Pech

„Bestolen, hè?" snauwde de kassier. „Die uitvlucht heb ik al zo vaak gehoord!"
„Als ik de baas zou kunnen spreken, zou ik hem de zaak graag verklaren, " zei Frank waardig. „Mijn vader heeft vrienden genoeg in de stad en ik weet zeker, dat één telefoontje voldoende is om het geld hier te krijgen. "
„De baas is er nog niet en hij houdt evenmin van smoesjes als ik. Jullie dokken anderhalve dollar of jullie gaan allebei een paar uur borden wassen. "
„Hé, wacht eens even!" zei Joe. Hij trok zijn achterzak bijna uit zijn broek in zijn haast om de inhoud te bekijken. „Toen we gisteren ons geld bij elkaar legden, vergat ik éénzak. Misschien......?" Triomfantelijk haalde hij een biljet vantwee dollar te voorschijn. De kassier snoof.
„Waarom zei je dat niet meteen?" vroeg hij.
Joe slaakte een zucht van verlichting. „Goed dat ik eraan denk!" zei hij. „Anders zaten we in een vervelend parket. "
Hij betaalde de rekening en kreeg vijftig cent terug.
De Hardy's verlieten het restaurant, blij, dat ze er zonder kleerscheuren afgekomen waren. Maar toen ze eenmaal buiten waren en over de situatie nadachten, zagen ze niet veel reden om zich te verheugen.
„We hebben alles bij elkaar nog vijftig cent, " zei Frank, „en we zijn het spoor van Chris en zijn vrienden kwijt. Daar zitten we nou. "
„Hoe komen we weer thuis?"
„Lopen, denk ik, " zei Frank somber.
„Hoe ver is het ongeveer?"
„Tweehonderdvijftig kilometer. "
„Als onze schoenen het uithouden kunnen we binnen veertien dagen thuis zijn. "
New York oefende op dat moment niet de minste aantrekkingskracht meer op de jongens uit. Ze zwierven doelloos rond, tot ze een klein park vonden, waar ze op een bank gingen zitten.
„Als we Moeder eens opbelden, " stelde Joe voor. „Dan zou ze ons telegrafisch geld kunnen overmaken. "
„Dat is een idee, " zei Frank. „Waar zouden we heen kunnen gaan om te telefoneren?"
Joe keek naar links en naar rechts. Op de hoek, links van hem, was een hotel — niet weelderig, maar groot genoeg.
„Daar zijn zeker wel telefooncellen, " zei hij wijzend, „met een juffrouw die voor de verbindingen zorgt. We zullen eens gaan kijken. Ze kan ons in ieder geval vertellen, hoeveel het kost om Moeder op te bellen. "
„Ik vermoed, dat het een hoop zal kosten. "
„Laten we het gaan vragen; dan weten we het zeker. "
„Goed. Nu we het spoor van Chris kwijt zijn, heeft het niet veel zin meer hier in de stad te blijven. "
De jongens traden de hal van het hotel binnen. Het was allesbehalve een paleis, maar het was toch gebouwd naar het model van luxehotels, want in de hal was niet alleen een telefooncentrale met een aardig meisje, dat met haar stekker-snoeren zat te goochelen, maar ook een reeks van kleine winkeltjes, waar bloemen, dagbladen en tijdschriften, sigaren en sigaretten werden verkocht.
„Vraag haar maar eens, wat het kost om naar Bayport te telefoneren, " zei Joe tegen Frank met een knikje in de richting van de telefoniste.
„Wat doen we, als het meer dan vijftig cent kost?"
„Dat zullen we dan wel weer zien, " zei Joe.
„Ik heb er een hekel aan, terug te gaan, maar er zit niets anders op. "
Het meisje bij de telefoon scheen niet veel tijd te hebben. Voortdurend was ze aan het bellen binnen en buiten het hotel. Links van het meisje waren telefooncellen met nummers. Af en toe riep het meisje een naam en een nummer. Dan ging een van de mensen, die in haar omgeving stonden te wachten, naar de cel met dat nummer toe, om een van tevoren aangevraagd gesprek aan te nemen. Anderen schenen de weg te weten en maakten gebruik van de cellen met een automatische telefoon.
„Nummer?" vroeg het meisje zakelijk.
„Wij — ik bedoel, mijn broer en ik — zouden graag weten hoeveel het kost om naar Bayport te bellen, " stamelde Frank.
