffy Marr, " verklaarde Keith. „Hij
was hier dus en ontsnapte, toen hij het gevoel kreeg, dat jullie te
veel wisten. Nou, we zullen trachten na te gaan, waar hij heen is
gegaan. Dat kunnen we beter van het hoofdkwartier uit doen. Ik
denk, dat hij naar New York of Philadelphia is gevlucht; misschien
dat we hem daar op het spoor komen. "
Een uur na hun aankomst waren de twee inspecteurs al weer op weg
naar hun hoofdkwartier. Ze koesterden niet veel hoop, dat ze het
spoor van Taffy Marr terug zouden vinden, maar ze wilden niets aan
het toeval overlaten. Ze beloofden de jongens op de hoogte te
houden en zo mogelijk nog eens naar Bayport te komen.
De twee volgende dagen was alles buitengewoon kalm. De Hardy's
hoorden niets van Keith en Hallett. Ze hoorden ook niets van Taffy
Marr, maar rekenden er niet op hem nog ooit weer te zien. Dat was
een vergissing. Op de avond van de tweede dag na het vertrek van
Keith en Hallett werd Frank opgebeld door meneer Arnheim, de
juwelier.
„Wilde je de laatste keer geen inlichtingen hebben, Frank, over die
snuiter, die bij mij heeft gewerkt?" vroeg hij.
„Ja, inderdaad. Weet u iets over hem?" vroeg Frank gretig.
„Hij is weer in de stad, maar hij is nog niet naar me toe gekomen
om zijn verontschuldigingen aan te bieden. Wat is het voor een
kerel? Een boef?"
„Is hij weer in de stad? Wanneer hebt u hem gezien?"
„Ikzelf heb hem niet gezien, maar mijn zoontje, ongeveer een uur
geleden. Als ik die man ooit nog eens tegenkom, zal ik hem
vertellen, wat ik over hem denk. "
Frank was opgewonden.
„Waar was hij?"
„Hier in de hoofdstraat. Mijn zoontje zag hem en hij zag mijn
zoontje. En wat denk je? Dat hij op mijn zoontje toekwam om
tenminste beleefd goedendag te zeggen? Nee, hoor! Hij ging op de
vlucht. "
„Het kan best zijn dat hij nog eens naar u toekomt, meneer Arnheim.
Wilt u ons dan onmiddellijk waarschuwen?"
„Dat zal ik doen, ook al geloof ik niet, dat hij me nog onder ogen
zal durven komen. "
De juwelier hing de telefoon op de haak. Frank vertelde het
verbijsterende nieuws meteen aan Joe.
„Laten we de stad ingaan en hopen dat we hem zien, " zei Frank. „We
kunnen wel hulp krijgen van de jongens. De meesten kennen hem van
gezicht. Als Keith en Hallett nu maar hier waren. "
„We zullen het zaakje zelf moeten opknappen, denk ik. "
Een minuut later waren de jongens reeds onderweg met de motor van
Frank. Ze reden langzaam en bekeken alle voorbijgangers in de hoop
Taffy Marr te ontdekken.
Ze ontmoetten Biff Hooper en Tony Prito, die de assistent beiden
kenden. Ze beloofden met zoeken te helpen en ook alle anderen in te
lichten. Biff stelde voor naar de Y. M. C. A. te gaan om te
informeren of de man daar geweest was om zijn post af te halen.
De Hardy's zetten hun speurtocht voort tot de duisternis begon te
vallen. Toen voegde Biff zich weer bij hen. Hij vertelde, dat de
assistent zich nergens had laten inschrijven — noch in de Y. M. C.
A., noch in een hotel in Bayport.
„Hij houdt zich gedekt, " zei Frank. „We zullen eens bij het
station gaan kijken. Het is heel goed mogelijk, dat hij hier maar
heel even is gebleven en nu al lang en breed weg is. "
Toen ze voor het station stopten, werden ze aangesproken door een
zwaar gebouwde man. Het was rechercheur Smuff van de politie van
Bayport.
„Bel dadelijk naar huis op, jongens, " zei hij. „Je moeder heeft al
meer dan een uur geprobeerd jullie te pakken tekrijgen. Ten slotte
heeft ze de politie opgebeld om jullie te vinden. "
De jongens keken elkaar verbaasd aan. Dat was heel ongewoon!
„Het moet voor iets belangrijks zijn, " zei Frank. „Dank u wel,
meneer Smuff. We zullen direct naar huis bellen. "
De jongens gingen een telefooncel in de hal van het station binnen.
Zodra Frank de stem van zijn moeder hoorde, vroeg hij: „Is er iets
aan de hand, Moeder?"