„Bayport?" echode het meisje. „Nooit van gehoord. Waar ligt dat gehucht ergens?"
„Het is een stad aan de Barmet-baai, juffrouw. "
„Een stad? Wel, wel, men is nooit te oud om te leren. "
Ze glimlachte. „Als jullie even willen wachten, zal ik het voor jullie opzoeken. "
De jongens wachtten en kregen het gevoel, dat het meisje van de telefoon nooit tijd voor hen zou hebben. Ze speelde met haar snoeren en babbelde ononderbroken in de koptelefoon op haar hoofd.
„Nee, mevrouw, dat nummer heeft nog niet geantwoord....
Ja, mevrouw, ik zal nog eens bellen....... Natuurlijk heb ikhet juiste nummer....... Een ogenblikje geduld nog....... O,dat is uw nummer....... Wat zei u? Is het een slechte verbinding?......Ik geef u een andere lijn.......Mary, Mary, hoorje me?" Dat laatste was vermoedelijk gericht tot een andere telefoonjuffrouw, die ergens anders in het gebouw zat. „Ja,en toen zei ik tegen hem....... Goed, mevrouw, ik zal hetnoteren...... ik zei tegen hem....... Man, ga toch van dielijn af; ik zal u wel waarschuwen....... Wat ik tegen hemzei?" Zo ging het verder, bijna zonder onderbreking.
Even later scheen ze zich te herinneren, dat Frank en Joe nog steeds geduldig stonden te wachten. Ze greep naar een dik boek en vroeg:„Hoe heette dat dorp van jullie? Oyster Bay?"
„Bayport, " verbeterde Frank.
„U moet de stad nog niet opbellen, " zei Joe snel, „we hebben niet veel geld en willen eerst weten, wat het kost. "
„Een ogenblik....... Meneer, nummer zeven, uw gesprek. "
Een oudere heer, die achter de jongens gestaan had, begaf zich naar cel nummer zeven.
Het meisje bladerde snel in een boek, liet haar potlood langs een aantal plaatsnamen glijden en zei dan:„Bayport, één dollar en vijftien cent voor de eerste drie minuten. "
Joe floot tussen zijn tanden. Frank volgde dit voorbeeld.
„Welk nummer willen jullie hebben?" vroeg de telefoniste.
„Geen nummer, " zei Joe met een mistroostige glimlach. „Onze financiën veroorloven ons niet op te bellen. Kom, Frank. " Frank wendde zich opeens weer tot de telefoniste. „Zijn de nachttarieven niet lager, juffrouw?"
„Ja, natuurlijk. Na middernacht kost een gesprek maar vijfenzeventig cent per vijf minuten. "
Joe schudde zijn hoofd. Het geluk had hen in de steek gelaten. Het aardige meisje scheen medelijden te krijgen met de jongens, die er zo slecht aan toe waren en vroeg:„Waarom laten jullie Bayport niet betalen?"
„Hoe gaat dat?" vroeg Frank belangstellend.
„Als jullie geen geld — als jullie liever niet zelf betalen, kan ik de persoon, die jullie willen spreken, opbellen en vragen of hij of zij bereid is het gesprek te betalen. In dat geval komt het bedrag van het gesprek automatisch op zijn rekening. Dan hoeven jullie niets te betalen. Zal ik even informeren? Ik kan het nu doen, als jullie willen of mijn collega kan het na het ingaan van het nachttarief doen, als jullie dat liever willen. Dan zal het de mensen in Bayport niet veel kosten. "
„Zeg, dat is een idee, " riep Joe uit. „Dat kost ons niks. "
Frank schudde zijn hoofd.
„Nee, " zei hij fluisterend tegen zijn broer, „we kunnen het niet doen, want dan zou Moeder meteen weten, dat we zonder een cent op zak in New York zitten en dan zou ze zich vreselijk ongerust maken. Ze zou de prijs van het telefoongesprek natuurlijk met genoegen betalen, maar ik wil niet, dat ze zich zorgen over ons maakt. "
„Nee, dat is ook zo, " gaf Joe toe.
„Vergeet dat goede idee nu maar, " zei Frank. „We zullen iets anders moeten bedenken. "
„Maar wat?"
„Daar staan banken; laten we even gaan zitten. "
Ze verwijderden zich van de tafel van de telefoniste, die hen weldra vergat in de grote drukte. De jongens gingen stil op een bank, vlak bij de telefooncellen, zitten en de eerste minuten spraken ze geen van beiden.
Joe lichtte net zijn hoofd op om aan zijn broer te vragen of hij al een idee had, toen ze allebei een schok kregen: het meisje vroeg een nummer in Bayport aan — het was evenwel niet het nummer van de Hardy's.
„Hoor je dat?" fluisterde Joe.
„Natuurlijk!"
„Iemand hier heeft een nummer in Bayport aangevraagd. "
„Schijnt zo, ja. "
Frank stond op en liep langs de telefooncellen. De meeste cellen waren bezet en de dubbele, glazen deuren gesloten. Frank zag mannen en vrouwen en giechelende bakvisjes, maar niemand, die hij ook maar in de verte met Bayport in verband kon brengen.
Ondanks de zogenaamd geluiddempende deuren, kon men af en toe iets horen van hetgeen de mensen in de telefooncellen zeiden. Nadat Frank en Joe twee keer heen en weer gewandeld waren langs de rij van telefooncellen en verschillende woorden of delen van gesprekken hadden gehoord, dievoor hen niet de minste betekenis hadden, hoorden ze de man in de laatste cel opeens schreeuwen:„Verbreek mijn verbinding met Bayport niet!"
Ze bleven met een ruk staan en keken door de dubbele glazen deur naar de man, die de naam van hun woonplaats genoemd had. Het was een betrekkelijk grote man, fatterig gekleed. Hij draaide zijn hoofd toevallig om, zag Frank en Joe staan en bracht zijn vrije hand naar zijn mond om te voorkomen, dat men zijn mond zou kunnen zien bewegen en aldus zou kunnen raden, wat hij zei.
De Hardy's zagen het verdachte gebaar en verwijderden zich van de cel. „Heb je 'm gezien?" vroeg Joe.
„Heel duidelijk, maar ik weet zeker, dat het de allereerste keer is, dat ik hem zie. "
„Hij was voor mij ook een vreemde, maar het is een feit, dat hij iemand in Bayport opbelde. "
„Iemand — ja, maar hoe komen we te weten wie?" vroeg Frank.
„Dat kunnen we hem toch niet vragen, Frank. Ha — daar komt hij!"
De fat liep vlug naar de telefoniste, gooide een bankbiljet op de schrijftafel, mompelde „de rest is voor jou, zus, " en verdween met bekwame spoed uit de hal van het hotel.
„Zulke klanten bedien ik graag, " zei de telefoniste met een glimlach, toen ze Frank en Joe weer in de gaten kreeg.
Frank schepte moed, omdat ze zo vriendelijk was en vroeg:„Hij belde Bayport op, niet?"
„Ja, Bayport. Gek, dat ik in een uur tijd twee keer Bayport krijg, terwijl die naam me vóór vandaag onbekend was. "
De jongens zouden graag gevraagd hebben met wie de fat gesproken had, maar durfden het geen van beiden. Het meisje scheen hun nieuwsgierigheid te voelen, want ze zei uit zichzelf:„Hij belde de Y. M. C. A. van Bayport op. Ik vraag me af, wat een man als hij met de Y. M. C. A. te maken heeft. Ja natuurlijk, mevrouw, ik wacht op uw verbinding. "
Joe en Frank maakten van deze onderbreking gebruik om te verdwijnen. Ze wilden het spoor volgen van de man, die met een lid van de Y. M. C. A. in Bayport had gesproken. Misschien zouden ze dan iets te weten komen, waar ze wat aan hadden. Maar toen ze de hal verlieten en naar links en naar rechts keken, was de fat al uit het gezicht verdwenen.
„Hij is natuurlijk met een wagen, " zei Joe.
„In ieder geval is hij niet meer te zien, " bromde Frank.
„Wat doen we nu?" vroeg Joe. „Wachten tot het nachttarief ingaat en dan toch maar naar huis bellen?"
Frank schudde zijn hoofd.
„Ik wil Moeder niet ongerust maken, tenzij het helemaal niet anders kan. "
„Het zou wel erg vervelend zijn, " gaf Joe toe. „Zeg — Vader heeft toch massa's vrienden in New York. Als we een van die heren eens opbelden en om een lening vroegen? We moeten in ieder geval geld te pakken zien te krijgen. "
„Dat is een idee, " zei Frank. „Dat kost maar vijf cent. Of we kunnen een adres opzoeken in het telefoonboek en naar die man toe lopen. Dat kost niets. "
„Dat laatste is het veiligste, " zei Joe lachend, „zo lang we zo arm zijn. "
Ze gingen weer naar het hotel en het duurde niet lang, of ze hadden verschillende adressen.