„Ik heb al meer dan een uur geprobeerd jullie te pakken te krijgen.
Er zijn hier twee heren, die jullie absoluut willen spreken. Ze
blijven in ieder geval wachten. De ene heet Keith. "
„Van Washington?"
„Ja, dat geloof ik wel. Ze schijnen iets met de regering te maken
te hebben. "
Frank slaakte een kreet van vreugde.
„Ze kwamen als geroepen, Moeder. Zeg hun maar, dat we binnen drie
minuten thuis zijn. "
Ze renden naar hun motor.
„Nu komt er tenminste schot in!" riep Frank opgetogen. Even later
waren zij al bij hun vrienden uit Washington.
„We kwamen even langs, omdat we het beloofden, " zei Keith, „maar
we hebben geen nieuws. Dat vliegtuig, waarmee Taffy ontsnapt is,
schijnt nergens meer geland te zijn. "
„Wij hebben nieuws van Taffy!" riep Frank.
„Werkelijk? Waar is hij?"
„Hier in Bayport. Hij is vanmiddag gezien door zijn werkgever,
meneer Arnheim — of liever, door zijn zoontje. We zijn de hele
middag al naar hem aan het zoeken. "
De twee mannen sprongen op.
„We moeten hem vinden, " zei Keith, „en als hij nog in de stad is,
zullen we hem vinden. Kom! We gaan met onze wagen. "
De Hardy's legden de zaak met een enkel woord aan hun moeder uit en
even later vertrokken ze weer in het gezelschap van de twee
inspecteurs.
„Wat een geluk, dat we hierheen zijn gekomen, " zei Keith.
„Eigenlijk hadden we ons al voorgenomen de zaak op te geven. "
„We hebben een paar van onze vrienden ingelicht, " zei Frank. „Ze
zullen uitkijken. Als Taffy nog in de stad is, zullen we 'm wel
ontdekken. "
Drie uur lang doorkruisten de vier jongemannen destraten van
Bayport. Ze ondervroegen tientallen personen en praatten met enkele
mensen, die de assistent hadden gezien. Zelf hadden ze hem nog niet
gezien, maar ze waren er wel zeker van, dat hij de stad nog niet
verlaten had.
Het was een paar minuten voor elf uur en zij dachten al, dat hun
zoeken wéér geen resultaat zou hebben, toen Tony Prito aan kwam
rennen.
„Ik heb hem gezien!" riep hij opgewonden.
„Waar?"
„In de garage op de hoek van die straat, nog geen drie minuten
geleden. Hij rijdt in een lichtblauwe, gesloten wagen. Als jullie
je haasten, kunnen jullie hem nog zien. "
Keith liet zijn wagen vooruit springen. Toen zij de zijstraat
inzwenkten, zagen ze net een lichtblauwe wagen om de andere hoek
uit het gezicht verdwijnen.
„Dat is Taffy!" zei Keith grimmig. „Nu gaan we achter hem aan en
eens kijken, wat hij van plan is. "
„Waarom rekenen we 'm niet meteen in?" vroeg Hallett.
„Nee. Het feit, dat hij weer hier is gekomen, betekent, dat hij
hier nog iets te doen had. Als we te weten kunnen komen, wat hij in
zijn schild voert, ontdekken we misschien nog iets en slaan een
grotere slag. "
Ze kregen de lichtblauwe wagen in zicht en volgden hem op veilige
afstand. Taffy Marr reed snel en scheen een bepaald doel te
hebben.
„Hij gaat naar de kustweg!" riep Frank opeens uit.
„Waar gaat die heen?" vroeg Keith.
„Eigenlijk nergens heen, " zei Frank. „De weg loopt tussen de
rotsen langs de baai door en daarna naar Gresham. "
„De rotsen, hè? Dat dacht ik al!"
Het begon te regenen. Keith bleef de lichtblauwe wagen volgen, een
vage schaduw die door de nacht schoot. Ze konden nu het water in de
baai zien glinsteren en de boord-lichten van de schepen die daar
voor anker lagen. De Hardy's beefden van opwinding.
Keith doofde zijn koplichten. Als Taffy Marr omkeek, zou hij kunnen
merken dat hij werd gevolgd. Het was wel moeilijk op de glibberige
weg te blijven zonder licht, maar Keith volgde de achterlichten van
Marrs wagen zo goed en zo kwaad als het ging.
Opeens stopte Taffy Marr, boven de rotsen.
„Hier heeft hij iets te doen, " fluisterde Frank.
Keith stopte eveneens. „We gaan te voet verder, " zei hij. „We
kunnen nu niets aan het toeval overlaten. "