„Die woont hier het dichtste bij, " zei Joe en wees naar een naam.
„Meneer Blythe. Ja, dat is — Zeg eens!" riep Frank opeens uit. „Kijk eens naar het adres van zijn kantoor! Dat is het gebouw, waar Chris eerst op de tiende étage was en nog verder naar boven ging!"
„Bedoel je het gebouw, waar de Zuidafrikaanse Import-maatschappij is?"
„Ja, natuurlijk. Vreemd, niet?"
„Ik zou eerder zeggen: toevallig. Er bestaat natuurlijk geen enkel verband. Toch kunnen we misschien van meneer Blythe te weten komen of die importzaak bonafide is. "
„We kunnen het in ieder geval even vragen. "
De jongens gingen op weg naar het kantoorgebouw, waar ze bijna in botsing waren gekomen met Blondje, toen deze het kantoor van de Zuidafrikaanse Importmaatschappij verlaten had. Onderweg hadden ze het erover of ze wel het recht hadden te doen, wat ze van plan waren.
„Ik weet niet hoe Vader het zal vinden, dat we geld proberen te lenen bij een van zijn vrienden, " zei Frank in twijfel.
„Weet jij een betere oplossing?"
„Nee, natuurlijk niet. We hebben pech gehad — dat is het. Als ik die man ooit te pakken krijg, die mijn portefeuille heeft gestolen, zul je wat beleven. "
„Heb je er enig idee van, waar het gebeurde?"
„Vlak bij het restaurant, geloof ik. Op een gegeven ogenblik voelde ik een rukje aan mijn jasje, maar ik sloeg ergeen acht op. Even later zag ik die vriend van Chris en toen vergat ik alles verder. Nou, hier moeten we meneer Blythe kunnen vinden. Ik hoop, dat er nu een einde komt aan onze geldzorgen. "
Deze hoop ging — jammer genoeg! — niet in vervulling. De secretaresse van meneer Blythe vertelde, dat hij voor zaken op reis was.
„Kan ik soms iets voor jullie doen?" vroeg de jongedame hulpvaardig.
„Nee, dank u, " zei Frank.
„Willen jullie misschien je namen opgeven? Dan zal ik meneer Blythe bij zijn terugkomst......."
„Doe geen moeite, " zei Frank. „Meneer Blythe kent ons niet persoonlijk. Hij is een vriend van Vader en nu we toevallig in New York waren, wilden we hem komen......"
„Bezoeken, " zei Joe en trok zijn broer aan de mouw.
Ze gingen naar buiten.
„Dat doe ik niet meer, " zei Frank, terwijl ze op de lift wachtten om naar beneden te gaan.
„Wat?"
„Trachten geld los te krijgen van een van Vaders vrienden; dat is te vernederend. "
„Wat doen we dan?"
„Dat weet ik nog niet. Ik zal erover nadenken. Zeg, nu we toch hier zijn, kunnen we misschien even een kijkje gaan nemen in het kantoor, waar Chris gisteren was. "
„Een goed idee, " zei Joe en de jongens begaven zich naar de tiende étage. Tot hun grote teleurstelling stonden ze met hun neus voor een gesloten deur.
„Weer een spoor dat doodloopt, " zei Joe, toen ze ten slotte weer op straat stonden. „Zo'n pech hebben we nog nooit gehad. "
„We moeten alleen maar nadenken om een goede oplossing te vinden, " zei Frank.
Ze zwierven doelloos rond tot ze bij het Central-park kwamen en daar op een bank gingen zitten.
„We hoeven vandaag toch nog niet van honger om te komen, " zei Joe, „ook al zijn we met onze vijftig cent dan geen Croesussen. "
„Waar zullen we overnachten?" vroeg Frank.
Joe klopte met zijn hand op de bank, waar ze op zaten.
„Hier, " antwoordde hij. „Ik vraag me alleen maar af, hoe we aan eten kunnen komen als we naar huis gaan. "
„We kunnen misschien iets verdienen door karweitjesop te knappen voor mensen, die in nood zitten — hout hakken en zo. Verder vinden we misschien wel een chauffeur van een wagen, die ons een stuk mee wil nemen. Misschien zijn we er eerder dan we denken. "
Joe dacht ernstig na en zei ten slotte hoofdschuddend:„Toch vind ik het niet leuk, dat we het onderzoek in de steek moeten laten. Ik weet zeker, dat het een heel belangrijke zaak is, waar die mannen in het restaurant het over hadden. Ze praatten over diamanten en een van de mannen was de vriend van Chris. "
„Ik zou er een lief ding voor over hebben, te weten waar die kerels nu zijn. Als we hen hadden kunnen volgen, zouden we vermoedelijk interessante dingen ontdekt hebben. Ik vraag me ook af, wie die Taffy is, waar de kerels het over hadden, " zei Frank. „Hij schijnt een hele piet te zijn in die bende, ook al vindt hij het beter tijdelijk uit de circulatie te verdwijnen. "
„Misschien zit de politie hem op de hielen. Jammer, dat ze die kerel het zwijgen oplegden, toen hij wilde vertellen, waar Taffy zich schuilhield. Als we dat wisten, hadden we ons onderzoek toch nog kunnen voortzetten. "
„We zijn het niet te weten gekomen en dus kunnen we niet verder. We kunnen alleen maar teruggaan naar Bayport en wachten op de volgende kans, het spoor van onze Chris terug te vinden. Misschien is hij al weer in Bayport. "
„Als hij ons gisteren in het restaurant heeft herkend, zal hij wel beter uit zijn doppen kijken in Bayport. Ik geloof niet, dat hij ons de kans zal geven zijn spoor weer op te pikken. "
Ze dwaalden wat door het Central-park en kwamen weer onder de indruk van de zo ongewone drukte en levendigheid in de straten van de grote stad. Ze zagen zelfs zoveel interessante dingen, dat ze Blondje en rattegezicht vergaten.
Toen ze honger kregen kochten ze koffie en boterhammen in een kleine snackbar. Dat kostte hun dertig cent. Ze hadden nu nog twintig cent over, maar Joe beweerde, dat dit voldoende was om buiten de stad te komen.
„Als we maar eenmaal op een hoofdverkeersweg zijn, " verklaarde hij, „zullen we wel een chauffeur vinden, die ons een heel eind mee wil nemen. Ten slotte zijn er mensen, die op die manier een reis om de wereld maken. "
„Ik zal al heel tevreden zijn, als we Bayport binnen afzienbare tijd bereiken, " antwoordde Frank. „Ik heb geen zin in een reis om de wereld. "
Toen de duisternis viel, keerden de jongens terug naar Broadway om te genieten van het onvergelijkelijke schouwspel van verlichting en lichtreclames. Kort voor middernacht begaven ze zich naar Central-park, waar ze de nacht op een bank zouden doorbrengen.
„Gelukkig dat het lekker weer is, " zei Frank.
„En dat het niet regent. "
„We zullen maar meteen gaan slapen. We hebben morgen een vermoeiende dag voor ons. "
„Laat me er niet aan denken, " kreunde Joe.
De banken waren hard en de jongens lagen niet erg gemakkelijk. Dat was de reden, waarom ze niet onmiddellijk in slaap vielen en nog wakker waren, toen ergens in de buurt een kerkklok twaalf slagen liet horen.
Frank telde de slagen. „Twaalf uur, " zei hij.
„Het was ook middernacht, dat ik ontvoerd werd, " antwoordde Joe. „Nu zitten we hier. Waar zouden we over vierentwintig uur zijn?"
„Ik ben benieuwd!" Frank rolde zich op zijn andere zij en eindelijk ontfermde de slaap zich over hem.
Om tien uur, de volgende morgen, waren de Hardy's al een heel eind van het centrum van New York verwijderd, hoewel ze het grootste gedeelte van de reis nog voor de boeg hadden.
Met de ondergrondse en met een autobus hadden ze New York verlaten en ze bevonden zich nu op de hoofdverkeersweg, die de kust van de Atlantische Oceaan in zuidelijke richting volgde. Ze bleven helemaal rechts van de weg lopen, want er was bijzonder veel verkeer en de meeste wagens reden met grote snelheid. De jongens hadden al verschillende keren geprobeerd de aandacht van een chauffeur te trekken, maar er was er nog geen, die erop gereageerd had.
„Het zou niet half zo erg zijn, " zei Joe, „als ik niet zo'n honger had. "
Ze naderden een van die kleine restaurants, die men overal langs de grote wegen kan vinden. De geur van verse koffie herinnerde hen eraan hoe lang het geleden was, sinds ze voor het laatst gegeten en gedronken hadden.
„Ik heb een idee, " zei Frank.
Hij stapte het restaurant in en ging recht naar de toonbank, waar hij minzaam begroet werd door een man met een wit schort voor.
„Wat hebben jullie het liefst, jongens?" vroeg de man glimlachend. „Een broodje met een warm worstje?"
„We kwamen alleen maar naar binnen om u te vragen of u soms werk voor ons heeft, " zei Frank. „Werk? Zoeken jullie een baantje?" „We hebben erge honger, maar geen geld om iets te kopen. Als we iets voor u kunnen doen, waar we een maaltijd mee kunnen verdienen, dan graag. " De man sloeg met zijn zware hand op de toonbank. „Ga meteen maar mee, " zei hij uitnodigend. „Die jongen van me heeft me gisteren onverwachts in de steek gelaten en het arbeidsbureau heeft me nog geen plaatsvervanger gestuurd. Jullie zijn toch niet te fijn gebouwd om borden te wassen, hè?" „Helemaal niet!"
De jongens werden naar een kleine keuken gebracht, waar ze stapels vuile vaat zagen staan. Allemaal nog van de vorige dag, zoals de eigenaar zei.
„Het was vanmorgen zo druk, dat ik nog geen tijd heb gehad om zelf aan die rommel te beginnen. " Hij keek vol verachting naar de hopen vuile borden, lepels, vorken, enz. „Ik ben trouwens toch geen liefhebber van afwassen. Ga je gang, jongens; dan zorg ik ondertussen voor een goede lunch. Hebben jullie honger?" „We hebben vandaag nog niets gegeten. " „Dan krijgen jullie eieren met spek. " De Hardy's verloren geen seconde tijd. Met een overtuiging een betere zaak waardig, begonnen ze de vuile boel schoon te maken. Ze waren al half klaar, toen de eigenaar de keuken weer inkwam.
„Vlug en goed werk!" zei hij goedkeurend. „Kom nu eerst maar eten; dan kun je nóg beter werken straks. "
Ze kregen elk een groot bord met eieren en spek, een hele stapel dik gesmeerde boterhammen en een grote pot lekkere koffie. De eigenaar van de lunchroom bekeek hen met groeiende belangstelling, toen hij het eten met verrassende snelheid zag verdwijnen. „Geen ontbijt gehad, hè?" „Nee, meneer. "
„Gisteravond ook niks gehad zeker?" „Alleen een paar boterhammen met een kop koffie. " „Hoe is het mogelijk, " zei de man. „Toen ik jullie zag eten, dacht ik, dat jullie minstens een volle week gevast hadden. Ik wou, dat ik ook nog zo smakelijk kon eten. " Na een poosje vroeg hij: „Waar gaan jullie heen?" „Naar Bayport aan de Barmet-baai, " antwoordde Frank„Dat is een hele tippel. Waarom rijden jullie niet met een auto mee?"
„We hebben het geprobeerd, maar de chauffeurs keken niet eens naar ons. "
„Dat is een heel verkeerde methode, " verklaarde de man. „Er zijn zoveel gekke dingen gebeurd met dat liften, dat de chauffeurs onderweg niet zo vlug meer stoppen, 't Is veel beter, bij een lunchroom — zoals deze — te blijven wachten tot er iemand komt om te eten en dan zo iemand te vragen. "
Daar hadden de jongens nooit aan gedacht.
„Nee, jullie zijn groentjes in 't liften — dat had ik al gemerkt, " zei de eigenaar.
Toen de jongens hun laatste boterham verorberd en hun laatste kop koffie leeggedronken hadden, zei de man dat het hem plezier deed, dat het hun zo gesmaakt had.
„Eetlust is de helft van het leven, " zei hij. „Als je niet meer met smaak kunt eten, is het leven niet veel meer waard. Neem mij nu maar eens! Er was een tijd, dat ik goed kon eten en genieten van de eenvoudigste gerechten. " Hij schudde mistroostig zijn hoofd. „Nu is het niet eens meer de moeite, dat ik nog aan tafel ga zitten. Raad eens, waar ik vanmorgen genoeg aan had?"
„Daar heb ik geen idee van, " zei Frank beleefd.
„Mijn ontbijt van vanmorgen! Een mus zou er nog niet eens genoeg aan hebben. Vroeger kon ik met smaak eten, maar vanmorgen had ik meteen genoeg. Twee borden havermout, zes dunne pannekoekjes met kandijstroop, twee gebakken eitjes, een paar schijfjes ham, misschien vier of vijf sneetjes toast, een beetje jam en drie kopjes koffie. Kunnen jullie je voorstellen, dat een volwassen man' daar genoeg aan heeft? Nee, dan was ik vroeger een andere eter!"
De Hardy's kregen de indruk, dat hun goede vriend, als hij weer werd als vroeger, zoveel zou eten, dat hij niets over zou laten voor zijn klanten. Ze waren echter te beleefd om dat te zeggen. Ze gingen de keuken weer in, om de rest van de vuile boel schoon te maken.
Ze waren bijna klaar, toen de eigenaar hen riep. Hij was in gesprek met twee nette jongemannen, die naar binnen gekomen waren om een kop koffie te drinken.
„Ik zei jullie straks, " verklaarde de eigenaar, „dat de beste methode om mee te kunnen rijden was, hier te wachten. Nou, hier is het bewijs! Jullie kunnen met deze heren mee. "
Een van de jongemannen keek Frank glimlachend aan.
„Waar moeten jullie heen?"
„Naar Bayport. Het is een hele tippel. "
„Waarom zouden jullie gaan lopen, als wij twee plaatsen in onze wagen vrij hebben?" vroeg de jongeman. „Jullie kunnen meerijden tot Bayport. "
„Dat is fijn!" riep Frank uit. „Ik weet niet, hoe ik u moet bedanken!"
De Hardy's stelden zich voor. De jongeman zei, dat hij Keith heette en zijn vriend, Hallett. De man van de lunchroom scheen het buitengewoon prettig te vinden, dat hij de Hardy's een dienst had kunnen bewijzen en zei, dat ze de rest van de vuile vaat maar moesten laten staan.
„Jullie hebben hard genoeg gewerkt, " zei hij. „Ik weet niet, wat ik zonder jullie had moeten beginnen. " Hij wierp Joe een kwart dollar toe. „Hier, dat is voor een extraatje onderweg. "
„Nou, " zei meneer Keith, „dan zullen we maar gaan. Frank, kom voorin zitten naast mij. Joe kan bij Hallett — achterin. Zo zullen we elkaar het snelst leren kennen. "
De jongens bedankten de gezellige eigenaar van het restaurant hartelijk. Even later reed de wagen weg. Keith was een goed chauffeur en de auto vloog met grote snelheid over de gladde, rechte weg. Frank keek Keith even aan.
„Dat is beter dan tippelen, " zei hij.
„Ja, " antwoordde Keith. „Ik vind het zelfs vreemd, dat er nog altijd mensen zijn die lopen. Te voet kun je op een dag hoogstens vijftig kilometer afleggen; dat doe je op zo'n weg met de wagen in een half uur. Hoe komt het, dat jullie te voet zijn? Jullie zien er niet bepaald uit als landlopers. "
„Dat zijn we ook niet. We zijn in New York geweest en een of andere gauwdief heeft mijn portefeuille met mijn geld en onze retourkaartjes gestolen. "
„Pech! Wel, jullie zijn in ieder geval uit het goede hout gesneden, dat je eenvoudig bent gaan lopen. Zeg eens — kan het zijn, dat ik jullie naam vroeger al eens gehoord heb?"
„Misschien. "
„Ik geloof, dat ik een Hardy uit Bayport ken. Wacht eens even — ja, natuurlijk: Fenton Hardy, de detective. Zijn jullie familie van hem?"
„Fenton Hardy is mijn vader. "
„Kijk eens aan!" riep Keith uit. „Zijn jullie de zoons van de beroemde Fenton Hardy? Dat is ook een verrassing!"
„Kent u Vader persoonlijk?" vroeg Frank.
„Nee, ik heb nooit het genoegen gehad hem te ontmoeten, maar ik heb natuurlijk heel veel over hem gehoord, " antwoordde Keith. „Hij heeft een uitstekende reputatie en hij heeft verschillende opdrachten voor ons departement opgeknapt. "
„Welk departement is dat?"
Keith aarzelde even. „Het departement van Justitie. "
Frank keek hem met nieuwe belangstelling aan.
„Zijn jullie dan van de Geheime Dienst?"
Keith lachte.
„Het is niet mijn gewoonte het aan de grote klok te hangen, maar ik geloof, dat de zoons van de grote Fenton Hardy wel te vertrouwen zijn, niet? We zijn eigenlijk geen geheime agenten, maar wel speciale inspecteurs van het departement van Justitie. "
„Dat willen Joe en ik ook worden, " zei Frank met schitterende ogen.
„Jullie willen het voorbeeld van jullie vader volgen, nietwaar? Nou, als jullie ook maar de helft van zijn scherpzinnigheid geërfd hebben, zullen jullie overal met open armen ontvangen worden. "
„We hebben al een paar zaakjes kunnen opknappen, " zei Frank trots. „Tussen haakjes, daarvoor zijn we ook in New York beland en in de misère gekomen. "
Keith was te discreet om vragen te stellen, maar hij scheen wel graag met Frank te willen praten, want hij zei:„Hallett en ik zijn al een week of drie aan het heen en weer trekken langs de kust. Maar ik geloof, dat we voor een verloren zaakje aan het werk zijn. Binnenkort gaan we terug naar Washington om nieuwe instructies te halen. De kerel, die we met het meeste genoegen achter de tralies zouden brengen, is ons tot nogtoe te slim af geweest. Het is een diamantsmokkelaar. "
Frank spitste zijn oren. „Diamanten?"
Keith knikte.
„We zijn al een hele tijd een bende diamantsmokkelaars op het spoor, die actief zijn langs de kust. Taffy Marr heeft er iets mee te maken en hij is het, die ons van het kastje naar de muur heeft gestuurd. "
Taffy Marr! Frank herinnerde zich, dat de mannen in het restaurant over een „Taffy" gesproken hadden, die vrijwillig uit de circulatie verdwenen was.
„Is hij de leider van de bende?"
„Hij is een van de sluwste bandieten van het land; inderdaad de leider van de bende. Een jonge kerel nog — knap, sympathiek, onschuldig om te zien, maar wreed en koelbloedig als een volleerde gangster. Ik wil een heel jaar voor niets werken, als ik de eer had hem achter slot en grendel te krijgen. Hij is een paar maanden geleden van Chicago naar New York gekomen, heeft een bende gevormd en is meteen aan het werk gegaan. Hij overstroomt het land met gesmokkelde diamanten, die natuurlijk stukken goedkoper zijn en de Bond van Juweliers is wild geworden. De Bond heeft een fantastische beloning uitgeloofd voor degene, die de bende oprolt. "
Frank stond reeds op het punt Keith in vertrouwen te nemen en te vertellen wat Joe en hij over Taffy en de diamantsmokkelaars wisten, maar op het laatste moment bedacht hij zich. Vader had hun heel dikwijls gezegd, dat de beste hoedanigheid van een detective was, zijn mond te kunnen houden tot een zaak helemaal was opgelost.
„Denkt u, dat u Taffy Marr te pakken krijgt?" vroeg hij.
Keith haalde zijn schouders op.
„We hopen het. We dachten verleden week, dat het nog maar een kwestie van uren was voor we de schurk zouden arresteren, maar hij glipte weer tussen de mazen van het net door!" Keith schudde zijn hoofd. „Nu zit hij ergens op een veilige plaats en wij moeten wachten, tot hij weer te voorschijn komt. "
„Veronderstel, dat wij Taffy Marr zouden vinden, " zei Frank. „Wat zouden we dan moeten doen?"
„Een telegram sturen naar mijn kantoor in Washington, " zei Keith. „Ik zou je m'n leven lang dankbaar blijven, als je Hallett en mij de kans zou geven Taffy Marr te strikken. Niet dat er veel kans bestaat, dat jullie zijn pad ooit zullen kruisen, maar je kunt nooit weten. "
Hij gaf Frank een kaartje met zijn naam en een nummer.
„Dat is een codenummer, " verklaarde de jonge inspecteur. „Als je aan dat nummer telegrafeert, is het telegram binnen het uur in ons bezit. Maar — mondje dicht, hoor? Jullie schoolkameraden behoeven niet te weten, dat jullie op de hoogte zijn van een staatsgeheim. "
„Wees maar niet bang, " zei Frank.
„Dat ben ik ook niet, " zei Keith lachend. „De zoons van Fenton Hardy weten wel, wanneer ze moeten zwijgen. "